Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent bijzondere bijstand en regelingen (Beleidsregels Bijzondere Bijstand en Regelingen Breda 2020)

Geldend van 01-07-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent bijzondere bijstand en regelingen (Beleidsregels Bijzondere Bijstand en Regelingen Breda 2020)

Burgemeester en wethouders van Breda,

Gelet op het bepaalde in de Participatiewet

Besluit de volgende beleidsregels vast te stellen

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Breda;

    • b.

      de wet: de Participatiewet;

    • c.

      bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • d.

      algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

    • e.

      bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35 van de wet, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de wet, en de individuele studietoeslag, bedoeld in artikel 36b van de wet;

    • f.

      bijstandsnorm: het bedrag dat iemand minimaal nodig heeft om van te leven en is gelijk aan het sociaal minimum;

    • g.

      sociaal minimum: de toepasselijke bijstandsnorm, bedoeld in de artikelen 20, 21, 22, 23 of 24 van de wet, bij alleenstaande ouders vermeerderd met het maximale bedrag van de alo-kop, omgerekend naar een maandbedrag, waarbij geen rekening wordt gehouden met kostendelende medebewoners zoals bedoeld in artikel 19a van de wet of verlagingen zoals bedoeld in de artikelen 27 of 28 van de wet;

    • h.

      wettelijk minimum loon: het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 21 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet;

    • i.

      de voorliggende voorziening: elke voorziening buiten de wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven;

    • j.

      de eigen verantwoordelijkheid: de mate waarin de belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van zijn kosten, via zijn eigen netwerk, sociale omgeving of andere voorliggende voorzieningen;

    • k.

      draagkracht: de ruimte in het inkomen of vermogen dat in aanmerking wordt genomen ter vaststelling van de mate waarin de belanghebbende (een deel van) de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zelf wordt geacht te bekostigen.

    • l.

      maatwerk: bijzondere bijstand wordt primair op grond van de wettelijke bepalingen en deze beleidsregels vastgesteld, maar bij (zeer) bijzondere individuele omstandigheden die de persoon, zijn sociale omgeving of zijn gezin of kinderen kan raken kan de bijstand worden afgestemd op de individuele situatie.

    • m.

      alleenstaande ouder: de alleenstaande die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad (ouders-volwassen kind) of een bloedverwant in de tweede graad (broers/zussen/kleinkinderen) wanneer er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad spraken is zorgbehoefte.

    • n.

      Om niet: de bijzondere bijstand als gift

    • o.

      ALO-kop: de verhoging van het kindgebonden budget, zoals bedoeld in artikel 2, zesde lid van de Wet op het kindgebonden budget;

    • p.

      werkende arme: iemand die zelf betaald werk heeft en een huishoudinkomen (besteedbaar inkomen) onder de armoedegrens;

    • q.

      maatschappelijke participatie: het deelnemen aan sportieve, sociaal-culturele en/of educatieve activiteiten, bij voorkeur in verenigings- of groepsverband.

    • r.

      persoonlijke ontwikkeling: het deelnemen aan cursussen en activiteiten met perspectief op werk, vrijwillige inzet en tegenprestatie.

  • 2. In deze beleidsregels worden dezelfde begripsbepalingen gebruikt als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 De aanvraag van bijzondere bijstand

  • 1. Bijzondere bijstand is mogelijk als:

    • a.

      geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn;

    • b.

      sprake is van noodzakelijke kosten door bijzondere individuele omstandigheden;

    • c.

      geen sprake is van financiële draagkracht in inkomen en bescheiden vermogen;

    • d.

      het wettelijk kader ontoereikend is maar op grond van individuele omstandigheden maatwerk geboden moet worden.

  • 2. In deze beleidsregels genoemde regelingen en bijzondere bijstand worden slechts op aanvraag verstrekt. Kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, komen niet voor bijstandsverlening in aanmerking.

  • 3. Van het tweede lid van dit artikel kan worden afgeweken indien:

    • a.

      de aanvrager redelijkerwijs de aanvraag niet vooraf heeft kunnen indienen; of

    • b.

      indien er andere bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om voor de reeds gemaakte kosten bijstand te verstrekken.

    • c.

      de factuur, uiterlijk binnen twee weken nadat deze is ontvangen, is ingediend

  • 4. Wanneer het genoemde in het derde lid van dit artikel zich voordoet kan bijstand worden verleend met terugwerkende kracht tot maximaal 6 maanden.

  • 5. Een aanvraag voor bijzondere bijstand wordt slechts in behandeling genomen als de gevraagde gegevens compleet zijn en/of de gevraagde bewijsstukken zijn overgelegd. Het (na een geboden hersteltermijn) niet (tijdig) aanleveren van de gevraagde gegevens en/of bewijsstukken leidt tot buiten behandelingstelling van de aanvraag.

  • 6. In geval van een uitspraak door de rechter voor een bewindstelling moet de aanvraag uiterlijk binnen twee maanden na de uitspraak van de rechter zijn ingediend. De bijzondere bijstand kan dan met terugwerkende kracht, vanaf datum uitspraak bewindvoering, worden toegekend

  • 7. De bijzondere bijstand wordt betaald nadat de betalingsbewijzen of offertes (proforma nota’s) zijn ingediend.

  • 8. Periodieke bijzondere bijstand wordt toegekend voor de duur van maximaal één jaar.

  • 9. In geval van tekortschietend besef van eigen verantwoordelijkheid wordt de gevraagde bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht.

Artikel 3 Hoogte bijzondere bijstand

  • 1. Het college hanteert een drempelbedrag ad € 60,-- per 12 maanden per kalenderjaar. Het college hanteert deze bij belanghebbenden met een inkomen uit bijstand op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en /of de Bbz 2004, met uitzondering van ZZP-ers met schulden, AOW gerechtigden en zgn. werkende armen. Het drempelbedrag geldt eveneens niet voor belanghebbenden die vanwege hun arbeidsbeperking en/of multiproblematiek naar het oordeel van het college niet in staat zijn tot zelfstandige inkomensverbetering.

  • 2. Bij de vaststelling van de hoogte van het bedrag aan bijzondere bijstand wordt gekozen voor de goedkoopste en passende oplossing

  • 3. Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij normbedragen zoals opgenomen in de gemeentelijke Financiële Uitvoeringsrichtlijnen.

  • 4. Indien het bedrag niet is opgenomen in de gemeentelijke Financiële Uitvoeringsrichtlijnen gelden de bedragen van de prijzengids van Nibud tot 70% als maximale bedragen.

  • 5. Op de verstrekking van de bijzondere noodzakelijke kosten, worden altijd de kosten die voor een ieder algemeen gebruikelijk zijn, in mindering gebracht.

  • 6. De individuele inkomenstoeslag van artikel 36 van de wet, de individuele studietoeslag van artikel 36b van de wet en de seniorentoeslag van artikel 21 van deze beleidsregels, worden bij de beoordeling van de bijzondere noodzaak en de hoogte van de bijzondere bijstand buiten beschouwing gelaten.

Artikel 4 Vorm van de bijstand

  • 1. Tenzij deze beleidsregels anders bepalen, wordt de bijzondere bijstand verstrekt als een uitkering om niet (zonder terugbetaalverplichting).

  • 2. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die worden genoemd in artikel 48, tweede lid van de wet en indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijk duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de wet, tenzij maatwerk wordt toegepast.

Artikel 5 Toegang

  • 1. Indien belanghebbende niet beschikt over voldoende middelen zoals vermeld in artikel 35 van de wet, is voor individuele bijzondere kosten de toegang gesteld op een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is de toegang voor de minimaregelingen gesteld op een inkomen tot 130% van de bijstandsnorm met inachtneming van de vermogensvrijlating in artikel 34 lid 2 van de wet.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is de toegang voor pensioengerechtigden gesteld op een maandinkomen tot 110% van de geldende AOW-norm en geen vermogen hebben boven de voor hen in artikel 34 derde lid, van de wet genoemde vermogensgrens.

  • 4. In afwijking van het eerste lid en onverminderd hetgeen in artikel 12 van de wet is bepaald, is de toegang voor de toeslag aanvulling levensonderhoud jongeren 18 tot en met 20 jaar gesteld op 110% van de bijstandsnorm. Bovendien worden op deze bijzondere bijstand inkomsten in mindering gebracht. Het vermogen boven de vermogensgrens op grond van artikel 34 lid 3 van de wet wordt in zijn geheel in aanmerking genomen als draagkracht.

  • 5. In afwijking van het eerste lid is de toegang voor personen met een inrichtingsnorm gesteld op een inkomen tot maximum 35% van de bijstandsnorm.

Artikel 6 Draagkracht, draagkrachtperiode, kostendelersnorm en reserveren

Draagkracht is dat deel van het inkomen of vermogen, genoemd in artikel 35 lid 1 van de wet, belanghebbende moet inzetten om de bijzondere kosten te voldoen.

  • 1.

    Voor de toepassing van artikel 5, wordt de vakantietoeslag meegerekend.

  • 2.

    Bij de berekening van de draagkracht worden toeslagen als vrijgestelde middelen gezien en moeten daarom bij uitkeringsgerechtigden verrekend met hun bijstandsuitkering. Bij niet-bijstandsgerechtigden hebben deze middelen invloed op de draagkrachtberekening.

  • 3.

    Bij de berekening van de draagkracht worden de heffingskortingen niet als vrijgestelde middelen gezien en moeten daarom bij uitkeringsgerechtigden niet worden verrekend met hun bijstandsuitkering.

  • 4.

    De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de bijstand wordt aangevraagd en heeft de duur van een jaar. Draagkracht wordt zo veel mogelijk ineens verrekend met de te verstrekken bijzondere bijstand.

  • 5.

    De kostendelersnorm wordt niet toegepast bij een aanvraag om bijzondere bijstand. De van toepassing zijnde norm is de norm die zou gelden als er geen sprake was de kostendelersnorm.

  • 6.

    Belanghebbenden met een uitkering voor levensonderhoud op grond van de wet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) worden niet geacht over draagkracht te beschikken.

  • 7.

    Bij de belanghebbende die deelneemt aan een minnelijke schuldregeling, wordt bij de berekening van de draagkracht van de belanghebbende uitgegaan van het totale inkomen, mits wordt aangetoond dat de minnelijke schuldregeling conform de richtlijnen van de NVVK is. Bijstand wordt altijd om niet verstrekt.

  • 8.

    Personen met draagkracht geven veranderingen in de financiële positie en in de woon-en huishoudsituatie door, waarbij gebruik wordt gemaakt van een mutatieformulier.

Artikel 7 Draagkracht in het vermogen

  • 1. Het vermogen wordt identiek aan het recht op algemene bijstand vastgesteld, waarbij artikel 34 lid 2 van de wet van toepassing is.

  • 2. Het vermogen boven de vermogensgrens op grond van artikel 34 lid 3 van de wet wordt in zijn geheel in aanmerking genomen als draagkracht.

Artikel 8 Draagkracht in het inkomen

  • 1. Het inkomen inclusief vakantiegeld wordt identiek aan het recht op algemene bijstand vastgesteld, waarbij artikel 31 lid 2 van de wet van toepassing is.

  • 2. Wanneer het inkomen hoger is dan 110% van de bijstandsnorm, moet dat meerdere inkomen volledig ingezet worden voor de betaling van de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 3. Bij de minimaregelingen geldt het inkomen van 130% als absolute grens. Bij een hoger inkomen bestaat geen recht op de minimaregelingen.

  • 4. Wanneer sprake is van een schuldsaneringsregeling op grond van de Wsnp of een minnelijke schuldregeling geldt dat de draagkracht wordt berekend over het inkomen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.

  • 5. Bij een belanghebbende waar beslag op het inkomen van toepassing is, wordt de draagkracht berekend op basis van het na beslag resterende inkomen.

Hoofdstuk II Toeslagen

Artikel 9 Jongerentoeslag

  • 1. Bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten van zelfstandig wonende jongeren van 18 tot 21 jaar wordt verleend als en voor zover:

    • a.

      de noodzakelijke kosten van bestaan uitgaan boven de geldende bijstandsnorm en in de hogere bestaanskosten niet kan worden voorzien door het delen van deze kosten met (een) ander(en);

    • b.

      voor de kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders, omdat:

      • -

        de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

      • -

        de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • 2. De jongere bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt in ieder geval geacht zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde te kunnen maken als:

    • a.

      de ouder(s) is / zijn overleden of in het buitenland woont / wonen;

    • b.

      de jongere in het kader van de Jeugdwet buiten het gezin is geplaatst;

    • c.

      de jongere op de ingangsdatum van de bijstandverlening 12 maanden of langer zelfstandig woont;

    • d.

      er sprake is van een acute crisissituatie, waarin door de minderjarige zelf geen verandering kan worden gebracht. Hiertoe dient een indicatie te worden gegeven door een hulpverlenende instantie.

  • 3. De noodzakelijke kosten van het bestaan van de zelfstandig wonende of dak en thuisloze jongere van 18 tot 21 jaar, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, die niet de zorg hebben voor een of meer kinderen die tot het huishouden behoren, worden gesteld op de basisnorm van de wet, verhoogd met aanvullende bijzondere bijstand volgens normbedragen zoals opgenomen in de gemeentelijke Financiële Uitvoeringsrichtlijnen.

  • 4. De noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere zelfstandig wonende alleenstaande ouders jonger dan 21 jaar, alsmede het echtpaar waarvan één of beide personen jonger zijn dan 21 jaar, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, die de zorg hebben voor één of meerdere kinderen, worden gelijk gesteld aan het inkomen van alleenstaande (ouders) of echtpaar van 21 jaar en ouder in de bijstand. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op het verschil tussen de hier van toepassing zijnde bedragen.

Artikel 10 Woonkostentoeslag

  • 1. Op grond van bijzondere omstandigheden waarbij de noodzaak is vastgesteld, kan bijstand verleend worden.

  • 2. Onder woonkosten in dit artikel wordt verstaan:

    • a.

      Indien een woning in huur wordt bewoond: de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5, van de Wet op de huurtoeslag;

    • b.

      Indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud conform de gemeentelijke Financiële Uitvoeringsrichtlijnen.

    • c.

      De hypotheekrente na aftrek van het recht op belastingteruggaaf.

  • 3. Woonkostentoeslag voor een huurwoning of gehuurde woonwagen:

    • a.

      Indien belanghebbende een woning bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor toekenning van de huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt een woonkostentoeslag toegekend.

    • b.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die op grond van de Wet op de Huurtoeslag gelijk aan het minimum-inkomensijkpunt, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet op de Huurtoeslag, voor die woonkostentoeslag zou worden ontvangen.

    • c.

      De woonkostentoeslag wordt toegekend tot de datum waarop belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag of voor een periode van maximaal 12 maanden

    • d.

      Aan de toekenning bijzondere bijstand woonkostentoeslag is de aanvullende verplichting verbonden dat de belanghebbende Huurtoeslag bij de Belastingdienst aanvraagt en hiervan de relevante bewijsstukken overlegt (artikel 55 Participatiewet)

  • 4. Woonkostentoeslag voor een huurwoning indien geen aanspraak kan worden gemaakt op maximale huurtoeslag

    • a.

      Aan de belanghebbende met een huurwoning, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag wél een belemmering vormt voor de toekenning van huurtoeslag, kan voor een periode van maximaal twaalf maanden een woonkostentoeslag worden verstrekt. De woonkosten die uitgaan boven de maximale rekenhuur komen volledig voor bijzondere bijstand in aanmerking.

    • b.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die op grond van de huurtoeslag in de laagste inkomenscategorie zou kunnen worden ontvangen onder aftrek van het bedrag waarop aanspraak op huurtoeslag bestaat.

    • c.

      De woonkostentoeslag wordt toegekend tot de datum waarop belanghebbende wel in aanmerking komt voor een huurtoeslag gebaseerd op een inkomen gelijk aan het minimum-inkomensijkpunt of voor een periode van maximaal 12 maanden.

    • d.

      Indien belanghebbende een woning bewoont, en aanspraak op huurtoeslag bestaat maar de huurtoeslag niet gebaseerd is op een inkomen gelijk aan het minimum (bijstandsniveau), bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet op de Huurtoeslag, dient de belanghebbende dit in beginsel bij de Belastingdienst te (laten) corrigeren. De verantwoordelijkheid om de volledige aanspraak op toeslagen te effectueren ligt bij de belanghebbende. Als aanspraak op huurtoeslag bestaat wordt deze aangemerkt als een voorliggende voorziening, die passende en toereikend wordt geacht. Bijzondere bijstandsverlening is daarom niet aan de orde.

    • e.

      Bij de toekenning van de bijzondere bijstand woonkostentoeslag heeft de belanghebbende inspanningen verricht om zijn woonsituatie/woonlasten in overeenstemming te brengen met zijn inkomen.

    • f.

      Aan de bijstandsverlening als bedoeld onder a wordt de verplichting opgelegd dat belanghebbende naar vermogen probeert goedkopere woonruimte te vinden met een rekenhuur waarvoor wel aanspraak op huurtoeslag kan bestaan. Bij de beoordeling van een nieuwe periode van woonkostentoeslag als bedoeld in c wordt betrokken of naar vermogen is geprobeerd die goedkopere woonruimte te vinden maar dat niet is gelukt.

    • g.

      Van een verplichting als bedoeld in f wordt afgezien indien belanghebbende of zijn gezinsleden in een woning wonen waarin vanwege beperkingen van een gezinslid voorzieningen zijn aangebracht die tot gevolg hebben gehad dat de rekenhuur boven de maximale huurprijs volgens artikel 13 van de Wet op de Huurtoeslag is gelegen.

    • h.

      De verhuisplicht wordt niet opgelegd aan personen met een beperking, als de hoge huur wordt veroorzaakt door voorzieningen die in de woning zijn aangebracht vanwege de beperking.

    • i.

      Jongeren onder de 27 jaar zonder kinderen, die een beroep doen op woonkostentoeslag, omdat zij een woning bewonen met een rekenhuur boven de voor hen geldende huurgrens waardoor geen beroep op de huurtoeslag mogelijk is, komen niet in aanmerking voor een woonkostentoeslag.

  • 5. Woonkostentoeslag bij een woning in eigendom:

    Indien belanghebbende een eigen woning bezit, waarvan hij eigenaar is en de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, kan tijdelijk woonkostentoeslag worden verstrekt.

    • a.

      De woonkostentoeslag wordt toegekend gelijk aan het bedrag waarop huurtoeslag ontvangen zou kunnen worden.

    • b.

      Onder woonkosten wordt verstaan: de tot een bedrag per maand omgerekende som van hypotheekrente, vermeerderd met zakelijke lasten die verband houden met het in eigendom hebben van de woning als premie opstalverzekering; eigenaarslasten onroerende zaakbelasting en waterschapslasten en rioolrechten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

    • c.

      Op de toe te kennen woonkostentoeslag wordt in mindering gebracht het bedrag waarvoor belastingteruggave in verband met betaalde hypotheekrente wordt verkregen of kan worden verkregen. In dat verband kan van de belanghebbende worden verzocht dat een voorlopige aanslag teruggave van belastingen wordt gevraagd zodat allereerst dat bedrag in mindering wordt gebracht op de maandelijkse woonkostentoeslag. Aan de hand van de belastingaanslag zal dan de definitieve berekening van de woonkostentoeslag plaatsvinden.

    • d.

      De woonkostentoeslag wordt in beginsel om niet verstrekt voor een periode van maximaal 12 maanden.

    • e.

      Aan de woonkostentoeslag is de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende naar vermogen tracht goedkopere woonruimte te vinden (verhuisplicht). Dit wordt per kwartaal gecontroleerd.

    • f.

      Als de belanghebbende naar het oordeel van het college naar vermogen heeft getracht goedkopere woonruimte te vinden, maar dit niet is gelukt, dan kan de woonkostentoeslag worden verlengd met maximaal één jaar. Daarbij kan het college nadere regels stellen over de vraagprijs van de woning of de wijze waarop actieve wijze de woning voor verkoop wordt aangeboden. Tijdens deze verlenging wordt de woonkostentoeslag om niet verstrekt, tenzij bijzondere individuele omstandigheden aanleiding geven anders te besluiten.

Artikel 11 Doorbetaling vaste lasten

  • 1. Voor de kosten van het aanhouden van een woning bij tijdelijk verblijf in een inrichting kan bijzondere bijstand worden verleend.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de netto woonkosten. Hierbij wordt rekening worden gehouden met eventuele reserveringsmogelijkheden.

  • 3. Wanneer belanghebbende de intentie heeft terug te keren naar de woning, kunnen de vaste lasten gedurende een periode van maximaal 12 maanden doorbetaald worden. Deze periode kan nog eenmaal verlengd worden met een periode van 6 maanden wanneer daarvoor dringende redenenzijn.

  • 4. Als vooraf bekend is dat de opname langer duurt of de belanghebbende heeft niet de intentie terug te keren, kan bijstandsverlening plaatsvinden over de termijn van 3 maanden.

Hoofdstuk III Individuele verstrekkingen

Artikel 12 Medische kosten

  • 1. Het uitgangspunt voor medische kosten is dat iedereen zich kan verzekeren op het voorzieningenniveau van de basis- en aanvullende zorgverzekering.

  • 2. De vergoedingen vanuit de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg zijn voorliggende voorzieningen die passend en toereikend worden geacht. Wanneer de voorliggende voorziening de kosten niet, of slechts deels, vergoedt, zijn deze niet noodzakelijk en kan daarvoor ook geen bijzondere bijstand worden verleend. Dit is anders als de noodzaak bij de zorgverzekeraar is aangetoond en vergoeding om budgettaire redenen niet vergoed wordt.

Artikel 13 Eerste huur, waarborgsom en inrichtingskosten

  • 1. De kosten van de eerste huur, waarborgsom en inrichtingskosten behoren tot de algemene kosten van levensonderhoud en komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan, naar het oordeel van het college, in geval van bijzondere omstandigheden de eerste huur om niet worden verstrekt en de waarborgsom en de inrichtingskosten als geldlening. Voor de hoogte van de bijstandsverlening voor duurzame gebruiksgoederen wordt een maximum gehanteerd van 40% van de Nibud-prijzengids en voor alleenstaande kamerbewoners wordt een maximum gehanteerd van 20% van de Nibud-prijzen.

Artikel 14 Zelfstandig functioneren ouderen en mensen met een beperking

Voor bijzondere bijstandsverlening komen de volgende kosten in aanmerking, als zij noodzakelijk zijn om het zelfstandig functioneren van ouderen en mensen met een beperking te bevorderen :

  • a.

    de eigen bijdrage van dagopvang van ouderen;

  • b.

    de extra kosten verbonden aan een maaltijdvoorziening voor ouderen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd;

  • c.

    de eigen bijdrage in de kosten van een tijdelijke opname in een WLZ-instelling;

  • d.

    de eigen bijdrage in de kosten van professionele alarmering;

  • e.

    de eigen bijdrage in de kosten van extramurale begeleiding in het kader van GGZ-problematiek.

Artikel 15 Kosten van bijzondere sociale en financiële omstandigheden

Voor bijzondere bijstandsverlening komen in principe de volgende kosten in aanmerking, als zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere sociale of financiële omstandigheden:

  • a.

    de kosten van het noodzakelijk verhuizen;

  • b.

    de dubbele woonkosten als gevolg van het noodzakelijk verhuizen;

  • c.

    de kosten voor de eenmalige vervanging of aanschaf van een garderobe na ongeval, ziekte of revalidatie of andere bijzondere omstandigheden;

  • d.

    reiskosten in Nederland in de volgende niet limitatieve gevallen:

    • -

      ziekenbezoek aan gezinsleden of naaste familieleden die thuis of in instelling worden verpleegd;

    • -

      bezoeken van uit huis geplaatste kinderen;

    • -

      bezoeken van een naast familielid die in de gevangenis zit. De bijzondere bijstand voor reiskosten wordt in het algemeen voor maximaal 2 maal per week en voor maximaal 2 personen verstrekt op basis van het reizen per openbaar vervoer, 2e klas.

  • e.

    eenmalig de kosten van een legitimatiebewijs aan personen zonder vaste woon- of verblijfplaats die niet over een geldig legitimatiebewijs beschikken.

  • f.

    de kosten van kinderopvang in geval van sociale/medische indicatie, zolang

    • i.

      de Wet Kinderopvang of kinderopvangtoeslag of kindgebonden budget geen voorliggende voorzieningen zijn, en

    • ii.

      de op dit onderwerp betrekkende artikelen in de Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2017 nog niet in werking zijn getreden.

  • f.

    de eigen bijdrage van bewindvoering na rechtelijke uitspraak voor de opstartkosten van bewindvoering en de periodieke kosten van bewindvoering vanaf de datum van aanvraag van de bijzondere bijstand, indien er geen bewindvoering kan worden geboden vanuit het eigen netwerk, sociale omgeving of andere voorliggende voorzieningen.

Artikel 16 Algemene (duurzame) gebruiksgoederen

  • 1. Wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden bijstandsverlening voor duurzame gebruiksgoederen en stoffering noodzakelijk is, wordt een renteloze lening verstrekt.

  • 2. Wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden bijstandsverlening voor woninginrichting en opknapkosten noodzakelijk is, wordt een lening verstrekt om niet.

  • 3. Er wordt geen bijzondere bijstand verleend voor inrichtingskosten voor het betrekken van een eerste woning, tenzij het betrekken van de eerste woning onvoorzien was.

  • 4. De hoogte van de bijzondere bijstand voor algemene (duurzame) gebruiksgoederen zijn opgenomen in de Nibud-prijzengids. Indien het kosten betreft die niet in deze richtlijnen zijn genoemd, kan op grond van bijzondere individuele omstandigheden bijzondere bijstand worden verleend op basis van de daadwerkelijke kosten.

  • 5. De bedragen die maximaal als renteloze lening worden verstrekt voor volledige woninginrichting zijn afhankelijk van de samenstelling van het gezin en zijn vastgesteld aan de hand van de geïndexeerde bedragen op basis van het prijzenboekje van Divosa.

  • 6. In aansluiting op het eerste lid van dit artikel wordt de belanghebbende voor de aanschaf van de goederen altijd eerst verwezen naar tweedehandswinkels of weggeefinitiatieven.

Artikel 17 Kosten bewindvoering, curatele, mentorschap en budgetbeheer.

  • 1. Onder draagkracht wordt verstaan: 110% van het inkomen boven de bijstandsnorm en 100% van vermogen boven de vermogensvrijlating.

  • 2. Kosten van de bewindvoerder die voortkomen uit geheel of gedeeltelijke beschermingsbewind (curatele, bewindvoering en/of mentorschap) komen voor bijzondere bijstand in aanmerking als de rechter een beschikking heeft afgegeven, de werkzaamheden daadwerkelijk worden verricht en de kostendaadwerkelijk worden gemaakt.

  • 3. Voor salariskosten voor bewindvoering in het kader van de Wsnp wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

  • 4. Voor de kosten van particulier financieel (budget)beheer of schuldhulpverlening wordt bijzondere bijstand verstrekt wanneer de noodzaak is vastgesteld door een consulent schuldhulpverlening en het budgetbeheer wordt uitgevoerd door een bij de brancheorganisatie aangesloten budgetbeheerder.

  • 5. De noodzaak wordt ook aangenomen wanneer er begeleiding is vanuit een thuiszorgorganisatie.

  • 6. De hoogte van de bijzondere bijstand voor bewindvoering is gelijk aan de tarieven die jaarlijks worden vastgesteld volgens het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele en Kantonsectoren (LOVCK).

Artikel 18 Kosten krediethypotheek

De kosten van taxatie, de hypotheekakte, de inschrijving van de hypotheek en de bijkomende kosten komen ten laste van de eigenaar. Hiervoor kan bijzondere bijstand om niet worden verstrekt.

Artikel 19 Kosten boekhouding ex-zelfstandig ondernemer

Een ex-zelfstandig ondernemer die, naar het oordeel van het college door het ontstaan van een problematische schuldensituatie geen financiële mogelijkheden heeft om de boekhouding op orde te laten brengen, kan op indicatie van Gemeentelijke Schuldhulpverlening in aanmerking komen voor bijzondere bijstand om niet, om de kosten voor het op orde brengen van een boekhouding te voldoen.

Artikel 20 Reiskosten

  • 1. Reiskosten voor bezoek voor een uit huis geplaatst kind komen voor bijzondere bijstand in aanmerking voor zover het reiskosten in Nederland betreffen. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op maximaal 2 bezoeken per maand tenzij vanuit Jeugdzorg een groter aantal bezoeken noodzakelijk wordt geacht.

  • 2. Reiskosten voor bezoek aan een in Nederland gedetineerd gezins- of eerstegraads familielid komen voor bijzondere bijstand in aanmerking. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt in geval van bezoek aan een gezinslid, gebaseerd op maximaal 2 bezoeken per maand voor maximaal 2 gezinsleden, waarbij onder gezinsleden wordt verstaan: de aanvrager, diens partner en inwonende minderjarige kinderen. Voor bezoeken aan een familielid in eerste lijn (ouders, kinderen) is het aantal bezoeken gemaximeerd op 1 per maand voor maximaal 2 gezinsleden. Voor zover belanghebbende in aanmerking komt voor een collectieve aanvullende zorgverzekering geldt de voorziening daaruit als een voorliggende voorziening.

  • 3. Reiskosten in verband met ziekenbezoek aan een opgenomen gezinslid komt voor bijzondere bijstand in aanmerking als een gezinslid of naast familielid (in rechte lijn: grootouders, ouder, kinderen en kleinkinderen) wordt bezocht die buiten Breda wordt verzorgd en er geen dekking is vanuit de zorgverzekering.

  • 4. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op:

  • bij ziekte en verzorging binnen of buiten Breda: voor gezinsleden maximaal 2 bezoeken per week en familie in rechte lijn maximaal 2 bezoeken per week.

  • 5. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op basis van het goedkoopste tarief van het openbaar vervoer en op basis van een kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer bij gebruik van eigen vervoer.

  • Als bewijsstukken worden verlangd:

    • -

      bewijs van verpleging of verzorging en bericht van bevestiging opname door zorgverzekeraar.

    • -

      betaalbewijzen van openbaar vervoer of ingevuld en ondertekend declaratieformulier als met eigen vervoer wordt gereisd.

Hoofdstuk IV Bredase minimaregelingen

Artikel 21 Seniorentoeslag

  • 1. Belanghebbenden in de pensioengerechtigde leeftijd, die langer dan drie jaar een inkomen op 110% van de geldende AOW-norm ontvangen, kunnen op aanvraag in aanmerking komen voor de seniorentoeslag om duurzame gebruiksgoederen te vervangen.

  • 2. De daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed tot een maximaal bedrag, genoemd in de gemeentelijke Financiële Uitvoeringsrichtlijnen.

  • 3. Belanghebbenden, als bedoeld in het eerste lid, die beschikken over een meer dan bescheiden vermogen, gebonden in de eigen woning, kunnen in aanmerking komen voor een in dit artikel bedoelde toeslag, als de totale bijstandsverlening op jaarbasis, te rekenen vanaf de ingangsdatum van de bijstandsverlening, naar verwachting niet meer zal bedragen dan 110% van de geldende AOW-norm over één maand.

Artikel 22 Collectieve ziektekostenverzekering voor minima

  • 1. Voor deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering voor minima, genaamd de Gemeentepolis Extra, kunnen in aanmerking komen belanghebbenden als bedoeld in artikel 3, eerste tot en met derde lid. Deelname aan de Gemeentepolis Extra kan alleen zolang deze wordt aangeboden. Vanaf de dag dat deze polis niet meer wordt aangeboden is deelname niet meer mogelijk.

  • 2. Voor deelname aan de collectieve ziektekostenregeling voor minima, genaamd de Gemeentepolis Extra Uitgebreid, kunnen in aanmerking komen belanghebbenden als bedoeld in artikel 3, eerste tot en met derde lid, met een indicatie Wmo of Wlz.

  • 3. In aanvulling op het derde lid van artikel 3 wordt voor deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering Extra Uitgebreid de norm op geen financiële draagkracht gesteld op 130% van het wettelijk minimumloon.

  • 4. In afwijking van het derde lid van artikel 3 wordt voor deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering Gemeentepolis Extra Uitgebreid geen norm op vermogen gesteld.

  • 5. Voor de premie van het aanvullende gedeelte van deze verzekering wordt gedeeltelijk bijzondere bijstand verstrekt. De hoogte van dit bedrag wordt vastgesteld door het college.

  • 6. De Gemeentepolis Extra Uitgebreid wordt aangeboden als een verzekering voor (chronisch) zieken en gehandicapten met een laag inkomen en hoge zorgbehoefte, met als doel om voor de deelnemers de zorg betaalbaar te houden.

  • 7. De Gemeentepolis Extra zoals bedoeld in het eerste lid vergoedt bijna alle medische kosten op basis van de zorgbehoefte. Dit pakket is voor alle medische kosten een voorliggende voorziening.

  • 8. De wettelijke eigen bijdrage van de gemeentezorgpolis Extra Uitgebreid wordt door de gemeente uit de verstrekte uitkering vooruitbetaald aan de verzekeraar. Indien deze niet volledig gebruikt is, vloeit het resterende bedrag terug naar gemeente en niet naar de belanghebbende.

  • 9. Artikel 9 van deze beleidsregels blijft onverminderd van toepassing.

Artikel 23 School startpakket

  • 1. Belanghebbenden met een inkomen tot 120% van het Wettelijk minimum loon die geen vermogen hebben boven de voor hen in artikel 34, derde lid, van de wet genoemde vermogensgrens, met tminien laste komende schoolgaande kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar, komen op aanvraag in aanmerking voor een schoolstartpakket per kind per kalenderjaar.

  • 2. De daadwerkelijk gemaakte schoolstart kosten worden vergoed tot een maximum bedrag, genoemd in de gemeentelijke Financiële Uitvoeringsrichtlijnen.

Artikel 24 Regeling BredaPas

  • 1. Voorwaarden deelname Regeling BredaPas

    • 1.

      Belanghebbenden met een inkomen tot van het Wettelijk minimum loon die geen vermogen hebben boven de voor hen in artikel 34, derde lid, van de wet genoemde vermogensgrens, kunnen op aanvraag deelnemen aan de Regeling BredaPas.

      • a.

        De Regeling BredaPas is een declaratieregeling ten behoeve van het stimuleren en bevorderen van maatschappelijke participatie en persoonlijke ontwikkeling met perspectief op werk, vrijwillige inzet of tegenprestatie.

      • b.

        De Regeling BredaPas vergoedt bijzondere noodzakelijk kosten van maatschappelijke participatie en persoonlijke ontwikkeling die zijn gemaakt bij aan de Regeling BredaPas gelieerde organisaties.

      • c.

        Bijzondere noodzakelijke kosten van maatschappelijke participatie en persoonlijke ontwikkeling zijn:

        • -

          Kosten van deelname aan sportactiviteiten

        • -

          Kosten van deelname aan culturele activiteiten

        • -

          Kosten van lidmaatschap van de bibliotheek

        • -

          Kosten van deelname aan cursussen persoonlijke ontwikkeling met perspectief op werk/vrijwillige inzet/tegenprestatie

      • d.

        Het recht op vergoedingen ten behoeve van de Regeling BredaPas bestaat slechts voor het kalenderjaar waarvoor de BredaPas is afgegeven.

      • e.

        De Regeling BredaPas wordt per huishouden aangevraagd en geldt per gezinslid; per huishouden wordt één BredaPas verstrekt ten behoeve van de hoofdbewoner, eventuele partner en minderjarige thuiswonende kinderen.

      • f.

        De kosten als bedoeld in sub c moeten desgevraagd worden aangetoond. Degene die kosten declareert en na een daartoe strekkende verzoek van het college geen bewijst toont dat de kosten zijn gemaakt, heeft voor de duur van het kalenderjaar waarin de declaratie is ingediend geen recht op een tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in sub c.

      • g.

        Een tegemoetkoming op grond van deze regeling kan ook worden verstrekt op declaratiebasis door de aan de BredaPas gelieerde organisatie als bedoeld in sub b. De organisatie is verplicht op bij de facturatie het BredaPasnummer van de betreffende pashouder te vermelden.

      • h.

        Het is niet mogelijk om de tegemoetkoming op grond van de Regeling Bredapas van verschillende leden van één gezin te bundelen.

      • i.

        Als ten gevolge van beëindiging van de bijstandsuitkering of verkrijging van een inkomen en/of vermogen hoger dan gesteld in artikel 3, lid 1, 2 en 3 van deze beleidsregels, niet langer aan de voorwaarden van de Regeling BredaPas wordt voldaan, blijft het recht op vergoeding op basis van de Regeling BredaPas bestaan tot het einde van het betreffende kalenderjaar.

      • j.

        Bij verlies en/of diefstal van de BredaPas kan een duplicaat worden verstrekt. De kosten daarvan bedragen € 15,- en zijn voor rekening van de BredaPashouder.

  • 2. Aan de Regeling BredaPas gelieerde organisaties

    • a.

      Aan de Regeling BredaPas gelieerde organisaties zijn organisaties die zich hebben aangemeld bij de Gemeente Breda en goedkeuring hebben om een aanbod te doen conform het gestelde in lid 2 van dit artikel.

    • a.

      b.Het aanbod als gesteld in het voorgaande lid kan bestaan uit een korting op (een vorm van) maatschappelijke participatie of gratis toegang tot (een vorm van) maatschappelijke participatie.

    • b.

      Aan de Regeling BredaPas gelieerde organisaties zijn te vinden op www.breda.nl/bredapas.

    • c.

      Voor de organisaties genoemd in sub c gelden de voorwaarden die zijn te vinden op de website.

  • 3. Declaraties volwassenen

    • a.

      a Deelnemers aan de Regeling BredaPas van 18 jaar en ouder kunnen op aanvraag tot een maximum van € 75,- per persoon per kalenderjaar declareren voor de kosten voor deelname aan sportactiviteiten bij een aan de BredaPas gelieerde sportvereniging/club of sportschool.

    • b.

      b Deelnemers aan de Regeling BredaPas van 18 jaar en ouder kunnen op aanvraag tot een maximum van € 75,- per persoon per kalenderjaar declareren voor de kosten van culturele en educatieve activiteiten bij aan de Regeling BredaPas gelieerde organisaties.

    • c.

      Studenten of scholieren met een inkomen uit de Wet Studiefinanciering/WTOS zijn van deelname aan de Regeling BredaPas uitgesloten.

    • d.

      Uitzondering op het voorgaande lid zijn studenten en scholieren met inkomsten uit de Wet Studiefinanciering/WTOS met ten laste komende kinderen; zij kunnen op aanvraag deelnemen aan de Regeling BredaPas.

  • 4. Declaraties voor kinderen tussen 4 en 18 jaar

    • a.

      De Regeling BredaPas voor kinderen van 4 tot 18 jaar wordt uitgevoerd door het Jeugdfonds sport & cultuur Breda.

    • b.

      In overleg met de gemeente zijn de spelregels om in aanmerking te komen voor een declaratie voor de kosten van sport, zwemdiploma’s en cultuur vastgesteld en gepubliceerd op www.jeugdfondssportencultuurbreda.nl.

  • 5. Speciale doelgroepen

    • a.

      Minderjarigen tot en met 17 jaar in gezinsvervangende tehuizen of pleeggezinnen hebben recht op deelname aan de Regeling BredaPas.

    • b.

      Studenten of scholieren met een inkomen uit de Wet Studiefinanciering en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zijn van deelname aan de Regeling BredaPas uitgesloten.

    • c.

      Uitzondering op het voorgaande lid zijn studenten en scholieren met inkomsten uit de Wet Studiefinanciering met ten laste komende kinderen; zij kunnen op aanvraag deelnemen aan de Regeling BredaPas.

    • d.

      Huishoudens in de WSNP en in een gemeentelijke schuldregeling kunnen op aanvraag deelnemen aan de Regeling BredaPas.

Hoofdstuk V Schuldhulpverlening

Artikel 25 Borgstelling

Bijzondere bijstand voor schulden is op grond van artikel 13, eerste lid sub g van de wet, in combinatie met artikel 49 van de wet mogelijk in de vorm van een borgstelling.

Deze borgstelling wordt slechts verleend als deze gericht is op kredietverstrekking door de Kredietbank West -Brabant ter sanering van de gehele schuldsituatie.

Hoofdstuk VI Slotbepalingen

Artikel 26 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1. Het college kan in zeer bijzondere gevallen ten gunste van aanvrager of belanghebbende gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien onverkorte toepassing daarvan aanleiding geeft of zou leiden tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2. In gevallen waarin deze regeling niet voorzien, beslist het college.

Artikel 27 Aanhef

Deze beleidsregels worden aangehaald als 'Beleidsregels Bijzondere Bijstand en Regelingen Breda 2020'.

Artikel 28 Overgangsbepaling

  • 1. Voor aanvragen om bijzondere bijstand die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels en waarop het college op een datum na inwerkingtreding beslist, geldt dat deze beleidsregels van toepassing zijn, tenzij toepassing van de oude beleidsregels gunstiger is voor belanghebbende.

  • 2. Indien reeds een draagkrachtperiode, welke doorloopt tot na 30 juni 2020, is vastgesteld, blijft de toegepaste draagkrachtberekening van toepassing, tenzij het een nieuwe aanvraag betreft die op of na 1 juli 2020 wordt ingediend.

Artikel 30 Inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking..

  • 2. Met de inwerkingtreding worden de Beleidsregels Bijzondere Bijstand 2015 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Breda van 16 juni 2020

, burgemeester

,secretaris