Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen van de gemeente Bronckhorst 2021 (Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen gemeente Bronckhorst 2021)

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen van de gemeente Bronckhorst 2021 (Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen gemeente Bronckhorst 2021)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst;

gelet op de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 31 van de Invorderingswet 1990 in verbinding met artikelen 231, tweede lid en 237 van de Gemeentewet, op artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet en op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit

vast te stellen de volgende regeling:

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen van de gemeente Bronckhorst 2021 (Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen gemeente Bronckhorst 2021).

Artikel 1 Algemene bepaling

  • 1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.

  • 3. De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet, worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven belastingen buiten toepassing.

Artikel 2 Aangifte

  • 1. De belastingplichtige voor de:

    • a.

      forensenbelasting

    • b.

      onroerende-zaakbelastingen;

    • c.

      toeristenbelasting;

    aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na afloop van die zes maanden bij de in artikel 231, eerste lid, onderdeel a van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.

  • 2. Het formulier van de aangiftebiljetten wordt vastgesteld door de heffingsambtenaar.

Artikel 3 Registratieverplichting toeristenbelasting

Bij de vaststelling van feiten ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting kan de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar het door belastingplichtige bijgehouden nachtverblijfregister raadplegen.

Artikel 4 Voorlopige aanslag

  • 1. De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en al opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.

  • 2. De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan kan:

    • a.

      voor de toeristenbelasting geschieden op grond van 80% van het gemiddelde dat voortvloeit uit de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over het voorafgaande jaar;

    • b.

      voor de afvalstoffenheffing geschieden op grond van de werkelijke aanbiedingen in het voorafgaande belastingjaar;

    • c.

      Bij de bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag op grond van het bepaalde in het vorige lid kan op benaderende wijze rekening worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belastingen alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belastingen van belang kunnen zijn. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de aanslag vermoedelijk lager zal worden vastgesteld dan het op voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag.

Artikel 5 Ambtshalve definitieve aanslag

Indien desgevraagd door de belastingplichtige geen aangifte wordt gedaan, wordt de definitieve ambtshalve aanslag vastgesteld op 120% van de meest recente belastingaanslag over het voorafgaande jaar.

Artikel 6 Rente

  • 1. Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vindt de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

  • 2. In afwijking van de in het eerste lid bedoelde regeling wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht indien deze totaal een bedrag van € 23,-- niet te boven gaat.

Artikel 7 Overgangsrecht

De Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen 2019 gemeente Bronckhorst, vastgesteld op 6 november 2018, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 8 genoemde datum van ingang van deze regeling, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op feiten en omstandigheden, die zich voor deze datum hebben voorgedaan.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2021.

Artikel 9 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als “Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen 2021 gemeente Bronckhorst”.

Ondertekening

Aldus besloten op 13 oktober 2020,

Het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst,

De secretaris,

B.J. Drewes

de voorzitter,

M. Besselink