Regeling vervallen per 01-01-2022

Gemeenschappelijke Regeling Afvalinzameling Land van Cuijk en Boekel

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2021

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Afvalinzameling Land van Cuijk en Boekel

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Boxmeer, Cuijk, Grave, Sint Anthonis, Mill en Sint Hubert en Boekel besluiten

  • Gelet op de toepasselijke bepalingen uit de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Archiefwet 1995

  • Gelet op de verkregen toestemming van de gemeenteraden

de navolgende gemeenschappelijke regeling vast te stellen:

Gemeenschappelijke Regeling Afvalinzameling Land van Cuijk en Boekel

Hoofdstuk 1Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1.

    In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de regeling: de Gemeenschappelijke Regeling:

    • b.

      gemeente(n): de aan de regeling deelnemende gemeenten

    • c.

      raad/raden: de raad/raden van de deelnemende gemeenten

    • d.

      college(s): college(s) van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten

    • e.

      gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant

    • f.

      openbaar lichaam: het op artikel 8 van de Wet gebaseerde rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam Afvalinzameling Land van Cuijk en Boekel

    • g.

      bestuur: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter

Hoofdstuk 2Het openbaar lichaam

Artikel 2

  • 1.

    Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, genaamd ‘ Afvalinzameling Land van Cuijk en Boekel’.

  • 2.

    Het openbaar lichaam is gevestigd te Cuijk.

Hoofdstuk 3Belang, doelstelling, taken en bevoegdheden

Artikel 3

  • 1.

    Het openbaar lichaam behartigt de gemeenschappelijke en afzonderlijke taken van de gemeenten op het gebied van reiniging, inzameling en verwijdering van afval. Het draagt zorg voor een zo doelmatig mogelijke uitvoering van deze taken en uitoefening van bevoegdheden op de voorgenomen terreinen.

  • 2.

    In het kader van zijn doelstelling heeft het openbaar lichaam tot taak het inzamelen, verwijderen of het collectief doen inzamelen of doen verwijderen van huishoudelijke afvalstoffen ter voldoening van de bij of krachtens de Wet Milieubeheer aan de gemeente opgelegde verplichting. Tot deze taak behoort in ieder geval het dagelijks onderhoud en beheer van opstallen, brengstations en inzamelmiddelen en de zorg voor de verwerking van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 3.

    In het kader van zijn doelstelling heeft het openbaar lichaam voorts tot taak het uitvoeren of doen uitvoeren van andere (niet wettelijk verplichte) taken op het gebied van afvalstoffenverwijdering en reiniging. zoals bijvoorbeeld: de inzameling en verwijdering van kantoor, winkel- en dienstenafval (KWD).

  • 4.

    Het algemeen en het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, ieder voor zover bevoegd, hebben voorts als taak het op verzoek van een of meer deelnemende gemeenten uitvoeren of doen uitvoeren van andere gemeentelijke taken op het gebied van afvalstoffenverwijdering of reiniging.

  • 5.

    Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam is ten behoeve van de uitvoering van de taken genoemd in de leden 1 t/m 4 bevoegd tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.

  • 6.

    Het besluit, zoals bedoeld in artikel 3 lid 5 wordt niet genomen dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.

Artikel 4

  • 1.

    De colleges dragen ter uitvoering van de in het eerste t/m het derde lid van artikel 3 genoemde taken en belangen, hun bevoegdheden op grond van de Wet Milieubeheer en Gemeentewet en de daarmee samenhangende wetten en regelingen, volledig over aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam.

  • 2.

    Na besluitvorming ten aanzien van de in artikel 3, vierde lid genoemde taken, dragen de colleges hun hiermee samenhangende bevoegdheden op grond van de Wet Milieubeheer en Gemeentewet en de daarmee samenhangende wetten en regelingen, volledig over aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam.

  • 3.

    Het is mogelijk om verandering aan te brengen in de overgedragen bevoegdheden. Een besluit hiertoe dient in het algemeen bestuur met unanieme stemmen te worden genomen.

Hoofdstuk 4Het bestuur

Artikel 5

Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit:

  • a.

    het algemeen bestuur

  • b.

    het dagelijks bestuur

  • c.

    de voorzitter

Paragraaf 1 De samenstelling van het algemeen bestuur

Artikel 6

  • 1.

    De colleges wijzen uit hun midden ieder één lid aan van het algemeen bestuur. Tevens wijzen zij uit hun midden ieder één plaatsvervangend lid aan.

  • 2.

    De zittingsduur van de leden van het algemeen bestuur is gelijk aan die van de colleges van de deelnemende gemeenten. De leden van het algemeen bestuur blijven na het verstrijken van de in de vorige zin genoemde termijn hun functie waarnemen totdat een nieuw lid van het college is benoemd.

  • 3.

    Indien een lid van het algemeen bestuur ophoudt lid van het college te zijn, vervalt het lidmaatschap van het algemeen bestuur van rechtswege. Het college van de betreffende gemeente vervult de vacature zo spoedig mogelijk.

Paragraaf 2 De samenstelling van het dagelijks bestuur

Artikel 7

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit een voorzitter en twee leden die allen door en uit het algemeen bestuur worden gekozen.

  • 2.

    Degene die ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

  • 3.

    Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur beschikbaar komt, benoemt het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 8 weken, een nieuw lid van het dagelijks bestuur.

Paragraaf 3 De voorzitter en de secretaris

Artikel 8

  • 1.

    Het algemeen bestuur benoemt aan het begin van elke zittingsperiode één van de leden van het dagelijks bestuur als voorzitter en een ander lid van het dagelijks bestuur als plaatsvervangend voorzitter.

  • 2.

    De directeur van het openbaar lichaam is tevens ambtelijk secretaris van het algemeen en dagelijks bestuur.

Hoofdstuk 5Bevoegdheden van de bestuursorganen

Paragraaf 1 Bevoegdheden van het algemeen bestuur

Artikel 9

  • 1.

    Aan het algemeen bestuur behoren alle bevoegdheden met betrekking tot de verwezenlijking van het belang en de doelstelling van het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 3 van deze regeling, die niet bij of krachtens deze regeling zijn opgedragen aan het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan deze bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur voor zover de Wet of de aard van de bevoegdheid zich daar niet tegen verzet.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting en de jaarrekening vast.

Paragraaf 2 Bevoegdheden van het dagelijks bestuur

Artikel 10

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd:

    • a.

      tot het voeren van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, voor zover niet bij of krachtens de Wet of de regeling het algemeen bestuur hiermee is belast.

    • b.

      beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren.

    • c.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam.

    • d.

      ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan.

    • e.

      tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het openbaar lichaam te besluiten met uitzondering van de privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 3, lid 5 van de regeling.

    • f.

      te besluiten om namens het openbaar lichaam of het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover dat het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan zijn bevoegdheden mandateren aan de directeur van het openbaar lichaam tenzij de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet.

Paragraaf 3 Bevoegdheden van de voorzitter en de ambtelijk secretaris

Artikel 11

  • 1.

    De voorzitter heeft de leiding in de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Bij verhindering wordt hij vervangen door de plaatsvervangend voorzitter.

  • 2.

    De voorzitter en de ambtelijk secretaris ondertekenen alle stukken die van het algemeen en van het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3.

    De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

Paragraaf 4 Verantwoordings- en informatieplicht

Artikel 12

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur is verantwoording verschuldigd aan het college dat hem heeft aangewezen en aan de raad over het door hem in het bestuur gevoerde beleid, voor zover zulks niet strijdig is met het openbaar belang. Deze verantwoording wordt zo spoedig mogelijk afgelegd maar in ieder geval binnen 30 dagen nadat hierom is gevraagd. De verantwoording wordt afgelegd in overeenstemming met de vergaderreglementen van orde van de betreffende gemeente.

  • 2.

    De leden van het algemeen bestuur zijn verplicht de door (een of meer leden van) de raad, en het college uit wiens midden zij zijn aangewezen, gevraagde inlichtingen te verstrekken voor zover dat niet strijdig is met het openbaar belang. De gevraagde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen 30 dagen aan de betreffende raad of het college verstrekt, zulks in overeenstemming met de vergaderreglementen van de desbetreffende gemeente.

  • 3.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn gezamenlijk en ieder afzonderlijk verantwoording schuldig aan het algemeen bestuur over het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur en geven te dien aanzien alle door het algemeen bestuur verlangde inlichtingen. Een en ander voor zover dat niet in strijd is met het openbaar belang en in ieder geval binnen 30 dagen.

Hoofdstuk 6Werkwijze bestuursorganen

Paragraaf 1 Werkwijze algemeen bestuur

Artikel 13

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert tenminste twee maal per jaar. Voorts vergadert het algemeen bestuur zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt of tenminste drie leden zulks schriftelijk, onder opgave van de te behandelen onderwerpen, verzoeken.

  • 2.

    De vergadering van het algemeen bestuur wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden of hun plaatsvervangers aanwezig is.

  • 3.

    De artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 t/m 33 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 15 van de regeling.

  • 4.

    Voor een bestuurlijk besluit is een meerderheid vereist van het aantal stemmen zoals bepaald in artikel 15 van de regeling.

  • 5.

    Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde vast voor de vergaderingen.

Artikel 14

  • 1.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. De deuren worden gesloten wanneer tenminste drie van de aanwezige leden daarom verzoeken of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 2.

    Artikel 25 Gemeentewet is op de vergaderingen van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In een besloten vergadering wordt niet beraadslaagd noch een besluit genomen over:

    • a.

      het vaststellen of wijzigen van de begroting

    • b.

      het vaststellen van de jaarrekening

Artikel 15

  • 1.

    Ieder lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering één stem.

  • 2.

    De secretaris heeft in het algemeen bestuur een adviserende stem.

Paragraaf 2 Werkwijze dagelijks bestuur

Artikel 16

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter of het lid dit nodig acht.

  • 2.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn besloten.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur besluit met meerderheid van stemmen.

  • 4.

    De leden en voorzitter van het dagelijks bestuur hebben ieder één stem.

  • 5.

    De secretaris heeft in het dagelijks bestuur een adviserende stem.

Paragraaf 3 Adviseurs

Artikel 17

Tot de vergadering van het algemeen en dagelijkse bestuur kunnen adviseurs worden toegelaten.

Hoofdstuk 7Commissies

Artikel 18

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan commissies van advies en commissies ter behartiging van bepaalde belangen instellen zoals bedoeld in artikel 24 en 25 van de Wet.

  • 2.

    De secretaris heeft in de commissies een adviserende stem.

  • 3.

    De artikelen 82 t/m 86 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 8 Personeel

Artikel 19

  • 1.

    Op verzoek van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam kan de GR Omgevingsdienst Brabant Noord personeel detacheren bij het openbaar lichaam. Met GR Omgevingsdienst Brabant Noord wordt een regeling getroffen omtrent de vergoeding voor en de beëindiging van de detachering.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan naar behoeven binnen daartoe vastgestelde budget ondersteunend personeel aanstellen.

  • 3.

    Op het personeel in dienst van het openbaar lichaam is de rechtspositieregeling van CGM van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 9Financiële bepalingen

Paragraaf 1 Financieel beheer

Artikel 20

  • 1.

    De geldmiddelen van het openbaar lichaam worden zelfstandig beheerd.

  • 2.

    Met betrekking tot het financieel beleid, het financieel beheer en de inrichting van de financiële organisatie van het openbaar lichaam alsmede de controle met betrekking tot laatstgenoemde twee onderwerpen, zijn de artikel 212 en 213 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2 Boekjaar

Artikel 21

Het boekjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

Paragraaf 3 De begroting

Artikel 22

  • 1.

    De begroting wordt uiterlijk 1 juli voorafgaande aan het jaar waarvoor deze geldt door het algemeen bestuur vastgesteld.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    De raden van de deelnemende gemeenten kunnen omtrent de ontwerpbegroting aan het dagelijks bestuur hun zienswijze over de begroting naar voren brengen.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5.

    Na vaststelling van de begroting zendt het algemeen bestuur zo nodig de begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 6.

    Het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting.

  • 7.

    De begroting, alsmede besluiten tot wijziging daarvan, worden binnen veertien dagen na de vaststelling door het algemeen bestuur aan gedeputeerde staten gezonden.

Paragraaf 4 Gemeentelijke bijdragen

Artikel 23

  • 1.

    Iedere deelnemende gemeente verbindt zich jaarlijks de vastgestelde gemeentelijke bijdrage te betalen.

  • 2.

    De gemeentelijke bijdrage wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      de inzamelkosten aan huis worden verdeeld op basis van een door het algemeen bestuur bepaalde verdeelsleutel;

    • b.

      de overige kosten (inwonersbijdrage) worden naar rato van het inwonersaantal bij de gemeente in rekening gebracht, waarbij de peildatum is bepaald op 1 januari van ieder kalenderjaar

  • 3.

    In de begroting wordt aangegeven welke gemeentelijke bijdrage elke afzonderlijke gemeente verschuldigd is voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft.

  • 4.

    De gemeenten betalen bij wijze van voorschot aan het begin van ieder kwartaal een kwart van de in lid 1 genoemde bijdragen.

Artikel 24

  • 1.

    Winsten en verliezen van het openbaar lichaam worden in beginsel jaarlijks verrekend met de algemene reserve van het openbaar lichaam.

  • 2.

    Bij het vaststellen van de jaarrekening kan het algemeen bestuur besluiten tot een andere bestemming van de winst of dekking van een verlies dan is bepaald in lid 1 van dit artikel.

Artikel 25

Wanneer een niet-deelnemende gemeente gebruik wenst te maken van de diensten van het openbaar lichaam wordt met deze gemeente een afzonderlijk contract afgesloten, waarbij de kosten van deze diensten aan deze gemeente worden doorberekend.

Paragraaf 5 De jaarrekening

Artikel 26

  • 1.

    Het dagelijks bestuur legt uiterlijk 1 april aan het algemeen bestuur verantwoording af over het afgelopen jaar in aansluiting op de posten van de begroting, onder overlegging van de opgestelde voorlopige jaarrekening, de daarbij behorende bescheiden en een rekening van de door de gemeenten te betalen bedragen. Het dagelijks bestuur voegt daarbij een verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door de op grond van artikel 27 van de regeling aangewezen registeraccountant.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening uiterlijk 1 juli vast.

  • 3.

    De jaarrekening wordt binnen twee weken na vaststelling door het algemeen bestuur aan gedeputeerde staten toegezonden, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

  • 4.

    Het besluit van het algemeen bestuur tot vaststelling van de jaarrekening strekt, voor zover het de daarin opgenomen baten en lasten betreft, het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechten gebleken valsheid in bewijsstukken of andere onrechtmatigheden.

Paragraaf 6 Controle

Artikel 27

De controle op de administratie en het beheer van de vermogenswaarde van het openbaar lichaam wordt opgedragen aan een door het algemeen bestuur aan te wijzen registeraccountant. Artikel 213 van de Gemeentewet is van toepassing.

Paragraaf 7 Geldmiddelen

Artikel 28

De gemeenten waarborgen de voldoening van rente, aflossingen en kosten van door het openbaar lichaam te sluiten vaste geldleningen alsmede van gelden die het openbaar lichaam in rekening-courant of bij wijze van geldlening zal opnemen, naar evenredigheid van de stemverhouding zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 15 van deze regeling.

Hoofdstuk 10Archief

Artikel 29

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam overeenkomstig een door het algemeen bestuur, met inachtneming van artikel 40 van de Archiefwet 1995 vast te stellen Archiefverordening, die aan gedeputeerde staten moet worden medegedeeld.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur is tevens belast met de zorg voor de archiefbescheiden die worden gevormd krachtens de aan het openbaar lichaam gedelegeerde taken.

  • 3.

    Bij opheffing van de gemeenschappelijke regeling wordt ten aanzien van de archiefbescheiden een voorziening getroffen conform artikel 4 lid 1 van de Archiefwet 1995.

  • 4.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13 van de Archiefwet 1995 over te dragen archiefbescheiden van de in deze regeling genoemde bestuursorganen is aangewezen de archiefbewaarplaats van de gemeente Cuijk.

  • 5.

    De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 6.

    De archivaris van de provincie Noord Brabant is belast met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

Hoofdstuk 11Geschillenregeling

Artikel 30

  • 1.

    Alvorens ten aanzien van een geschil als bedoeld in artikel 28 Wgr, de beslissing van gedeputeerde staten wordt ingeroepen, wordt de zaak voorgelegd aan een geschillencommissie.

  • 2.

    De geschillencommissie bestaat uit drie personen en wordt benoemd door het algemeen bestuur.

  • 3.

    De partijen die met elkaar een geschil hebben dragen allebei een kandidaat voor die vervolgens samen een voorzitter voordragen.

  • 4.

    De geschillencommissie onderzoekt de mogelijkheden om partijen alsnog tot overeenstemming te laten komen.

Hoofdstuk 12Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing

Artikel 31

  • 1.

    Indien een gemeente wenst toe te treden tot de gemeenschappelijke regeling, zendt deze gemeente een verzoek tot toetreding aan het algemeen bestuur, voorzien van een ontwerpbesluit tot toetreding van het college en de vereiste toestemming van de raad.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stuurt het ontwerpbesluit tot toetreding aan de raden van de deelnemende gemeenten en stelt hen in de gelegenheid hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.

  • 3.

    Het algemeen bestuur neemt een besluit over het verzoek tot toetreding, binnen twee maanden na de datum van het verzoek.

  • 4.

    In afwijking van artikel 13, lid 4 wordt het besluit genomen met tenminste twee derde van het aantal stemmen.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan voorwaarden verbinden aan de toetreding.

  • 6.

    Toetreding tot de gemeenschappelijke regeling kan geschieden met ingang van 1 januari van ieder kalenderjaar.

Artikel 32

  • 1.

    Een deelnemende gemeente kan uittreden uit de gemeenschappelijke regeling door toezenden van het besluit tot uittreding aan het algemeen bestuur.

  • 2.

    Het algemeen bestuur neemt uiterlijk zes maanden na toezending van het besluit tot uittreding een besluit over de financiële consequenties alsmede de overige gevolgen van de uittreding.

  • 3.

    De financiële consequenties bestaan uit de reële schade die de gemeenschappelijke regeling en de achterblijvende deelnemers lijden als gevolg van de uittreding.

  • 4.

    Het algemeen bestuur wijst, in overleg met de uittredende gemeente, een deskundige aan voor het berekenen van de schade zoals bedoeld in lid 3. De kosten van de te benoemen deskundige zijn voor rekening van de uittredende gemeente.

  • 5.

    Bij verschil van inzicht over de (financiële) consequenties van de uittreding is de geschillenregeling van artikel 30 van toepassing.

  • 6.

    Uittreding vindt plaats met ingang van 1 januari van het tweede kalenderjaar na het besluit zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 7.

    Gedurende de periode tussen de opzegging zoals bedoeld in het eerste lid en de datum zoals bedoeld in het vijfde lid, is de uittredende gemeente gehouden al haar verplichtingen na te komen.

Artikel 33

  • 1.

    Wijziging of opheffing van de regeling vindt plaats indien de colleges van tenminste twee derde van de gemeenten daartoe, met instemming van de gemeenteraden, besluiten. Een voorstel daartoe kan worden gedaan door het algemeen bestuur of door (een van) de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    In geval van opheffing van de regeling stelt het algemeen bestuur een liquidatieplan vast waarin de gevolgen van de opheffing worden vastgelegd. Het liquidatieplan voorziet in elk geval in de wijze waarop alle rechten en plichten tussen de gemeenten worden verdeeld.

  • 3.

    Opheffing vindt niet eerder plaats dan met ingang van 1 januari van het tweede kalenderjaar na het besluit tot opheffing.

  • 4.

    Het openbaar lichaam blijft na zijn ontbinding voortbestaan voor zover dit voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 13Inwerkingtreding

Artikel 34

De Gemeenschappelijke Regeling Afvalinzameling Land van Cuijk en Boekel treedt in werking op 1 januari 2020.

Hoofdstuk 14Slotbepaling

Artikel 35

  • 1.

    De regeling wordt aangehaald onder de titel ‘Gemeenschappelijke Regeling Afvalinzameling Land van Cuijk en Boekel’.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk wordt aangewezen als het gemeentebestuur met de verplichtingen zoals omschreven in artikel 26 van de Wet.

Ondertekening