Regeling vervallen per 05-03-2012

Kwaliteitsverordening peuterspeelzaalwerk gemeente Deurne 2008

Geldend van 18-08-2008 t/m 04-03-2012

Intitulé

Kwaliteitsverordening peuterspeelzaalwerk gemeente Deurne 2008

DE RAAD DER GEMEENTE DEURNE

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 19 augustus 2008, nr. 043;

gelet op het bepaalde in artikel 149 Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t :

  • 1.

    Artikel 21 lid 3 van de Algemene Subsidieverordening gemeente Deurne 2008 als volgt te wijzigen: Lid 3: Deze verordening is niet van toepassing op reeds verleende en nog te verlenen subsidies voor het jaar 2008 met uitzondering van de budgetsubsidie over de periode 18 augustus 2008 tot en met 31 december 2008 voor het peuterspeelzaalwerk.

  • 2.

    Vast te stelen de navolgende KWALITEITSVERORDENING PEUTERSPEELZAALWERK GEMEENTE DEURNE 2008

Hoofdstuk 1. Algemene begripsbepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Peuterspeelzaalwerk: het bieden van een speel- en ontwikkelingsgelegenheid aan kinderen van twee en een half tot vier jaar, gedurende een of meer dagdelen van per week met als maximum 5 uur per week voor reguliere peuterspeelzalen en 10 uur voor peuterspeelzalen met een voor- en vroegschools educatieprogramma met als doel het creëren van optimale ontwikkelkansen voor alle kinderen in de leeftijd van twee tot vier jaar door het aanbieden van veelzijdige en passende speelmogelijkheden en het signaleren en, voor zover passend binnen de eigen mogelijkheden, voorkomen en aanpakken van ontwikkelingsachterstanden;

  • b.

    Peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • c.

    Houder: degene die een peuterspeelzaal beheerd;

  • d.

    Beroepskracht: degene die als beroepskracht ofwel professionele leidster op de peuterspeelzaal actief is. De professionele leidster wordt ondersteund door minimaal een vrijwillige leidster.

  • e.

    Begeleider: degene die als begeleider ofwel vrijwillige leidster op de peuterspeelzaal actief is. Deze vrijwillige leidster wordt begeleid door een professionele leidster.

Hoofdstuk 2. Exploitatie

Artikel 2. Exploiteren van een peuterspeelzaal

  • 1.

    Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente meldt dit aan het college.

  • 2.

    De melding vindt plaats door een door het college vastgesteld formulier.

  • 3.

    Voor het opheffen en verplaatsen van locaties peuterspeelzaalwerk is toestemming vereist van het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 3. Ambitieniveau

Binnen het peuterspeelzaalwerk worden de volgende ambitieniveau’s gehanteerd.

  • a.

    Ambitieniveau 1: Spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren;

  • b.

    Ambitieniveau 2: Spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen.

Hoofdstuk 3. De kwaliteitseisen

Artikel 4. Kwaliteitseisen

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2. Het peuterspeelzaalwerk is algemeen toegankelijk.

  • 3. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

  • 4. De verdeling van verantwoordelijkheden voor de begeleider en de beroepskracht zijn duidelijk omschreven in de functieprofielen en het huishoudelijk reglement van de peuterspeelzaal.

  • 5. In het kader van de doorlopende ontwikkelingslijn wordt gezorgd dat het totale peuterspeelzaalwerk een samenwerkingsverband heeft met alle basisscholen in de gemeente Deurne en de basisscholen met voor- en vroegschoolse educatie (vve) in het bijzonder.

Artikel 5. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

Artikel 6. Oppervlakte speelruimte

  • 1. Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto- oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto- oppervlakte minimaal 4 m2 per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is.

Artikel 7. Groepen en groepsgrootte

  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen en in passend ingerichte, vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2. In een groep zijn minimaal 10 en maximaal 16 kinderen gelijktijdig aanwijzig.

  • 3. In afwijking van het vorige lid mogen meerdere kinderen, met een maximum van 21 kinderen, per groep gelijktijdig aanwezig zijn mits de groepsruimte dit toelaat en de leidster- kindratio als beschreven in Artikel 8 gelijk blijft.

Artikel 8. Aantal beroepskrachten en begeleiders per groep

  • 1. De leidster- kindratio is één leidster op maximaal acht kinderen.

  • 2. Op een groep staat minimaal één beroepskracht.

Artikel 9. Overeenkomst tussen houder en ouder

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.

Artikel 10. Informatieplicht aan de ouder

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst als in artikel 9. in ieder geval over:

  • a.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b.

    het ambitieniveau;

  • c.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • d.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

  • e.

    De wijze waarop klachten behandeld worden;

  • f.

    De wijze waarop medezeggenschap geregeld is.

Artikel 11. Verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2. De verklaring wordt aan de houder overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgedragen niet ouder dan drie maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

Artikel 12. Ontheffing

Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in hoofdstuk 3.

Hoofdstuk 4. Het gemeentelijk toezicht

Artikel 13. Aanwijzing toezichthouders

Het college van burgemeester en wethouders wijst toezichthouders aan. Deze toezichthouder wordt door het college aan de houder van een peuterspeelzaal schriftelijk bekendgemaakt.

Artikel 14. Onderzoek door de toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt eens in de drie jaar of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. Naast het onderzoek bedoelt in het eerste lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 15. Het inspectierapport

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleegd vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 16. Aanwijzing en bevel

  • 1. Het college kan naar aanleiding van de bevindingen uit het inspectierapport de houder verplichten bepaalde bevindingen aan te pakken dan wel ongedaan te maken middels een schriftelijke aanwijzing.

  • 2. In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd als mede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekort schiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldingsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4. De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing gestelde termijn.

Artikel 17. Strafbepaling

Overtreding van de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordeningen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Hoofdstuk 5. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 20. Overgangsbepalingen

Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring van goed gedrag over.

Artikel 21. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 18 augustus 2008.

Artikel 22. Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Kwaliteitsverordening peuterspeelzaalwerk gemeente Deurne 2008

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 9 september 2008.

Algemene toelichting

Gemeenten zijn (nog) niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Het peuterspeelzaalwerk valt niet onder de Wet kinderopvang (artikel 1, tweede lid, onderdeel b). Dit betekent dat de grondslag voor deze verordening de autonome bevoegdheid van de gemeente vormt die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit is ook in de aanhef van de verordening aangegeven. Het kabinet heeft inmiddels wel kenbaar gemaakt een wettelijk kwaliteitskader voor peuterspeelzaalwerk op te gaan stellen.

De verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang (Wk) stelt ten aanzien van de kinderopvang. Voor dit laatste zijn twee redenen; allereerst is het peuterspeelzaalwerk ook een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Het ligt dan ook voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen, uiteraard voorzover die eisen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk. Dit hangt samen met de tweede reden; het toezicht op de instellingen voor kinderenopvang op peuterspeelzalen zal door dezelfde toezichthouders worden gedaan als in de kinderopvang. Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouders zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken hebben.

Evenals in de Wk. is in deze verordening gekozen voor algemene kwaliteitsregels die voor alle peuterspeelzalen in de gemeenten gelden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijving

De leeftijd waarop peuters starten op de peuterspeelzaal is in principe twee jaar en half. Bij uitzondering en op indicatie mag een peuter vanaf 2 jaar starten op de peuterspeelzaal. Het maximumaantal uur is bepaald om te voorkomen dat er valse concurrentie ontstaat door de peuterspeelzalen ten opzichte van de kinderopvang.

De beroepskracht in opleiding is niet apart gedefinieerd. Dit betekent dat per situatie bekeken dient te worden of de betreffende beroepskracht in opleiding valt onder de beschrijving beroepskracht of begeleider. Een stagiaire valt automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten degene die als begeleider ofwel vrijwillige leidster op de peuterspeelzaal actief is. Deze vrijwillige leidster wordt begeleid door een professionele leidster. Het aantal vrijwillige leidsters is afhankelijk van de groepsgrootte. De leidster-kind-ratio staat beschreven in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende verordening.

Artikel 2. Exploiteren van een peuterspeelzaal

Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren.

De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.

Tevens wordt in dit artikel geregeld dat een peuterspeelzaallocatie niet zondermeer opgeheven kan worden, waardoor de spreiding van het peuterspeelzaalwerk in de gemeente Deurne in het gedrang kan komen.

Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer de gemeente wil dat de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze er voor moeten zorgen dat betreffende inrichting wordt gesloten.

Artikel 3. Ambitieniveau

Dit artikel bepaalt dat de houder aangeeft voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest. Het niveau dient de houder aan te geven in haar beleidsplan. Het gekozen ambitieniveau bepaalt de kwalificatie eisen die aan de leidinggevenden worden gesteld. (zie artikel 8). Het ambitieniveau 1 (spelen, ontmoeten en signaleren) is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen minimaal te voldoen. De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gestelde ambitieniveau en de daarbij behorende kwaliteitseisen.

Voor wat betreft het opleidingsniveau van de beroepskrachten wordt verwezen naar de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO. De beroepskracht beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificatie, zoals momenteel is beschreven in het functie-/loongebouw, waaronder tevens wordt meegenomen de opleiding SPW 3 specialisatie peuterspeelzaalwerk.

Kwaliteitseisen

Ambitieniveau 0

Ambitieniveau 1

Ambitieniveau 2

Het hebben en uitvoeren van een pedagogisch beleidsplan

X

X

X

Contract met de ouders/intake

X

X

X

Klachtenprotocol hebben en toepassen

X

X

X

Periodiek overleg met vertegenwoordiging van ouders

X

X

X

Minimaal één jaarlijkse observatie van het kind

X

X

Minimaal één kindbespreking met de ouders

X

X

Hanteren overdrachtformulier peuterspeelzaal – basisschool

X

X

Periodiek overleg netwerk 0-6-jarigen

X

X

Inbedding in lokaal beleid

X

X

Hebben en toepassen van peutervolgsysteem

X

Een specifiek op de VVE gerichte bevordering van de deskundigheid van de leidsters

X

Artikel 4. Algemene kwaliteitseisen

Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 Wk. Het gaat om een globale norm waaraan de houder zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moet geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtlijn moet zijn bij het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.

Het tweede lid spreekt voor zich; de peuterspeelzalen moeten in gelijke mate toegankelijk zijn voor alle kinderen van 2 tot 4 jaar.

Het derde lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wk. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheden mede bepaald door de voorschriften in deze verordening.

De in het vijfde lid genoemde samenwerking heeft tot doel te zorgen voor een doorgaande ontwikkelings- en leerlijn van de voor- naar de vroegschoolse educatie en te zorgen dat effecten van het (VVE) peuterspeelzaalwerk uitdoven.

Artikel 5. Eisen ten aanzien van de veiligheid en gezondheid

Dit artikel is gelijk aan artikel 51 Wk. De houder van een peuterspeelzaal moet een risico-inventarisatie uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De risico-inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheids- en gezondheidsrisico’s die kinderen in peuterspeelzalen lopen. Daarbij wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. De risico-inventarisatie dient als basis om de omstandigheden voor kinderen te verbeteren en om te stimuleren dat personeel en de kinderen adequaat omgaan met risico’s.

Deze risico-inventarisatie vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is (artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ook vervangt een risico-inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan de peuterspeelzalen op grond van andere wetgeving zijn gebonden, zoals de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening. Ook laat de risico-inventarisatie toepassing van de Wcpv onverlet.

Artikel 6. Oppervlakte speelruimte

Gekozen is voor minimum vloeroppervlaktematen omdat deze makkelijker door de toezichthouder zijn vast te stellen.

Artikel 7. Groepen en groepsgrootte

Het tweede lid bepaalt dat de maximum groepsgrootte 16 kinderen bedraagt. Dit maximum geldt voor alle twee de ambitieniveau’s. Het derde lid bepaalt dat in afwijking van het tweede lid van de groepsgrootte mag worden afgeweken mits de leidster-kind-ratio gelijk blijft.

Artikel 8. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

Het tweede lid vloeit voort uit de keuze voor minimaal ambitieniveau 1.

Artikel 9. Overeenkomst tussen houder en ouder

Voor de houders van de peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

Artikel 10. Informatieplicht aan de ouders

De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voordat ze een contract tekenen te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt de ouder de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal.

Artikel 11. Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten die bij zijn peuterspeelzalen werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.

Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 12. Ontheffing

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 13. Aanwijzing toezichthouder

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 14. Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden twee soorten van onderzoek door de toezichthouder onderscheiden:

  • -

    het eerste lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;

  • -

    het tweede lid: het incidentele onderzoek bij een peuterzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips

Het eerste lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat ten minste eens in de drie jaar een controle wordt uitgevoerd.

Artikel 15. Het inspectierapport

De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college, (zie artikel 15 eerste lid.) Deze werkwijze is nagenoeg gelijk aan de manier waarop handhaving op grond van de Wk plaatsvindt.

Het derde lid bepaalt dat het college de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid wordt overgedragen in mandaat. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college. De overige taken die in dit artikel worden genoemd zijn van feitelijke aard. Deze kunnen wel aan een toezichthoudend ambtenaar worden overgedragen.

Artikel 16. Aanwijzing en bevel

Indien de houder de aanwijzing niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.

Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer binnen een bepaalde termijn maatregelen niet worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er veel tekortkomingen, dan kan het college in de aanwijzing gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.

Artikel 17. Strafbepaling

Deze bepaling spreekt voor zich.

Hoofdstuk 5. Slot – en overgangsbepalingen

Deze bepalingen spreken voor zich.