Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ

Geldend van 02-02-2021 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2021

Intitulé

Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ

Hoofdstuk 1 - Algemene regels

Artikel 1 - Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      uitkering: de door het college betaalde kosten van bijstand als bedoeld in de PW en de uitkering als bedoeld in de IOAW en IOAZ;

    • b.

      debiteur: de persoon van wie de gemeente een bedrag te vorderen heeft;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen.

Hoofdstuk 2 - Terugvordering en invordering

Artikel 2 - Bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering

  • 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het herzien en intrekken van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 54 PW, artikel 17 IOAW en artikel 17 IOAZ, terugvordering van ten onrechte of teveel verstrekte uitkering als bedoeld in artikel 58 lid 2 en artikel 59 PW, artikel 25 lid 2 en artikel 26 IOAW en artikel 25 lid 2 en artikel 26 IOAZ en de invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel 60 lid 2 PW, artikel 28 lid 1 IOAW en artikel 28 lid 1 IOAZ, tenzij in deze beleidsregels anders wordt bepaald.

  • 2. Ingeval hiervoor dringende redenen aanwezig zijn ziet het college af van het gebruik van de bevoegdheden als genoemd in het eerste lid.

Artikel 3 - Horen van de belanghebbende

Alvorens over te gaan tot terugvordering van de uitkering kan het college belanghebbende in de gelegenheid stellen hierop telefonisch zijn zienswijze te geven.

Artikel 4 - Matigen van de vordering

  • 1. Het college beperkt de vordering in ieder geval tot het bedrag dat gedurende zes maanden teveel is verstrekt in geval het college, na ontvangst van een ondubbelzinnig signaal van de belanghebbende, langer dan zes maanden voort is gegaan met het verstrekken van een te hoge uitkering.

  • 2. Onder een signaal als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

Artikel 5 - Afzien van brutering

Het college ziet af van verhoging van de vordering als bedoeld in artikel 58 lid 5, tweede volzin, PW dan wel artikel 25 lid 5 IOAW en artikel 25 lid 5 IOAZ, indien:

  • a.

    de vordering is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende dan wel;

  • b.

    hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet kon worden voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 6 - Kwijtschelding bij schuldregeling

  • 1. Het college besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van vorderingen indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      redelijkerwijs is te voorzien dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

    • b.

      redelijkerwijs is te voorzien dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering zijn grond vindt in schending van de inlichtingenplicht, en

    • b.

      de vordering is ontstaan op of na 1 januari 2013, of

    • c.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek, tenzij de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.

  • 3. Het college trekt het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering in of wijzigt dit besluit ten nadele van de belanghebbende indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dit besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden, of

    • b.

      de belanghebbende zijn vordering aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet, of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 7 - Kwijtschelding

  • 1. Het college scheldt het restant van een vordering kwijt indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en daarmee ten minste 75% van de vordering heeft afgelost; of

    • b.

      gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog voldoet en daarmee te minste 75% van de vordering heeft afgelost; èn

    • c.

      het geen vordering betreft

      • i.

        die het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht en die ontstaan is op of na 1 januari 2013 of

      • ii.

        die gedekt wordt door pand of hypotheek, voor zover hij daarop kan worden verhaald.

  • 2. Belanghebbende dient het college schriftelijk te verzoeken om een besluit te nemen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De datum waarop belanghebbende schriftelijk heeft verzocht om kwijtschelding geldt als de datum waartegen kwijtschelding wordt verleend.

Artikel 8 - Afzien van terugvordering

Het college ziet af van (verdere) terugvordering indien:

  • 1.

    de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 100,00 niet te boven gaat, tenzij het betreft een vordering in verband met het schenden van de inlichtingenplicht, ontstaan op of na 1 januari 2013;

  • 2.

    de belanghebbende is overleden en het aannemelijk is dat de nalatenschap onvoldoende verhaal biedt.

Artikel 9 - Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit

  • 1. De aflossingscapaciteit is afhankelijk van het inkomen en bij een fraudevordering ook afhankelijk van het vermogen van belanghebbende:

    • a.

      bij een inkomen dat ten hoogste gelijk is aan de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt de aflossingscapaciteit 5% van dat inkomen, met dien verstande dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet, tenzij redelijkerwijs verwacht kan worden dat belanghebbende vanwege zijn vaste lasten niet in staat is om aan deze aflossing te voldoen;

    • b.

      bij een inkomen dat hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt de aflossingscapaciteit 5% van de toepasselijke bijstandsnorm vermeerderd met 50% van het meerinkomen, tenzij redelijkerwijs verwacht kan worden dat belanghebbende vanwege zijn vaste lasten niet in staat is om aan deze aflossing te voldoen;

    • c.

      wanneer het teruggevorderde bedrag hoger is dan € 5.000,00 dient belanghebbende bij een vermogen dat twee keer zo hoog is als het teruggevorderde bedrag, de vordering direct in zijn geheel of versnelt af te lossen.

  • 2. In afwijking van lid 1 onderdeel b geldt voor vorderingen in verband met schending van de inlichtingenplicht dat wordt afgelost met het volledige inkomen dat meer bedraagt dan de beslagvrije voet, tenzij redelijkerwijs verwacht kan worden dat belanghebbende niet in staat is om aan deze aflossing te voldoen. Wordt aan de belanghebbende uitkering verstrekt dan wordt de vordering met die uitkering verrekend. Indien het betreft verrekening van een boete na recidive dan is de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive gemeente Diemen 2013 van toepassing.

  • 3. In afwijking van lid 1 kan belanghebbende verzoeken de vordering met een lager bedrag af te lossen, mits de vordering hiermee binnen 36 maanden zal zijn afgelost.

Artikel 10 - Continuering van de maandelijkse aflossingen bij uitstroom

  • 1. De tijdens de uitkeringsperiode vastgestelde betalingsverplichting wordt gecontinueerd voor een periode van twaalf maanden na beëindiging van de uitkering.

  • 2. Twaalf maanden na beëindiging van de bijstand wordt de draagkracht onderzocht, als de vordering nog niet volledig is afgelost. Als belanghebbende een inkomen heeft dat meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm wordt een nieuwe betalingsregeling vastgesteld, overeenkomstig artikel 9 lid 1 onderdeel b.

Artikel 11 - Periodieke hercontrole

Tenzij belanghebbende een uitkering ingevolge de PW, de IOAW of de IOAZ ontvangt, vindt eenmaal per 12 maanden een draagkrachtonderzoek plaats.

Artikel 12 - Aanmaning, verrekening en beslag

  • 1. Indien van toepassing wordt een vordering verrekend overeenkomstig de artikelen 60 lid 3 PW, 60a PW, 28 lid 2 en 3 IOAW en 28 lid 2 en 3 IOAZ.

  • 2. Indien de vordering niet kan worden verrekend met een uitkering als bedoeld in het eerste lid en deze binnen de termijn van zes weken niet is voldaan dan wel binnen dezelfde termijn geen betalingsregeling is getroffen, wordt na verloop van de betalingstermijn een aanmaning gezonden.

  • 3. Als de betaling na aanmaning achterwege blijft wordt een dwangbevel uitgevaardigd.

  • 4. Als het dwangbevel ten uitvoer moet worden gelegd omdat betaling achterweg blijft kan dit dossier worden overgedragen aan een incassobureau.

Artikel 13 - Rangregeling bij invordering

  • 1. Betalingen worden als volgt afgeboekt:

    • a.

      ten eerste op de invorderingskosten (executiekosten)

    • b.

      tot slot op de vordering zelf.

  • 2. Als er meerdere vorderingen zijn geldt dat in beginsel de oudste vordering het eerst wordt afgelost.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan een betaling worden afgeboekt op een nieuwe vordering als deze vordering daardoor netto kan worden voldaan.

  • 4. Indien naast terugvordering van de uitkering ook een boete is opgelegd, gaat de boete voor op alle andere vorderingen.

Hoofdstuk 3 - Verhaal

Artikel 14 - Verhaalsbevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de kosten van bijstand te verhalen overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 6.5 PW.

Artikel 15 - Afzien van verhaal

  • 1. Het college ziet af van verhaal indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar. Tenzij het verhaal betreft in verband met de kosten van bijstand ten behoeve van een kind of kinderen.

  • 2. Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van verhaal indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt, naar het oordeel van het college dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 16 - Hoogte van de verhaalsbijdrage

  • 1. De hoogte van de verhaalsbijdrage wordt vastgesteld overeenkomstig de wijze waarop de rechter een onderhoudsbijdrage zou hebben opgelegd.

  • 2. Als de onderhoudsplichtige, ook na aanmaning, geen of onvoldoende inlichtingen over zijn financiële- en leefsituatie verstrekt en zijn draagkracht daarmee niet kan worden vastgesteld, wordt de hoogte van de onderhoudsbijdrage ambtshalve vastgesteld op de volledige bruto bijstand per maand.

Artikel 17 - Ingangsdatum en betaling verhaalsbijdrage

  • 1. Het college legt de verhaalsbijdrage op met ingang van de eerste van de maand volgend op de maand waarin het verhaalsbesluit aan belanghebbende bekend is gemaakt.

  • 2. Het college kan afwijken van de ingangsdatum als in het eerste lid bedoeld en deze met terugwerkende kracht vaststellen als er door toedoen van de onderhoudsplichtige onnodig veel tijd is verstreken tussen de eerste aanschrijving en het verhaalsbesluit.

Artikel 18 - Verhaal in rechte

  • 1. Indien belanghebbende de verhaalsbijdrage, ook na aanmaning, niet voldoet, besluit het college tot verhaal in rechte.

  • 2. Het college gaat over tot verhaal in rechte wanneer de onderhoudsplichtige weigert, althans nalaat te betalen, binnen zes maanden nadat het verhaalsbesluit is genomen, dan wel binnen zes maanden nadat de onderhoudsplichtige is opgehouden te betalen.

  • 3. Als het college tot verhaal in rechte overgaat na zes maanden nadat het verhaalsbesluit is genomen, dan wel nadat de onderhoudsplichtige is opgehouden te betalen, verhaalt het de kosten van bijstand vanaf een datum gelegen zes maanden voor de datum waarop het verzoekschrift bij de rechtbank wordt ingediend.

Artikel 19 - Heronderzoek naar draagkracht

  • 1. Indien en zolang de verhaalsbijdrage niet bij beschikking door de rechter is vastgesteld vindt steeds na 36 maanden een heronderzoek naar de draagkracht plaats.

  • 2. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het college als gevolg van dit onderzoek de verhaalsbijdrage gewijzigd vast.

  • 3. De verhaalsbijdrage wordt verlaagd als de draagkracht, buiten toedoen van de onderhoudsplichtige, is verminderd.

  • 4. De verhaalsbijdrage wordt verhoogd indien de verhoging van de draagkracht € 50,00 of meer bedraagt per maand, tenzij het een verhaalsbijdrage betreft voor een kind of kinderen.

  • 5. Betreft het verhaal voor een kind of kinderen dan leidt iedere verhoging van draagkracht tot wijziging van de verhaalsbijdrage.

Artikel 20 - Tussentijdse vermindering van draagkracht

  • 1. Op verzoek van de onderhoudsplichtige kan de onderhoudsbijdrage tussentijds worden verlaagd als verminderde draagkracht hiertoe aanleiding geeft, ook als deze onderhoudsbijdrage door de rechter is vastgesteld.

  • 2. Indien verlaging van de draagkracht de onderhoudsplichtige te verwijten is, wordt voorbijgegaan aan deze verlaging, met dien verstande dat de belanghebbende moet kunnen blijven beschikken over een inkomen ter hoogte van ten minste de beslagvrije voet.

  • 3. Het college zal als de situatie bedoeld in het eerste lid zich voordoet tijdelijk geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal.

Artikel 21 - Verhaal en schuldregeling

  • 1. Het college kan, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, gedeeltelijk afzien van invordering voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbijdrage die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en;

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van invordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld in eerste lid, onderdeel b tot stand is gekomen.

  • 3. Het college trekt het besluit tot het gedeeltelijk afzien van invordering in of wijzigt dit ten nadele van de belanghebbende indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dit besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden, of

    • b.

      de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet, of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 22 - Verhaal in verband met schenking

  • 1. Het college verhaalt de kosten van bijstand op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan, terwijl die persoon wist of kon weten dat hij door die schenking eerder, langer of voor een hoger bedrag beroep zou moeten doen op bijstand.

  • 2. De hoogte van de verhaalsbijdrage is gelijk aan het bedrag van de schenking, voor zover de schenking het bij aanvang van de bijstand vastgestelde resterende vrij te laten vermogen overschrijdt.

  • 3. De verhaalsbijdrage dient in beginsel ineens te worden voldaan.

  • 4. Verzoekt de persoon aan wie de schenking is gedaan om een betalingsregeling, dan gelden de regels betreffende de aflossingscapaciteit in hoofdstuk 2 van deze beleidsregels.

  • 5. Weigert de persoon aan wie de schenking is gedaan de verhaalsbijdrage te voldoen, althans laat hij dit na, dan gaat het college over tot verhaal in rechte.

Artikel 23 - Verhaal op de nalatenschap

  • 1. Indien bijstand wordt teruggevorderd van een overledene, met inachtneming van artikel 7 en 8 van deze beleidsregels, wordt de vordering verhaald op de nalatenschap.

  • 2. De hoogte van de verhaalsbijdrage is gelijk aan het bedrag van de vordering.

  • 3. De erven dienen de verhaalsbijdrage in beginsel ineens te voldoen.

  • 4. Weigeren de erven de verhaalsbijdrage uit de nalatenschap te voldoen dan gaat het college over tot verhaal in rechte.

Hoofdstuk 4 - Bijstand in de vorm van een geldlening

Artikel 24 - Situaties waarin bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt

Deze beleidsregels zijn van toepassing op bijstand verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening , met uitzondering van de geldlening als bedoeld in artikel 50 lid 2 PW en het als lening verstrekte voorschot bij aanvraag.

Artikel 25 - Kwijtschelding

  • 1. Nadat belanghebbende zijn aflossingsverplichting gedurende drie jaren (36 maanden) stipt is nagekomen kan hij het college verzoeken het restant van de geldlening kwijt te schelden.

  • 2. Belanghebbende dient het college schriftelijk te verzoeken om een besluit te nemen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De datum waarop belanghebbende schriftelijk heeft verzocht om kwijtschelding geldt als de datum waartegen kwijtschelding wordt verleend.

Artikel 26 - Continueren aflossen na beëindigen bijstand

  • 1. De tijdens de uitkeringsperiode vastgestelde betalingsverplichting wordt gecontinueerd voor een periode van twaalf maanden na beëindiging van de uitkering.

  • 2. Twaalf maanden na beëindiging van de bijstand wordt de draagkracht onderzocht, als de lening nog niet volledig is afgelost. Als belanghebbende een inkomen heeft dat meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm wordt een nieuwe betalingsregeling vastgesteld, overeenkomstig artikel 9 lid 1 en 3.

Artikel 27 - Opeisbaarheid van de lening

Indien de belanghebbende niet voldoet aan de aan de geldlening verbonden verplichtingen wordt hij ineens opeisbaar. Het college vordert de geldlening in dat geval terug op grond van artikel 58 lid 2 onderdeel b PW. Alsdan gelden de bepalingen van hoofdstuk 1 en 2 van deze beleidsregels.

Hoofdstuk 5 - Slotbepalingen

Artikel 28 - Hardheidsclausule

  • 1. Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan leidt tot onredelijk zwaarwegende gevolgen.

  • 2. In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 29 - Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude beleidsregels

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 01-01-2020 onder gelijktijdige intrekking van het Debiteurenbeleid gemeente Diemen 2013.

Artikel 30 - Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Diemen in de vergadering van 21 april 2020.

de burgemeester,

de secretaris,

Toelichting: Algemeen

In de Algemene bijstandswet (Abw) was terugvordering van bijstand als verplichting in de wet opgenomen. Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand (WWB) per 2004 is aan deze verplichting een einde gekomen. Op 1 januari 2010 is de Wet Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (Wet BUIG) in werking getreden, waarmee ook een einde kwam aan de verplichting tot terugvordering van uitkeringen ingevolge de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijke Arbeidsongeschikte Werknemers (IOAW) en de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ).

Met ingang van 1 januari 2013 is terugvordering van teveel of ten onrechte verstrekte PW-, IOAZ- en IOAW-uitkeringen ten gevolge van een schending van de inlichtingenplicht weer een verplichting van het college (artikel 58 lid 1 WWB). Met ingang van 1 juli 2013 geldt ook voor herzien en intrekken van het recht op betreffende uitkeringen in verband met hetzelfde feit een verplichting. Voor de overige terugvorderingsgronden geldt dat terugvordering een bevoegdheid is gebleven (artikel 58 lid 2) WWB. Voor het gebruik maken van deze bevoegdheid kan het college beleidsregels vaststellen. Het college in Diemen maakt sinds invoering van de WWB gebruik van deze bevoegdheid.

Op 1 januari 2015 is de Wet werk en bijstand (WWB) gewijzigd naar de Participatie Wet (PW).

Dit brengt met zich dat technische aanpassing (terminologie) van de bestaande beleidsregels betreffende terug- en invordering (PW, IOAW en IOAZ) en verhaal (alleen PW) gewenst is. Daarnaast zijn enkele artikelen uit het bestaande beleid overbodig geworden. Ook zijn er enkele knelpunten gesignaleerd. Deze ontwikkelingen vormden de aanleiding om het bestaande terug- en invorderingsbeleid te actualiseren.

Besloten is de aflossingsregels met betrekking tot geldleningen hierbij ook op te nemen, om de verbinding met terug- en invordering ervan ten volle tot uitdrukking te brengen. Immers, indien en zolang een belanghebbende zijn verplichtingen verbonden aan een geldlening nakomt gelden de regels betreffende de geldlening. Schendt belanghebbende echter een aan de geldlening verbonden verplichting dan wordt deze ineens opeisbaar en kan de lening worden teruggevorderd. Vanaf dat moment zijn de beleidsregels betreffende terug- en invordering van toepassing.

In deze Beleidsregels Debiteuren heeft het college het volgende vastgesteld:

  • in welke gevallen het overgaat tot herzien of intrekken van het recht op uitkering in de gevallen waarin het daartoe niet verplicht is;

  • in welke gevallen wordt overgegaan tot terugvordering van een uitkering als het college hiertoe niet verplicht is;

  • de wijze waarop een vordering wordt ingevorderd;

  • in welke gevallen het overgaat tot verhaal van kosten van bijstand op onderhoudsplichtigen, degene die een schenking heeft ontvangen en een nalatenschap;

  • regels betreffende de aflossing van bijstand in de vorm van een geldlening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De in de beleidsregels gebruikte begrippen zijn gelijk aan de in de betreffende wetten gedefinieerde begrippen. Omdat de PW spreekt van bijstand en bijstandsnorm en de IOAW en IOAZ van uitkering is in dit artikel het begrip uitkering gedefinieerd als de uitkering bedoeld in de IOAW en IOAZ en bijstand als bedoeld in de PW. Hiermee is voorkomen dat er begrippen door elkaar worden gebruikt.

Artikel 2

Dit artikel bepaalt dat gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot intrekken en herzien van het recht, de bevoegdheid tot terugvorderen, voor zover het college hiertoe niet verplicht is, en de bevoegdheid tot het invorderen bij dwangbevel.

Op grond van artikel 58 lid 8 PW is het college bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Hierbij gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Er moet iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn. Uitsluitend vanwege het feit dat het belanghebbende ontbreekt aan de noodzakelijke middelen om in het bestaan te voorzien, kan nog niet worden gesproken van dringende redenen (zie TK 2011–2012, 33 207, nr. 3, p. 47).

Artikel 3

Het vooraf informeren van de belanghebbende kan bijdragen aan een groter draagvlak voor het terugbetalen van een vordering. Bovendien kan er op basis van de door de belanghebbende verstrekte informatie een juiste belangenafweging worden gemaakt. In voorkomende gevallen kunnen bezwaarprocedures voorkomen als de belanghebbende in staat is gesteld zijn zienswijze telefonisch kenbaar te maken.

Artikel 4

In dit artikel is de zogenaamde zes-maandenjurisprudentie opgenomen. Deze jurisprudentie houdt in dat het college de bevoegdheid tot terugvordering niet kan uitoefenen terzake van betalingen die gedaan zijn meer dan zes maanden na de ontvangst van een signaal waaruit het uitvoeringsorgaan had moeten afleiden, dat ten onrechte of te veel wordt betaald (zie CRvB 24-07-2007, nr. 06/3899 PW, CRvB 21-10-1994, nr. 93/135 AOW en CRvB 21-04-2009, nr. 08/424 PW). Een beroep op de zesmaanden-jurisprudentie kan alleen slagen als er geen sprake is geweest van het niet, niet tijdig, niet juist of onvolledig verstrekken van voor het recht op bijstand relevante informatie (zie CRvB 13-04-2010, nr. 08/4183 PW en CRvB 28-022012, nr. 09/6097 PW). Onder 'signaal' verstaat de CRvB relevante informatie van de uitkeringsgerechtigde waaruit dusdanig concreet kan worden afgeleid dat sprake is van een fout, dat het bestuursorgaan op grond daarvan actie had moeten ondernemen (zie CRvB 19-052004, nrs. 01/4283 AW e.a.). Dit geldt ook indien een belanghebbende tijdig, eenduidig en correct informatie verstrekt op het inlichtingenformulier dat betrekking heeft op de maand waarin een wijziging heeft plaatsgevonden, die van invloed is op de bijstand (zie CRvB 16-092008, nr. 07/3621 PW). Hoewel de jurisprudentie geen beleidsvrijheid in dezen toelaat, is er wel voor gekozen hem als beleidsregel op te nemen, voor de duidelijkheid bij de uitvoering.

Artikel 5

Ook in deze bepaling is de rechtspraak verwerkt. In onderdeel a gaat het over de situaties waarin de terugvordering het gevolg is van een intrekkings- of herzieningsbesluit op grond van artikel 54 lid 3 onderdeel b PW of terugvordering op grond van artikel 58 lid 2 onderdeel f onder 1 PW (alsnog ontvangen middelen). Onderdeel b ziet op de situatie waarin belanghebbende inkomsten uit arbeid tijdig heeft opgegeven en het college niet overgaat tot verrekenen op grond van artikel 58 lid 4 PW, maar op terugvorderen op een zodanig tijdstip dat de betaling niet meer (volledig) binnen het kalenderjaar plaats kan vinden.

Artikel 6

Als belanghebbende financiële problemen heeft moet er een mogelijkheid zijn om van het uitgangspunt dat een vordering altijd wordt ingevorderd af te wijken. Deze bepaling voorziet hierin. Een vordering ten gevolge van schending van de inlichtingenplicht is van deze mogelijkheid uitdrukkelijk uitgesloten.

Artikel 7

Deze bepaling voorziet erin dat een restantvordering kan worden kwijtgescholden. Aan deze kwijtschelding zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • 1.

    belanghebbende heeft stipt aan zijn betalingsverplichting voldaan of hij voldoet alsnog een achterstallig bedrag en;

  • 2.

    er is een substantieel deel (75%) van de vordering (alsnog) betaald; en

  • 3.

    het betreft geen vordering op grond van schending van de inlichtingenplicht ontstaan op of na 1 januari 2013; of

  • 4.

    een vordering die gedekt wordt door pand- of hypotheekrecht.

Artikel 8

Kosten van terug- en invordering van vorderingen tot een bedrag van € 100,00 wegen, daargelaten vorderingen in verband met schending van de inlichtingenplicht, niet op tegen de baten. Dit artikel bepaalt dan ook dat, behoudens bij schending van de inlichtingenplicht, niet wordt overgegaan tot terugvordering van bedragen tot € 100,00.

Voorts bepaalt het artikel dat van terugvordering wordt afgezien als de belanghebbende is overleden en het aannemelijk is dat de nalatenschap onvoldoende verhaal biedt. Dit betekent dat bij de beoordeling van de vraag of de bijstand teruggevorderd moet worden, de vermogenspositie van de overledene moet worden beoordeeld. Indien het een vordering betreft die ten gevolge van het schenden van de inlichtingenplicht is ontstaan op of na 1 januari 2013 is afzien van terugvorderen niet mogelijk. In dat geval blijft het wel mogelijk af te zien van invordering als de nalatenschap onvoldoende verhaal biedt.

Artikel 9

De aflossingscapaciteit wordt op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm vastgesteld, echter met dien verstande dat belanghebbende moet kunnen blijven beschikken over een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet. Dit betekent dat in voorkomende gevallen minder dan 5% van de bijstandsuitkering voor verrekening met de vordering in aanmerking komt. Heeft belanghebbende een inkomen boven bijstandsniveau dan wordt rekening gehouden met 50% van het meerinkomen, tenzij redelijkerwijs verwacht kan worden dat belanghebbende niet in staat is om aan deze aflossing te voldoen. Hiermee wordt voorkomen dat het niet lonend is om inkomen uit arbeid te behouden. Betreft het echter een vordering ten gevolge van het schenden van de inlichtingenplicht dan wordt de volledige voor beslag vatbare ruimte benut.

Artikel 10

Om uitstroom niet te belemmeren wordt de aflossingsverplichting zoals die tijdens de bijstandverlening was gedurende twaalf maanden na beëindiging van de bijstand gecontinueerd. Pas daarna wordt de aflossing, indien van toepassing, aangepast aan het gestegen inkomen, wederom ermee rekening houdend dat uitstroom lonend moet zijn. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op vorderingen waarop tijdens de bijstand reeds wordt afgelost.

Artikel 11

Als een belanghebbende geen uitkering vanuit de gemeente ontvangt zal jaarlijks moeten worden onderzocht of de financiële situatie van belanghebbende is gewijzigd.

Artikel 12

De betalingstermijn van zes weken is geregeld in artikel 4:87 Awb. Artikel 11 voorziet erin dat een aanmaning wordt gezonden zodra belanghebbende in verzuim is. De betalingstermijn van twee weken na verzending van de aanmaning is geregeld in artikel 4:112 Awb. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat na overschrijding van de termijn een dwangbevel wordt uitgevaardigd en de vordering door beslag wordt geïnd. Het college heeft ervoor gekozen niet zelf tot dwanginvordering over te gaan. Als na het dwangbevel nog geen betaling plaatsvindt kan de vordering in handen gegeven van een incassobureau.

Artikel 13

De PW, IOAW en IOAZ kennen geen rangregeling voor invordering - deze bepaling voorziet hierin. Aflossingen strekken allereerst in mindering op de gemaakte kosten. Verder is er voor gekozen om in beginsel eerst oudere vorderingen te innen voor nieuwere. Alleen en voor zover een vordering nog netto kan worden afgelost geldt dat een nieuwere vordering voorgaat op een oudere vordering. Als uitgangspunt is er echter wel voor gekozen om een boete altijd als eerste in te vorderen.

Artikel 14

Artikel 61 PW bepaalt dat het college kosten van bijstand kan verhalen in de gevallen en naar de regels aangegeven in paragraaf 6.5 van de PW. Het verhalen van kosten van bijstand is een bevoegdheid van het college. In andere gevallen dan in de wet aangegeven is het college niet bevoegd om de bijstand te verhalen. Het is aan het college om beleid te formuleren of en in welke gevallen het gebruik maakt van de bevoegdheid om de kosten van bijstand te verhalen. Dit artikel bepaalt dat het college van alle verhaalsbevoegdheden gebruik maakt. Overigens laat dit artikel onverlet dat het college in voorkomende gevallen belanghebbende met toepassing van artikel 55 PW kan verplichten zelf een alimentatievordering bij de rechter in te dienen.

Artikel 15

Redenen om van verhaal af te zien, kunnen worden gevonden in de geringheid van het te verhalen bedrag, onaanvaardbare financiële of sociale consequenties bij degene op wie verhaal wordt gezocht of feitelijke oninbaarheid van de verhaalsvordering. Het college heeft het niet wenselijk geacht om wegens doelmatigheidsredenen af te zien van verhaal voor kinderen. In verband met de geringheid kan op grond van dit artikel dan ook alleen afgezien worden van verhaal als het partnerverhaal betreft. Hiermee wordt aangesloten bij de Tremanormen zoals die met ingang van 1 april 2013 gelden. De werkgroep alimentatienormen acht het gerechtvaardigd voor kinderen altijd een alimentatiebijdrage vast te stellen, ook als de onderhoudsplichtige bijstand ontvangt. Het minimumbedrag is € 25,00 per maand voor een kind en € 50,00 per maand voor twee of meer kinderen. Het college van de gemeente Diemen heeft besloten vooralsnog uit te gaan van een berekende draagkracht van de onderhoudsplichtige. Als er draagkracht wordt vastgesteld leidt dit altijd tot vaststelling van een verhaalsbijdrage, hoe klein ook. Dit laat onverlet dat er om een andere, dringende reden kan worden afgezien van verhaal, doch een dringende reden om af te zien van verhaal ten behoeve van kinderen is niet snel aan te nemen.

Artikel 16

Artikel 62 a PW bepaalt dat bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht en de omvang van het te verhalen bedrag rekening wordt gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over deze vraag. Als alimentatie wordt berekend geschiedt dit in de regel aan de hand van de Tremanormen en het daarbij behorende Tremarapport. De Tremanormen worden tweemaal per jaar vastgesteld door de Werkgroep Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging Voor Rechtspraak (NVVR). Het college sluit zich bij deze normen aan. Als de onderhoudsplichtige geen of te weinig informatie verstrekt kan de hoogte ervan niet bepaald worden. Het ambtshalve verhalen van de volledige bruto bijstand leidt in voorkomende gevallen tot het alsnog verstrekken van informatie.

Artikel 17

In verband met de rechtszekerheid wordt de ingangsdatum bepaald op een datum gelegen na het verhaalsbesluit. De welwillende onderhoudsplichtige wordt dan niet direct opgezadeld met een schuld. Anders is dit wanneer de vertraagde behandeling van het onderzoek te wijten is aan de belanghebbende. In dat geval kan het college besluiten tot een ingangsdatum met terugwerkende kracht. Het ligt dan voor de hand dat een datum wordt bepaald waarop de draagkracht bij correcte informatieverstrekking vastgesteld had kunnen zijn.

Artikel 18

Als blijkt dat de onderhoudsplichtige niet vrijwillig overgaat tot betaling van de verhaalsbijdrage wordt zo spoedig mogelijk, in ieder geval binnen zes maanden nadat het verhaalsbesluit is genomen overgegaan tot verhaal in rechte. Behoudens in de gevallen waarin door de rechter een verhaalsbijdrage is vastgesteld, kan alleen het college een geschil met betrekking tot verhaal van kosten van bijstand aan de rechter voorleggen. Dit heeft tot gevolg dat het aan de gemeente is om voortvarend de rechter in te schakelen zodra blijkt dat de onderhoudsplichtige door het achterwege laten van de betalingen niet instemt met de vastgestelde verhaalsbijdrage. De redelijkheid brengt met zich mee dat vertragingen die een periode van zes maanden te boven gaan, nadat had kunnen worden vastgesteld dat niet zal worden overgegaan tot betaling in der minne, in beginsel voor rekening van de gemeente komen en blijven (zie Rechtbank Leeuwarden 15.12.1999, nr. 36158 , Rechtbank Utrecht 3103-2004, nr. 170113/FA RK 03-5750 en Gerechtshof 's-Gravenhage 12-08-2009, nr. 200.017.092.01).

Het vorenstaande komt erop neer dat het college de verhaalsvordering zal moeten beperken tot de bijstand die verstrekt is en nog zal worden vanaf zes maanden voorafgaand aan de dag van indiening van het verzoekschrift, indien het college dit verzoekschrift niet heeft ingediend binnen een periode van zes maanden nadat bekend was dat de onderhoudsplichtige de verhaalsbijdrage niet in der minne zal voldoen.

Artikel 19

Alleen door de rechter vastgestelde alimentatie en verhaalsbijdragen worden jaarlijks geïndexeerd. Dit artikel voorziet er in dat de vastgestelde verhaalsbijdrage die minnelijk wordt voldaan zonder rechterlijke uitspraak periodiek wordt getoetst. Bij verlaging van de draagkracht wordt de verhaalsbijdrage verlaagd, tenzij de verlaging de onderhoudsplichtige te verwijten is. In dat laatste geval kan aan de verlaging van de draagkracht worden voorbijgegaan, voor zover de onderhoudsplichtige blijft beschikken over ten minste de beslagvrije voet, ook als de verlaging van de draagkracht onomkeerbaar is. Ook hier geldt weer dat van uitvoering van dit artikel moet worden afgezien indien dringende redenen zich tegen toepassing verzetten. Een verhoging van draagkracht leidt om doelmatigheidsredenen pas tot aanpassing van de verhaalsbijdrage bij een draagkrachtstijging vanaf € 50,00 per maand, tenzij het verhaalsbijdragen ten behoeve van kinderen betreft. Zie voor de toelichting daarvan de toelichting op artikel 15.

Artikel 20

De onderhoudsplichtige kan tussen de periodieke hercontroles bij wijziging van zijn draagkracht een verzoek indienen bij het college om tijdelijk geheel of gedeeltelijk af te zien van verhaal. Als uit onderzoek blijkt dat de draagkracht, al dan niet tijdelijk, te weinig ruimte biedt om aan een door de rechter opgelegde alimentatie- of verhaalsverplichting te voldoen is het college niet verplicht de rechter te verzoeken om een afwijkend verhaalsbedrag vast te stellen. Het college kan ook zonder tussenkomst van de rechter besluiten om (tijdelijk) niet, of slechts gedeeltelijk gebruik te maken van de bevoegdheid om de bijstand te verhalen. Indien de financiële situatie van de onderhoudsplichtige blijvend is verslechterd, kan hem worden geadviseerd een wijzigingsverzoek alimentatie bij de rechter in te dienen.

Artikel 21

Om schuldregelingen niet te frustreren kan het college gedeeltelijk afzien van verhaal onder de in dit artikel genoemde voorwaarden. Uitdrukkelijk is bepaald dat degene op wie verhaald wordt zelf een verzoek hiertoe dient in te dienen.

Artikel 22

Dit artikel regelt verhaal in relatie tot schenkingen.

Artikel 23

Dit artikel regelt verhaal op de nalatenschap en moet in verbinding met artikel 7 van de beleidsregels worden gezien. Wanneer er sprake is van schending van de inlichtingenplicht is het college verplicht de bijstand terug te vorderen. Als de belanghebbende is overleden voordat het terugvorderingsbesluit is genomen, valt de vordering niet in de boedel, maar kan hij wel verhaald worden op de nalatenschap. Afhankelijk van de mogelijkheden die de nalatenschap tot verhaal biedt kan worden afgezien van verhaal.

Artikel 24

Uitgangspunt is dat bijstand om niet wordt verstrekt, tenzij de wet erin voorziet dat hij in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt. In dit artikel is bepaald in welke gevallen het college bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt. Hier zijn de geldlening in verband met vermogen in de woning als bedoeld in artikel 50 PW en het als renteloze lening verstrekte voorschot tijdens aanvraag uitdrukkelijk van de regels uitgesloten. Voor de geldlening in verband met het vermogen in de woning wordt een zekerheid gesteld in de vorm van een hypotheek. Hiervoor gelden andere regels dan de algemene aflossingsregels van een geldlening. Het voorschot kan bij toekenning van de bijstand rechtstreeks worden verrekend met de bijstand. Wordt er geen uitkering verstrekt dan kan het voorschot teruggevorderd worden en zijn de hoofdstukken 1 en 2 meteen van toepassing.

Artikel 25

Dit artikel regelt kwijtschelding van het restant van een geldlening nadat belanghebbende zijn aflossingsverplichting gedurende drie jaren maandelijks stipt is nagekomen.

Artikel 26

In dit artikel wordt aangesloten bij de aflossingstermijnen ten aanzien van gewone uitkeringsschulden (geen fraudevorderingen). Hierdoor ontstaat een consistent en transparant beleid ten aanzien van terugbetaling van schulden, zowel terzake van vorderingen op grond van een bijstandsschuld als vorderingen terzake van geldleningen.

Artikel 27

Dit artikel illustreert de reden waarom ervoor gekozen is het beleid geldleningen aan te laten sluiten bij het terug- en invorderingsbeleid. Immers, wanneer niet (meer) aan de aflossingsverplichtingen wordt voldaan is de lening opeisbaar en kan hij teruggevorderd worden. Vanaf dat moment zijn hoofdstuk 1 en 2 van deze beleidsregels van toepassing.

Artikel 28

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 29

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 30

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.