Gemeenschappelijke regeling Prolander

Geldend van 01-01-2016 t/m 21-03-2019

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Prolander

Inhoud

HOOFDSTUK 1, ALGEMENE BEPALINGEN

van de colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Drenthe en Groningen

Gedeputeerde Staten van Drenthe en Groningen, ieder voor zover het zijn eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden betreft;

overwegende :

-       dat, gelet op de uitwerking van het onderhandelingsakkoord decentralisatie Natuur van 20 september 2011 van het Kabinet Rutte I, de voormalige taken van de rijksdienst Dienst Landelijk Gebied (DLG) zijn ondergebracht bij de provincies;

-       dat hierover in het landelijk Convenant tussen Rijk en het IPO afspraken zijn gemaakt;

-       dat in het respectievelijk d.d. 19 januari 2015 en 26 november 2014 tussen de provincies Groningen en Drenthe gesloten Bestuursconvenant afgesproken is dat beide provincies op het terrein van de voormalige DLG-taken intensief willen samenwerken;

-       dat beide provincies de uitvoering van de voormalige DLG-taken in een zelfstandige uitvoeringsorganisatie in de vorm van een Gemeenschappelijke regeling bedrijfsvoeringorganisatie willen onderbrengen;

-       dat Gedeputeerde Staten van Drenthe, bij besluit van 30 juni 2015, en van Groningen, bij besluit van 12 mei 2015, besloten hebben tot het treffen van de Gemeenschappelijke regeling Prolander;

-       dat Provinciale Staten van Drenthe, bij besluit van 23 september 2015, en van Groningen, bij besluit van 23 september 2015, hiervoor op grond van artikel 40 van de Wet gemeenschappelijke regelingen hun toestemming hebben verleend;

gelet op de van toepassing zijnde bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Provinciewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Archiefwet;

BESLUITEN:

de Gemeenschappelijke regeling Prolander, zijnde een bedrijfsvoeringorganisatie met rechtspersoonlijkheid, zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, te treffen, die komt te luiden als volgt.

Artikel 1, Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a.         wet: Wet gemeenschappelijke regelingen;

b.         regeling: Gemeenschappelijke regeling Prolander;

c.         provincies: aan deze regeling deelnemende provincies;

d.         colleges: Gedeputeerde Staten van de deelnemende provincies;

e.         staten: Provinciale Staten van Drenthe en Groningen.

Artikel 2, De bedrijfsvoeringorganisatie

1.     Er is een bedrijfsvoeringorganisatie, als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de wet, genaamd Prolander.

2.     De bedrijfsvoeringorganisatie is gevestigd te Assen.

3.     Waar in deze regeling artikelen van de Provinciewet dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de provincie, Gedeputeerde Staten en de commissaris van de Koning, gelezen: de bedrijfsvoeringorganisatie, het bestuur en de voorzitter.

HOOFDSTUK 2, BELANG, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 3, Belang

Het belang waarvoor deze regeling is getroffen is continuering van de nauwe samenwerking tussen de provincies Drenthe en Groningen uit oogpunt van kwaliteitsverbetering, efficiency, borging van continuïteit in de bedrijfsprocessen en vermindering van de kwetsbaarheid met betrekking tot de inrichting van het landelijk gebied en de aankoop, de verkoop en het beheer van grond ten behoeve van natuur en landbouw in de provincies Drenthe en Groningen, zoals voorheen voornamelijk binnen DLG-Noord plaatsvond.

De uitvoering zal plaatsvinden binnen de beleidsmatige kaders (Programma landelijk gebied en de Realisatiestrategie), toepasselijke regelgeving en mandaatbesluiten van de provincies.

Artikel 4, Taken van de bedrijfsvoeringorganisatie

De provincies laten, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 van deze regeling, door de bedrijfsvoeringorganisatie primair de volgende provinciale taken uitvoeren.

1.     De uitvoering van taken in het landelijk gebied van de provincies Groningen en Drenthe ten behoeve van de inrichting van het landelijk gebied, waaronder grondtransacties en beheer van gronden ten behoeve van natuur, landbouw, wateropgaven, infrastructurele werken, energie en recreatie. Het takenpakket wordt nader bepaald in de mandaatbesluiten en de prestatieovereenkomsten van de deelnemers.

2.     Naast de in het eerste lid genoemde taken voert de bedrijfsvoeringorganisatie uitsluitend andere taken voor de provincies, dan wel taken voor derden, uit met instemming van beide colleges. Deze werkzaamheden moeten kostendekkend zijn, mogen niet strijdig zijn met de taken vermeld in het eerste lid en mogen de primaire taken niet verdringen.

3.     De provincies stellen jaarlijks een Prestatieovereenkomst op waarin de taken en projecten zijn beschreven die de bedrijfsvoeringorganisatie moet uitvoeren.

4.     De bedrijfsvoeringorganisatie kan voor de uitoefening van taken gebruikmaken van personeel van de provincies. De provincies sluiten hierover Dienstverleningsovereenkomsten af met de bedrijfsvoeringorganisatie.

Artikel 5, Bevoegdheden

Naast de op grond van de wet aan het bestuur toekomende bevoegdheden wordt door de provincies in afzonderlijke mandaat-, machtiging- en volmachtbesluiten vastgelegd welke bevoegdheden worden opgedragen aan het bestuur van de bedrijfsvoeringorganisatie.

HOOFDSTUK 3, HET BESTUUR

Artikel 6, Samenstelling

1.     Het bestuur van de bedrijfsvoeringorganisatie bestaat uit twee leden per provincie. Ieder lid heeft een plaatsvervanger die, bij ontstentenis of verhindering van het lid, hem vervangt. De leden en plaatsvervangend leden worden door de colleges van de deelnemende provincies uit hun midden aangewezen. De zittingsduur van de leden van het bestuur is gelijk aan die van de leden van de colleges.

2.     Het bestuur benoemt uit zijn midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • a.

    Een lid van het bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Het lid deelt dit mee aan het college dat hem heeft aangewezen en aan het bestuur.

  • b.

    In het geval van het derde lid wijst het desbetreffende college zo spoedig mogelijk een nieuw lid van het bestuur aan.

  • c.

    Het lid dat ophoudt lid te zijn van het college, houdt ook op lid te zijn van het bestuur.

  • d.

    De directeur van de bedrijfsvoeringorganisatie is secretaris van het bestuur.

Artikel 7, Werkwijze bestuur

1.     Het bestuur van de bedrijfsvoeringorganisatie vergadert zo vaak als het daartoe besluit, maar ten minste tweemaal per jaar en verder als de voorzitter of ten minste één college dit met schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen verzoekt. Een verzoek van het college of de colleges dient te worden gericht aan de voorzitter.

2.     Het bestuur vergadert binnen twee weken na een conform het eerste lid ontvangen verzoek.

3.     Het bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een Reglement van Orde vast, waarin onder meer besluitvormingsaspecten worden uitgewerkt.

4.     Het bestuur kan slechts vergaderen en besluiten nemen wanneer beide provincies in het bestuur ter vergadering aanwezig zijn.

5.     Besluiten worden genomen met unanimiteit van stemmen.

Artikel 8, Openbaarheid vergaderingen

De vergaderingen van het bestuur zijn openbaar. De deuren worden gesloten wanneer twee bij de vergadering aanwezige leden van het bestuur daarom verzoeken of de voorzitter het nodig oordeelt. Het bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

Artikel 9, Besluitvorming in besloten vergaderingen

1.     In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd, noch een besluit worden genomen, ter zake van

a.     de Begroting, de wijzigingen daarvan en de Jaarrekening;

b.    het aangaan van geldleningen, het uitlenen van gelden en het aangaan van rekening-courantovereenkomsten;

c.     het kopen, ruilen, vervreemden, bezwaren en verpanden van eigendommen;

d.    het doen van een uitgaaf voordat de Begroting of de Begrotingswijziging waarbij deze uitgaaf is geraamd, is goedgekeurd.

2.     Op grond van de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur betreffende geheimhouding omtrent de inhoud van stukken is het bepaalde in artikel 23, eerste tot en met het vierde lid, van de wet van toepassing.

Artikel 10, Bevoegdheden bestuur

1.     Aan het bestuur komen, naast de op grond van de wet toekomende bevoegdheden, alle bevoegdheden toe die aan de bedrijfsvoeringorganisatie zijn opgedragen.

2.     Het bestuur kan, met inachtneming van de in de wet voorgeschreven procedure, besluiten tot oprichting van en de deelneming in privaatrechtelijke rechtspersonen, indien de beide colleges hiermee instemmen.

Artikel 11, Inlichtingen en verantwoording

1.     Onverminderd de wet geeft een lid van het bestuur het college van de deelnemer die hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door dat college worden gevraagd. De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk verstrekt, maar in ieder geval binnen vier weken.

2.     Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de provinciale staten van de deelnemers.

3.     Het bestuur geeft aan de Provinciale Staten van de deelnemende provincies ten minste halfjaarlijks ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn.

4.     De colleges stellen het bestuur in kennis van de bij hen in voorbereiding zijnde plannen en/of maatregelen met betrekking tot de in artikel 4 genoemde taken of nieuwe taken, voor zover deze redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor het functioneren van de bedrijfsvoeringorganisatie.

Artikel 12, De voorzitter

       1.  De voorzitter vertegenwoordigt de bedrijfsvoeringorganisatie in en buiten rechte.

       2.              De voorzitter kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

       3.  De voorzitter heeft de leiding van de vergaderingen van het bestuur en draagt zorg voor een goede behartiging van de belangen van de bedrijfsvoeringorganisatie.

       4.  De voorzitter ondertekent alle stukken die van het bestuur uitgaan.

Artikel 13, Raad van Advies

1.     Er is een Raad van Advies, bestaande uit de twee verantwoordelijke managers van beide provincies.

2.     De Raad van Advies voert overleg met de directeur over de afstemming op bedrijfsvoeringniveau van de door de bedrijfsvoeringorganisatie uit te voeren taken en over de uitvoering van de opdrachten.

3.     De Raad van Advies kan gevraagd en ongevraagd advies geven aan de colleges over de Jaarstukken, overige documenten uit de planning- en controlcyclus en over de wijze waarop de bedrijfsvoeringorganisatie de opdrachtnemersrol voor de provincies uitvoert.

HOOFDSTUK 4, ORGANISATIE, DIRECTIE EN PERSONEEL

Artikel 14, Organisatiereglement

1.     Binnen de uitgangspunten van deze regeling stelt het bestuur een Organisatiereglement vast.

2.     In het Organisatiereglement als bedoeld in het eerste lid legt het bestuur de organisatieprincipes en de organisatiestructuur vast. Het bestuur bepaalt in het reglement tevens de wijze van aansturing en de inlichtingen en verantwoordingsverplichtingen van de directeur. Het bestuur brengt dit reglement ter kennis van de deelnemende provincies.

3.     Het bestuur draagt zorg voor een doeltreffende en doelmatige organisatiestructuur van de bedrijfsvoeringorganisatie.

Artikel 15, De directeur

1.     De directeur wordt benoemd, geschorst en ontslagen door het bestuur.

2.     De directeur is voor het bestuur ambtelijk opdrachtnemer en is verantwoordelijk voor de kwaliteit, tijdigheid en kosteneffectiviteit van de uitvoering van de taken van de bedrijfsvoeringorganisatie.

3.     De dagelijkse leiding van de bedrijfsvoeringorganisatie berust bij de directeur.

4.     De directeur ondersteunt, adviseert en informeert het bestuur, zodat het bestuur in staat is om zijn taken goed voor te bereiden en uit te voeren.

5.     De directeur heeft in de vergaderingen een adviserende rol.

Artikel 16, Personeel

1.     De bedrijfsvoeringorganisatie heeft een ambtelijke organisatie, met aan het hoofd een directeur.

2.     Op het personeel van de bedrijfsvoeringorganisatie zijn de arbeidsvoorwaarden en de rechtspositionele regelingen van de provincie Drenthe van toepassing.

HOOFDSTUK 5, FINANCIËLE BEPALINGEN EN BEGROTINGSCYCLUS

Artikel 17, Doorberekening van kosten

1.     De kosten van de uitvoering van de takenpakketten en werkzaamheden, genoemd in artikel 4, worden, voor zover deze niet uit andere inkomsten worden bestreden, door de provincies voldaan op basis van jaarlijks vastgestelde bijdragen.

2.     Bij de kostentoerekening worden naast de directe uitvoeringskosten tevens de overheadkosten verdisconteerd.

3.     In de Begroting wordt aangegeven welke bijdrage elke provincie verschuldigd is voor het jaar waarop de Begroting betrekking heeft.

4.     De bedrijfsvoeringorganisatie kan ieder kwartaal voorschotnota’s indienen bij de provincies ter hoogte van een vierde deel van de vastgestelde jaarbijdrage.

5.     Uiterlijk 1 juni van enig jaar vindt per provincie een eerste afrekening plaats over het voorafgaande boekjaar overeenkomstig het ontwerp van de voorlopige Jaarrekening.

6.     De definitieve afrekening vindt plaats binnen twee maanden na vaststelling van de Jaarrekening.

Artikel 18, Reserves en weerstandsvermogen

1.     Indien enig jaar een batig saldo oplevert, wordt dit saldo toegevoegd aan het weerstandsvermogen van de bedrijfsvoeringorganisatie.

2.     Het weerstandsvermogen mag maximaal 10% van de jaaromzet bedragen.

3.     Voor zover het batig saldo van enig jaar zou leiden tot een weerstandsvermogen van meer dan 10% van de jaaromzet, wordt het saldo boven de 10 gerestitueerd, tenzij de provincies unaniem en gemotiveerd instemmen met een doelreservering van het batig saldo voor de bedrijfsvoeringorganisatie.

4.     Indien sprake is van het derde lid, stelt het bestuur hiertoe een voorstel vast.

5.     Indien enig exploitatiejaar een nadelig saldo oplevert en het weerstandsvermogen ontoereikend is om dit nadelige saldo te dekken, stelt het bestuur een plan vast dat is gericht op het afbouwen of dekken van het nadelig exploitatiesaldo.

6.     Het bestuur bepaalt tevens of en zo ja, tot welk bedrag de provincies zullen bijdragen in het nadelig exploitatiesaldo.

7.     Het plan, bedoeld in het vijfde lid, wordt niet eerder vastgesteld dan nadat de colleges gedurende een termijn van acht weken in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening ten aanzien van het plan naar voren te brengen.

8.     Wanneer het bestuur overeenkomstig het gestelde in het vorige lid een besluit heeft genomen omtrent het bijdragen door de deelnemers in het nadelig exploitatiesaldo, wordt de nadelige exploitatie door de provincies als volgt gedragen:

o    personele kosten naar verhouding van de financiële bijdrage door de beide provincies;

o    overige lasten worden gelijkelijk verdeeld over beide provincies.

Artikel 19, Financieel reglement

1.     Het bestuur stelt een financieel reglement vast met betrekking tot de uitgangspunten voor het financiële beleid, de regels voor het financiële beheer, de inrichting van de financiële organisatie, het beheer van de geldmiddelen en de frequentie en inhoud van de verantwoordingsrapportages, met inachtneming van de geldende wettelijke bepalingen uit de Provinciewet en andere van toepassing zijnde wettelijke bepalingen.

2.     In het financieel reglement worden tevens regels opgenomen over:

-het aangaan van geldleningen en rekening-courantovereenkomsten

-het uitlenen van gelden en het doen van garantstellingen;

-reserves en voorzieningen; en

-het benoemen van een aan te houden noodzakelijk niveau van de algemene reserve, passend bij het risicoprofiel van de bedrijfsvoeringorganisatie.

3.   De directeur kan bij de Jaarrekening, Begroting en Begrotingswijzigingen voorstellen doen aan het bestuur met betrekking tot respectievelijk de dotatie in of onttrekking aan de reserves van de bedrijfsvoeringorganisatie naar de onderscheiden onderdelen.

Artikel 20, Verzekering

1.     De bedrijfsvoeringorganisatie draagt zorg voor een verzekering van de risico’s verbonden aan het optreden als rechtspersoon, het in dienst hebben van (tijdelijk) personeel en het beheer van eigendommen en gelden.

2.     De bedrijfsvoeringorganisatie zorg ervoor dat de in het eerste lid bedoelde verzekering(en) bij voortduring in overeenstemming wordt gehouden met de actuele taken, eigendommen en samenstelling van het personeel, de individuele omstandigheden van de personeelsleden en het algemene loonpeil.

Artikel 21, Controle

1.     Het bestuur wijst een accountant aan die, met inachtneming van het in artikel 19 bedoelde reglement, belast is met de controle op het financieel beheer en de boekhouding van de bedrijfsvoeringorganisatie.

2.     De controle geschiedt ten minste eenmaal per kalenderjaar ten aanzien van de boekhouding in haar geheel.

3.     Van de controle wordt door de accountant een verslag gemaakt.

4.     De bedrijfsvoeringorganisatie zendt een exemplaar van het controleverslag terstond aan de provincies.

5.     De bedrijfsvoeringorganisatie verschaft aan hen die, ingevolge het bepaalde in het eerste en tweede lid, tot het uitoefenen van controle of het instellen van een onderzoek bevoegd zijn, zo dikwijls als zij het vorderen, inzage van de kas, de boekhouding en de bescheiden en verstrekt desgewenst ook schriftelijk alle inlichtingen die door hen voor de uitoefening van hun taak nodig worden geacht.

Artikel 22, Tegemoetkoming in de kosten

1.     Het bestuur kan voor zijn leden een tegemoetkoming in de reis-en verblijfkosten vaststellen.

2.     Indien sprake is van het eerste lid, bevat het financieel reglement regels omtrent de hoogte en de toekenning van de tegemoetkoming in deze kosten.

HOOFDSTUK 6, ARCHIEF

Artikel 23, Archiefbeheer

1.     Het bestuur is belast met de zorg voor de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van de bedrijfsvoeringorganisatie volgens een door het bestuur, met inachtneming van de Archiefwet, vast te stellen regeling.

2.     De directie is belast met de bewaring van de archiefbescheiden conform het eerste lid.

3.     Bij opheffing van de regeling worden de archiefbescheiden in een door het bestuur aan te wijzen archiefbewaarplaats geplaatst.

HOOFDSTUK 7, TOETREDING, WIJZIGING, OPHEFFING

Artikel 24, Toetreding

1.     Mits het bestuur bij unaniem besluit daarin bewilligt en de colleges daarmede instemmen, kan een ander college van Gedeputeerde Staten of een college van Burgemeester en Wethouders of een dagelijks bestuur van een waterschap toetreden tot de regeling door toezending van het daartoe strekkende besluit. Het in dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing bij toetreding van andere openbare lichamen en rechtspersonen, als bedoeld in Hoofdstuk VIII van de wet.

2.     In het besluit van het bestuur kan de toetreding afhankelijk gesteld worden van de voldoening aan bepaalde voorwaarden door de nieuwe deelnemer.

3.     De toetreding gaat in op de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de wijziging van de Gemeenschappelijke regeling conform artikel 26 van de wet bekend is gemaakt.

4.     Het bestuur kan voor de nieuwe deelnemer een inlegsom vaststellen, waarvan het bedrag en de bestemming door het bestuur wordt bepaald. Door toetreding van een nieuwe deelnemer zal de Gemeenschappelijke regeling worden gewijzigd met inachtneming van de wettelijke procedure.

Artikel 25, Wijziging

1.     De colleges of het bestuur kunnen een voorstel doen voor wijziging van de regeling.

2.     Een voorstel tot wijziging van de regeling wordt alleen aan de Staten van de deelnemers voorgelegd als beide colleges instemmen met het voorstel.

Artikel 26, Opheffing en liquidatie

1.     De colleges kunnen een voorstel tot opheffing van de regeling indienen bij het bestuur.

2.     Het bestuur zendt het voorstel aan de colleges.

3.     Opheffing kan alleen plaatsvinden als de colleges hiertoe unaniem hebben besloten, met inachtneming van de wettelijke procedure.

4.     Bij opheffing van de regeling wordt door het bestuur een liquidatieplan opgesteld, waarin in ieder geval de financiële en personele gevolgen van de opheffing worden geregeld, conform de uitgangspunten zoals beschreven in artikel 18, achtste lid. Het liquidatieplan behoeft de instemming van beide colleges.

HOOFDSTUK 8, OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 27, Geschillen

1.     In geval van een geschil tussen de bedrijfsvoeringorganisatie en een of meer provincie(s) over de uitvoering, dan wel uitleg van de regeling, treden het bestuur en het desbetreffende college terstond met elkaar in overleg.

2.     Indien het overleg, genoemd in het eerste lid, niet tot een oplossing leidt, dan benoemen het bestuur en het/de desbetreffende college of colleges beide een onafhankelijk deskundige. De benoemde deskundigen benoemen een derde deskundige, die als voorzitter van de adviescommissie optreedt.

3.     De commissie van deskundigen brengt een bindend advies uit. Zij zendt het advies aan het bestuur en de desbetreffende colleges.

4.     De kosten van het advies worden gelijkelijk gedragen door de betrokken partijen.

Artikel 28, Garantieverplichtingen tegenover derden

De provincies zullen er zorg voor dragen dat de bedrijfsvoeringorganisatie over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen tegenover derden te voldoen.

Artikel 29, Onvoorziene gevallen

In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het bestuur, gehoord de colleges.

Artikel 30, Duur van de regeling en inwerkingtreding

1.     De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

2.     De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016 en wordt aangehaald als: Regeling Bedrijfsvoeringorganisatie Prolander.

3.     De provincies dragen zorg voor de bekendmaking van deze regeling op een voor de provincie gebruikelijke wijze, met inachtneming van het bepaalde hieromtrent in de wet.

ALGEMENE TOELICHTING

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING PROLANDER

Vanaf 1 januari 2015 kent de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: Wgr) een specifieke vorm voor samenwerking tussen overheden op het terrein van bedrijfsvoering en uitvoeringstaken: de bedrijfsvoeringorganisatie.

De bedrijfsvoeringorganisatie is een regeling waaraan op het niveau van colleges wordt deelgenomen, uitsluitend ter behartiging van de sturing en beheersing van ondersteunende processen en van uitvoeringstaken van de deelnemers.

De bedrijfsvoeringorganisatie is rechtspersoon en kan derhalve medewerkers in dienst nemen. Deze specifieke samenwerkingsvorm op basis van de Wgr biedt een structuur waarin op beleidsterreinen tussen overheden kan worden samengewerkt op een wijze waarin ook de democratisch legitimatie is gewaarborgd. Deze vorm kent een ongeleed bestuur (één bestuurslaag, geen algemeen en dagelijks bestuur) met duidelijke informatie en verantwoordingslijnen.

De wet geeft het algemene kader voor het samenwerken binnen een gemeenschappelijke regeling. Onderdelen zoals onder andere bevoegdheden en de procedure tot wijziging, toetreding en opheffing zijn in de wet geregeld. Deze regeling moet worden gezien als een invulling of nadere regeling van de wettelijke bepalingen.

Een wijziging van de Gemeenschappelijke regeling moet op basis van de wet altijd de toestemming hebben van de Provinciale Staten van de deelnemende provincies Drenthe en Groningen. Wel is in de opzet van deze regeling ruimte gecreëerd voor het onderbrengen van taken die gelieerd zijn aan of nauw samenhangen met de kerntaken van Prolander.

In de regeling is ruimte gelaten voor het verrichten van werken voor derden door Prolander. Echter, wel met toestemming van de beide colleges en met inachtneming van de wettelijke regels.

Met de in de regeling genoemde Raad van Advies wordt invulling gegeven aan de dagelijkse praktijk van aansturing van en overleg met de directeur, namens het bestuur door de ambtelijke opdrachtgevers.