Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovatie Veenkolonien

Geldend van 15-06-2018 t/m 06-11-2018

Intitulé

Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovatie Veenkolonien

Inhoud

Artikel 1. Openstelling

1.       De maatregel Samenwerking voor Innovatie, zoals opgenomen in hoofdstuk 2, paragraaf 7 van de Verordening onder de regels van dit openstellingsbesluit voor het thema Uitvoering van het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014, open te stellen voor de periode van 15 februari 2016 tot en met 15 maart 2016.

2.       Het subsidieplafond voor het indienen van aanvragen, specifiek gericht op de doelen van het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014, vast te stellen op totaal € 7.500.000,--, bestaande uit € 3.750.000,-- ELFPO-middelen en € 3 750.000,-- provinciale middelen, onder te verdelen naar € 5.000.000,-- voor projecten als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a, € 500.000,-- voor projecten als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b, € 500.000,-- voor projecten als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder c, en € 1.500.000,-- voor projecten als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d, van dit openstellingsbesluit.

Artikel 2. Definities

In aanvulling op de definities zoals genoemd in artikel 1.1. van de Verordening wordt in dit besluit verstaan onder:

1.       Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014: het programma waarin de innovaties zijn opgenomen voor de veenkoloniale landbouw tot en met 2020. Het Innovatieprogramma is te lezen op http://www.innovatieveenkolonien.nl/innovatieprogramma2012-2020/;

2.       InnovatieVeenkoloniën: het geheel van samenwerkende partijen die het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014, hebben ondertekend. Zie http://www.innovatieveenkolonien.nl/innovatieprogramma2012-2020/;

3.       Veenkoloniën: het grondgebied van de gemeenten Aa en Hunze, Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen, Midden-Drenthe, Tynaarlo, Bellingwedde, Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde, Slochteren, Pekela, Stadskanaal, Veendam en Vlagtwedde.

Artikel 3. Subsidiabele activiteit

1.       In afwijking van artikel 2.7.1, eerste lid, van de Verordening wordt alleen subsidie verstrekt voor de uitvoering van een innovatieproject als bedoeld in artikel 2.7.1, eerste lid, onder c, van de Verordening, mits de activiteiten gericht zijn op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten en enkel voor zover deze betrekking hebben op:

          a.       productiviteitsverhoging van de zetmeelaardappelteelt in de Veenkoloniën door het ontwikkelen van nieuwe aardappelrassen met behulp van nieuwe aardappelveredelingstechnieken of;

          b.       ontwikkeling van een economisch rendabele keten voor teelt en afzet van lupine in de Veenkoloniën of;

          c.       ontwikkeling van een economisch rendabele keten voor teelt en afzet van soja in de Veenkoloniën of;

          d.       het verhogen van het rendement en het verminderen van opbrengstvariatie op het boerenbedrijf door ontwikkeling en toepassing van technieken op het gebied van precisielandbouw in de Veenkoloniën.

2.       Voorts wordt subsidie, in afwijking van artikel 2.7.1, tweede lid, van de Verordening, alleen verstrekt voor activiteiten die zijn gericht op het praktijkrijp maken van kennis en innovatie, alsmede één of meerdere van de volgende thema's:

          a.       verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

          b.       beter beheer van productierisico's, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

          c.       maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen.

Artikel 4. Samenwerkingsverband

Het innovatieproject dient te worden uitgevoerd door een samenwerkingsverband, dat bestaat uit ten minste twee partijen die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling van de projectvraag en bevat ten minste één landbouwer of een organisatie die hen vertegenwoordigt.

Artikel 5. Aanvrager

In afwijking van artikel 2.7.3 van de Verordening wordt geen subsidie verstrekt aan de initiatiefnemer van het samenwerkingsverband in wording.

In afwijking van artikel 1.5 van de Verordening kan ook subsidie worden verleend aan landbouwondernemingen die niet voldoen aan de definitie van kleine, middelgrote of micro-ondernemingen (mkb) zoals opgenomen in bijlage 1 bij verordening 651/2014 (Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV)).

Artikel 6. Aanvraag

De aanvraag wordt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 1.7 en 2.7.4 van de Verordening ingediend.

Artikel 7. Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 en artikel 2.7.5 van de Verordening wordt subsidie mede geweigerd:

1.       indien het project niet wordt uitgevoerd in de Veenkoloniën;

2.       indien het project bij de weging op de selectiecriteria minder dan 10 punten scoort.

Artikel 8. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.7.6 van de Verordening wordt subsidie alleen verstrekt voor de volgende kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van het project:

a.       coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband

b.       de kosten voor het verspreiden van resultaten van het project

c.       de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa

d.       de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs

e.       haalbaarheidsstudies

f.        de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware

g.       bijdrage(n) in natura, bestaande uit onbetaalde eigen arbeid

h.       personeelskosten.

Artikel 9. Niet-subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.12, tweede lid, van de Verordening wordt geen subsidie verstrekt voor voorbereidingskosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

Artikel 10. Hoogte subsidie

1.       In afwijking van artikel 2.7.8 van de Verordening bedraagt de hoogte van de subsidie:

          a.       70% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 8, onder a, b en h, voor zover het kosten voor samenwerking en kennisverspreiding betreft;

          b.       40% van de subsidiabele kosten als bedoeld artikel 8, onder c tot en met h, voor zover het kosten van productieve investeringen betreft.

2.       De maximale hoogte van de subsidie bedraagt € 5.000.000,-- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a.

3.       De maximale hoogte van de subsidie bedraagt € 500.000,-- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b.

4.       De maximale hoogte van de subsidie bedraagt € 500.000,-- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder c.

5.       De maximale hoogte van de subsidie bedraagt € 1.500.000,-- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d.

6.       Geen subsidie wordt verstrekt indien de subsidiabele kosten lager zijn dan:

          •        € 714.286,-- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a en d (70%)

          •        € 1.250.000,-- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a en d (40%)

          •        € 357.153,-- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b en c (70%)

          •        € 625.000,-- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b en c (40%)

Artikel 11, Selectiecriteria, weging en selectie

1.         Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 van de Verordening de volgende criteria en daaraan gekoppelde punten:

          a.       de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen zoals genoemd in het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014:

                   •       één doel: 3 punten

                   •       twee of meer doelen: 6 punten

          b.       de slagingskans van de activiteit, waarbij wordt gelet op de wijze waarop het innovatieproces wordt ingericht en gecommuniceerd, onder andere het aantal te bereiken boeren in de Veenkoloniën, de uitvoerbaarheid van het plan, de realiseerbaarheid van de doelen en resultaten van het plan, de risico's en de beheersbaarheid daarvan, en de mogelijkheid voor bijsturing om het plan binnen de gestelde projectduur af te ronden:

                   •       maximaal 6 punten

          c.       De kosteneffectiviteit waarbij wordt gelet op de kosten van het project versus de mate waarin het project gebruik maakt van:

                   i.        de reeds aanwezige expertise en ervaring met een soortgelijk project (looptijd van eerdere projecten/oppervlakte/aantal rassen/teelten)

                   ii.       netwerken en kennisplatformen (aanwezigheid kennis)

                   iii.      het aantal bestaande faciliteiten als proefvelden en testlocaties in de Veenkoloniën:

                            •        maximaal 6 punten

2.       Gedeputeerde Staten stellen een Adviescommissie POP3 in voor de selectie van projecten. De Adviescommissie stelt een prioriteitenlijst op door middel van een rangschikking door het toekennen van punten op de hierboven genoemde selectiecriteria.

Artikel 12. Verplichtingen aanvrager

1.       In afwijking van artikel 1.17, lid 1, onder f, van de Verordening mag de projectduur langer dan drie jaar zijn, maar dient het project uiterlijk op 31 december 2020 te zijn voltooid.

2.       De subsidieontvanger is verplicht de resultaten van de activiteit openbaar te maken en te verspreiden via de geëigende netwerken.

3.       In aanvulling op artikel 1.23 van de Verordening kan twee keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot (deelbetaling) worden ingediend. De hoogte van dit bedrag is in afwijking tot artikel 1.23, lid 4 van de Verordening minimaal € 25.000,--.

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

Toelichting

Artikel 1. Openstelling

Met deze openstelling wordt specifiek invulling gegeven aan de innovatie-ontwikkeling van de landbouw in de Veenkoloniën. Projecten dienen zich om die reden te richten op de doelen, uitgangspunten en projecten zoals beschreven in het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014.

Het Innovatieprogramma is opgesteld door een brede samenwerking van partijen die gezamenlijk streven naar een duurzame en vitale agrosector in de Veenkoloniën, die per 2020 onafhankelijk is van extra overheidssteun. De partijen werken samen onder de vlag van Innovatie Veenkoloniën. Op de website www.innovatieveenkolonien.nl is meer informatie te vinden over het Innovatieprogramma en de samenwerkende partijen.

In 2014 is door de Kamer ingestemd met het voorstel van toenmalig staatssecretaris van Economische Zaken, mevrouw S. Dijksma, om voor de uitvoering van het Innovatieprogramma in de Veenkoloniën POP3-middelen beschikbaar te stellen. In de brief aan de Kamer (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2014/06/05/kamerbrief-uitwerking-directe-betalingen-gemeenschappelijk-landbouwbeleid) is dit als volgt verwoord:

"Zetmeelaardappeltelers zien hun directe inkomenssteun de komende jaren sterk afnemen. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de sector, maar ook voor de regio van de Veenkoloniën, waar deze sector zich concentreert. De regio heeft onlangs een 'update' uitgebracht van het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, dat onder andere gericht is op het ontwikkelen van hoogwaardige producten uit aardappelzetmeel. Om de sector en de regio te steunen in de overgang naar 2019, wil ik de steun van mijn departement aan het Innovatieprogramma continueren. Ik oormerk daarvoor in overleg met de provincies 1 min euro per jaar aan POP3-middelen, die Groningen en Drenthe met een gelijk bedrag zullen cofinancieren. Daarnaast reserveer ik hiervoor nog 1 min euro per jaar uit de eerste pijler. Uiteraard kunnen de betrokken provincies de regio ook ondersteunen via het reguliere POP3. Genoemde sectoren moeten met deze maatregelen, de maatregelen die al regulier via POP3 beschikbaar zijn en eigen inspanningen in staat zijn om in de komende jaren hun toekomstbestendigheid te verzekeren".

Deze openstelling richt zich vooral op het ontwikkelen en valideren van praktische kennis en technologie met een groep van koplopers, hetgeen met name resulteert in technische innovatie, productinnovatie, procesinnovatie, organisatie-innovatie, innovatie in business-concepten en/of uiteindelijk in systeeminnovatie. Alleen samenwerkingsvormen van ten minste twee actoren ontvangen steun.

Voor een toekomstbestendige landbouw zijn samenwerkingsvormen nodig die zowel het rendement als het imago van de primaire sector maar ook de omgevingskwaliteit verbeteren. Het gaat om innovaties en cross-overs die leiden tot meerwaardecreatie, kostenverlaging en een beter risicobeheer en tevens bijdragen aan de realisatie van maatschappelijke opgaven.

Het bekende 'OVO-drieluik' van onderzoek, voorlichting en onderwijs, dat heeft bijgedragen aan een sterke agrarische sector, is doorontwikkeld tot de triple helix ('gouden driehoek') aanpak voor samenwerking tussen overheden, bedrijfsleven en onderwijs- en kennisinstellingen. Dit kan door proefprojecten op te starten en innovaties van nieuwe producten, praktijken, processen en technologieën te ontwikkelen die gericht zijn op:

-        een verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen en meerwaardecreatie

-        versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen, verminderen van marktfalen

-        maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een betere gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem en lucht en grond- en oppervlaktewater (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen (zoals water, fosfaat en bodemvruchtbaarheid).

Artikel 3. Subsidiabele activiteit

Voor de bevordering van de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw zijn bruggen nodig

tussen kennis en technologie met betrekking tot het onderzoek enerzijds en landbouwers, bedrijven, niet-gouvernementele organisaties (ngo's) en adviesdiensten anderzijds. Daarbij gaat het om innovatie en modernisering van de agrarische sector rond de in dit artikel genoemde thema's.

Om dit te realiseren wordt de oprichting bevorderd van projectgerichte samenwerkingsverbanden. Deze samenwerkingsverbanden werken vervolgens op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven op een concrete vraag of kans uit de praktijk. Daarbij gaat het om de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door het samenwerkingsverband. Het betreft met

name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze maatregel. Wanneer het gaat om het doelgericht communiceren over en demonstreren van reeds praktijkrijpe (geheel beproefde) innovaties vallen ze onder hoofdstuk 2, paragraaf 1, van de Verordening.

De provincie heeft nadere keuzes gemaakt gebaseerd op de regionale context met bijbehorende uitdagingen en behoeften door de regeling alleen open te stellen voor specifieke problemen, gebieden, groepen van agrarische ondernemers of periodes en dergelijke. In dit artikel wordt een inkadering gegeven voor de activiteiten waarop het innovatieproject betrekking mag hebben. Deze keuze is bewust gemaakt en komt voort uit de doelen die in het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014, zijn gemaakt. Daarbij is gebruik gemaakt van de adviezen die de Regiegroep van Innovatie Veenkoloniën heeft aangedragen. Het gaat dan om innovatieprojecten gericht op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten voor zover deze betrekking hebben op:

a.       productiviteitsverhoging van de zetmeelaardappelteelt in de Veenkoloniën door het ontwikkelen van nieuwe aardappelrassen met behulp van nieuwe aardappelveredelingstechnieken of

b.       ontwikkeling van een economisch rendabele keten voor teelt en afzet van lupine in de Veenkoloniën of

c.       ontwikkeling van een economisch rendabele keten voor teelt en afzet van soja in de Veenkoloniën of

d.       het verhogen van het rendement en het verminderen van opbrengstvariatie op het boerenbedrijf door ontwikkeling en toepassing van technieken op het gebied van precisielandbouw in de Veenkoloniën.

Stapeling van middelen is niet toegestaan; de begunstigde moet daarom aangeven of voor dit project steun is ontvangen in het kader van maatregel 19 (LEADER) of andere maatregelen. Indien dat het geval is, moet aangegeven worden hoeveel steun is ontvangen en voor welke onderdelen steun is gegeven. Ook moet dan worden aangegeven hoe de afstemming met de LEADER-groep heeft plaatsgevonden.

Met coördinatiekosten van het samenwerkingsverband worden de kosten voor projectmanagement voor het samenwerkingsverband bedoeld.

Artikel 4. Samenwerkingsverband

Om in aanmerking te komen voor subsidie in verband met de formulering van een gezamenlijk projectplan, zijn ten minste twee organisaties betrokken bij de indiening van de aanvraag. Belangrijk is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave die deze groep omarmt, zowel voor wat betreft de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/

nieuwe kennis. Voor dat laatste spelen adviseurs een belangrijke rol om tijdens en na de projectperiode de verworven kennis te gebruiken in hun dagelijkse werk. Projectaanvragen worden mede beoordeeld op de mate waarin deskundigen zijn of worden toegevoegd aan het samenwerkingsverband. De deskundigen kunnen professionele adviseurs zijn, maar ook publieke adviseurs, ondernemers uit een niet-agrarische bedrijfstak of onderzoekers.

Artikel 5. Aanvrager

De samenwerkingsverbanden worden opgericht door belanghebbende actoren zoals landbouwers, onderzoekers, onderwijsinstellingen, adviseurs en bedrijven. Het gaat om actoren die betrokken zijn bij de landbouw- en voedingssector, die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de projectaanvraag. Deze actoren zijn de begunstigden van deze maatregel. Het samenwerkingsverband kan een van de deelnemers als penvoerder aanwijzen voor het aanvragen van de subsidie.

In afwijking van artikel 1.5 van de Verordening kan ook subsidie worden verleend aan landbouwondernemingen die niet voldoen aan de definitie van kleine, middelgrote of micro-ondernemingen (MKB) zoals opgenomen in bijlage 1 bij verordening 651/2014 (AGVV). Wij wijken hier af omdat bij samenwerkingsverbanden in de landbouw vaak ook bedrijven en coöperaties betrokken zijn die groter zijn dan MKB, maar wel betrokken zijn bij de handel en voortbrenging van landbouwproducten. Daarbij hebben zij een duidelijke link naar de boeren met wie zij samenwerken.

Artikel 7. Weigeringsgronden

Met uitvoering in de Veenkoloniën wordt bedoeld dat een landbouwer mag deelnemen als minimaal 50% van het areaal van de landbouwer in de Veenkoloniën ligt, dat de fysieke uitvoering van het project in de Veenkoloniën is en dat het resultaat van het project in de Veenkoloniën landt.

Artikel 8. Subsidiabele kosten

Met bijdrage in natura wordt bedoeld onbetaalde eigen arbeid zoals verwoord in artikel 1.11, lid 7, van de Verordening.

Met personeelskosten wordt bedoeld personeelskosten zoals verwoord in artikel 1.9 van de Verordening.

Artikel 9. Niet-subsidiabele kosten

Met voorbereidingskosten wordt bedoeld voorbereidingskosten zoals verwoord in artikel 1.12, lid 3.

Artikel 11. Selectiecriteria, weging en selectie

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument voor de provincie waarmee zij met het POP3-programma de nodige accenten kan geven om goed in te kunnen spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn meetbaar en verifieerbaar en garanderen een gelijke en transparante behandeling van de aanvragers. De criteria dragen bij aan een zo goed als mogelijk gebruik en doelbereik van de financiële middelen. Bij de vaststelling en toepassing van de selectiecriteria is het evenredigheidsbeginsel toegepast voor de omvang van de concrete actie en zijn onnodige drempels voor aanvragers vermeden, met als doel om kansen zo goed mogelijk te benutten.

De selectiecriteria zijn zo gekozen dat projecten worden gerangschikt naar de wijze waarop het innovatieproces wordt ingericht en gecommuniceerd. De criteria dienen als indicator voor de mate waarin er sprake zal zijn van interactieve en open innovatie, verbinding van praktijk en onderzoek en de juiste partners die met inzet van de benodigde kennis, middelen en netwerk gezamenlijk de innovatie opgave aangaan en nieuw verworven kennis verspreiden. Vanwege het grote belang dat praktijkrijpe innovaties snel opschalen, wordt bij de selectie van aanvragen gelet op de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken. Deze aandachtspunten gelden vooral voor uitvoeringsgerichte aanvragen en met name bij steun aan individuele actoren.

De aanvragen worden geselecteerd door middel van een inschrijving waarbij criteria van economische doelmatigheid en milieuefficiëntie worden gehanteerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van tenders met een puntensysteem voor beoordeling van de aanvragen op basis van selectiecriteria. Zo kunnen projecten, met een beoordeling boven een vooraf vastgestelde grenswaarde, worden goedgekeurd mits er voldoende budget is. Wanneer het totaal van de aanvragen een groter beslag legt op de beschikbare middelen (subsidieplafond) krijgen de aanvragen met de meeste punten voorrang (ranking). Aanvragen die niet gehonoreerd worden vanwege een gebrek aan middelen, kunnen in de opvolgende tender opnieuw meedingen.

Met de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de beleidsdoelen zoals genoemd in het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014, worden de volgende beleidsdoelen uit het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën bedoeld:

1.         rendement: naar 15 ton aardappelzetmeel, 15 ton suiker en 10 ton graan per hectare

2.         inkomen: een kwart van het ondernemersinkomen uit biobased products

3.         energie: 20% lokaal en groen geproduceerde energie

4.         mineralenkringlopen: sluiten van mineralenkringlopen op gebiedsniveau

5.         vergroening: 5% van het landbouwareaal inzetten voor vergroening

6.         kennis en innovatie: ontwikkeling professioneel en innovatief 'Kennisnetwerk Veenkoloniën'.

Bij de toekenning van punten wordt achtereenvolgens naar twee onderdelen gekeken.

1.       In hoeverre wordt het desbetreffende beleidsdoel voldoende behaald om voor punten in aanmerking te komen. Als voldoende wordt gedefinieerd: het kunnen aantonen dat 50% van de doelstelling van het desbetreffende beleidsdoel wordt gehaald, dit ter beoordeling door de adviescommissie. Afhankelijk van de doelstelling kan dit een kwantitatief of een kwalitatief doel zijn.

2.       Indien voldoende is gescoord op een beleidsdoel wordt deze meegeteld in het aantal beleidsdoelen waaraan voldaan wordt.

Bij de beoordeling van de slagingskans van de activiteit wordt gelet op de wijze waarop het innovatieproces wordt ingericht en gecommuniceerd. De weging vindt hierbij plaats aan de hand van de projectomschrijving waarin in ieder geval is aangegeven hoe en in welke mate de landbouwers in de Veenkoloniën worden betrokken en/of worden bereikt, maar ook wat de kans is dat er ook daadwerkelijk uitrol van deze resultaten breed gaat plaatsvinden. Verder kijkt de Adviescommissie POP3 naar:

1.       de uitvoerbaarheid van het plan;

2.       de realiseerbaarheid van de doelen en resultaten van het plan;

3.       de risico’s van het plan en de beheersbaarheid van deze risico's;

4.       de mogelijkheid voor bijsturing om het plan binnen de gestelde projectduur af te ronden.

Bij het criterium kosteneffectiviteit wordt met betrekking tot het aspect relevante expertise en ervaring bedoeld dat met name gekeken wordt in hoeverre partners ervaring hebben met ontwikkeling en doorwerking van innovaties in het desbetreffende domein. De mate van expertise en ervaring blijkt onder andere uit:

met betrekking tot artikel 3.a

•          grootte en inrichting testlocatie (zowel laboratorium als selectiefaciliteiten)

•          relevante kennis op het gebied van onderzoek en ontwikkeling (blijkend uit CV's)

•          continuïteit uitgedrukt in aantal mensen en ervaring met betrekking tot project

•          effectiviteit van de doorwerking van effecten en resultaten naar boeren

met betrekking tot de artikelen 3.b en 3.c

•        relevante kennis op het gebied van onderzoek en ontwikkeling in het opwerken van nieuwe teelten (blijkend uit CV’s)

•        continuïteit uitgedrukt in aantal mensen en ervaring met betrekking tot teeltverbeteringsprojecten

•        aantoonbare ervaring in het optimaliseren van nieuwe teelten

•        aantoonbare ervaring bij het vermarkten van producten vanuit de akkerbouw

met betrekking tot artikel 3.d

•        aantoonbare ervaring in het doorvertalen van resultaten naar de boer (bereik)

•        aantoonbare ervaring in het bij elkaar brengen van teelt- en sensordata die zorgen voor betere opbrengst en kwaliteit van producten vanuit de akkerbouw

•        relevante kennis op het gebied van onderzoek en ontwikkeling in die onderdelen die van belang zijn voor precisielandbouw (blijkend uit CV's)