Regeling vervallen per 01-01-2020

Uitvoeringsregeling Bedrijven Drenthe 2018 – 2019

Geldend van 08-01-2018 t/m 31-12-2019

Intitulé

Uitvoeringsregeling Bedrijven Drenthe 2018 – 2019

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    AGVV: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 en laatstelijk gewijzigd per 14 juni 2017 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2014, L 187/1);

  • b.

    arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst is een afspraak tussen werkgever en werknemer, waarbij de werknemer zich verplicht werk te verrichten gedurende een aantal uren per week in dienst van de werkgever. Belangrijke aspecten in de overeenkomst zijn de betaling en hoogte van het loon, de looptijd, de arbeidsduur, de omschrijving van de functie en de gezagsverhouding. Deze aspecten zijn verplicht om in een arbeidsovereenkomst op te nemen. Een stagecontract wordt niet gezien als arbeidsovereenkomst;

  • c.

    ASV 2017: de Algemene subsidieverordening Drenthe 2017;

  • d.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • e.

    capaciteit: het door de duurzame bedrijfsgebouwen en/of duurzame bedrijfsuitrusting bepaalde, technisch maximale vermogen tot produceren per tijdseenheid;

  • f.

    concern: een economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden:

    • 1o.

      een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die direct of indirect:

      • meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan, of

      • volledig aansprakelijk vennoot is van, of

      • overwegende zeggenschap heeft over één of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

    • 2o.

      laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

  • g.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/9 van 24 december 2013, met inbegrip van eventueel in de toekomst vast te stellen wijzigingen;

  • h.

    de-minimisverordening: Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/9 van 24 december 2013;

  • i.

    diversificatieproject: een project inhoudende de diversificatie van de activiteit van een vestiging van een onderneming, waarbij de nieuwe activiteit niet ‘dezelfde of vergelijkbare activiteit’ is als de activiteit die voordien in die vestiging werd uitgeoefend;

  • j.

    duurzame bedrijfsuitrusting: een investering die wordt geactiveerd op de balans van de onderneming en die niet binnen twee jaar wordt afgeschreven, tenzij de bedrijfsuitrusting willekeurig kan worden afgeschreven op grond van fiscale regelgeving;

  • k.

    fte: full time equivalent, met als basis 32 uur per week;

  • l.

    fundamenteel wijzigingsproject: een project inhoudende een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van een onderneming;

  • m.

    hoofdkantoor: een kantoor van een concern waarin de centrale leiding of een zelfstandig onderdeel van de centrale leiding is gehuisvest;

  • n.

    innovatieproject: een project gericht op bedrijfsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling voor het ontwikkelen van producten, diensten of procedés die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in de betreffende sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden;

  • o.

    laboratorium: een niet zelfstandig onderdeel van een onderneming of een concern, op het gebied van technisch of fysisch onderzoek dat een belangrijke functie vervult voor de ontwikkeling van nieuwe producten voor de onderneming of het concern;

  • p.

    lening: een overeenkomst die de kredietgever verplicht een overeengekomen geldbedrag voor een overeengekomen termijn ter beschikking te stellen aan de kredietnemer en waarbij de kredietnemer verplicht is dat bedrag binnen de overeengekomen termijn terug te betalen. De herfinanciering van bestaande leningen en het opvragen van nog niet opgenomen geldmiddelen uit bestaande kredieten geldt niet als een in aanmerking komende lening. De verhoging van een bestaande lening geldt wel als een in aanmerking komende lening. Financial lease wordt aan een lening gelijk gesteld;

  • q.

    looptijd: periode voor indiening van aanvragen, te weten 8 januari 2018 tot en met 31 december 2019

  • r.

    MKB-onderneming: kleine of middelgrote onderneming, als bedoeld in bijlage 1 van de AGVV;

  • s.

    NIA: de Noordelijke Innovatie Agenda;

  • t.

    onderneming: entiteit, als bedoeld in bijlage 1 van de AGVV;

  • u.

    project: een technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting en/of loonkosten al dan niet in combinatie met investeringen in bedrijfsgebouwen;

  • v.

    RIS3: Research Innovation Strategy for Smart Specialization Noord-Nederland;

  • w.

    samenwerkingsovereenkomst: samenwerkingsovereenkomst tussen provincie Drenthe en gemeenten in het werkingsgebied waarin afspraken over de regeling zijn gemaakt en specifiek over inzet van middelen van de provincie en het beschikbare budget van iedere gemeente.

  • x.

    uitbreidingsproject: een project inhoudende de uitbreiding van de capaciteit van een onderneming, hoofdkantoor van een onderneming, of laboratorium van een stuwende onderneming in dezelfde gemeente als waarin reeds een bedrijf van de ondernemer of een bedrijf van een tot hetzelfde concern behorende ondernemer is gevestigd;

  • y.

    vestigingsproject: een project, niet zijnde een uitbreidingsproject, inhoudende

    • a.

      het stichten van een onderneming, een hoofdkantoor of een laboratorium,

    • b.

      het nieuw vestigen van een locatie van een in onderdeel a genoemd bedrijf;

  • z.

    werkingsgebied: het grondgebied van de gemeenten Meppel, De Wolden, Westerveld, Midden-Drenthe, Borger-Odoorn, Aa en Hunze, Assen, Noordenveld en Tynaarlo.

Artikel 1.2 Toepasselijkheid ASV 2017

Met uitzondering van artikel 1.3, lid 4, is de ASV op het verstrekken van subsidies op grond van deze regeling van toepassing.

Paragraaf 2 Deelregeling Arbeidsplaatsenregeling (APR)

Artikel 2.1 Doel en reikwijdte

  • 1.

    Deze deelregeling heeft tot doel om steun te verlenen in de vorm van een subsidie voor nieuwe arbeidsplaatsen aan ondernemingen die projecten uitvoeren in het werkingsgebied.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan MKB-ondernemingen.

  • 3.

    Voor ondernemingen komen nieuwe arbeidsplaatsen in aanmerking voor zover deze direct onderdeel of gevolg zijn van een investering in de navolgende projecten:

    • i.

      een vestigingsproject;

    • ii.

      een fundamenteel wijzigingsproject;

    • iii.

      een uitbreidingsproject;

    • iv.

      een diversificatieproject;

    • v.

      een innovatieproject.

Artikel 2.2 Beperking van doel en reikwijdte

  • 1.

    Geen subsidie wordt verstrekt voor projecten die betrekking hebben op het vestigen van een elektriciteitsproductie-installatie met een vermogen van meer dan 100 MW (input thermisch) en voor projecten die betrekking hebben op het plaatsen van niet-thermische installaties voor energieproductie.

  • 2.

    Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a.

      ondernemingen die behoren tot één of meer van de sectoren die staan genoemd in artikel 1 onder 1 van de de-minimisverordening;

    • b.

      ondernemingen in moeilijkheden, zoals gedefinieerd in artikel 2 onder 18 van de AGVV;

    • c.

      activiteiten die betrekking hebben op verschuiving van personeel in concernverband in het werkingsgebied.

  • 3.

    In aanvulling op lid 1 en 2 wordt geen subsidie verstrekt indien het project een verplaatsing van bedrijfsactiviteiten inhoudt naar een gemeente in het werkingsgebied vanuit een andere gemeente in de provincie Drenthe.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van de in lid 3 genoemde beperking.

Artikel 2.3 Omvang van het subsidiebedrag

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt € 5.000,-- per nieuwe arbeidsplaats.

  • 2.

    De maximale subsidie bedraagt € 100.000,-- per project waarmee de nieuwe arbeidsplaatsen verband houden.

  • 3.

    De subsidie wordt voor 50% uit gemeentelijke middelen bekostigd en voor 50% uit provinciale middelen.

  • 4.

    In aanvulling op lid 1, 2 en 3 kan alleen subsidie worden verstrekt indien door de gemeente waarin het project wordt uitgevoerd voldoende middelen beschikbaar zijn gesteld op basis van een samenwerkingsovereenkomst.

  • 5.

    Steun onder deze deelregeling valt onder de de-minimissteun.

  • 6.

    Cumulering van subsidie onder deze deelregeling met andere steun is toegestaan, mits wordt voldaan aan staatssteun voorschriften.

Artikel 2.4 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de nieuwe arbeidsplaatsen die als direct onderdeel of gevolg van investeringen in projecten zoals benoemd in artikel 2.1, lid 3, tot stand komen indien:

  • a.

    het project leidt tot minimaal één nieuwe arbeidsplaats bij een aanvrager waar minder dan 10 fte werkzaam zijn, minimaal drie nieuwe arbeidsplaatsen bij een aanvrager waar 10 fte of meer en maximaal 30 fte werkzaam zijn en minimaal vijf nieuwe arbeidsplaatsen bij een aanvrager waar meer dan 30 fte werkzaam zijn;

  • b.

    het project leidt tot een netto toename van het aantal arbeidsplaatsen, in de betrokken vestiging, in vergelijking met het gemiddelde van de 12 maanden voorafgaand aan de in de aanvraag aangegeven startdatum. Alle verloren gegane arbeidsplaatsen worden in mindering gebracht op het tijdens deze periode aantal bruto geschapen arbeidsplaatsen;

  • c.

    de nieuwe arbeidsplaats wordt ingevuld na de in de aanvraag aangegeven startdatum en binnen 36 maanden daarna. Deze startdatum kan maximaal 6 weken vóór de ontvangstdatum van de aanvraag liggen, maar is uiterlijk de datum van de ontvangst van de aanvraag;

  • d.

    een nieuwe arbeidsplaats voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • 1.

      Een nieuwe arbeidsplaats betreft een arbeidsovereenkomst tussen de onderneming en werknemer van minimaal 32 uur per week;

    • 2.

      Een nieuwe arbeidsplaats wordt voor minimaal 12 maanden gerealiseerd binnen de in onderdeel c. genoemde termijn en na deze 12 maanden wordt het dienstverband op basis van een arbeidsovereenkomst voortgezet voor minstens 12 maanden of onbepaalde tijd.

Artikel 2.5 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond vast.

Artikel 2.6 Subsidieaanvraag

  • 1.

    Aanvragen kunnen gedurende de looptijd van de regeling worden ingediend.

  • 2.

    Aanvragen worden ingediend met een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier en gaan vergezeld van de gevraagde aanvullende informatie.

  • 3.

    De aanvrager maakt in zijn aanvraag aannemelijk dat:

    • a.

      de verwachte omzet voor minimaal 50% afhankelijk is van afnemers van buiten het werkingsgebied;

    • b.

      de onderneming na het voltooien van het project voldoende rendabel en solvabel is om zijn activiteiten voort te zetten.

Artikel 2.7 Subsidieverdeling

  • 1.

    Aanvragen worden getoetst aan de criteria in bijlage 1. Gedeputeerde Staten kunnen, alvorens een besluit te nemen op de aanvraag, een aanvraag voorleggen aan één of meer door hen aan te wijzen deskundigen.

  • 2.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het project waarop de aanvraag betrekking heeft op basis van de criteria in bijlage 1, tabel 1 op totaalniveau niet de volgende minimale score behaalt:

    • a.

      Indien bij de aanvrager minder dan 10 fte werkzaam zijn: 42 punten;

    • b.

      Indien bij de aanvrager minimaal 10 fte en maximaal 30 fte werkzaam zijn: 46 punten;

    • c.

      Indien bij de aanvrager meer dan 30 fte werkzaam zijn: 50 punten.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het project waarop de aanvraag betrekking heeft op basis van de criteria in bijlage 1, tabel 1 op het criterium werkgelegenheid niet de volgende minimale score behaalt:

    • a.

      Indien bij de aanvrager minder dan 10 fte werkzaam zijn: 2 punten;

    • b.

      Indien bij de aanvrager minimaal 10 fte en maximaal 30 fte werkzaam zijn: 6 punten;

    • c.

      Indien bij de aanvrager meer dan 30 fte werkzaam zijn: 10 punten.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten verdelen het subsidieplafond op volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 5.

    Voor zover door verlening van subsidie voor aanvragen als bedoeld in het vorige lid die op dezelfde kalenderdag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald door de score die een aanvraag behaalt op basis van in lid 1 genoemde toets op criteria waarbij een aanvraag met een hoge score voorgaat op een aanvraag met een lagere score.

  • 6.

    Indien toepassing van lid 5 ertoe leidt dat aanvragen gelijk gerangschikt zijn wordt de onderlinge rangschikking bepaald door middel van loting.

Artikel 2.8 Afwijzingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:25, lid 2, en 4:35 van de Awb beslissen Gedeputeerde Staten in ieder geval afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:

  • a.

    reeds eerder subsidie ten behoeve van het project is verstrekt vanuit de deelregeling APR van deze regeling;

  • b.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden van deze deelregeling;

  • c.

    in de gemeente waarin het project wordt uitgevoerd niet voldoende budget beschikbaar is;

  • d.

    de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen, gezien de rentabiliteit en de aard van het bedrijf, naar verwachting niet aanvaardbaar zal zijn nadat na uitvoering van het project de bedrijfsactiviteiten een aanvang hebben genomen;

  • e.

    de structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet;

  • f.

    de aanvrager een ondernemer is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, lid 4, onderdeel a, van de AGVV;

  • g.

    tegen het project, dan wel de uitvoering hiervan, overwegende bezwaren bestaan.

Artikel 2.9 Verplichtingen voor de subsidieontvanger

  • 1.

    Gegevens van nieuwe arbeidsplaatsen waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden op een eenduidige wijze in de administratie van de subsidieontvanger weergegeven, zover de gegevens noodzakelijk zijn om te beoordelen of de arbeidsplaatsen aan de voorwaarden van deze regeling voldoen.

  • 2.

    De subsidieontvanger rapporteert één keer per periode van 12 maanden over de voortgang van het project. Voor tussenrapportages stellen Gedeputeerde Staten een formulier vast.

Artikel 2.10 Bevoorschotting

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn bevoegd voorschotten te verstrekken op de verleende subsidie tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen na subsidieverlening een werkvoorschot van 80% verstrekken van het verleende subsidiebedrag, maar alleen nadat minimaal 20% van het aantal nieuwe arbeidsplaatsen waarvoor subsidie is aangevraagd is ingevuld.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van het bepaalde in het vorige lid.

Artikel 2.11 Subsidievaststelling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen ten behoeve van de aanvraag tot subsidievaststelling een formulier vast.

  • 2.

    Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van het aantal gecreëerde nieuwe arbeidsplaatsen zoals bedoeld in artikel 2.4.

  • 3.

    Indien de subsidie lager wordt vastgesteld dan het totaal aan verstrekte voorschotten, vorderen Gedeputeerde Staten het teveel verstrekte bedrag terug.

  • 4.

    De subsidieontvanger dient ten minste 5 jaar nadat de vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden, haar administratie ten aanzien van de arbeidsplaatsen waarvoor subsidie is aangevraagd te bewaren en toegankelijk te houden.

Paragraaf 3 Deelregeling Rentekortingsregeling (RKR)

Artikel 3.1 Doel en reikwijdte

  • 1.

    Deze deelregeling heeft tot doel om steun te verlenen in de vorm van een subsidie voor rentekosten van leningen die worden aangegaan door ondernemingen die projecten uitvoeren in het werkingsgebied.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan MKB-ondernemingen.

  • 3.

    Voor ondernemingen komen rentekosten in aanmerking van leningen voor zover deze zijn aangegaan voor een investering in de navolgende projecten:

    • i.

      een vestigingsproject;

    • ii.

      een fundamenteel wijzigingsproject;

    • iii.

      een uitbreidingsproject;

    • iv.

      een diversificatieproject.

    • v.

      een innovatieproject.

Artikel 3.2 Beperking van doel en reikwijdte

  • 1.

    Geen subsidie wordt verstrekt voor projecten die betrekking hebben op het vestigen van een elektriciteitsproductie-installatie met een vermogen van meer dan 100 MW (input thermisch) en voor projecten die betrekking hebben op het plaatsen van niet-thermische installaties voor energieproductie.

  • 2.

    Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a.

      ondernemingen die behoren tot één of meer van de sectoren die staan genoemd in artikel 1 onder 1 van de de-minimisverordening;

    • b.

      ondernemingen in moeilijkheden, zoals gedefinieerd in artikel 2 onder 18 van de AGVV.

  • 3.

    In aanvulling op lid 1 en 2 wordt geen subsidie verstrekt indien het project een verplaatsing van bedrijfsactiviteiten inhoudt naar een gemeente in het werkingsgebied vanuit een andere gemeente in de provincie Drenthe;

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van de in lid 3 genoemde beperking.

Artikel 3.3 Omvang van het subsidiebedrag

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, zoals die worden bepaald op grond van artikel 3.4.

  • 2.

    De maximale subsidie per aanvraag bedraagt € 100.000,--.

  • 3.

    De subsidie wordt voor 50% uit gemeentelijke middelen bekostigd en voor 50% uit provinciale middelen.

  • 4.

    In aanvulling op lid 1, 2 en 3 kan alleen subsidie worden verstrekt indien door de gemeente waarin het project wordt uitgevoerd voldoende middelen beschikbaar zijn gesteld op basis van een samenwerkingsovereenkomst.

  • 5.

    Steun onder deze deelregeling valt onder de de-minimissteun.

  • 6.

    Cumulering van subsidie onder deze deelregeling met andere steun is toegestaan, mits wordt voldaan aan staatssteun voorschriften.

Artikel 3.4 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen in aanmerking rentekosten voor een lening die door de onderneming wordt afgesloten en gebruikt voor financiering van zijn project. De lening mag niet eerder dan 13 weken voor de datum van ontvangst van de aanvraag zijn afgesloten.

  • 2.

    Rentekosten komen uitsluitend in aanmerking indien deze worden betaald voor een lening die wordt verstrekt door:

    • a.

      een kredietverstrekker met een bankvergunning;

    • b.

      NOM NV;

    • c.

      MKB Fonds Drenthe.

  • 3.

    Rentekosten komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien deze worden gemaakt in de periode na ontvangst van de aanvraag en worden betaald na ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Rentekosten komen in aanmerking tot een maximale jaarrente van 6% van de hoofdsom van de lening.

  • 5.

    Rentekosten komen in aanmerking voor zover ze betrekking hebben op een aaneengesloten periode van maximaal 36 maanden.

Artikel 3.5 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond vast.

Artikel 3.6 Subsidieaanvraag

  • 1.

    Aanvragen kunnen gedurende de looptijd van de regeling worden ingediend.

  • 2.

    Aanvragen worden ingediend met een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier en gaan vergezeld van de gevraagde aanvullende informatie.

  • 3.

    De aanvrager maakt in zijn aanvraag aannemelijk dat:

    • a.

      de verwachte omzet voor minimaal 50% afhankelijk is van afnemers van buiten het werkingsgebied;

    • b.

      de onderneming na het voltooien van het project voldoende rendabel en solvabel is om zijn activiteiten voort te zetten;

Artikel 3.7 Subsidieverdeling

  • 1.

    Aanvragen worden getoetst aan de criteria in bijlage 2. Gedeputeerde Staten kunnen, alvorens een besluit te nemen op de aanvraag, een aanvraag voorleggen aan één of meer door hen aan te wijzen deskundigen.

  • 2.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het project waarop de aanvraag betrekking heeft op basis van de criteria in bijlage 2, tabel 2 op totaalniveau niet de volgende minimale score behaalt:

    • a.

      Indien bij de aanvrager minder dan 10 fte werkzaam zijn: 42 punten;

    • b.

      Indien bij de aanvrager minimaal 10 fte en maximaal 30 fte werkzaam zijn: 46 punten;

    • c.

      Indien bij de aanvrager meer dan 30 fte werkzaam zijn: 50 punten.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het project waarop de aanvraag betrekking heeft op basis van de criteria in bijlage 2, tabel 2 op het criterium werkgelegenheid niet de volgende minimale score behaalt:

    • a.

      Indien bij de aanvrager minder dan 10 fte werkzaam zijn: 2 punten;

    • b.

      Indien bij de aanvrager minimaal 10 fte en maximaal 30 fte werkzaam zijn: 6 punten;

    • c.

      Indien bij de aanvrager meer dan 30 fte werkzaam zijn: 10 punten.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten verdelen het subsidieplafond op volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 5.

    Voor zover door verlening van subsidie voor aanvragen als bedoeld in het vorige lid die op dezelfde kalenderdag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald door de score die een aanvraag behaalt op basis van in lid 1 genoemde toets op criteria waarbij een aanvraag met een hoge score voorgaat op een aanvraag met een lagere score.

  • 6.

    Indien toepassing van lid 5 ertoe leidt dat aanvragen gelijk gerangschikt zijn wordt de onderlinge rangschikking bepaald door middel van loting.

Artikel 3.8 Afwijzingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:25, lid 2, en 4:35 van de Awb beslissen Gedeputeerde Staten in ieder geval afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:

  • a.

    reeds eerder subsidie ten behoeve van het project is verstrekt vanuit de deelregeling RKR van de deze regeling;

  • b.

    de subsidiabele kosten van de aanvraag lager zijn dan € 10.000,--;

  • c.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden van deze deelregeling;

  • d.

    in de gemeente waarin het project wordt uitgevoerd niet voldoende budget beschikbaar is;

  • e.

    de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen, gezien de rentabiliteit en de aard van het bedrijf, naar verwachting niet aanvaardbaar zal zijn nadat na uitvoering van het project de bedrijfsactiviteiten een aanvang hebben genomen;

  • f.

    de structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet;

  • g.

    de aanvrager een ondernemer is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, lid 4, onderdeel a, van de AGVV;

  • h.

    tegen het project, dan wel de uitvoering hiervan, overwegende bezwaren bestaan.

Artikel 3.9 Verplichtingen voor de subsidieontvanger

  • 1.

    De kosten van de uitvoering van het project, de lening en de betaalde rente worden op een eenduidige wijze in de administratie van de subsidieontvanger weergegeven.

  • 2.

    De subsidieontvanger voltooit de uitvoering van het project en de ingebruikneming van de gerealiseerde capaciteit binnen 36 maanden na de verzending van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan een langere termijn worden vastgesteld voor de uitvoering van het project en de ingebruikneming van de gerealiseerde capaciteit.

  • 4.

    De subsidieontvanger rapporteert één keer per periode van 12 maanden over de voortgang van het project. Voor tussenrapportages stellen Gedeputeerde Staten een formulier vast.

  • 5.

    De financiering van het gehele project dient aantoonbaar te zijn uiterlijk binnen 3 maanden na afgifte van de verleningsbeschikking.

Artikel 3.10 Bevoorschotting

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn bevoegd voorschotten te verstrekken op de verleende subsidie tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen na subsidieverlening een werkvoorschot van 80% verstrekken van het verleende subsidiebedrag, maar niet eerder dan is voldaan aan de voorwaarde genoemd onder artikel 3.9, lid 5.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van het bepaalde in het vorige lid.

Artikel 3.11 Subsidievaststelling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen ten behoeve van de aanvraag tot subsidievaststelling een formulier vast.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in de artikelen 3.5 en 3.6 van de ASV wordt het subsidiebedrag vastgesteld op basis van de subsidiabele kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald voor een lening ten behoeve van het project.

  • 3.

    Indien de subsidie lager wordt vastgesteld dan het totaal aan verstrekte voorschotten, vorderen Gedeputeerde Staten het teveel verstrekte bedrag terug.

  • 4.

    De subsidieontvanger dient ten minste 5 jaar nadat de vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden, haar administratie ten aanzien van de kosten van de uitvoering van het project te bewaren en toegankelijk te houden.

Artikel 3.12 Instandhoudingsverplichting

  • 1.

    De subsidieontvanger houdt de met het project gerealiseerde investeringen in bedrijf in de gemeente of in het deel van de gemeente waar het tot stand is gebracht. Hiervoor geldt een termijn van drie jaar.

  • 2.

    De subsidieontvanger doet gedurende de in lid 1 genoemde periode onverwijld schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten van elk voornemen om van het project deel uitmakende bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting af te stoten of buiten gebruik te stellen.

  • 3.

    Bij niet voldoen aan het bepaalde in de eerste twee leden kan de subsidievaststelling worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd overeenkomstig artikel 4:49 van de Awb.

  • 4.

    In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van de subsidieontvanger de termijn genoemd in het eerste lid bekorten.

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Hardheidsclausule

Gedeputeerde Staten kunnen de bepalingen bij of krachtens deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger, naar hun oordeel tot onbillijkheden of bijzondere hardheden zou leiden. Het toepassen van deze clausule mag niet in strijd zijn met Europese en nationale regelgeving. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit.

Artikel 4.2 Citeertitel, inwerkingtreding en horizonbepaling

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als de Bedrijvenregeling Drenthe 2018-2019.

  • 2.

    Deze regeling wordt gepubliceerd in het provinciaal blad en treedt in werking op 8 januari 2018 en vervalt van rechtswege op 1 januari 2020.

TOELICHTING op de Uitvoeringsregeling Bedrijven Drenthe 2018 - 2019

Algemeen

1. Doel en aanleiding

Provincie Drenthe stelt deze subsidieregeling vast binnen haar collegeakkoord 2015-2019: dynamisch en ondernemend en als uitvoeringsmaatregel binnen het economisch beleid. Dit economisch beleid is door de provincie vastgelegd in De Economische Koers Drenthe 2016 - 2019 en het zogenaamde Rode-loperbeleid. Binnen de Economische Koers en het Rode-loperbeleid treft de provincie maatregelen om het vestigings- en investeringsklimaat voor ondernemingen in Drenthe te versterken.

De Bedrijvenregeling Drenthe 2018-2019 (hierna: Bedrijvenregeling Drenthe) is één van de maatregelen binnen het provinciaal economisch beleid. De regeling richt zich op de gemeenten Aa en Hunze, Assen, Borger-Odoorn, Meppel, Midden-Drenthe, Noordenveld, Tynaarlo, Westerveld en de Wolden. Voor de overige gemeenten in Drenthe – de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen – is een afzonderlijke regeling vastgesteld als onderdeel van het stimuleringsprogramma voor de Vierkant voor Werk regio. Twee onderdelen van deze regeling zijn vergelijkbaar met de onderdelen van de Bedrijvenregeling Drenthe, te weten de arbeidsplaatsenregeling en de rentekortingsregeling.

Provincie Drenthe legt in haar economisch beleid veel nadruk op het midden- en kleinbedrijf (MKB). De Bedrijvenregeling Drenthe is om die reden uitsluitend op deze doelgroep gericht. Focus van de Bedrijvenregeling Drenthe is regionaal-economische structuurversterking waarbij de regeling een bijdrage wil leveren aan projecten van ondernemingen gericht op uitbreiding, vestiging, diversificatie of fundamentele wijziging van bedrijfsactiviteiten in het gebied. Deze projecten moeten bijdragen aan werkgelegenheid, verbetering van de economische structuur en innovatie.

Deze regeling is niet beperkt tot specifieke sectoren. De verwachting is wel dat de meeste aanvragen zullen worden ingediend door ondernemingen uit die sectoren die nationaal als topsectoren worden beschouwd, zoals benoemd in het topsectorenbeleid van het Rijk. Daarnaast geldt dat bepaalde sectoren zijn uitgesloten op basis van staatssteunregelgeving.

Instrumentarium waarmee provincie Drenthe economisch beleid wil uitvoeren, moet voldoen aan de steuncriteria die de Europese Commissie hanteert om de verenigbaarheid van regionale steunmaatregelen van de staten met de interne markt te toetsen aan artikel 107 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Met gebruikmaking van de de-minimisverordening heeft provincie Drenthe onderhavige regeling vormgegeven.

2. Artikelsgewijze toelichting

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 algemeen

Met de definities wordt aangesloten bij hogere regelgeving, zoals de ASV en Europese regelgeving.

Artikel 1 onder b

Tot een arbeidsovereenkomst behoren niet overeenkomsten met stagiaires en overeenkomsten met uitzendbureaus, detacheringsbureaus, etc. voor de inhuur van (tijdelijk) personeel.

Artikel 1 onder l

In de praktijk zal een fundamentele wijziging doorgaans de vorm hebben van een zogenoemde ‘scrap & build’ investering, waarbij de bestaande productiemiddelen worden ontmanteld om plaats te maken voor nieuwe duurzame bedrijfsuitrusting die voldoet aan de laatste stand der techniek of die productie conform de laatste producteisen mogelijk maakt.

Artikel 1 onder m

Waar – in de definitie van hoofdkantoor – gesproken wordt over een zelfstandig onderdeel van een concern wordt daaronder mede verstaan de nationale leiding van een internationaal concern.

Artikel 1 onder p

Intentieverklaringen, indicatieve termsheets of niet ondertekende offertes gelden niet als een lening.

Artikel 1 onder s

De NIA is te vinden op www.snn.eu/noordelijke-innovatieagenda/

Artikel 1 onder v

De RIS3 is te vinden op www.snn.eu/RIS3/

Paragraaf 2 Deelregeling Arbeidsplaatsenregeling (APR)

Artikel 2.1 en 2.2 algemeen

Deze artikelen bevatten, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 2.8, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een toezegging én bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in het werkingsgebied en daarbij het vergroten van de duurzame werkgelegenheid in het werkingsgebied.

Artikel 2.2 lid 1

Aanvragen die betrekking hebben op investeringsprojecten in grote elektriciteitscentrales zijn uitgesloten van subsidiëring. Bij deze investeringen speelt de omvang van het subsidiebedrag voor het bereiken van een level playing field bij concurrentie met het buitenland een ondergeschikte rol. Bovendien staat de omvang van het investeringsbedrag in geen redelijke verhouding tot het beschikbare subsidiebedrag.

Artikel 2.2 lid 2, onder c

Deze passage is toegevoegd om te voorkomen dat er niet op één locatie arbeidsplaatsen vervallen die op een andere locatie worden ingevuld.

Artikel 2.2 lid 3 en 4

Gedeputeerde Staten stimuleren met de regeling projecten die de economische structuur versterken van de provincie Drenthe als geheel. Een mogelijk ongewenst concurrerend effect van de regeling wil zij uitsluiten. Om die reden zijn projecten uitgesloten die betrekking hebben op verplaatsing van bedrijfsactiviteiten tussen Drentse gemeenten. Met lid 4 wordt ruimte geboden voor uitzonderlijke situaties waarin de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie, naar beoordeling van Gedeputeerde Staten, aantoonbaar veel groter is dan het verlies aan activiteit op de oorspronkelijke locatie.

Artikel 2.3, lid 1, 2, 3 en 4

Deze deelregeling is gericht op verstrekking van een provinciale subsidie. Met gemeenten in het werkingsgebied is afgesproken dat een provinciale subsidie uitsluitend kan worden toegekend wanneer de gemeente waarin het project wordt uitgevoerd voor het project een gemeentelijke bijdrage toekent die de helft is van de provinciale subsidie. De onder lid 1 en lid 2 genoemde maximale bedragen per nieuwe arbeidsplaats en per project hebben betrekking op de totale subsidie die wordt verstrekt.

Toekenning van subsidie vindt enkel plaats indien de betrokken gemeente voldoende middelen beschikbaar heeft gesteld voor de regeling op basis van een samenwerkingsovereenkomst. Indien de gemeentelijke bijdrage niet toereikend is, wordt de subsidie afgewezen. Dit betekent dat een aanvraag voor subsidie alleen kans maakt indien voldoende financiering beschikbaar is binnen het plafond van de provincie én binnen het budget van de betreffende gemeente.

Artikel 2.3 lid 5 en 6

De bijdrage vanuit de deelregeling APR van de Bedrijvenregeling Drenthe wordt aangemerkt als de-minimissteun. Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze deelregeling cumuleren indien wordt voldaan aan staatssteun bepalingen. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op het maximale bedrag dat aan de-minimissteun kan worden verstrekt.

Artikel 2.4 algemeen

In dit artikel staat omschreven aan welke criteria een nieuwe arbeidsplaats moet voldoen, dit om te bewerkstelligen dat duurzame werkgelegenheid wordt gecreëerd in het werkingsgebied.

Artikel 2.4 onder a

Het aantal fte dat bij de aanvrager werkzaam is heeft betrekking op het laatst afgesloten boekjaar en moet door de aanvrager kunnen worden aangetoond.

Artikel 2.4 onder c

Onder het moment waarop de arbeidsplaats wordt ingevuld, wordt de start van de arbeidsovereenkomst verstaan.

Artikel 2.4 onder d

De arbeidsovereenkomst dient ten minste 32 uur per week te bedragen. Een arbeidsovereenkomst die voor minder dan 32 uur wordt aangegaan kan onder geen enkele voorwaarde gelden als een subsidiabele arbeidsplaats. De voorwaarde dat de arbeidsplaats ten minste voor 12 maanden in de projectperiode moet worden gerealiseerd kan door meerdere personen worden ingevuld. Stel werknemer A begint voor 32 uur per week, maar vertrekt na een half jaar en wordt vervangen door werknemer B onder dezelfde voorwaarden, dan is na een half jaar voor werknemer B voldaan aan het 12 maanden criterium. Beide dienstverbanden tellen dus samen voor de 12 maanden termijn. Wel blijft de verplichting bestaan dat werknemer B ook nadat aan de twaalf maandstermijn is voldaan nog ten minste 12 maanden in dienst blijft.

Artikel 2.6 lid 3

Het derde lid formuleert een aantal criteria waaraan elke aanvraag moet voldoen alvorens voor een verdere inhoudelijke beoordeling in aanmerking te kunnen komen.

Artikel 2.6 lid 3 onder a

De deelregeling heeft economische structuurversterking als doel en richt zich op ondernemingen die voor hun afzet –direct of als onderdeel van een industriële keten- voor minimaal 50% afhankelijk zijn van afnemers van buiten het werkingsgebied.

Artikel 2.7 lid 2 en 3

De beoordeling van een aanvraag vindt plaats aan de hand van diverse criteria. Deze criteria hebben betrekking op het belang en de meerwaarde van het project voor de regionale economie. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden. De clusters zijn:

  • werkgelegenheid;

  • economische structuur;

  • innovatie.

De provincie Drenthe kiest voor een ondergrens van 42 punten voor aanvragers waar minder dan 10 fte werkzaam zijn, een ondergrens van 46 punten voor aanvragers waar 10 fte of meer maar niet meer dan 30 fte werkzaam zijn en een ondergrens van 50 punten voor overige aanvragers om daarmee te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen. Tevens geldt een ondergrens voor het criterium ‘werkgelegenheid’ om te borgen dat aanvragen in voldoende mate bijdragen aan creatie van nieuwe werkgelegenheid. Deze ondergrens is 2 punten voor aanvragers waar minder dan 10 fte werkzaam zijn, 6 punten voor aanvragers waar 10 fte of meer maar niet meer dan 30 fte werkzaam zijn en 10 punten voor overige aanvragers.

Artikel 2.7 onder 4, 5 en 6

Aanvragen worden behandeld op volgorde van ontvangst van de aanvragen, waarbij de dag waarop een aanvraag is ontvangen als moment van ontvangst geldt. Wanneer een aanvraag niet volledig en door de aanvrager wordt aangevuld geldt de datum waarop de aanvulling is ontvangen als datum van ontvangst.

Het is mogelijk dat onvoldoende subsidiebudget resteert wanneer een aantal aanvragen op dezelfde dag worden ontvangen en gezamenlijk meer subsidie vragen dan nog beschikbaar is op dat moment. In dat geval wordt de volgorde van behandeling bepaalt door de scores van deze aanvragen op basis van de criteria in bijlage 1. In het geval dat deze procedure wordt toegepast en aanvragen dezelfde score behalen bepaalt een loting in welke volgorde deze aanvragen behandeld worden.

Artikel 2.8 algemeen

In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen kunnen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Ook kan ingevolge artikel 4:35 van de Awb afwijzend worden beslist, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking, of failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.

Artikel 2.8 onder b

Een aanvraag wordt afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van de deelregeling. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in artikelen 2.1, 2.2, 2.6 en 2.7. Het verschil tussen de criteria van artikelen 2.1, 2.2, 2.6 en 2.7, en die van artikel 2.8 is, dat bij de beslissing omtrent de verlening en bij de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag wordt getoetst op de criteria van artikelen 2.1, 2.2, 2.6 en 2.7 terwijl aan de criteria van artikel 2.8 alleen wordt getoetst bij de verlening.

Artikel 2.8 onder c

Zie toelichting op artikel 2.3 onder lid 1, 2, 3 en 4.

Artikel 2.8 onder e

Deze afwijzingsgrond houdt in dat afwijzend wordt beslist, indien de gewenste structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij overcapaciteit of wanneer de overheid in een bepaalde regio heeft besloten dat van een bepaalde sector geen nieuwe vestigingen worden toegelaten.

Artikel 2.10

Met het oog op de liquiditeitspositie van de subsidie-ontvangers kan de provincie Drenthe voorschotten verstrekken. Een werkvoorschot van maximaal 80% kan worden verstrekt na subsidieverlening op het moment waarop minimaal 20% van het aantal te creëren arbeidsplaatsen waarop de aanvraag betrekking heeft is ingevuld.

Om het risico tot terugvordering te beperken keert provincie Drenthe maximaal 80% van het verleende bedrag uit. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.

Artikel 2.11

De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening. In de verleningsbeschikkingen wordt het maximale subsidiebedrag vermeld. In de verleningsbeschikking wordt vermeld op welke wijze het maximaal te verlenen subsidiebedrag is bepaald. Bij de vaststelling wordt nogmaals bekeken of de bij de verlening toegepaste berekeningswijze ongewijzigd kan worden toegepast, voor het bepalen van de vast te stellen subsidiebijdrage.

Krachtens de staatssteunregels wordt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld beperkt tot het maximum van het verleende subsidiebedrag en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 2.3 hiervoor).

Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld.

  • indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

  • indien de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;

  • indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Onder voornoemde verplichtingen voor de subsidie-ontvanger hoort ook de correcte toepassing van de bepalingen uit de deelregeling.

Paragraaf 3 Deelregeling Rentekortingsregeling (RKR)

Artikel 3.1 en 3.2

Deze artikelen bevatten, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 3.8, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een toezegging én bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in het werkingsgebied. De deelregeling wil de effectieve rentelasten verlagen indien een onderneming voor financiering van het project een lening afsluit bij externe financiers zoals genoemd onder lid 2 van artikel 3.4.

Artikel 3.2 lid 1

Zie toelichting op artikel 2.2 lid 1.

Artikel 3.2 lid 3 en 4

Gedeputeerde Staten stimuleren met de regeling projecten die de economische structuur versterken van de provincie Drenthe als geheel. Een mogelijk ongewenst concurrerend effect van de regeling wil zij uitsluiten. Om die reden zijn projecten uitgesloten die betrekking hebben op verplaatsing van bedrijfsactiviteiten tussen Drentse gemeenten. Met lid 4 wordt ruimte geboden voor uitzonderlijke situaties waarin de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie, naar beoordeling van Gedeputeerde Staten, aantoonbaar veel groter is dan het verlies aan activiteit op de oorspronkelijke locatie.

Artikel 3.3, lid 1, 2, 3 en 4

Deze deelregeling is gericht op verstrekking van een provinciale subsidie. Met gemeenten in het werkingsgebied is afgesproken dat een provinciale subsidie uitsluitend kan worden toegekend wanneer de gemeente waarin het project wordt uitgevoerd voor het project een gemeentelijke bijdrage toekent die de helft is van de provinciale subsidie. Het onder lid 1 genoemde maximale subsidiepercentage en het onder lid 2 genoemde maximale bedrag per project hebben betrekking op de totale subsidie die wordt verstrekt. Wanneer provinciale én gemeentelijke subsidie (in het kader van de Bedrijvenregeling Drenthe) in ogenschouw worden genomen komt het totale maximale subsidiepercentage dus op 50% van de subsidiabele kosten en het maximale totale subsidiebedrag per project op € 100.000,--.

Toekenning van subsidie vindt enkel plaats indien de betrokken gemeente voldoende middelen beschikbaar heeft gesteld voor de regeling op basis van een samenwerkingsovereenkomst. Indien de gemeentelijke bijdrage niet toereikend is, wordt de subsidie afgewezen. Dit betekent dat een aanvraag voor subsidie alleen kans maakt indien voldoende financiering beschikbaar is binnen het plafond van de provincie én binnen het budget van de betreffende gemeente.

Artikel 3.3 lid 5 en 6

De bijdrage vanuit de deelregeling RKR van de Bedrijvenregeling Drenthe wordt aangemerkt als de-minimissteun. Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze deelregeling cumuleren indien wordt voldaan aan staatssteun bepalingen. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op het maximale bedrag dat aan de-minimissteun kan worden verstrekt.

Artikel 3.4

In dit artikel is een limitatieve omschrijving van de subsidiabele kosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 3.3.

Uitsluitend na de ontvangst van de aanvraag gemaakte kosten komen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 3.4 lid 2 onder a

Het gaat om kredietverstrekkers met een Nederlandse bankvergunning, zoals gepubliceerd op de website van DNB (De Nederlandsche Bank).

Artikel 3.6 lid 3

Het derde lid formuleert een aantal criteria waaraan elke aanvraag moet voldoen alvorens voor een verdere inhoudelijke beoordeling in aanmerking te kunnen komen.

Artikel 3.6 lid 3 onder a

De deelregeling heeft economische structuurversterking als doel en richt zich op ondernemingen die voor hun afzet –direct of als onderdeel van een industriële keten- voor minimaal 50% afhankelijk zijn van afnemers van buiten het werkingsgebied.

Artikel 3.7 lid 2 en 3

De beoordeling van een aanvraag vindt plaats aan de hand van diverse criteria. Deze criteria hebben betrekking op het belang en de meerwaarde van het project voor de regionale economie. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden. De clusters zijn:

  • werkgelegenheid;

  • economische structuur;

  • innovatie.

De provincie Drenthe kiest voor een ondergrens van 42 punten voor aanvragers waar minder dan 10 fte werkzaam zijn, een ondergrens van 46 punten voor aanvragers waar 10 fte of meer maar niet meer dan 30 fte werkzaam zijn en een ondergrens van 50 punten voor overige aanvragers om daarmee te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen. Tevens geldt een ondergrens voor het criterium ‘werkgelegenheid’ om te borgen dat aanvragen in voldoende mate bijdragen aan creatie van nieuwe werkgelegenheid. Deze ondergrens is 2 punten voor aanvragers waar minder dan 10 fte werkzaam zijn, 6 punten voor aanvragers waar 10 fte of meer maar niet meer dan 30 fte werkzaam zijn en 10 punten voor overige aanvragers.

Artikel 3.7 onder 4, 5 en 6

Aanvragen worden behandeld op volgorde van ontvangst van de aanvragen, waarbij de dag waarop een aanvraag is ontvangen als moment van ontvangst geldt. Wanneer een aanvraag niet volledig en door de aanvrager wordt aangevuld geldt de datum waarop de aanvulling is ontvangen als datum van ontvangst.

Het is mogelijk dat onvoldoende subsidiebudget resteert wanneer een aantal aanvragen op dezelfde dag worden ontvangen en gezamenlijk meer subsidie vragen dan nog beschikbaar is op dat moment. In dat geval wordt de volgorde van behandeling bepaalt door de scores van deze aanvragen op basis van de criteria in bijlage 1. In het geval dat deze procedure wordt toegepast en aanvragen dezelfde score behalen bepaalt een loting in welke volgorde deze aanvragen behandeld worden.

Artikel 3.8 algemeen

In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen kunnen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Ook kan ingevolge artikel 4:35 van de Awb afwijzend worden beslist, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking, of failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.

Artikel 3.8 onder c

Een aanvraag wordt afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van de deelregeling. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in artikelen 3.1, 3.2, 3.6 en 3.7. Het verschil tussen de criteria van artikelen 3.1, 3.2, 3.6 en 3.7, en die van artikel 3.8 is, dat bij de beslissing omtrent de verlening en bij de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag wordt getoetst op de criteria van artikelen 3.1, 3.2 en 3.7 terwijl aan de criteria van artikel 3.8 alleen wordt getoetst bij de verlening.

Artikel 3.8 onder d

Zie toelichting op artikel 3.3 onder lid 1, 2, 3 en 4.

Artikel 3.8 onder f

Zie toelichting op artikel 2.8, onder e.

Artikel 3.9 algemeen

Dit artikel vormt, tezamen met artikel 3.1, de kern van de deelregeling. Het gaat er bij de betreffende subsidiëring om dat de bedrijfsgebouwen, duurzame bedrijfsuitrusting en loonkosten die met de lening zijn gefinancierd waarvoor rentesubsidie is verstrekt ook daadwerkelijk in gebruik zijn genomen. Alleen dan kan het doel van de regeling, de ontwikkeling van de regionale economie, worden gerealiseerd.

Artikel 3.9 lid 3

Hierbij geldt de verplichting, dat deze activiteiten verricht worden binnen een betrekkelijk korte periode. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen in te zetten voor die projecten, die op korte termijn een positieve impuls geven aan de sociaal-economische ontwikkeling van de regio. In gevallen waarin verzocht wordt om verlenging van die periode zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de aanvrager als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de subsidieontvanger zelf.

Artikel 3.10

Met het oog op de liquiditeitspositie van de subsidieontvangers kan de provincie Drenthe voorschotten verstrekken. Een eerste werkvoorschot van 80% kan worden verstrekt bij of na subsidieverlening.

Om het risico tot terugvordering te beperken keert provincie Drenthe maximaal 80% van het verleende bedrag uit. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.

Artikel 3.11

De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening. In de verleningsbeschikkingen wordt zowel het maximale subsidiebedrag als het subsidiepercentage vermeld. In de verleningsbeschikking wordt vermeld op welke wijze het maximaal te verlenen subsidiebedrag is bepaald. Bij de vaststelling wordt nogmaals bekeken of de bij de verlening toegepaste berekeningswijze ongewijzigd kan worden toegepast, voor het bepalen van de vast te stellen subsidiebijdrage.

Krachtens de staatssteunregels wordt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld bepaald door het verleende subsidiepercentage toe te passen op de in aanmerking te nemen subsidiabele kosten, tot het maximum van het verleende subsidiebedrag en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 3.3 hiervoor).

Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld.

  • indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

  • indien de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;

  • indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Onder voornoemde verplichtingen voor de subsidieontvanger hoort ook de correcte toepassing van de bepalingen uit de deelregeling, met name die terzake van het bepalen van de subsidiabele kosten (artikel 3.4).

Artikel 3.12

Om de effecten van de steun tot hun recht te laten komen, stelt de deelregeling de eis dat nadat de volledige investering is voltooid deze in het betrokken gebied behouden moet blijven gedurende ten minste drie jaar. De periode van drie jaar wordt gerekend vanaf de datum waarop het besluit tot subsidievaststelling is genomen.

Ondertekening

BIJLAGE 1 Criteria beoordeling aanvragen deelregeling APR

De subsidie wordt bepaald in de volgende stappen:

subsidieverlening

  • bepalen of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden van de regeling;

  • bepalen of de subsidieaanvrager behoort tot de doelgroep (artikel 2.1 en 2.2);

  • bepalen van de score die aan een project wordt toegekend, op basis van de criteria en punten volgens tabel 1;

  • bepalen van het subsidiebedrag (artikel 2.3), rekening houdend met de subsidiabiliteit van de kosten (artikel 2.4).

subsidievaststelling (na uitvoering project)

  • vaststelling van de subsidie op basis van het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen.

Tabel 1 Scorelijst

criterium

puntenscore

1 werkgelegenheid

aantal gecreëerde arbeidsplaatsen bij de aanvragende onderneming (gestaffeld o.b.v. aantal arbeidsplaatsen, zie toelichting)

40

maximale score

40

minimale score

minimale score

minimale score

Aanvrager > 30 fte

Aanvrager 10 – 30 fte

Aanvrager < 10 fte

10

6

2

2 economische structuur

(verwachte) verankering van het bedrijf in de regio

10

opleidingsfaciliteiten voor werknemers, inclusief aanbieden (praktijk)stages en/of samenwerking met lokale/regionale opleidingsinstellingen

10

daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces

10

maximale score

30

3 maatschappelijke opgave

project sluit aan bij en draagt bij aan de RIS3, NIA en/of sector vrijetijdseconomie

10

project speelt in op duurzaamheid (CO2-reductie, biobased economy, circulaire economie)

5

investering ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en/of vermarkting van de voor de regio nieuwe producten en/of processen

10

project betreft een investering in een leegstaand bedrijfsgebouw

5

maximale score

30

maximale totaalscore

100

minimale totaalscore

minimale totaalscore

minimale totaal score

Aanvrager > 30 fte

Aanvrager 10 - 30 fte

Aanvrager < 10 fte

50

46

42

Toelichting op de criteria

Om het belang van een aanvraag en het project waarop de aanvraag betrekking heeft voor de regionale economie te beoordelen wordt het project beoordeeld op tevoren vastgestelde criteria. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden:

  • werkgelegenheid;

  • economische structuur;

  • innovatiegerichtheid.

De criteria zijn nadrukkelijk geen uitsluitingscriteria.

Werkgelegenheid

De score op dit criterium wordt berekend aan de hand van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd als onderdeel of direct gevolg van het project:

  • 2,0 punten per gecreëerde arbeidsplaats

De minimum drempelscore op dit onderdeel moet borgen dat projecten die niet scoren op dit onderdeel geen gebruik kunnen maken van de deelregeling. Daarbij maken we onderscheid op basis van de omvang van een onderneming:

  • Indien bij de subsidieaanvrager meer dan 30 fte werkzaam zijn moet de score op dit criterium minimaal 10 punten zijn;

  • Indien bij de subsidieaanvrager 10 fte of meer maar niet meer dan 30 fte werkzaam zijn moet de score op dit criterium minimaal 6 punten zijn;

  • Indien bij de subsidieaanvrager minder dan 10 fte werkzaam zijn moet de score op dit criterium minimaal 2 punten zijn.

Bij de bepaling van de score worden arbeidscontracten die bij de aanvrager van toepassing zijn omgerekend naar arbeidsplaatsen van 32 uur per week. Dit om tot een gelijke behandeling van aanvragen te komen. Als rekenvoorbeeld:

Aantal nieuwe arbeidsplaatsen in aanvraag:

Score bij beoordeling:

8 arbeidsplaatsen van 32 uur per week

8 arbeidsplaatsen * 2 punten

8 arbeidsplaatsen van 36 uur per week

9 arbeidsplaatsen * 2 punten

8 arbeidsplaatsen van 40 uur per week

10 arbeidsplaatsen * 2 punten

Monitor van het effect op de werkgelegenheid vindt plaats door een goede onderbouwing door de aanvrager vooraf en een gedegen verantwoording bij indiening van de eindvaststelling. Dit wordt gekwantificeerd als ‘nieuw’ ten opzichte van bestaande werkgelegenheid. Bij de aanvraag ligt de bewijslast bij de aanvrager om aannemelijk te maken hoeveel arbeidsplaatsen gecreëerd worden.

Economische structuur

Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: ‘zeer goed’, ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:

  • zeer goed = 100% van het mogelijke maximum aantal punten

  • voldoende = 50% van het mogelijke maximum aantal punten

  • onvoldoende = 0% van het mogelijke maximum aantal punten

Verankering van het bedrijf als gevolg van de investering ziet op de aannemelijkheid dat het bedrijf als gevolg van de investering voor lange(re) tijd in de regio blijft gevestigd. Verankering kan betrekking hebben op de huidige situatie, maar ook op de verwachte toekomstige situatie in geval van nieuwvestiging in het gebied. De mate van verankering kan onder andere blijken uit relaties met toeleveranciers in de regio. Hiermee ontstaan indirecte werkgelegenheidseffecten, waarmee de economische structuur wordt versterkt. Ook bereidheid tot het investeren in (opleiding van) het personeel draagt bij aan versterking van de economische structuur.

Het bestaan van daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces dient door de aanvrager te worden aangetoond, bijvoorbeeld aan de hand van strategische plannen of processen omtrent het handhaven van de vestiging in de regio of de afweging van mogelijke locaties.

Maatschappelijke opgave

Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: ‘zeer goed’, ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:

  • zeer goed = 100% van het mogelijke maximum aantal punten

  • voldoende = 50% van het mogelijke maximum aantal punten

  • onvoldoende = 0% van het mogelijke maximum aantal punten

In Noord-Nederland wordt ingezet op de RIS3 (Research and Innovation strategy for Smart Specialization in Noord-Nederland en de NIA (Noordelijke Innovatie Agenda) waarin het maatschappelijke belang wordt beschreven waaraan ook projecten van ondernemingen kunnen bijdragen. Een project dat hierop aansluit en aan bijdraagt wordt positief gewaardeerd. Aanvullend worden ook projecten die de sector vrijetijdseconomie versterken binnen dit criterium positief beoordeeld. Dit is een sector die minder prominent in de RIS3 of NIA naar voren komt, maar waaraan binnen Drenthe veel belang wordt gehecht.

In de Drentse economie wordt ingezet op trends als biobased, circulaire economie en CO2-reductie. Deze zijn samen te vatten als duurzaamheid. Indien een project hierop is gericht wordt dat positief gewaardeerd.

Er wordt sterk ingezet op het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensief en innovatief bedrijfsleven. Innovatie als bron voor bestendigheid in de economische structuur, of als basis voor toekomstige structuren, wordt gewaardeerd met punten voor nieuwe producten of nieuwe processen (op schaal van de aanvrager).

Een wens is het hergebruik van leegstaande bedrijfsgebouwen te bevorderen. Indien een project gebruik maakt van een leegstaand bedrijfsgebouw als locatie waar de investering plaats vindt dan kan dit positief worden gewaardeerd.

BIJLAGE 2 Criteria beoordeling aanvragen deelregeling RKR

De subsidie wordt bepaald in de volgende stappen:

subsidieverlening

  • bepalen of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden van de regeling;

  • bepalen of de subsidieaanvrager behoort tot de doelgroep (artikel 3.1 en 3.2);

  • bepalen van de score die aan een project wordt toegekend, op basis van de criteria en punten volgens tabel 2,

  • bepalen van het subsidiepercentage en het subsidiebedrag (artikel 3.3), rekening houdend met de subsidiabiliteit van de kosten (artikel 3.4).

subsidievaststelling (na uitvoering project)

  • toepassen van het subsidiepercentage op de in aanmerking te nemen subsidiabele kosten.

Tabel 2 Scorelijst

criterium

puntenscore

1 werkgelegenheid

aantal gecreëerde arbeidsplaatsen bij de aanvragende onderneming (gestaffeld o.b.v. aantal arbeidsplaatsen, zie toelichting)

40

maximale score

40

minimale score

minimale score

minimale score

Aanvrager >30 fte

Aanvrager 10 – 30 fte

Aanvrager <10 fte

10

6

2

2 economische structuur

(verwachte) verankering van het bedrijf in de regio

10

opleidingsfaciliteiten voor werknemers, inclusief aanbieden (praktijk)stages en/of samenwerking met lokale/regionale opleidingsinstellingen

10

daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces

10

maximale score

30

3 maatschappelijke opgave

project sluit aan bij en draagt bij aan de RIS3, NIA en/of sector vrijetijdseconomie

10

project speelt in op duurzaamheid (CO2-reductie, biobased economy, circulaire economie)

5

investering ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en/of vermarkting van de voor de regio nieuwe producten en/of processen

10

project betreft een investering in een leegstaand bedrijfsgebouw

5

maximale score

30

maximale totaalscore

100

minimale totaalscore

minimale totaalscore

minimale totaalscore

Aanvrager > 30 fte

Aanvrager 10 - 30 fte

Aanvrager < 10 fte

50

46

42

Toelichting op de criteria

Om het belang van een aanvraag en het project waarop de aanvraag betrekking heeft voor de regionale economie te beoordelen wordt het project beoordeeld op tevoren vastgestelde criteria. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden:

  • werkgelegenheid;

  • economische structuur;

  • innovatiegerichtheid.

De criteria zijn nadrukkelijk geen uitsluitingscriteria.

Werkgelegenheid

De score op dit criterium wordt berekend aan de hand van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd (tot het maximum van 40 punten) als rechtstreeks gevolg van het project:

  • 2,0 punten per gecreëerde arbeidsplaats

De minimum drempelscore op dit onderdeel moet borgen dat projecten die niet scoren op dit onderdeel geen gebruik kunnen maken van de deelregeling. Daarbij maken we onderscheid op basis van de omvang van een onderneming:

  • Indien bij de subsidieaanvrager meer dan 30 fte werkzaam zijn moet de score op dit criterium minimaal 10 punten zijn;

  • Indien bij de subsidieaanvrager 10 fte of meer maar niet meer dan 30 fte werkzaam zijn moet de score op dit criterium minimaal 6 punten zijn;

  • Indien bij de subsidieaanvrager minder dan 10 fte werkzaam zijn moet de score op dit criterium minimaal 2 punten zijn.

Bij de bepaling van de score worden arbeidscontracten die bij de aanvrager van toepassing zijn omgerekend naar arbeidsplaatsen van 32 uur per week. Dit om tot een gelijke behandeling van aanvragen te komen. Als rekenvoorbeeld:

Aantal nieuwe arbeidsplaatsen in aanvraag:

Score bij beoordeling:

8 arbeidsplaatsen van 32 uur per week

8 arbeidsplaatsen * 2 punten

8 arbeidsplaatsen van 36 uur per week

9 arbeidsplaatsen * 2 punten

8 arbeidsplaatsen van 40 uur per week

10 arbeidsplaatsen * 2 punten

Monitor van het effect op de werkgelegenheid vindt plaats door een goede onderbouwing door de aanvrager vooraf en een gedegen verantwoording bij indiening van de eindvaststelling. Dit wordt gekwantificeerd als ‘nieuw’ ten opzichte van bestaande werkgelegenheid. Bij de aanvraag ligt de bewijslast bij de aanvrager om aannemelijk te maken hoeveel arbeidsplaatsen gecreëerd worden.

Economische structuur

Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: ‘zeer goed’, ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:

  • zeer goed = 100% van het mogelijke maximum aantal punten

  • voldoende = 50% van het mogelijke maximum aantal punten

  • onvoldoende = 0% van het mogelijke maximum aantal punten

Verankering van het bedrijf als gevolg van de investering ziet op de aannemelijkheid dat het bedrijf als gevolg van de investering voor lange(re) tijd in de regio blijft gevestigd. Verankering kan betrekking hebben op de huidige situatie, maar ook op de verwachte toekomstige situatie in geval van nieuwvestiging in het gebied. De mate van verankering kan onder andere blijken uit relaties met toeleveranciers in de regio. Hiermee ontstaan indirecte werkgelegenheidseffecten, waarmee de economische structuur wordt versterkt. Ook bereidheid tot het investeren in (opleiding van) het personeel draagt bij aan versterking van de economische structuur.

Het bestaan van daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces dient door de aanvrager te worden aangetoond, bijvoorbeeld aan de hand van strategische plannen of processen omtrent het handhaven van de vestiging in de regio of de afweging van mogelijke locaties.

Maatschappelijke opgave

Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: ‘zeer goed’, ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:

  • zeer goed = 100% van het mogelijke maximum aantal punten

  • voldoende = 50% van het mogelijke maximum aantal punten

  • onvoldoende = 0% van het mogelijke maximum aantal punten

In Noord-Nederland wordt ingezet op de RIS3 (Research and Innovation strategy for Smart Specialization) in Noord-Nederland en de NIA (Noordelijke Innovatie Agenda) waarin het maatschappelijke belang wordt beschreven waaraan ook projecten van ondernemingen kunnen bijdragen. Een project dat hierop aansluit en aan bijdraagt wordt positief gewaardeerd. Aanvullend worden ook projecten die de sector vrijetijdseconomie versterken binnen dit criterium positief beoordeeld. Dit is een sector die minder prominent in de RIS3 of NIA naar voren komt, maar waaraan binnen Drenthe veel belang wordt gehecht.

In de Drentse economie wordt ingezet op trends als biobased, circulaire economie en CO2-reductie. Deze zijn samen te vatten als duurzaamheid. Indien een project hierop is gericht wordt dat positief gewaardeerd.

Er wordt sterk ingezet op het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensief en innovatief bedrijfsleven. Innovatie als bron voor bestendigheid in de economische structuur, of als basis voor toekomstige structuren, wordt gewaardeerd met punten voor nieuwe producten of nieuwe processen (op schaal van de aanvrager).

Een wens is het hergebruik van leegstaande bedrijfsgebouwen te bevorderen. Indien een project gebruik maakt van een leegstaand bedrijfsgebouw als locatie waar de investering plaats vindt dan kan dit positief worden gewaardeerd.