Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Persoonsgebonden budget Wsw

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening Persoonsgebonden budget Wsw

De raad van de gemeente Ede:

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 2 november 2010, kenmerk 643041;

gelezen het door het Algemeen Bestuur Permar WS genomen besluit van september jl., waarin besloten is dat op grond van de gewijzigde GR Permar WS het Algemeen Bestuur van de GR Permar WS niet langer bevoegd is om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen;

gelet op artikel 2, derde lid Wet sociale werkvoorziening waarin is opgenomen dat gemeenten bij verordening regels moeten stellen voor cliëntenparticipatie in het kader van de Wsw;

gelet op artikel 7, tiende lid Wsw waarin is opgenomen dat gemeenten bij verordening regels moeten stellen voor het persoonsgebonden budget in het kader van de Wsw;

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a.

    Wsw:

    de Wet sociale werkvoorziening;

    b.

    de wet:

    de Wet sociale werkvoorziening;

    c.

    de gemeente:

    de gemeente Wageningen;

    d.

    Wsw-geïndiceerde:

    de persoon, woonachtig in de gemeente, met een indicatiestelling als bedoeld in artikel 11, eerste lid van de wet, dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger;

    e.

    college

    het college van burgemeester en wethouders van Wageningen;

    f.

    begeleid werken:

    de arbeid, bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet;

    g.

    persoonsgebonden budget:

    het geheel van periodieke subsidie en vergoedingen dat ten behoeve van de Wsw-geïndiceerde ter beschikking wordt gesteld aan een werkgever en een begeleidingsorganisatie teneinde de Wsw- geïndiceerde werkzaamheden te laten verrichten onder aangepaste omstandigheden;

    h.

    periodieke subsidie:

    de loonkostensubsidie en overige aan de werkgever te verstrekken vergoedingen voor structurele kosten.

Hoofdstuk 2 Persoonsgebonden budget

Artikel 2 De hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten

Het college stelt elk jaar vóór 31 december de hoogte vast van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten voor elk persoonsgebonden budget begeleid werken, dat ter beschikking wordt gesteld voor het daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 3 Invulling voorwaarden adequate arbeidsplaats

  • 1. Het college verstrekt op aanvraag aan iedere Wsw-geïndiceerde die:

    • -

      woonachtig is in de gemeente; en

    • -

      werknemer is; of

    • -

      met inachtneming van artikel 12 van de wet en de daarop berustende regels recht heeft op aanbieding van een dienstbetrekking door het college;

    een persoonsgebonden budget begeleid werken Wsw, indien werkgever en begeleidingsorganisatie er zorg voor dragen dat de arbeidsplaats voor de Wsw-geïndiceerde adequaat wordt ingevuld en het bedrag van de subsidie en de vergoeding omgerekend op jaarbasis niet meer bedraagt dan het in artikel 7, tweede lid van de wet bedoelde bedrag.

  • 2. De werkgever voldoet aan de volgende vereisten:

    • a.

      de aangeboden arbeidsplaats en de omvang daarvan zijn, gelet op de indicatie-stelling en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde, als passend aan te merken;

    • b.

      de duur van het dienstverband bedraagt tenminste zes maanden, met mogelijkheid tot verlenging;

    • c.

      de werkplek en werkomstandigheden voldoen aan Arbo-normen.

  • 3. De begeleidingsorganisatie heeft aantoonbare kennis en ervaring in het werkveld en/of met de doelgroep.

  • 4. Indien niet wordt voldaan aan de eisen genoemd in dit artikel wordt de aanvraag afgewezen.

Artikel 4 De wijze van vaststelling van de periodieke subsidie aan de werkgever

  • 1. Het college bepaalt op voorstel van de Wsw-geïndiceerde de hoogte van de periodieke subsidie die aan de werkgever verleend wordt.

  • 2. Indien de periodieke subsidie een bedrag ad 60% van het wettelijk minimumloon te boven gaat, kan het college in afwijking van het eerste lid de loonwaarde van de Wsw-geïndiceerde laten vaststellen aan de hand van een loonwaardeonderzoek. Daarbij kan een externe deskundige worden ingeschakeld.

Artikel 5 Herziening van de periodieke subsidie

  • 1. De hoogte van de periodieke subsidie wordt steeds na een periode van twaalf maanden herzien, op basis van de actuele loonwaarde van de Wsw-geïndiceerde.

  • 2. De hoogte van de periodieke subsidie kan eerder worden herzien als hier, gelet op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit van de werknemer, aanleiding voor is.

Artikel 6 De vergoeding aan de begeleidingsorganisatie

  • 1. De hoogte van de vergoeding aan de begeleidingsorganisatie en de omvang van het aantal uren begeleiding worden door de Wsw-geïndiceerde, het college en de begeleidingsorganisatie in onderling overleg vastgesteld. Tussentijdse aanpassingen hierin zijn mogelijk indien partijen dit vooraf overeenkomen.

  • 2. Indien de Wsw-geïndiceerde overeenkomstig artikel 7 lid 4 van de wet verzocht heeft om ondersteuning van een begeleidingsorganisatie bij het zoeken van een begeleid werkenplaats, komen de kosten van de begeleidingsorganisatie in verband hiermee alleen voor vergoeding in aanmerking als de inspanningen hebben geleid tot het tot stand komen van een arbeidsovereenkomst.

Artikel 7 Vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht

  • 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht, als blijkt dat aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn, deze persoonsgerelateerd zijn, en het niet redelijk is dat deze kosten door de werkgever worden gedragen.

  • 2. Kosten voor aanschaf van apparatuur, kosten voor de werkplek en kosten voortvloeiend uit Arbowetgeving die de werkgever uit hoofde van normaal en goed werkgeverschap voor iedere werknemer zou moeten maken, komen niet in aanmerking voor vergoeding door het college.

  • 3. Het college regelt de wijze van uitbetaling van de vergoeding.

Artikel 8 Indienen van de aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een persoonsgebonden budget wordt ingediend door de Wsw-geïndiceerde door middel van een volledig ingevulde aanvraag. De aanvraag wordt mede-ondertekend door de werkgever en de begeleidingsorganisatie.

  • 2. Het college stelt ten behoeve van de aanvraag een aanvraagformulier vast.

Artikel 9 Beslistermijn

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen 13 weken na ontvangst van alle benodigde gegevens. Het besluit wordt zowel aan de Wsw-geïndiceerde, de werkgever als de begeleidingsorganisatie medegedeeld.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 10 Het besluit tot verlenen van de periodieke subsidie

Het besluit tot verlening van een periodieke subsidie bevat in ieder geval:

  • a.

    de hoogte van de periodieke subsidie en de wijze waarop deze kan worden aangepast;

  • b.

    de wijze van bevoorschotting van de subsidie;

  • c.

    de verplichtingen van de werkgever;

  • d.

    de verplichtingen van de Wsw-geïndiceerde.

Artikel 11 Het vaststellen van de periodieke subsidie

  • 1. De werkgever verstrekt binnen vier weken na afloop van het kalenderjaar aan het college een schriftelijke opgave van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de Wsw-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.

  • 2. Het college stelt de periodieke subsidie binnen acht weken na ontvangst van deze opgave definitief vast.

Artikel 12 Verrekening met de voorschotten

De subsidie wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken na vaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Artikel 13 Verplichtingen van de werkgever en de Wsw-geïndiceerde

  • 1. De werkgever doet onmiddellijk schriftelijk mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de subsidie.

  • 2. De werkgever bewaart alle bewijsstukken die aan de subsidieverstrekking ten grondslag liggen tenminste drie jaren na de vaststelling van de subsidie en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.

  • 3. Onverminderd de in het eerste lid neergelegde verplichting van de werkgever, doet de geïndiceerde onmiddellijk schriftelijk mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de subsidie.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 14 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder een aanvraag om een persoonsgebonden budget wordt toegekend.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Het college kan in voorkomende gevallen besluiten af te wijken van hetgeen in artikel 3, tweede tot en met vierde lid en artikel 6, tweede lid is vastgelegd, indien toepassing van deze artikelen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 16 Onvoorziene omstandigheden

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening PGB Wsw.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011 tenzij er een inleidend verzoek tot een referendum is ingediend.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Ede van 16 december 2010, nr. V.R. 2010/111.

De raad voornoemd,

de griffier

, w.g. HAGELSTEIN

de voorzitter,

w.g. VAN DER KNAAP

Algemene toelichting

Op 1 januari 2008 is de herziene Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in werking getreden. Deze wet bevordert dat Wsw-geïndiceerden meer in een reguliere werkomgeving gaan werken. Om deze doelstelling te verwezenlijken, is in de herziene Wsw onder andere het persoonsgebonden budget (PGB) voor begeleid werken opgenomen. De wet verplicht gemeenteraden om bij verordening nadere regels vast te stellen over de wijze waarop het college vormgeeft aan het PGB (artikel 7, tiende lid, Wsw). Met onderliggende verordening wordt aan deze wettelijke verplichting voldaan.

Twee vormen van begeleid werken

Sinds 1998 kent de Wsw de mogelijkheid van begeleid werken door Wsw-geïndiceerden bij een reguliere werkgever. Bij deze vorm van begeleid werken worden begeleid werkenplekken tot stand gebracht door gemeente of werkvoorzieningschap. Deze wijze van tot stand brengen van begeleid werken blijft ook onder de nieuwe wet bestaan.

Naast het begeleid werken dat door gemeente of schap tot stand wordt gebracht, introduceert de nieuwe Wsw het begeleid werken via de mogelijkheid van het PGB. Dit vanuit de gedachte dat de Wsw als vrijwillige voorziening voor een specifieke groep mensen met een arbeidsbeperking zo goed mogelijk moet aansluiten bij de capaciteiten en mogelijkheden van een Wsw-geïndiceerde. Daarbij past ook dat Wsw-geïndiceerden de mogelijkheid moeten hebben om zelf te bepalen op welke manier hun arbeidsplaats wordt gerealiseerd. Door de Wsw-geïndiceerde een recht op een PGB te geven wordt hierin voorzien.

Tussen beide vormen van begeleid werken, totstandkoming via een PGB dan wel met behulp van gemeente of schap, bestaat een aantal verschillen.

  • ·

    Begeleid werken met een PGB is als een recht voor elke Wsw-geïndiceerde geformuleerd. Deze heeft recht op begeleid werken met een PGB als de aanvraag aan de wettelijke eisen en de daarop gebaseerde gemeentelijke voorwaarden voldoet.

  • ·

    Bij begeleid werken met een PGB ligt het initiatief bij de Wsw-geïndiceerde zelf. De Wsw-geïndiceerde, of iemand namens hem, zal een PGB bij de gemeente moeten aanvragen. Om dit te kunnen doen zal hij zelf een werkgever en een begeleidingsorganisatie moeten vinden en de wijze van werkplekaanpassing moeten regelen, dan wel daar een voorstel voor doen. Als een Wsw-geïndiceerde (of een door hem ingeschakelde begeleidingsorganisatie) een werkgever vindt die hem een adequate werkplek aanbiedt, de begeleiding op de werkplek adequaat wordt geregeld én de kosten van begeleid werken binnen het beschikbare budget vallen, dan is de gemeente (na de aanvraag te hebben beoordeeld) verplicht de wens van de Wsw-geïndiceerde te honoreren.

  • ·

    Iedere Wsw-geïndiceerde komt in beginsel in aanmerking voor begeleid werken met een PGB. Voor personen op de wachtlijst geldt dat zij pas van het PGB gebruik kunnen maken als zij op grond van hun plek op die wachtlijst aan de beurt zijn voor een Wsw-dienstverband. Voor het beroep op een PGB is geen begeleid werken-indicatie van het CWI vereist. Hij of zij hoeft daarvoor dus niet een positief advies begeleid werken te hebben gekregen. Een Wsw-indicatie volstaat. Ook een Wsw-werknemer met een bestaand dienstverband kan dus een beroep doen op een PGB.

Het verschil tussen begeleid werken dat door de gemeente of schap wordt georganiseerd en begeleid werken met een PGB is in beginsel uitsluitend gelegen in de procedurele wijze waarop een begeleid werkenplek tot stand wordt gebracht. Als de begeleid werkenplek eenmaal is gerealiseerd, zijn er in principe geen verschillen. Dit betekent dat gemeenten bij het stellen van regels voor begeleid werken met een PGB zoveel mogelijk kunnen aansluiten bij de wijze waarop zij het begeleid werken op dit moment organiseren. Dit geldt met name voor de eisen die zij aan werkgevers, de werkplek en aan begeleidingsorganisaties stellen.

De regeling van begeleid werken met een PGB

Het begeleid werken met een PGB is geregeld in artikel 7 Wsw. De gemeente kan een verzoek van een Wsw-geïndiceerde om voor een PGB in aanmerking te komen niet weigeren, als:

  • 1.

    De betrokkene al een Wsw-dienstbetrekking heeft of recht heeft op plaatsing vanaf de wachtlijst;

  • 2.

    De – door de Wsw-geïndiceerde of de door betrokkene aangedragen begeleidingsorganisatie – voorgestelde werkplek en begeleiding op de werkplek adequaat zijn;

  • 3.

    De door de gemeente aan de werkgever te verstrekken periodieke subsidie en de aan begeleidingsorganisatie te verstrekken vergoeding, na aftrek van de voor de gemeente rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten niet hoger zijn dan het (gemiddelde) budget dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats. Komt het bedrag van de periodieke subsidie en de periodieke vergoeding van begeleiding boven het budget uit dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats, dan is het college niet verplicht om subsidie te verstrekken, maar mag het dat wel doen (artikel 7, eerste lid, Wsw).

Het uitgangspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Het college heeft de bevoegdheid om op grond van de wet en de voorwaarden in deze verordening te toetsen of het aangevraagde bedrag voor het PGB nodig is om de betreffende Wsw-geïndiceerde op een adequate wijze begeleid te laten werken, dan wel dat zou kunnen worden volstaan met een lager bedrag. Omgekeerd kan het college, hoewel het de toekenning van een dergelijke hogere aanvraag mag weigeren, ook besluiten een hoger bedrag toe te kennen dan het beschikbare bedrag.

Het PGB bestaat uit drie bestanddelen:

  • 1.

    Een periodieke subsidie aan de werkgever waar de Wsw-geïndiceerde in dienst is. Deze subsidie is primair bedoeld als een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit. Ook kan deze subsidie worden gebruikt als een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een Wsw-geïndiceerde. Daarbij kan worden gedacht aan reiskosten of kosten voor ondersteunende activiteiten ten behoeve van mensen met een visuele of auditieve beperking (zoals een voorleeshulp of een doventolk).

  • 2.

    Een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie die de begeleiding van de Wsw-geïndiceerde verzorgt.

  • 3.

    Een vergoeding voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht (artikel 7, derde lid, Wsw). Hieronder worden bijvoorbeeld kosten verstaan die gemaakt worden voor technische aanpassingen in de werkplek. Gemeenten kunnen deze vergoedingen verstrekken, ze zijn daartoe niet verplicht.

Het PGB is geen rugzakje: de Wsw-geïndiceerde krijgt geen budget mee. In feite moet het PGB als hier bedoeld dan ook eerder worden gezien als een persoonsvolgend budget. Het PGB wordt aangevraagd door de Wsw-geïndiceerde, maar de subsidie en vergoeding worden door de gemeente verstrekt aan de werkgever respectievelijk de begeleidingsorganisatie.

De Wsw-geïndiceerde heeft echter geen recht op een bepaald budget. Het uitgangspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Er bestaat dus een recht op een PGB, maar het college heeft ook de verantwoordelijkheid voor het zo efficiënt en effectief mogelijk inzetten van publieke middelen en het realiseren van de jaarlijkse (rijks)taakstelling voor het realiseren van Wsw-plekken. Het bestaan van een PGB ontslaat het college ook niet van de zorgplicht zoals die is geformuleerd in art. 1 lid 3 van de wet.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In artikel 1 is een beperkt aantal begrippen opgenomen, omdat de wet voldoende duidelijk is over gehanteerde termen en begrippen. Een uitgebreide(re) begrippenlijst is daarom niet nodig.

Artikel 2 De hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten

Artikel 7, tiende lid, onderdeel b van de Wsw bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis. Onder deze uitvoeringskosten wordt verstaan:

  • -

    het beoordelen van aanvragen voor een PGB;

  • -

    de administratieve handelingen in verband met het verstrekken van subsidies en vergoedingen in het kader van het PGB;

  • -

    het monitoren van het begeleid werken met een PGB;

  • -

    het tussentijds bepalen van loonwaarde;

  • -

    het voeren van (tussentijdse) gesprekken met begeleidingsorganisatie en werkgever.

De uitvoeringskosten worden afgetrokken van het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per Wsw-geïndiceerde van het rijk ontvangt, waarbij ook rekening wordt gehouden met de mate van arbeidsbeperking. Het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per Wsw-geïndiceerde van het rijk ontvangt minus de (gemiddelde) uitvoeringskosten per Wsw-geïndiceerde levert het bedrag op dat de gemeente in beginsel beschikbaar heeft voor een PGB.

Het college stelt de hoogte van deze uitvoeringskosten vast. Hiertoe wordt een artikel opgenomen in de beleidsregels GR Permar WS, die jaarlijks worden vastgesteld.

Artikel 3 Invulling voorwaarden adequate arbeidsplaats

Het college zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek, adequaat door de werkgever wordt verzorgd (artikel 7, eerste lid, Wsw). In verband hiermee kan een gemeente eisen stellen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. Op grond van artikel 7, tiende lid, Wsw dient de gemeenteraad bij verordening de voorwaarden te regelen waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-geïndiceerde is aangewezen.

Voor wat betreft de duur van het, minimale, dienstverband is van belang dat het rijk de bonus voor begeleid werken pas uitkeert als er sprake is van een dienstverband van zes maanden. Bij het stellen van (kwaliteits)eisen aan begeleidingsorganisaties is rekening gehouden met de, in beginsel, vrije keuze van een Wsw-geïndiceerde voor een dergelijke organisatie. Voor deze beperkte eisen is gekozen om de PGB-er zoveel mogelijk keuzevrijheid te geven.

Artikel 4 De wijze van vaststelling van de periodieke subsidie aan de werkgever

De gemeenteraad dient bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld (artikel 7, tiende lid, onderdeel a, Wsw). De periodieke subsidie bestaat uit een loonkostensubsidie en eventueel ook uit een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een Wsw-geïndiceerde (bijvoorbeeld reiskosten of terugkerende kosten voor ondersteunende activiteiten).

Het doel van de loonkostensubsidie is het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit van de Wsw-geïndiceerde. Om te kunnen bepalen wat de hoogte van de loonkostensubsidie moet zijn, is inzicht nodig in de verdiencapaciteit (loonwaarde) van de betrokken Wsw-geïndiceerde. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van het instrument loonwaardemeter.

Het verstrekken van subsidies aan werkgevers kan onder bepaalde omstandigheden vallen onder staatssteun (die op grond van Europese regelgeving verboden is). Voor het verstrekken van loonkostensubsidies aan werkgevers die Wsw-geïndiceerden in dienst hebben is de Europese Vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun van belang. Deze Europese verordening staat toe dat maximaal 60% van de loonkosten wordt gesubsidieerd zonder dat daaraan een individuele loonwaardebepaling ten grondslag ligt.

Artikel 5 Herziening van de periodieke subsidie

De productiviteit van een Wsw-geïndiceerde kan wijzigen, als deze persoon langer op een begeleid werkenplek werkzaam is. Als dat het geval is, kan de loonkostensubsidie worden aangepast. Volgens artikel 5 vindt na elke twaalf maanden een nieuwe loonwaardebepaling plaats. De werkgever kan, als de productiviteit of verdiencapaciteit van de werknemer minder wordt, na overleg en met instemming van de werknemer, een verzoek indienen om de loonkostensubsidie te herzien. De werkgever moet zijn verzoek om herziening met redenen omkleden. Ook de begeleidingsorganisatie kan aanleiding zien om een herziening aan te vragen. Zij hebben immers niet hetzelfde belang als de werkgever en stellen (meer) het belang van de geïndiceerde voorop.

Het is van belang dat in de subsidiebeschikking aan de werkgever wordt opgenomen hoe, en op welke wijze, (tussentijdse) herbeoordelingen van de loonwaarde zullen plaatsvinden.

Artikel 6 De vergoeding aan de begeleidingsorganisatie

Omdat de vergoedingen aan begeleidingsorganisaties op basis van een overeenkomst plaatsvinden, en in feite de uitkomst zijn van overleg hierover, is hierover niets naders in de verordening opgenomen. Het college kan verdere voorwaarden opnemen in eigen richtlijnen of hierover onderhandelen. Op basis van ervaringsgegevens blijkt dat de omvang van het aantal uren aan begeleiding in de tijd kan variëren, afhankelijk van de behoefte hieraan en de aard van de arbeidsbeperking. Partijen (college, Wsw-geïndiceerde en begeleidingsorganisatie) moeten het hier uiteraard wel over eens zijn en van te voren met elkaar afspreken dat periodieke evaluaties over aanpassingen in de omvang van het aantal begeleidingsuren plaats vinden. Op die manier kan maatwerk in de begeleiding worden geleverd.

In het tweede lid is de mogelijkheid opgenomen om het zoeken naar een werkplek pas te honoreren als dit ook daadwerkelijk leidt tot een arbeidsovereenkomst (no cure, no pay). Het stelsel van het PGB gaat uit van de veronderstelling dat een Wsw-geïndiceerde zelf een werkgever vindt. In de praktijk komt het echter voor dat de begeleidingsorganisatie, c.q. het re-integratiebedrijf, eerst een werkplek moet gaan zoeken, omdat die op voorhand niet beschikbaar is. Art. 7 lid 4 van de Wsw geeft dit ook aan. Lukt het zoeken van een werkplek niet, of niet tijdig, en er zou toch voor die dienst moeten worden betaald, dan kan dit vanuit financieel oogpunt ongewenst zijn. Vandaar de no cure, no pay bepaling in lid 2. Mocht no cure-no pay niet mogelijk zijn of tot onbillijkheden van overwegende aard leiden, dan staat het het college van de betreffende gemeente vrij om te besluiten de kosten voor het zoeken naar een werkgever te dekken uit bijvoorbeeld het Participatiebudget.

Artikel 7 Vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht

De verordening dient regels te bevatten die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding (subsidie) verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht (artikel 7, tiende lid, Wsw). Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting.

Het eerste lid bepaalt dat een eenmalige vergoeding kan worden verstrekt. Er is geen maximum duur aan het dienstverband gesteld, omdat hier sprake is van maatwerk en niet bij benadering is aan te geven tot welk bedrag dit moet worden gemaximeerd. Duidelijk is dat hier de criteria van redelijkheid en maatwerk van belang zijn om een verantwoorde en zorgvuldige afweging te maken. De aard van de voorziening kan immers van geval tot geval verschillen en gerelateerd zijn aan de aard van de arbeidsbeperking. Bovendien hoeft er niet persé sprake te zijn van aanpassingen van bouwkundige aard. Het kan ook gaan om (aangepaste) apparatuur die een Wsw-geïndiceerde kan gebruiken bij een andere werkgever.

Het vierde lid bepaalt dat het college de wijze van uitbetaling van de vergoeding regelt. Daarbij kan worden gedacht aan de termijnen van betaling.

Artikel 8 Indienen van de aanvraag

De Wsw-geïndiceerde moet zelf het PGB aanvragen. Begeleid werken met een PGB leidt tot een subsidierelatie met de werkgever (in verband met het verstrekken van een periodieke subsidie) en een contractrelatie met de begeleidingsorganisatie (in verband met het verstrekken van een periodieke vergoeding). Om deze redenen moeten ook de werkgever en de begeleidingsorganisatie van de Wsw-geïndiceerde de aanvraag ondertekenen.

Op basis van de aanvraag beslist het college vervolgens of een periodieke subsidie aan de werkgever en een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie worden verstrekt en voor welke bedragen. Vervolgens vindt de verstrekking van de periodieke subsidie aan de werkgever plaats op basis van een beschikking en de verstrekking van een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie op basis van een overeenkomst.

Artikel 9 Beslistermijn

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10 Het besluit tot verlenen van de periodieke subsidie

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11 Het vaststellen van de periodieke subsidie

Met het vaststellen van de subsidie wordt de subsidieverstrekking voor het betreffende kalenderjaar afgerond. De hoogte van het subsidiebedrag voor dat jaar wordt definitief vastgesteld. Om de subsidie te kunnen vaststellen, dient de werkgever een schriftelijke opgave te doen van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de Wsw-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten. Met het CAO-loon wordt bedoeld: het loon als betaald op grond van de voor het betreffende dienstverband geldende CAO.

Artikel 12 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13 Verplichtingen van de werkgever en de Wsw- geïndiceerde

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14 Nadere regels

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 16 Onvoorziene omstandigheden

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 17 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.