Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent geur bedrijven Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017

Geldend van 10-03-2017 t/m 19-04-2023

Intitulé

Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent geur bedrijven Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017

Bekendmaking van het besluit van 28 februari 2017 – zaaknummer 2016-009302 tot vaststelling van een regeling

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en hoofdstuk 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

BESLUITEN

Vast te stellen de volgende beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2016:

Artikel 1

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

aanvraag: een aanvraag voor een vergunning op grond van artikel 2.1 onder e. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

aanvaardbaar geurhinderniveau: het niveau van geurbelasting veroorzaakt door een inrichting op een geurgevoelig object dat als toelaatbaar wordt beoordeeld;

bestaande bron: een bron waarvoor een vergunning geldt of een melding is geaccepteerd;

bron: een installatie, productie-eenheid of op- of overslagfaciliteit of een activiteit in een inrichting waarin geur ontstaat of waarbij geur vrijkomt;

European odourunits: de maat voor geurconcentraties per kubieke meter (ouE per m³) in lucht in laboratoria gemeten volgens de NEN-EN 13725;

gebiedscategorie buitengebied: gebied met volgens het vigerende bestemmingsplan overwegend één of meer van de bestemmingen ‘agrarisch’, ‘bos’, ‘natuur’, ‘water’, ‘recreatie’ of een soortgelijke bestemming. Overige functies, zoals wonen, zijn alleen verspreid aanwezig. Ook lintbebouwing valt onder deze gebiedscategorie;

gebiedscategorie werken: gebied met overwegend de bestemming ‘bedrijf’, ‘bedrijventerrein’ of een soortgelijke bestemming volgens het vigerende bestemmingsplan;

gebiedscategorie wonen: gebied met volgens het vigerende bestemmingsplan overwegend de bestemming ‘wonen’;

geurbelasting: de uurgemiddelde geurconcentratie op de leefomgeving uitgedrukt in European odourunits per kubieke meter lucht bij een bepaalde percentielwaarde;

geuremissie: uitworp van geur uit een bron, uitgedrukt in European odour-units per uur;

geurimmissie: geurbelasting, uitgedrukt in percentielwaarde, op de leefomgeving, ten gevolge van de geuremissie van een of meer bronnen;

geurgevoelige objecten: geurgevoelige objecten als bedoeld in het Activiteitenbesluit;

grenswaarde: milieukwaliteitsnorm die in acht moet worden genomen bij bestaande bronnen;

hedonische waarde: mate van aangenaamheid van een geur, uitgedrukt in een referentieschaal volgens NVN 2818;

informatiedocument Infomil: digitaal informatiedocument op de infomil website, met daarin het informatieve deel van (voorheen) de NeR, onder de naam Handleiding geur industrie;

kortdurende of

sterk fluctuerende bronnen: bron zoals bedoeld in bijlage 9 van de Handleiding geur: bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen) van januari 2013 (AgentschapNL);

melding: melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit;

nieuwe bron: een bron die zal worden gerealiseerd na een daarop gerichte melding of daarvoor verkregen vergunning of een bron die zonder voorafgaande vergunning of melding is gerealiseerd;

NTA 9065: Nederlandse Technische Afspraak Meten en rekenen geur;

percentielwaarde: percentage van de tijd (als percentage uren per jaar) waarin een bepaalde uurgemiddelde geurconcentratie niet wordt overschreden;

richtwaarde: milieukwaliteitsnorm waarmee rekening gehouden moet worden bij bestaande bronnen en die in acht moet worden genomen bij nieuwe bronnen;

streefwaarde: milieukwaliteitsnorm waarmee rekening gehouden moet worden bij bestaande en nieuwe bronnen;

vergunning: een vergunning op grond van artikel 2.1, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2

Deze beleidsregels zijn van toepassing op besluiten waarbij een aanvaardbaar geurhinderniveau wordt vastgesteld.

Artikel 3

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen het aanvaardbaar geurhinderniveau van de inrichting vast overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 12.

  • 2. Gedeputeerde Staten formuleren de vergunningvoorschriften of de maatwerkvoorschriften als geuremissievoorschriften, waarbij de toegestane emissie via verspreidingsberekeningen wordt afgeleid van het als aanvaardbaar aangemerkte geurhinderniveau.

Artikel 4

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen het aanvaardbaar geurhinderniveau voor bestaande bronnen binnen de inrichting vast op de richtwaarde, of zoveel lager als met toepassing van de beste beschikbare technieken haalbaar is.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen naar boven afwijken tot ten hoogste de laagste van de volgende twee waarden:

    • a.

      de waarde die eerder als aanvaardbaar geurhinderniveau is vastgesteld;

    • b.

      de grenswaarde.

Artikel 5

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen het aanvaardbaar geurhinderniveau voor één of meer nieuwe bronnen binnen de inrichting op de streefwaarde vast, of zoveel lager als met toepassing van de beste beschikbare technieken haalbaar is.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen afwijken naar boven tot ten hoogste de richtwaarde.

Artikel 6

In geval van het toevoegen van nieuwe bronnen in een inrichting waarin reeds bestaande bronnen aanwezig zijn, stellen Gedeputeerde Staten, onverminderd het gestelde in artikel 5, het aanvaardbaar geurhinderniveau voor de gezamenlijke bronnen binnen de inrichting vast overeenkomstig artikel 4.

Artikel 7

Gedeputeerde Staten bepalen de aard van de geur aan de hand van de hedonische waarde zoals opgenomen in onderstaande tabel:

Als proefpersonen aan een geur bij de volgende concentraties een hedonische waarde -2 toekennen

wordt de geur beoordeeld als:

< 1,5 ouE per m³

zeer hinderlijk

1,5 – 5 ouE per m³

hinderlijk

5 – 15 ouE per m³

minder hinderlijk

> 15 ouE per m³

niet hinderlijk

Artikel 8

  • 1. Gedeputeerde Staten onderscheiden de volgende categorieën geurgevoelige objecten:

    • a.

      categorie A: woningen en vergelijkbare objecten gelegen in gebiedscategorie “wonen”;

    • b.

      categorie B: woningen en vergelijkbare objecten gelegen in gebiedscategorie “werken”;

    • c.

      categorie C: verblijfsobjecten, niet zijnde woningen of vergelijkbare objecten, gelegen in gebiedscategorie wonen of werken;

    • d.

      categorie D: verblijfsobjecten gelegen op een industrieterrein op de gronden die zijn bestemd voor bedrijven in categorie 4 of hoger conform de VNG brochure Bedrijven en Milieuzonering.

  • 2. Gedeputeerde Staten toetsen voor de categorieën geurgevoelige objecten A, B en C de geurimmissie van de inrichting aan de waarden die zijn opgenomen in onderstaande tabel:

    Categorie geurgevoelige objecten

     

    Cat A

    Cat A

    Cat A

     

    Cat B

    Cat B

    Cat B

     

    Cat C

    Cat C

    Cat C

    Aard van de geur

    Streef-waarde

    Richt-waarde

    Grens-waarde

     

    Streef- waarde

    Richt-waarde

    Grens-waarde

     

    Streef- waarde

    Richt-waarde

    Grens-waarde

    zeer hinderlijk

    0,05

    0,15

    0,5

     

    0,15

    0,5

    1,5

     

    0,5

    1,5

    5

    Hinderlijk

    0,15

    0,5

    1,5

     

    0,5

    1,5

    5

     

    1,5

    5

    15

    minder hinderlijk

    0,5

    1,5

    5

     

    1,5

    5

    15

     

    5

    15

    50

    niet hinderlijk

    1,5

    5

    15

     

    5

    15

    50

     

    15

    50

    150

  • 3. Gedeputeerde Staten stellen voor geurgevoelige objecten categorie D, in afwijking van de artikelen 4, 5 en 6, het aanvaardbaar geurhinderniveau vast op het niveau dat bereikt kan worden door het treffen van redelijke maatregelen.

  • 4. De streef-, richt- en grenswaarden als bedoeld in het tweede lid geven immissie geurconcentraties weer in ouE per m³ en zijn bepaald als 98-percen¬tielwaarden.

  • 5. Verspreid liggen woningen in het buitengebied worden aangemerkt als geurgevoelige objecten categorie A. In specifieke gevallen kunnen GS deze woningen echter aanmerken als geurgevoelige objecten categorie B.

Artikel 9

Gedeputeerde Staten toetsen de geurimmissie van de inrichting in geval van kortdurende of sterk fluctuerende bronnen aan de waarden genoemd in artikel 8, waarbij de waarden vermenigvuldigd worden met een factor die als volgt afhankelijk is van de percentielwaarde:

  • a.

    percentielwaarde 98: factor 1

  • b.

    percentielwaarde 99,5: factor 2

  • c.

    percentielwaarde 99,9: factor 4

Artikel 10

Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen voor gebieden binnen de provincie Gelderland in overleg met de gemeente waarbinnen dat gebied is gelegen afwijken van deze beleidsregels.

Artikel 11

Gedeputeerde Staten kunnen voor bestaande inrichtingen waarbij de vergunde geurbelasting hoger is dan de grenswaarde conform de artikelen 8 en 9 afwijken tot maximaal de vergunde geurbelasting.

Artikel 12

Voor bestaande bronnen geldt dat het aanvaardbaar geurhinderniveau ter hoogte van geurgevoelige objecten categorie C en D als bedoeld in artikel 8, eerste lid, gelijk is aan de heersende geurbelasting conform de vergunde of gemelde bedrijfssituatie op de datum van in werking treden van deze beleidsregels.

Artikel 13

Deze beleidsregels worden 2 jaar na hun inwerkingtreding geëvalueerd.

Artikel 14

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017.

Artikel 15

De Beleidsregels geur in milieuvergunningen Gelderland 2009 worden ingetrokken.

Artikel 16

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij worden geplaatst.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten van Gelderland,
Gepubliceerd te Arnhem
Namens Gedeputeerde Staten van Gelderland

D. Corpel

Algemene Toelichting

Door vaststelling en toepassing van deze beleidsregels worden door Gedeputeerde Staten eisen op het gebied van geur betrokken bij besluiten over vergunningen en het vaststellen van maatwerkvoorschriften voor bedrijven op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) respectievelijk het Activiteitenbesluit, gericht op het bereiken van een aanvaardbaar geurhinderniveau.

Gedeputeerde Staten maken hierbij expliciet welke afwegingen zijn gemaakt en met welke geuruitstoot en met welke voorzieningen of maatregelen een bedrijf aan het aanvaardbaar geurhinderniveau kan voldoen en leggen dat vast in de omgevingsvergunning of in een maatwerkvoorschrift. Het streven is in de omgevingsvergunning of in het maatwerkvoorschrift een kwantitatieve norm (doelvoorschrift) op te nemen. Gedeputeerde Staten formuleren de voorschriften met het oog op de controleerbaarheid en handhaafbaarheid als geuremissievoorschriften, waarbij de toegestane emissie via verspreidingsberekeningen is afgeleid van het door hen als acceptabel aangemerkte geurhinderniveau. De emissienorm weerspiegelt het aanvaardbaar geurhinderniveau dat het resultaat is van het afwegingsproces waarbij de relevante factoren zijn betrokken. Deze norm biedt houvast voor zowel de omgeving, het bedrijf dat geurhinder veroorzaakt als provincie in de rol van bevoegd gezag in het kader van vergunningverlening en -handhaving. In afwijking hiervan zal bij geurgevoelige bedrijven op industrieterreinen kunnen worden volstaan met het vaststellen van de redelijke maatregelen, waarmee een aanvaardbaar geurhinderniveau wordt bereikt.

Deze beleidsregels geven in algemene zin aan bij welke geurbelastingen er sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau.

Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op besluiten in het kader van de ruimtelijke ordening.

Het geurbeleid heeft de volgende hoofdkenmerken:

  • -

    In de regels is een toetsingskader opgenomen waarmee de analyse en beoordeling van een geursituatie kan plaatsvinden.

  • -

    Het toetsingskader stelt niet één norm, maar omvat een afwegingstraject dat wordt afgebakend door een grens- en streefwaarde, met daartussenin een richtwaarde.

  • -

    De grenswaarde komt overeen met het niveau waarboven vrijwel altijd sprake zal zijn van ernstige hinder. De streefwaarde komt overeen met een niveau van geen hinder. De richtwaarde kan gezien worden als een niveau van redelijke hinder.

  • -

    Het afwegingstraject verschilt voor bestaande en nieuwe situaties. Op deze wijze kan invulling worden gegeven aan het uitgangspunt om geen nieuwe hindersituaties te laten ontstaan.

  • -

    De toetsingswaarden worden mede bepaald door de aard van de geur, de (on)aangenaamheid (hedonische waarde), de gebiedsfunctie, omgevingsfactoren, de historie van het bedrijf en het klachtenpatroon, de bestaande en verwachte geurhinder van het bedrijf, de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels.

  • -

    De toetsingswaarden stellen beperkingen aan continue geurbelasting, maar zonodig ook aan kortstondige geurbelasting door piekemissies of emissies die zelden optreden.

  • -

    De regels richten zich op het voorkomen van toekomstige hindersituaties.

Een indeling van normen in streef-, richt- en grenswaarden is gangbaar voor diverse (milieu) beleidsterreinen. Het Nederlands milieurecht stelt dat een zeker mate van hinder moet worden geduld. Er kan echter sprake zijn van overlast; dat is die mate van hinder die niet geduld hoeft te worden. In de algemene systematiek van normering komt dit overeen met de term grenswaarde. De laagste normering ligt op het nul-effectniveau en kan worden beschouwd als ’de optimale toestand zonder hinder’. Dit niveau komt overeen met de streefwaarde. De richtwaarde bevindt zich tussen de streef-waarde en de grenswaarde. De grenswaarde geldt als maximale waarde. Voor bestaande situaties met een vergunde geurbelasting boven de grenswaarde kan hiervan worden afgeweken.

Artikelsgewijze Toelichting

Artikel 1

In het algemeen wordt in deze beleidsregels aangesloten bij begrippen die gangbaar zijn in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit en daarmee samenhangende documenten die in de praktijk van geuronderzoek, geurmetingen en geurberekeningen worden toegepast:

Handleiding Luchtemissies bij bedrijven;

Handleiding geur: bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen) uit 2013 (Agentschap NL);

Handleiding geur industrie (infomil)

en

Nederlandse Technische Afspraak Meten en rekenen geur.

Daarnaast zijn begrippen opgenomen die de basis vormen voor het toetsings- en afwegingskader dat ten grondslag ligt aan de beleidsregels.

Artikel 2

Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle besluiten van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland in het milieuspoor waarbij een aanvaardbaar geurhinderniveau moet worden vastgesteld.

De Wabo en het Besluit omgevingsrecht bepalen wanneer Gedeputeerde Staten het bevoegde gezag zijn. Het toepassingsgebied van de beleidsregels is beperkt tot inrichtingen waarbij de geuremissie kan worden uitgedrukt in European odourunits per tijdseenheid. Dan kan de geuremissie en berekende geurimmissie getoetst worden aan de toetsingskaders van artikel 7, 8 en 9. Indien de geuremissie is uitgedrukt in snuffeleenheden via snuffelploegmetingen is de toepassing van de systematiek uit de beleidsregels niet zonder meer mogelijk. Wel kan de systematiek aanknopingspunten bieden voor de specifieke afwegingen in dat geval.

Gedeputeerde Staten bepalen aan de hand van vooroverleg, een aanvraag, een melding, een geuronderzoeksrapport dat onderdeel is van een aanvraag of de melding, referentiegegevens, eigen ervaring of hindersignalen, zoals klachten of een verzoek tot handhaving, of een inrichting geurrelevant is. Op basis van deze informatie wordt vastgesteld of de inrichting een relevante bron van geuremissie is. In dat geval is sprake van een redelijk vermoeden van geurhinder zoals bedoeld in Activiteitenbesluit artikel 2.7a.

Indien geur relevant is, wordt via een vooronderzoek nagegaan of voldoende gegevens beschikbaar zijn voor de verdere beoordeling. Het vooronderzoek moet antwoord geven op de vraag of de geursituatie zodanig is dat er geurhinder op zou kunnen treden. Aspecten die hierbij een rol spelen zijn onder andere: omgevingsfactoren, de in de aanvraag of melding opgenomen maatregelen en indicaties over de hinder. Via indicatieve onderzoeksmethoden zoals die omschreven zijn in het Informatiedocument Infomil kan hierover inzicht worden verkregen.

Indien Gedeputeerde Staten het geuraspect relevant achten wordt dat gemotiveerd en wordt bepaald welk geurhinderniveau als aanvaardbaar wordt aangemerkt. Alleen bedrijven die geurrelevant zijn hoeven in de aanvraag of melding aandacht aan geurhinder te besteden.

Van een geurrelevant bedrijf moet de geurbelasting gereguleerd worden in de omgevingsvergunning of, in de meeste gevallen, in maatwerkvoorschriften op grond van artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit.

Bijzondere regelingen

Met het in werking treden van de 4e tranche van het Activiteitenbesluit zijn de bijzondere regelingen met betrekking tot geur uit de NeR vervallen.

Aan de voorheen geldende bijzondere regelingen kan derhalve in beginsel geen betekenis meer worden toegekend, zodat voor de betreffende bedrijfstypen geen afwijkende bepaling van het aanvaardbaar geurhinderniveau meer wordt toegepast.

Geuronderzoek

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht en het Activiteitenbesluit bepalen welke gegevens overlegd dienen te worden bij een vergunningaanvraag of melding. Duidelijk moet zijn welke milieugevolgen veroorzaakt worden door de inrichting. Indien Gedeputeerde Staten bepalen dat een inrichting potentieel geurhinder kan veroorzaken of dat er sprake is van een ‘redelijk vermoeden’ van geurhinder zoals bedoeld in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit, dient een geuronderzoek te worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 2.7a lid 2 van het Activiteitenbesluit. Dat artikel verwijst naar de NTA 9065. De NTA 9065 gaat expliciet in op de mogelijke onderzoeksmethoden voor geur. Het geuronderzoeksrapport bevat in ieder geval:

een analyse van de geuremissie en de berekende geurimmissie veroorzaakt door de inrichting;

de mogelijke maatregelen, conform beste beschikbare technieken, om geurhinder te beperken;

de effecten van de maatregelen op de geurhinder;

de kosten van de maatregelen; en

de eventuele neveneffecten van de maatregelen.

Zonder deze gegevens kunnen Gedeputeerde Staten geen goede inhoudelijke beoordeling maken van het aanvaardbaar geurhinderniveau.

Een bedrijf dat een milieuvergunning aanvraagt of een melding indient, is zelf verantwoordelijk voor het adequaat in kaart brengen van de geursituatie. Gedeputeerde Staten nemen een aanvraag of melding in behandeling als de geursituatie met voldoende kwaliteit is beschreven.

Gedeputeerde Staten kunnen ook zonder aanvraag of melding besluiten dat een rapport van een geuronderzoek wordt overgelegd, indien het redelijk vermoeden bestaat dat de geurhinder niet tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt. Tenslotte kunnen Gedeputeerde Staten ook zelf de nodige informatie verzamelen om in overeenstemming met de beleidsregels te kunnen besluiten.

Beste Beschikbare technieken (BBT)

In de Wabo staat het principe van beste beschikbare technieken (BBT) centraal en de doelstelling om waar dat kan doelvoorschriften op te nemen in de vergunning. Elk bedrijf moet voldoen aan BBT. Hiermee wordt een onnodig hoge belasting van het milieu door het vergunnen van te ruime normen voorkomen. In de beleidsregels is aangesloten op de systematiek die in het Informatiedocument Infomil en de Handleiding geur: bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen) staat beschreven. Het Informatiedocument en de Handleiding geur zijn richtinggevend bij het bepalen van het aanvaardbaar geurhinderniveau en de normering die hier mee samenhangt in de vergunning of in maatwerkvoorschriften.

Artikel 3

In dit artikel is vastgelegd dat Gedeputeerde Staten het aanvaardbaar geurhinderniveau van de inrichting vaststellen en de geurnorm bepalen aan de hand van het toetsingskader uit de artikelen 4 tot en met 12. Gedeputeerde Staten formuleren de voorschriften met het oog op de controleerbaarheid en handhaafbaarheid als geuremissievoorschriften, waarbij de toegestane emissie via verspreidingsberekeningen is afgeleid van het door hen als aanvaardbaar aangemerkte geurhinderniveau. Naast de toegestane emissie worden meestal geen andere emissie-eigenschappen vastgelegd, zoals de hedonische waarde van de geur, de uittredesnelheid en de warmte-inhoud. Uitgangspunt is dat deze eigenschappen de basis hebben gevormd voor de verspreidingsberekening waarop de geuremissienorm in de vergunning is gebaseerd.

Niet voor alle geurgevoelige objecten wordt een zelfde beschermingsniveau nagestreefd. In aansluiting op huidige regelgeving en jurisprudentie stellen Gedeputeerde Staten het beschermingsniveau afhankelijk van de functie van het gebied waar de ontvanger of het geurgevoelige object zich bevindt en van het soort geurgevoelig object.

De beleidsregels zijn dan ook gebiedsgericht. Bij het bepalen van de geurnorm wordt rekening gehouden met de gebiedscategorie waarin het geurgevoelige object ligt. Het toetsingskader onderscheidt twee gebiedscategorieën waarvoor normen voor het aanvaardbaar geurhinderniveau zijn gedefinieerd: ‘Wonen - Buitengebied’, met zowel aaneengesloten woonbebouwing in de stad als verspreide woningen in het buitengebied, en ‘Werken’, met bedrijfswoningen en geurgevoelige bedrijven. In de toelichting op artikel 8 wordt verder ingegaan op het onderscheid in geurgevoelige objecten.

In de beleidsregels wordt daarnaast een onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe bronnen. De achtergrond hiervan is enerzijds dat het vaak moeilijker en duurder is om onder bestaande omstandigheden maatregelen te nemen of met dezelfde maatregelen evenveel te bereiken. Anderzijds kan hiermee invulling worden gegeven aan het doel om (nieuwe) hinder te voorkomen. Het onderscheid in aanpak voor bestaande situaties, nieuwe situaties en situaties met nieuwe bronnen in bestaande situaties (eventueel met verschillende geurtypen) wordt behandeld in de artikelen 4, 5 en 6.

Artikel 4

Gedeputeerde Staten stellen het aanvaardbaar geurhinderniveau voor bestaande bronnen op de richtwaarde vast, of zoveel lager als mogelijk - redelijk is, tot aan eventueel de streefwaarde. Afwijken naar boven kan tot ten hoogste de grenswaarde, dan wel de eerder vergunde waarde, als deze lager is dan de grenswaarde. Gedeputeerde Staten stellen het aanvaardbaar geurhinderniveau vast naar gelang de mate waarin geurbelasting kan worden gereduceerd met toepassing van de beste beschikbare technieken.

Gedeputeerde Staten kunnen de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien met redelijkerwijs te verlangen maatregelen of voorzieningen geen geurhinderniveau bereikt kan worden dat gelijk is aan of lager dan de grenswaarde, dan wel de eerder vergunde waarde, indien deze lager is. In dat geval stellen zij de vergunningaanvrager of indiener van de melding in de gelegenheid, voordat zij een ontwerpbesluit vaststellen, de aanvraag of de melding te wijzigen en alsnog zodanige maatregelen of voorzieningen aan te vragen of te melden dat positief op de aanvraag of melding kan worden besloten.

Artikel 5

Gedeputeerde Staten stellen bij één of meer nieuwe bronnen het aanvaardbaar geurhinderniveau op de streefwaarde vast, of zoveel lager als mogelijk is.. Het uitgangspunt van de beleidsregels is dat in geval van nieuwe situaties nieuwe hinder moet worden voorkomen. Dit betekent dat de streefwaarde (nul-effectniveau: dus geen nieuwe hinder) als toetsingswaarde dient. De richtwaarde vormt dan de maximale waarde tot waar eventueel kan worden afgeweken van de streefwaarde naar gelang de mate waarin geurbelasting kan worden gereduceerd met toepassing van de beste beschikbare technieken.

In gevallen van geurbronnen binnen één inrichting die deels wettelijk zijn geregeld (zoals rioolwaterzuiveringsinstallaties of veehouderijen) en deels vallen binnen de werkingssfeer van deze beleidsregels, dan worden die laatste bronnen eerst separaat getoetst aan het Gelders geurbeleid. De gecumuleerde geurbelasting wordt eveneens getoetst aan het Gelders geurbeleid, tenzij het wettelijk toetsingskader een ruimere norm toestaat. In dat geval wordt de gecumuleerde geurbelasting getoetst aan die ruimere normen.

In het geval er bij de gecumuleerde geurbelasting sprake is van normoverschrijding ligt het niet voor de hand om voor de bronnen die vallen binnen de werkingssfeer van het Gelders geurbeleid de ruimte tussen streefwaarde en richtwaarde te benutten.

Net zoals bij artikel 4 kunnen Gedeputeerde Staten de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien met redelijkerwijs te verlangen maatregelen of voorzieningen geen aanvaardbaar geurhinderniveau bereikt kan worden. Ook hier stellen Gedeputeerde Staten de vergunningaanvrager of indiener van de melding in de gelegenheid, voordat een ontwerpbesluit wordt vastgesteld, de aanvraag of melding te wijzigen en alsnog zodanige maatregelen of voorzieningen te treffen dat positief op de aanvraag of melding kan worden besloten.

Artikel 6

In artikel 6 eerste lid van de beleidsregels is verwoord dat indien er sprake is van nieuwe bronnen binnen een bestaande inrichting, aanvullend op de toetsing van de nieuwe bronnen als bedoeld in artikel 5, de gezamenlijke bronnen (bestaand en nieuw) worden getoetst aan de normen voor bestaande inrichtingen, conform artikel 4.

Als er sprake is van een inrichting die meerdere geuren uitstoot en die geuren een verschillende hedonische waarden hebben, dan kan op grond van de bijdrage van de voornaamste bron of door weging en toekenning - in de regel aan een (overheersende) hinderlijkheidsklasse - toch een toetsing plaatsvinden vanuit één klasse (de relatieve bijdragen op immissieniveau beoordelen).

Artikel 7

Via artikel 7 bepalen Gedeputeerde Staten de aard van de geur en de hinderlijkheidsklasse die hiermee samenhangt. De hinderlijkheidsklasse wordt bepaald door de hedonische waarde van de geur. De methodiek om de hedonische waarde van een geur te verdisconteren in de normstelling is gebaseerd op de voornorm NVN 2818. Deze voornorm beschrijft een werkwijze voor het vaststellen van de hedonische waarde van een geur met een olfactometer en een panel van waarnemers. De hedonische waarde wordt vastgesteld aan concentraties boven de geurdrempel. De geurconcentraties worden uitgedrukt in ouE per m³. Informatie over de hedonische waarde dient onderdeel te zijn van het geuronderzoek dat bij de aanvraag hoort.

Bij de indeling van geur aan de hand van de hedonische waarde maken Gedeputeerde Staten gebruik van een indeling van de geur in één van de volgende vier klassen:

zeer hinderlijk (relatief zeer onaangename geuren);

hinderlijk (standaardgeuren);

minder hinderlijk (relatief iets minder onaangename geuren);

niet hinderlijk (relatief minder onaangename geuren).

Gedeputeerde Staten baseren zich daarbij op de geurconcentratie behorend bij de hedonische waarde van H-2. Indien de concentratie bij hedonische waarde H=-2 niet bekend is, dan wordt de geur beschouwd als een hinderlijke geur met de daarbij behorende toetsingswaarde. Een mogelijke uitzondering geldt voor geuren waarvoor de concentratie bij hedonische waarden H=-1 of H=-0,5 wel bekend is en waarbij een geurconcentratie hoger dan 5 ouE per m3 is vastgesteld, in welke geval met zekerheid kan worden gesteld dat H=-2 ook hoger is dan 5 ouE per m3 en het toetsingskader voor minder hinderlijke geur kan worden toegepast.

De klasse ’hinderlijk’, wordt als standaard gezien en is representatief voor een groot scala aan geuren.

Artikel 8

Gedeputeerde Staten toetsen de berekende geurimmissie van de inrichting aan de waarden van de in artikel 8 opgenomen tabel. De getallen geven de uurgemiddelde geurconcentraties weer in ouE per m³ en zijn aangeduid als 98-percentielwaarden. De geurimmissie (de geurbelasting op leefniveau) wordt uitgedrukt in een percentielwaarde, dat is een percentage van de tijd (op jaarbasis) waarin een bepaalde geurconcentratie niet wordt overschreden. Zo betekent een geurconcentratie van 1,5 ouE per m³ als 98 percentiel op een bepaalde locatie, dat op die locatie 98% van de tijd van een jaar deze concentratie in een gemiddeld meteojaar niet wordt overschreden. Het betekent dus ook dat op die locatie 2% van de tijd (175 uren per jaar) die geurconcentratie van 1,5 ouE per m³ wél wordt overschreden - en daarmee dus ook een beperkt aantal uren hinderlijk kan zijn. Geurimmissie op een bepaalde plaats treedt immers op afhankelijk van onder andere de windrichting ten opzichte van de geurbron. De percentielwaarde is dus ingegeven door de omstandigheid dat een geurimmissie per definitie slechts met een bepaalde frequentie (percentage van de tijd) kan optreden. Verder wordt bij de toetsing rekening gehouden met de hedonische waarde van de geur en de gebiedscategorie die van toepassing is op de inrichting en omgeving waar de geurhinder optreedt.

Geurgevoelige objecten

In het Activiteitenbesluit wordt voor de definitie van geurgevoelige objecten verwezen naar artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderijen. De definitie luidt (samengevat): “gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt”. Daarbij geldt dat dit gebruik planologisch moet zijn toegelaten.

Deze definitie van “geurgevoelige objecten” in het Activiteitenbesluit leidt er, sinds 1 januari 2011, toe dat bedrijven als geurgevoelig object aangemerkt worden en dus tegen elkaar beschermd moeten worden. Daarbij worden de werknemers van een buurbedrijf beschermd en niet de goederen of processen van dat buurbedrijf. De definitie geldt per 1 januari 2016 voor alle bedrijven, ook voor vergunningplichtige bedrijven. Bij de toepassing van de beleidsregel uit 2009 zijn bedrijven nimmer als geurgevoelig beschouwd. Dit onderdeel van deze beleidsregel 2016 is derhalve nieuw en heeft betrekking op geurgevoelige bedrijfsgebouwen, detailhandel, horeca, kantoren en andere daarmee vergelijkbare geurgevoelige objecten. In deze beleidsregel vallen deze objecten onder geurgevoelig object categorie C, met een lager beschermingsniveau dan andere geurgevoelige objecten. De laagste bescherming geldt voor geurgevoelige objecten gelegen op een industrieterrein op gronden waar het bestemmingplan de vestiging van bedrijven in milieucategorie 4 of hoger (in de zin van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering) direct toelaat. Deze objecten vallen in categorie D. Hierbij wordt het aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld op het niveau dat bereikt kan worden door het treffen van redelijke maatregelen. Bij redelijke maatregelen kan gedacht worden aan de maatregelen die gelden voor niet-vergunningplichtige bedrijven, zoals beschreven in hoofdstuk 4 van de Activiteitenregeling. Voorbeelden hiervan zijn:

  • -

    vrijkomende dampen worden voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, doelmatig aan de bron afgezogen;

  • -

    afgezogen dampen worden in de buitenlucht geëmitteerd:

    • a.

      ten minste twee meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen gebouwen afgevoerd, of

    • b.

      geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie;

  • -

    het beperken van incidentele geurpieken tot specifieke tijdstippen.

Om te bepalen of een gebouw geurgevoelig is wordt in beginsel uitgegaan van de situatie die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Daarbij wordt aangenomen dat omliggende bedrijfsgebouwen geschikt zijn voor menselijk verblijf en tevens permanent (of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik) overeenkomstig de bestemming worden gebruikt, op grond waarvan zij als geurgevoelig moeten worden beschouwd.

Indien vooraf dan wel gedurende de procedure, voor een specifiek gebouw, blijkt dat dat gebouw niet geschikt is voor menselijk verblijf (bijvoorbeeld een silo, opslagbunker, kapschuur), dan kan voor dat gebouw hiervan worden afgeweken.

Op nog niet bebouwde gronden bevinden zich geen gebouwen, zodat deze gronden in beginsel niet geurgevoelig zijn, ook als het bestemmingsplan bebouwing van deze gronden wel toelaat. Echter indien er concrete plannen bestaan voor bebouwing van de gronden, dan worden deze plannen bij de afweging over het vaststellen van het aanvaardbaar geurhinderniveau betrokken.

Woningen buitengebied mogelijk in gebiedstype ‘werken’

Bijvoorbeeld indien het buitengebied het karakter heeft van een agrarische werkomgeving kunnen GS verspreid liggen woningen in het buitengebied aanmerken als geurgevoelige objecten categorie B (gelegen in gebiedscategorie ‘werken’).

Artikel 9

Gedeputeerde Staten toetsen de berekende geurimmissie van de inrichting in geval van sterk fluctuerende of kortdurende hoge emissies aan de waarden in tabel 8 na correctie met in de in artikel 9 opgenomen vermenigvuldigingsfactoren. Zoals hiervoor vermeld betekenen geurnormen op basis van percentielwaarden dat op een bepaalde plaats een bepaalde geurconcentratie een bepaald aantal uren per jaar niet mag worden overschreden – en omgekeerd dus ook een aantal uren per jaar wél mag worden overschreden. Deze wijze van normering stelt geen grenzen aan de hoogte van de geurconcentratie die dan tijdens die toegestane overschrijdingsuren mag plaatsvinden. Om te voorkomen dat tijdens die toegestane overschrijdingsuren hoge geurpieken optreden - hetgeen met name bij bedrijven met sterk wisselende periodieke emissies kan optreden - wordt naast de gangbare 98-percentiel ook een norm bij deze hogere percentielwaarden gesteld. In de algemene praktijk van geurnormering zijn in dit verband de 99,5- en 99,9-percentielen gangbare percentielwaarden. Deze percentielen zijn dan ook opgenomen in artikel 9. Door ook waarden bij hogere percentielen op te nemen, wordt bereikt dat een grens aan piekemissies wordt gesteld. Hiermee wordt de kans op hinder door - weliswaar beperkt voorkomende - hoge geurbelastingen beperkt.

Artikel 10

Gedeputeerde Staten kunnen voor gebieden binnen de provincie in overleg met de betreffende gemeente(n) afwijken van de beleidsregels. Bijvoorbeeld met het oog op het bepalen van het cumulatieve aanvaardbare geurhinderniveau voor een gebied. Dit kan door de geurruimte voor de inrichtingen die zijn gevestigd in het gebied samen met eventuele toekomstige inrichtingen in ogenschouw te nemen. Op deze wijze kan de relatieve bijdrage en daarmee samenhangende ruimte van iedere inrichting in het gebied aan de gezamenlijke geurbelasting in beeld worden gebracht. In voorkomende gevallen wordt dan een zogenaamde zonegrenswaarde voor geur vastgesteld, die niet mag worden overschreden. Een zonegrenswaarde geeft het aanvaardbaar geurhinderniveau weer van de bedrijven gezamenlijk op een of meer plekken buiten het bedrijventerrein. Een dergelijke systematiek is vergelijkbaar met de mogelijkheid om de gecumuleerde geluidruimte te bepalen zoals daar door de Wet Geluidhinder in is voorzien.

Voor het afwijken van de beleidsregels op grond van artikel 10 zullen in overleg met de betreffende gemeente nieuwe beleidsregels worden opgesteld, specifiek voor het betreffende gebied, die in de plaats zullen komen van deze beleidsregels. Tegen deze nieuwe gebiedsspecifieke beleidsregels kunnen zienswijzen worden ingebracht.

Artikel 11

Voor een beperkt aantal inrichtingen binnen de provincie is de vergunde waarde hoger dan de grenswaarde die volgt uit de toepassing van de artikelen 8 tot en met 10. In die gevallen kunnen Gedeputeerde Staten van de grenswaarde afwijken tot maximaal de vergunde waarde (stand-still), indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om met maatregelen te voldoen aan de grenswaarde. Wel is het beleid er op gericht om op termijn de geurbelasting te verlagen, tot ten hoogste de grenswaarde. Het ligt daarom in de rede om een saneringsplan te verlangen, waarin wordt aangegeven op welke wijze binnen uiterlijk 10 jaar aan de grenswaarde kan worden voldaan. En om elke 5 jaar een actualisering van dat plan te verlangen. Het saneringsplan leidt niet tot een resultaatverplichting.

Bij geurrelevante veranderingen van deze inrichtingen, waaronder tevens wordt begrepen het uitbreiden van de (geurgerelateerde) productiecapaciteit, is een stand-still benadering in beginsel niet toereikend. Het ligt in de rede om geurrelevante veranderingen alleen mogelijk te maken indien die per saldo leiden tot een verlaging van de geurbelasting. Bijvoorbeeld door te streven naar een geurbelasting na de geurrelevante verandering die het gemiddelde is van de maximaal vergunde geurbelasting en de grenswaarde. De verandering zal op deze wijze per saldo tot een beperking van de geurhinder leiden, wat bij toepassing van stand-still niet het geval zou zijn.

Uitgangspunt ten aanzien van geurgevoelige bedrijven is, dat in bestaande situaties de thans vergunde situatie per definitie overeenkomt met het aanvaardbaar geurhinderniveau, ook als de geurbelasting op geurgevoelige bedrijven hoger is dan de grenswaarde en ook als de geurbelasting niet is onderzocht.

Pas bij een geurrelevante wijziging van het bedrijf dient het aspect geurhinder opnieuw te worden onderzocht.