Regeling vervallen per 24-11-2018

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent niet-productieve investeringen water KRW/Klimaat Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water KRW/Klimaat 2018

Geldend van 12-10-2018 t/m 23-11-2018

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent niet-productieve investeringen water KRW/Klimaat Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water KRW/Klimaat 2018

Bekendmaking van het besluit van 3 oktober 2018 – zaaknummer 2018-011082 tot vaststelling van een regeling

Gelet op artikel 1.3 en paragraaf 6 van hoofdstuk 2 van de Verordening POP3 subsidies provincie Gelderland, mei 2018

BESLUITEN

Vast te stellen het Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water KRW/Klimaat 2018:

  • I.

    Het subsidieplafond bedraagt € 2.350.000,-, waarvan € 1.175.000,- miljoen afkomstig is uit middelen van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en € 1.175.000,- miljoen afkomstig van een of meer Nederlandse overheden. De provincie Gelderland levert hieraan geen bijdrage.

  • II.

    Aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend in de periode 15 oktober 2018, vanaf 09.00 uur tot en met 23 november 2018 tot 17.00 uur.

  • III.

    In Bijlage 1 zijn de nadere regels opgenomen die voor dit besluit gelden.

  • IV.

    Dit besluit wordt aangehaald als “Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water KRW/Klimaat 2018”.

  • V.

    Dit besluit treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst en vervalt op 24 november 2018, met dien verstande dat het zijn werking behoudt op de aanvragen die gedaan zijn tijdens de openstellingsperiode.

Ondertekening

namens Gedeputeerde Staten van Gelderland,

mw. S.A.M. Pancras 

Bijlage 1: Nadere regels bij het Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water KRW/Klimaat 2018

Artikel 1Begripsomschrijvingen

In aanvulling op artikel 1.1 van de Verordening wordt in deze nadere regels verstaan onder

  • a.

    Werkprogramma: Werkprogramma “Wel goed water geven”, het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021, dat hoort bij de bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021, ondertekend door de minister van Infrastructuur & Milieu op 7 september 2015;

  • b.

    het provinciaal klimaatdoel: het doel dat is verwoord in het Werkprogramma “Wel goed water geven”, namelijk “een maatschappelijk gewenst voorzieningenniveau voor voldoende schoon water voor een – ook op de langere termijn – klimaatbestendig, economisch vitaal en ecologisch leefbaar gebied en een brede maatschappelijke coalitie om dit integraal en duurzaam te realiseren”;

  • c.

    de Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland: de Samenwerkingsovereenkomst 2015-2021 Provincie Gelderland Waterschap Rivierenland, ondertekend op 26 februari 2015;

  • d.

    Waterbeheerplannen: het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel (vastgesteld op 3 november 2015), het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” van Waterschap Rivierenland (vastgesteld 27 november 2015) en het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Partnerschap als watermerk” van Waterschap Vallei en Veluwe (vastgesteld op 30 september 2015);

  • e.

    KRW: Kaderrichtlijn Water, de Europese richtlijn. Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1), met als doel de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater te verbeteren;

  • f.

    Urgente gebieden: prioritaire gebieden voor de realisatie van klimaat-investeringen zoals weergegeven op de kaarten in bijlage A tot en met H;

  • g.

    Verordening: Verordening POP3 subsidies provincie Gelderland, mei 2018.

Artikel 2Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Onder verwijzing naar artikel 2.6.1 van de Verordening wordt subsidie verstrekt voor activiteiten ten behoeve van bovenwettelijke, niet-productieve investeringen, die bijdragen aan de realisatie van het provinciale klimaatdoel, zoals opgenomen in het Werkprogramma, namelijk “een maatschappelijk gewenst voorzieningenniveau voor voldoende schoon water voor een – ook op de langere termijn – klimaatbestendig, economisch vitaal en ecologisch leefbaar gebied en een brede maatschappelijke coalitie om dit integraal en duurzaam te realiseren”, die zijn opgenomen in het Werkprogramma of in de Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland, dan wel in een van de Waterbeheerplannen en waarvan de resultaten aantoonbaar ten goede komen aan het platteland of de agrarische sector binnen de provincie Gelderland.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.7, tweede lid van de Verordening bevat de aanvraag tevens één van de bij dit besluit als bijlage A tot en met H gevoegde kaarten van de urgente gebieden, waarop de aanvrager de locatie van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd heeft aangegeven.

Artikel 3Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    Op grond van artikel 1.3 lid 4 sub f van de Verordening wordt subsidie verleend als deze € 200.000,- bedraagt of meer.

Artikel 4Aanvrager

Op grond van artikel 1.3 en artikel 2.6.2 van de Verordening wordt subsidie verstrekt aan:

  • a.

    waterschappen;

  • b.

    gemeenten;

  • c.

    samenwerkingsverbanden van een waterschap of gemeente met een of meer van de volgende partijen: waterschappen, gemeenten, landbouwer(s), grondeigenaren, grondgebruikers, landbouworganisaties, natuurorganisaties of landschapsorganisaties.

Artikel 5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt voor:

    • a.

      personeelskosten;

    • b.

      kosten derden;

    • c.

      voorbereidingskosten;

    • d.

      leges;

    • e.

      niet verrekenbare of niet compensabele BTW.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.12 lid 3 van de Verordening wordt subsidie voor voorbereidingskosten verstrekt voor:

    • a.

      de kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

    • b.

      de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu- en economisch gebied.

  • 3.

    Op grond van artikel 1.3, lid 4 aanhef en onder a en artikel 2.6.3 van de Verordening wordt subsidie verstrekt voor kosten die direct samenhangen met de investering:

    • a.

      de kosten van de bouw of verbetering van onroerende zaken, waaronder tevens wordt begrepen de inrichting van gronden;

    • b.

      de kosten van verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • c.

      de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa.

Artikel 6 Selectiecriteria

  • 1.

    Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15a van de Verordening de volgende selectiecriteria:

    • a.

      de mate van effectiviteit van het project, te weten de mate waarin het project beoogt bij te dragen aan het provinciale klimaatdoel, de doelen in de waterbeheerplannen en aan de doelen van de KRW;

    • b.

      de kans op succes en de haalbaarheid van het project waarbij de volgende aspecten in samenhang worden bezien:

      • 1.

        de in het projectplan opgenomen vereisten aan de kwaliteit, in dit geval de deskundigheid en ervaring, van de projectleider;

      • 2.

        het realiteitsgehalte van het projectplan;

      • 3.

        de mate waarin relevante partijen bij de uitvoering van het plan zijn betrokken;

      • 4.

        de mate waarin de planning, opzet en begroting van het project realistisch zijn;

      • 5.

        de mate waarin het project snel in uitvoering kan worden genomen;

    • c.

      de mate van urgentie van het project, welke wordt bepaald door de mate waarin de uitvoering van de activiteiten op korte termijn nodig is voor het realiseren van het provinciale klimaatdoel, de doelen in de waterbeheerplannen en de KRW-doelen;

    • d.

      de mate van efficiëntie van het project, die blijkt uit de volgende aspecten:

      • 1.

        de mate waarin de opgevoerde kosten passend zijn, dat wil zeggen de mate waarin de resultaten met de juiste middelen worden gehaald;

      • 2.

        de verhouding tussen de opgevoerde proceskosten en de feitelijke projectkosten die met de activiteiten zijn gemoeid;

      • 3.

        de mate waarin binnen het project op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde.

  • 2.

    Bij de bepaling van het aantal punten per aanvraag wordt de volgende weging toegepast:

    • a.

      selectiecriterium a: gewicht 3;

    • b.

      selectiecriterium b: gewicht 2;

    • c.

      selectiecriterium c: gewicht 2;

    • d.

      selectiecriterium d: gewicht 1.

  • 3.

    Per selectiecriterium kunnen nul tot en met vijf punten worden behaald. Het maximaal aantal te behalen punten bedraagt 40. Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, moeten minstens 24 punten behaald zijn.

  • 4.

    Aanvragen worden gerangschikt op basis van het behaalde aantal punten. Bij ontoereikend budget en gelijke score van twee of meer projecten worden de scores van de betreffende projecten op het criterium met de hoogste wegingsfactor bezien. Het project met de meeste punten op dit criterium krijgt voorrang. Wanneer daarna nog steeds twee of meer projecten met evenveel punten overblijven, dan wordt gekeken naar de criteria die de op één na hoogste wegingsfactor hebben en zo verder tot alle criteria en wegingsfactoren zijn gebruikt.

  • 5.

    Als er na toepassing van de procedure genoemd in het vierde lid nog steeds geen onderscheid te maken is tussen twee of meer projecten, dan vindt op grond van artikel 1.15 lid 5 van de Verordening rangschikking tussen die projecten plaats op basis van loting.

Artikel 7 Adviescommissie

Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden voor advies voorgelegd aan een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.14 van de Verordening.

Bijlage A: urgent gebied 1 Wadenoijen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage B: urgent gebied 2 Geldermalsen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage C: urgent gebied 3 Deil

afbeelding binnen de regeling

Bijlage D: urgent gebied 4 Bergharen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage E: urgent gebied 5 Wijchen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage F: urgent gebied 6 Brakel

afbeelding binnen de regeling

Bijlage G: urgent gebied 7 Lichtenvoorde

afbeelding binnen de regeling

Bijlage H: urgent gebied 8 Barchem (twee deelgebieden)

afbeelding binnen de regeling

Toelichting bij Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water KRW/Klimaat 2018

I. Algemeen deel

 

1. Inleiding

 

Op 16 februari 2015 heeft de Europese Commissie het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 goedgekeurd. Het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) is een Europees subsidieprogramma dat gericht is op de versterking van het Nederlandse platteland. POP3 wordt gefinancierd vanuit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en loopt van 2014-2020.

 

2. Openstellingsbesluit “Niet-productieve investeringen water KRW/Klimaat 2018”

 

Om tot subsidiëring van projecten over te kunnen gaan, maakt de provincie gebruik van subsidie-regelingen. Met deze openstelling wordt ingezet op investeringen die bijdragen aan de realisatie van het provinciale klimaatdoel zoals verwoord in het Werkprogramma “Wel goed water geven” en tevens aan de doelen van de Waterbeheerplannen van de waterschappen en aan de Kaderrichtlijn Water.

Concrete activiteiten die hier onder vallen: voor de hoge zandgronden (grofweg Gelderland, exclusief Rivierenland) is in het Werkprogramma een dertigtal kansrijke activiteiten in beeld gebracht. Voorbeelden zijn: het opzetten van het peil voorafgaand aan een periode van droogte, het verhogen van de grondwaterstand in combinatie met peilgestuurde drainage, het verbreden of verondiepen van waterlopen en verbetering van de (ecologische) waterkwaliteit. Voor Rivierenland staan concrete activiteiten die bijdragen aan het provinciale Klimaatdoel in de Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland. De Waterbeheerplannen bevatten ook relevante concrete activiteiten. Zie voor meer informatie over de klimaataanpak en een koppeling naar het werkprogramma “Wel goed water geven”:

https://www.aaenmaas.nl/binaries/content/assets/am---website/bij-u-in-de-buurt/projecten/dhz/werkprogramma-wel-goed-water-geven.pdf 

 

Indiening van een aanvraag

De tendersystematiek die bij dit Openstellingsbesluit wordt gehanteerd staat het niet toe dat na sluiting van de indieningstermijn de aanvragen alsnog worden aangevuld en gewijzigd. Wij adviseren aanvragers de aanvragen minimaal veertien dagen vóór sluiting van de indieningstermijn in te dienen om eventuele wijzigingen en/of aanvullingen nog tijdig te kunnen doorvoeren.

 

Belangrijk is dat niet met de uitvoering van de activiteit mag worden gestart voordat de aanvraag is ingediend. Artikel 1.8 onder e van de Verordening bepaalt immers dat de subsidie moet worden geweigerd als de uitvoering van een activiteit voor het indienen van de aanvraag is gestart. Alleen de in artikel 4 tweede lid van de Nadere regels genoemde voorbereidingshandelingen zijn subsidiabel. Vanuit Europa wordt streng toegezien op de toepassing van dit criterium. Daarom zal de beoordeling door de provincie eveneens streng zijn.

  

II. Artikelgewijze toelichting

 

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

Dit openstellingsbesluit richt zich primair op de uitvoering van klimaatprojecten en –activiteiten/-maatregelen die bijdragen aan de realisatie van het (provinciale) klimaatdoel, zoals geformuleerd in het Werkprogramma “Wel goed water geven”. Concreet gaat het om de activiteiten die zijn opgenomen in het Werkprogramma (zie overzicht in bijlage 1 van het Werkprogramma), of in de Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland (omdat hier nauwelijks hoge zandgronden zijn en het Werkprogramma voor dit gebied niet is overeengekomen), dan wel in een van de Waterbeheerplannen. Als de subsidiabele activiteiten bijdragen aan realisatie van de KRW-doelen, dan kunnen ze om die reden bij de selectie extra punten krijgen. Zie hieronder de toelichting bij artikel 6. Het is van belang dat aanvragers dit in hun aanvraag goed aangeven.

 

“Bovenwettelijk” houdt in dat het in een project om meer moet gaan dan om activiteiten die een aanvrager toch al verplicht is uit te voeren op grond van geldende wet- of regelgeving.

 

Het openstellingsbesluit is gericht op investeringen waarvan de resultaten aantoonbaar ten goede komen aan het platteland of de agrarische sector. Activiteiten in kernen met meer dan 30.000 inwoners zijn uitgesloten (artikel 1.2 Verordening).

Voor gebieden met de bestemming landbouw is dit geen discussie. Voor overige (niet-stedelijke) gebieden heeft Nederland aan de hand van een zestal fictieve voorbeeldpprojecten de “bandbreedte” voor de relatie met de landbouw aangegeven. De landendesk van DG Agri heeft hiermee ingestemd.

Van de zes voorbeeldprojecten zijn er vier genoemd in verband met de openstellingen niet-productief water, namelijk:

 

  • 1.

    het aanleggen van een nieuwe stuw of dam met voorzieningen waardoor vissen kunnen passeren;

  • 2.

    het aanleggen bij een bestaande stuw van voorzieningen waardoor vissen kunnen passeren;

  • 3.

    het geven van een meer natuurlijke vorm aan waterlopen (o.m. verminderen van stroomsnelheid en waterhoeveelheid, ondieper maken, zodoende meer water in het gebied houden, meer ruimte voor vegetatie in het water en op de oevers en zodoende meer biodiversiteit);

  • 4.

    waterevenwicht verbeteren ten behoeve van landbouw en natuurbehoud (bijvoorbeeld in gebied met zowel natuur en landbouw, verminderen van stroomsnelheid en waterhoeveelheid, ondieper maken, zodoende meer water in het gebied houden, meer ruimte voor vegetatie in het water en op de oevers en zodoende meer biodiversiteit).

 

Vooral de projecten 3 en 4 zijn in het kader van het onderhavige openstellingsbesluit relevant. Hier is volgens Europa de relatie met de landbouw dus sterk genoeg. Na realisatie van het project is de kans op wateroverlast in natte periodes kleiner en is de waterbeschikbaarheid in droge periodes groter. Bovendien zal niet zelden de waterkwaliteit in het gebied zijn verbeterd.

 

Artikel 3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten (artikel 2.6.1 Verordening). Dit is opgebouwd als volgt: 50% vanuit ELFPO (het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling) en 50% als nationale overheidsfinanciering (artikel 1.4 sub 4 Verordening). Nationale overheidsfinanciering houdt in dat dit aandeel afkomstig moet zijn van een Nederlandse overheid, bij deze openstelling door aanvrager als deze een waterschap of gemeente is, of, als aanvrager een samenwerkingsverband is, door de in het samenwerkingsverband deelnemende overheid of overheden. De overheid (of overheden) die de nationale cofinanciering beschikbaar stelt mag daaraan geen eigen beleidsmatige eisen verbinden.

De provincie draagt niet bij aan de subsidiëring.

Voor deze systematiek van 100% subsidie met daarbinnen 50% eigen financiering door een overheid is gekozen omdat de Europese Unie eist dat naast de ELFPO-middelen 50% nationaal wordt gefinancierd. Met deze systematiek wordt dat gegarandeerd.

 

Waterschap of gemeente kunnen voor de financiering van het eigen aandeel proberen de eventuele rijksbijdrage uit het Deltafonds Zoetwater in te zetten (de Zoetwatermiddelen of Klimaatgelden). Deze bijdrage is beschikbaar op basis van de bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021, die op 7 september 2015 door de minister van I&M is ondertekend.

 

Tevens is er voor gekozen om de middelen in te zetten voor de wat grotere, meer kostbare en daarmee moeilijker te realiseren projecten. Vandaar dat een drempelbedrag is opgenomen van € 200.000,- per aanvraag/project.

 

Artikel 4 Subsidieaanvrager

Als aanvrager een samenwerkingsverband van een waterschap of een gemeente met andere partijen is, dan dient die samenwerking te worden onderbouwd met een samenwerkingsovereenkomst, die is ondertekend door alle deelnemers van het samenwerkingsverband. Zie artikel 1.6 van de Verordening.

 

Artikel 5 Subsidiabele kosten

Niet alle in artikel 1.12 en 2.6.3 van de Verordening genoemde kosten zijn in dit Openstellingsbesluit subsidiabel gesteld. Sommige van deze kosten zijn namelijk bij de inrichting van gebieden, zoals hier aan de orde, niet nodig, of de subsidiëring ervan is niet wenselijk.

In het eerste lid worden personeelskosten subsidiabel gesteld. Artikel 1.12 eerste lid sub b van de Verordening koppelt hieraan de berekeningswijze overeenkomstig artikel 1.9 van de Verordening. Tevens worden kosten derden subsidiabel gesteld. En ook de legeskosten; na wijziging van artikel 1.13 lid 1 van de Verordening in mei 2018 is dit mogelijk. De Verordening sluit in datzelfde artikel subsidie voor verrekenbare of compensabele BTW uit. De niet verrekenbare of niet compensabele BTW is expliciet opgenomen in de subsidiabele kosten. De voorbereidingskosten zijn ook subsidiabel gesteld. Artikel 1.12 van de Verordening maakt dit mogelijk. Het tweede lid geeft aan om welke voorbereidingskosten het gaat.

Op grond van het derde lid is de inrichting van (aangekochte) gronden subsidiabel. Op inrichting of verbetering van gronden zijn de voorwaarden voor de aankoop van grond niet van toepassing. Voorzover de aankoop van grond onderdeel is van de subsidiabele kosten, zijn de voorwaarden uit artikel 1.10 van de Verordening van toepassing.

 

Artikel 6 Selectiecriteria

Het Comité van Toezicht (CvT), dat een doeltreffende uitvoering van POP3 waarborgt, heeft in het Handboek selectie POP3 projecten, versie 24 november 2017 (hierna: Handboek) onder meer bepaald dat voor Niet-productieve investeringen water de rangschikking van aanvragen op meerdere manieren kan gebeuren. In dit openstellingsbesluit is gekozen voor toepassing van selectiecriteria met weging. Het toepassen van de selectiecriteria is opgedragen aan een daartoe door Gedeputeerde Staten ingestelde adviescommissie. Deze commissie is onafhankelijk en bestaat uit deskundigen.

 

Het gaat om de volgende criteria en wegingsfactoren:

Selectiecriterium

Maximale weging

Te behalen punten

Te behalen minimumscore

a.

Mate van effectiviteit

1 t/m 4

0 - 5

60% van het maximaal te behalen punten

b.

Kans op succes en de haalbaarheid

1 t/m 4

0 - 5

c.

Mate van urgentie

1 t/m 4

0 - 5

d.

Mate van efficiëntie

1 t/m 4

0 - 5

       

 

De concrete invulling voor deze openstelling is als volgt:

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Te behalen minimumscore

a.

Mate van effectiviteit

3

0 - 5

Minimaal 24 punten

(uit een maximum van 40 punten)

b.

Kans op succes en de haalbaarheid

2

0 – 5

c.

Mate van urgentie

2

0 – 5

d.

Mate van efficiëntie

1

0 – 5

 

 

Hieronder worden de selectiecriteria toegelicht.

 

  • a.

    De mate van effectiviteit van het project: dit criterium weegt de mate waarin het project bijdraagt aan de relevante beleidsdoelen. Er worden vijf aspecten beschouwd, namelijk:

    • 1.

      het project draagt bij aan de klimaatbestendigheid van het watersysteem door het verkleinen van (de kans op) wateroverlast en watertekorten;

    • 2.

      het project draagt bij aan de doelen van of behelst maatregelen die zijn opgenomen in het betreffende waterbeheerplan;

    • 3.

      het project draagt bij aan realisatie van de doelen van de KRW;

    • 4.

      het project draagt bij aan de economische vitaliteit van het projectgebied en zijn omgeving door de beschikbaarheid van voldoende schoon water voor de agrarische sector en eventuele andere watergebruikers te vergroten;

    • 5.

      het project bevat activiteiten die onmiddellijk na de uitvoering al een gunstig effect hebben op de klimaatbestendigheid van het watersysteem door het verkleinen van (de kans op) wateroverlast en watertekorten.

 

  • De puntentoekenning kan als volgt gebeuren:

    • I.

      0 punten: geen van de aspecten is van toepassing op het project;

    • II.

      1 punt: één van de aspecten is van toepassing op het project;

    • III.

      2 punten: twee van de aspecten zijn van toepassing op het project;

    • IV.

      3 punten: drie van de aspecten zijn van toepassing op het project;

    • V.

      4 punten: vier van de aspecten zijn van toepassing op het project;

    • VI.

      5 punten: alle vijf genoemde aspecten zijn van toepassing op het project.

 

  • b.

    De kans op succes en de haalbaarheid van het project: dit criterium weegt de concreetheid en (snelle) uitvoerbaarheid van het projectplan. Hoe beter het project is voorbereid, zowel inhoudelijk als qua timing, des te positiever het oordeel. Er worden vijf aspecten beschouwd, namelijk:

    • 1.

      in het projectplan zijn voldoende eisen gesteld aan de kwaliteit van de nog aan te wijzen projectleider, dan wel is aangegeven dat de aangewezen projectleider met betrekking tot de subsidiabele activiteiten over voldoende kwaliteit beschikt. Kwaliteit houdt in voldoende aantoonbare expertise in de vorm van genoten opleiding en (meer dan vijf jaar) relevante ervaring in relatie tot de inhoud van het project;

    • 2.

      het projectplan is realistisch, dat wil zeggen de voorgenomen maatregelen zijn (technisch) uitvoerbaar en er mag vanuit gegaan worden dat uitvoering leidt tot realisatie van de gestelde doelen;

    • 3.

      bij het project wordt samengewerkt met een of meer gebruikers van het betreffende watersysteem;

    • 4.

      het projectplan kent een realistische planning, opzet en begroting, waardoor er een reëel perspectief is op uitvoering van een project binnen de opgegeven projectduur, volgens de beschreven opzet en tevens binnen de begroting;

    • 5.

      op het moment van indienen van de aanvraag zijn eventueel benodigde gronden verworven, vergunningen verkregen en is er draagvlak (dat wil zeggen geen voorzienbare weerstand, die kan leiden tot uitstel) in de omgeving voor uitvoering van het projectplan.

 

  • De puntentoekenning kan dan als volgt gebeuren:

    • I.

      0 punten: geen van de aspecten is van toepassing op het project;

    • II.

      1 punt: één van de aspecten is van toepassing op het project;

    • III.

      2 punten: twee van de aspecten zijn van toepassing op het project;

    • IV.

      3 punten: drie van de aspecten zijn van toepassing op het project;

    • V.

      4 punten: vier van de aspecten zijn van toepassing op het project;

    • VI.

      5 punten: alle vijf genoemde aspecten zijn van toepassing op het project.

 

  • c.

    De mate van urgentie van het project: hierbij gaat het erom binnen welke termijn het aanpakken van de opgave noodzakelijk is. De mate van urgentie van de activiteit wordt bepaald door de mate waarin de uitvoering op korte termijn nodig is om de doelen tijdig te kunnen realiseren. Soms zijn termijnen genoemd bij de activiteiten (maatregelen) in de Waterbeheerplannen. De beperkte looptijd van deze documenten voegt in ieder geval urgentie toe. Zo moeten alle activiteiten (maatregelen) uit de waterbeheerplannen eind 2021 gerealiseerd zijn. In het Werkprogramma worden de activiteiten meer algemeen verwoord en meestal niet verbonden aan concrete termijnen en locaties.

    Uitgangspunt is dat alle activiteiten (maatregelen, opgaven) uit Werkprogramma en Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland, dan wel de Waterbeheerplannen, urgent zijn en op relatief korte termijn, uiterlijk in 2021, opgepakt moeten worden.

    Voorts kan sprake zijn van een knelpunt in de waterhuishouding, waardoor pieken en dalen in de watertoevoer niet goed worden opgevangen en leiden tot schade bij gebruikers die van het watersysteem afhankelijk zijn. Om deze schade zoveel mogelijk te beperken kan het nodig zijn om de activiteit zo spoedig mogelijk uit te voeren. Let wel, dat daarbij niet te vroeg mag worden gestart met de uitvoering van de activiteit (zie artikel 1.8 onder e van de Verordening en de toelichting daarop, hierboven in het algemene deel). Bovendien kan het nodig zijn de activiteit op korte termijn uit te voeren als er (veel) partijen in het veld betrokken zijn. Uitstel kan in dat geval negatief uitwerken op de bereidheid van die partijen om mee te werken (“de energie gaat dan uit het proces”).

 

  • De puntentoekenning kan dan als volgt gebeuren:

    • I.

      0 punten indien er sprake is van een opgave die op grond van het Werkprogramma of de Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland, dan wel het betreffende Waterbeheerplan, niet noodzakelijk is, of, als er op grond van deze documenten wel noodzaak is, deze pas op zeer lange termijn aangepakt hoeft te worden;

    • II.

      1 punt indien er sprake is van een opgave die op grond van het Werkprogramma of de Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland, dan wel het betreffende Waterbeheerplan, noodzakelijk is, maar die op grond van die plannen pas op langere termijn aangepakt hoeft te worden;

    • III.

      2 punten indien er sprake is van een noodzakelijke opgave op grond van het Werkprogramma of de Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland, dan wel het betreffende Waterbeheerplan, die op grond van die plannen binnen afzienbare termijn aangepakt moet worden;

    • IV.

      3 punten indien er sprake is van een noodzakelijke opgave op grond van het Werkprogramma of de Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland, dan wel het betreffende Waterbeheerplan, die op grond van die plannen op relatief korte termijn, dat wil zeggen uiterlijk in 2021, aangepakt moet worden;

    • V.

      4 punten indien er sprake is van een noodzakelijke opgave op grond van het Werkprogramma of de Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland, dan wel het betreffende Waterbeheerplan en tevens vanwege een knelpunt in de waterhuishouding dat leidt tot schade bij gebruikers die van het watersysteem afhankelijk zijn. De opgave moet daarom snel, uiterlijk in 2021, aangepakt worden;

    • VI.

      5 punten indien er sprake is van een noodzakelijk opgave op grond van het Werkprogramma of de Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland, dan wel het betreffende Waterbeheerplan, tevens vanwege een knelpunt in de waterhuishouding dat leidt tot schade bij gebruikers die van het watersysteem afhankelijk zijn en bovendien vanwege de reële kans dat uitstel ten koste kan gaan van de bereidheid van betrokken partijen om mee te werken. De opgave moet daarom onmiddellijk aangepakt worden.

  • d.

    De mate van efficiëntie van het project: het gaat hierbij om drie aspecten die aldus kunnen worden ingevuld:

    • 1.

      de mate waarin de opgevoerde kosten passend zijn, dat wil zeggen waarin de resultaten met de juiste middelen worden gehaald.

      In feite gaat het dan om de vraag naar de mate waarin de opgevoerde kosten en middelen noodzakelijk zijn om het doel van het project te realiseren. Naarmate de opgevoerde kosten en middelen meer noodzakelijk zijn om het doel te realiseren en naarmate ze in (zeer) goede verhouding staan tot het doel van het project, kan de aanvraag meer punten scoren. Bij de beoordeling speelt de motivering van de noodzakelijkheid van de opgevoerde kosten en middelen in de aanvraag een grote rol;

    • 2.

      de verhouding tussen de opgevoerde proceskosten en de feitelijke projectkosten die met de activiteiten zijn gemoeid.

      De kosteneffectiviteit van de activiteit blijkt uit de verhouding tussen de opgevoerde proceskosten en de totale subsidiabele projectkosten. De bedoeling is dat zoveel mogelijk geld besteed wordt aan fysieke activiteiten. Het Handboek gaat ervan uit dat de kosteneffectiviteit hoger is naarmate de opgevoerde proceskosten lager zijn. Proceskosten zijn de kosten die in het project zijn aan te merken als voorbereiding en begeleiding (hier: de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs en de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied, inclusief bijbehorende niet verrekenbare of niet compensabele BTW);

    • 3.

      de mate waarin binnen het project op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde.

      Als de aanvrager geen gebruik maakt van bestaande kennis en kunde, scoort hij op dit punt nul punten. De aanvraag scoort meer punten naarmate voor de basis van het projectplan en ook tijdens de uitvoering beter gebruik wordt gemaakt van bestaande kennis en kunde.

 

  • De toekenning van de punten kan dan gebeuren zoals aangegeven in het Handboek:

    0 punten = Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

    1 punt = gering. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.

    2 punten = matig. Doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is matig. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan. De opgevoerde projectkosten zijn matig hoog.

    3 punten= voldoende. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is voldoende. De opgevoerde projectkosten zijn redelijk. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan.

    4 punten = goed. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten is goed, ze staan in goede verhouding tot het doel van de subsidie. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. De aanvrager maakt ook tijdens de uitvoering van het project gebruik van de bestaande kennis en kunde, bijvoorbeeld als toetsingsmoment.

    5 punten = zeer goed. De opgevoerde kosten zijn zeer doelmatig, de opgevoerde kosten zijn zeer redelijk en er wordt op een zeer goede manier gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager maakt zeer goed gebruik van bestaande kennis en kunde. Bijvoorbeeld van innovaties heeft de aanvrager eerdere vergelijkbare innovaties in kaart gebracht en bouwt daar op voort. Het is voor de aanvrager helder waarom de eerdere projecten zijn misgelopen.

 

Bij het laatste criterium biedt het Handboek de keuze uit twee varianten. Gekozen is voor variant 1:

“Bij dit criterium wordt beoordeeld of de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) efficiënt wordt ingezet om de gewenste output te realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?), wordt gekeken in hoeverre de proceskosten die in het project gemaakt worden in verhouding staan tot de feitelijke projectkosten én wordt bezien of binnen het project op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde.”

 

Er is hier niet gekozen voor variant 2 uit het Handboek, namelijk:

“Op grond van meerjarige provinciale ervaring en in afstemming met bijvoorbeeld waterschap(pen) en eventuele andere relevante partijen wordt een normbedrag voor (een groep van) investeringen vastgelegd.”

 

In dit openstellingsbesluit gaat het om maatregelen zoals peilbeheer en het laten meanderen of het verbreden en verondiepen van wateren. Gesteld dat er normbedragen voor zouden bestaan, dan zouden we het risico lopen om appels met peren te moeten vergelijken. Want hoe weeg je de kosten van peilbeheer af tegen het verondiepen van 100 meter van een waterloop? Daarom is in dit openstellingsbesluit gekozen voor variant 1.

 

Weging

In dit openstellingsbesluit wordt de “mate van effectiviteit”, dat wil zeggen de mate waarin een project bijdraagt aan de verschillende doelen, gezien als het allerbelangrijkste criterium. Daarom krijgt dit criterium de hoogste weging, namelijk wegingsfactor 3. Activiteiten moeten bijdragen aan het provinciale klimaatdoel en de andere doelen. Dit is de reden waarom het subsidie überhaupt beschikbaar is. Activiteiten die onvoldoende bijdragen aan de doelen zouden minder kans op subsidie moeten hebben. Om toch voor subsidie in aanmerking te komen, moeten ze excelleren op de andere criteria.

 

Vervolgens krijgen de criteria “kans op succes en de haalbaarheid” en de “mate van urgentie” een wegingsfactor 2. Deze aspecten zijn ook belangrijk, maar worden als iets minder cruciaal gezien dan het eerste criterium. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het gaat om activiteiten die wel goed bijdragen aan de doelen. Mocht de uitvoering van het project even op zich laat wachten of de urgentie om het project per omgaande uit te voeren iets minder groot zijn, dan gaat het desalniettemin om een relevant (effectief) project.

 

Het laatste criterium “mate van efficiëntie” krijgt de laagste wegingsfactor. Dat is niet omdat efficiënt handelen minder belangrijk is, maar vooral omdat efficiëntie zich in de context van dit openstellingsbesluit minder goed laat operationaliseren. Veelal is aanvrager een professionele of tenminste zeer deskundige organisatie, dan wel een samenwerkingsverband, waarbij die deskundigheid present is.

 

Artikel 7 Adviescommissie

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld. Aanvragen moeten minstens 24 punten behalen om voor subsidie in aanmerking te komen, ofwel 60% van het maximaal te behalen aantal van 40 punten. Als een aanvraag onvoldoende punten scoort, wordt dat bij deze beoordeling duidelijk. Vervolgens worden aanvragen met gebruikmaking van de selectiecriteria in een bepaalde rangorde geplaatst. Het doel van de rangschikking is om de aanvragen/activiteiten onderling te vergelijken en de beste te selecteren en te honoreren.