Regeling vervallen per 19-10-2021

Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2019

Geldend van 11-05-2019 t/m 18-10-2021

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2019

De raad van de gemeente Goirle;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 26-03-2019;

gelet op de Gemeentewet;

besluit: de Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2019 vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werken inkomen;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren waarin ouders aangeven hoe ze zelfde opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren;

  • d.

    gebruikelijke zorg: zorg die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouders, opvoeders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • e.

    gesprek: gesprek waarin alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht;

  • f.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige en/of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • g.

    individuele voorziening: op de jeugdige en/of zijn ouders toegesneden voorziening

  • h.

    jeugdhulp:

    • 1.

      ondersteuning, hulp en zorg, met uitzondering van preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

    • 2.

      het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem en/of een psychosociaal probleem, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening danwel beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van het jeugdstrafrecht.

  • i.

    melding: inwoners kunnen zich meiden bij het college om een hulpvraag te bespreken.

  • j.

    ouder; gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

  • k.

    overige voorziening: algemene voorziening die vrij toegankelijk is voor iedereen;

  • l.

    PGB: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen In staatstelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • m.

    plan van aanpak; plan waarbij de verschillende leefgebieden van de jeugdige en het gezin worden beschreven. Het integrale plan van aanpak bestaat uit een integrale (vraag)analyse en een beschrijving van de gewenste resultaten;

  • n.

    pleegouder: persoon die een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin verzorgt en daartoe een pleegcontract als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid van de Jeugdwet, heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder;

  • o.

    pleegoudervoogd: pleegouder die tevens belast is met voogdij als bedoeld in boek 1 Burgerlijk Wetboek;

  • p.

    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige een sociale relatie onderhoudt;

  • q.

    voorliggende voorziening: overige, algemene of andere (wettelijke) voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • r.

    wet: Jeugdwet;

  • s.

    zorg in natura (ZIN): de jeugdhulp die aan personen wordt geleverd door aanbieders die door de gemeente gecontracteerd zijn;

  • t.

    quickscan: een verkorte versie van het plan van aanpak waarin staat beschreven welke ondersteuning nodig is.

Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulp

Artikel 2.1 Overige voorzieningen

De volgende overige voorzieningen zijn algemeen toegankelijk:

  • a.

    advies en informatie, mede ten behoeve van de mogelijke toegang tot individuele voorzieningen;

  • b.

    enkelvoudige, ambulante opgroei- en opvoedondersteuning anders dan specialistische ondersteuning;

  • c.

    advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling.

Artikel 2.2 individuele voorzieningen

  • 1.

    De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      zonder verblijf:

      • i.

        persoonlijke verzorging;

      • ii.

        begeleiding;

      • iii.

        specialistische ambulante jeugdhulp (incl. eerste en tweedelijns psychologische hulp /specialistische jeugd-geestelijke gezondheidszorg);

      • iv.

        onderzoek en diagnostiek;

      • v.

        vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

    • b.

      met verblijf:

      • i.

        pleegzorg;

      • ii.

        gezinsgericht;

      • iii.

        residentieel (specialistische jeugd-geestelijke gezondheidszorg);

      • iv.

        gedwongen verblijf;

      • v.

        bovenregionale gespecialiseerde voorzieningen;

      • vi.

        landelijk gespecialiseerde voorzieningen;

      • vii.

        vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

  • 2.

    Naast de genoemde voorzieningen in lid 1 zijn er ook andere individuele voorzieningen (persoonlijk passend pakket) mogelijk als dit naar de mening van het college bijdraagt aan een meer adequate en/of goedkopere oplossing van de hulpvraag.

Artikel 2.3 Voorwaarden individuele voorziening Jeugdhulp

  • 1.

    Het college verstrekt uitsluitend de meest passende voorziening jeugdhulp voor het bereiken van het afgesproken resultaat.

  • 2.

    Het college kent een individuele voorziening toe voor zover door de toegangsprofessional of verwijzer is vastgesteld dat de jeugdige:

    • a.

      op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit de naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige, algemene of andere voorliggende voorziening.

  • 3.

    Voor de inzet van een voorziening voor jeugdigen in de leeftijdscategorie 16-18 jaar zal er bij met name de intramurale jeugdhulp tijdig (een halfjaar voor het bereiken van 18 jaar) gekeken worden naar een vervolgtraject na de 18 jaar.

  • 4.

    Het college kan besluiten het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden toe te kennen als jeugdhulp voorziening als dit noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid waarbij is aangetoond dat ouder(s) of het sociale netwerk niet in staat is de jeugdige te vervoeren.

  • 5.

    De jeugdhulp voorziening dient te worden uitgevoerd door een in Nederland gevestigde jeugdhulpaanbieder.

Hoofdstuk 3 Toegang

Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1.

    Jeugdigen en/of ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2.

    Jeugdigen en/of ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening zonder toestemming van het college.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk maar binnen 2 weken een passende tijdelijke voorziening of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp aan.

  • 4.

    Het college legt de te verlenen individuele voorziening of het afwijzen ervan vast in een beschikking als bedoeld in artikel 4.5.

Artikel 3.2 Toegang jeugdhulp via het medisch domein

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist en/of jeugdarts naar een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, als en zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Het college legt de te verlenen individuele voorziening of het afwijzen ervan vast in een beschikking als bedoeld in artikel 4.5.

Artikel 3.3 Toegang jeugdhulp via justitieel kader

Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig

acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel die de rechter, het openbaar ministerie,

de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig acht bij de

uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de

uitvoering van de jeugdreclassering. Hiervoor is geen beschikking van het college nodig.

Hoofdstuk 4 Procedure toegang jeugdhulp via de gemeente

Artikel 4.1 Algemeen

  • 1.

    Het college kent een individuele voorziening toe door middel van een beschikking, met een bepaalde geldigheidsduur, die toegang geeft tot jeugdhulp.

  • 2.

    De zorgaanbieder van een individuele voorziening start de ondersteuning pas nadat de beschikking bedoeld in het eerste lid genomen is.

  • 3.

    In situaties waar onmiddellijke ondersteuning nodig is, kan afgeweken worden van het gestelde in het tweede lid. De beschikking dient in die gevallen zo snel mogelijk, en uiterlijk binnen vier weken, na de start van de hulp verkregen te worden.

Artikel 4.2 Melding en vooronderzoek

  • 1.

    Jeugdigen en/ of ouders kunnen een hulpvraag mondeling, telefonisch of schriftelijk melden bij het college.

  • 2.

    Het college maakt zo spoedig mogelijk (de richtlijn is binnen 2 weken) met de jeugdige en/of zijn ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en/of zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om zelf een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige en/of zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van het familiegroepsplan. Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie.

  • 3.

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het tweede en derde lid.

Artikel 4.3 Gesprek en aanvraag

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige en/of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de persoonskenmerken, behoeften, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of zijn ouders; en

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een PGB, waarbij de jeugdige en/of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze en de te volgen procedure.

  • 2.

    Als de jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken en de noodzakelijke informatie te delen met professionals.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een gesprek.

  • 5.

    De datum van het keukentafelgesprek is de datum waarop de aanvraag wordt ingediend.

Artikel 4.4 Verslag

  • 1.

    Het college zorgt na het gesprek voor schriftelijke verslaglegging in de vorm van een integrale vraaganalyse (IvA) en een plan van aanpak (PvA) van het onderzoek aan de jeugdige en/of zijn ouders. Bij een verkorte aanvraag kan dit ook in de vorm van een quick scan. Tenzij jeugdige of ouders hebben medegedeeld dit niet te wensen.

  • 2.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of zijn ouders worden aan het verslag (IvA en PvA of bij een verkorte aanvraag de quickscan) toegevoegd.

  • 3.

    De gezaghebbende (ouder(s)) en/of de jeugdige ondertekenen het verslag (IvA en PvA of bij een verkorte aanvraag de quickscan) voor gezien of akkoord en sturen het binnen vijf werkdagen retour.

  • 4.

    Het college hanteert een streeftermijn van zes weken voor de periode vanaf het eerste gesprek en onderzoek tot aan het ondertekende verslag.

Artikel 4.5 Beslissing

  • 1.

    Het college neem een beslissing als:

    • a.

      duidelijk is welke passende voorziening met welk resultaat tot welk doel ingezet dient te worden; en

    • b.

      het plan van aanpak of familiegroepsplan ondertekend is door de gezaghebbende ouder(s) en/of de jeugdige en is ingediend bij het college.

  • 2.

    Het college kan hiervoor ook een ondertekend verslag (door gezaghebbende(n)) van het gesprek of quickscan gebruiken als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dat op het verslag of quickscan hebben aangegeven.

  • 3.

    Het college neemt binnen 2 weken nadat aan lid 1 is voldaan, een beslissing.

  • 4.

    Het college legt de beslissing vast in een beschikking.

  • 5.

    Als het toesturen van de beschikking geen meerwaarde heeft voor jeugdige, ouder(s) of belanghebbende(n) en het hun rechtspositie niet schaadt, wordt hiervan afgezien.

Artikel 4.6 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking tevens de met de jeugdige en/of zijn ouders gemaakte afspraken vastgelegd. Hiervoor wordt verwezen naar het plan van aanpak (of in het geval van een verkorte aanvraag: de quickscan) of het ondersteuningsplan van de zorgaanbieder.

Artikel 4.7 Advisering

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, advies te vragen aan een door het college daartoe aangewezen adviesinstantie.

  • 2.

    Indien het college advies gaat inwinnen als bedoeld in lid 1 wordt jeugdige en/of ouder(s) hier van op de hoogte gebracht.

Hoofdstuk 5 PGB

Artikel 5.1 Regels voor een persoonsgebonden budget (PGB)

  • 1.

    Het college verstrekt een PGB in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2.

    Vastgesteld is dat ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen, en in staat zijn om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het PGB op een verantwoorde manier uit te voeren.

  • 3.

    De hoogte van een PGB:

    • a.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen;

    • b.

      wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste en meest adequate individuele voorziening in natura;

    • c.

      daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de hoogte van het PGB voor de inzet van formele zorgverleners (inclusief professioneel gekwalificeerde ZZP'ers) enerzijds en informele zorgverleners uit het eigen sociale netwerk en overige niet-gekwalificeerde zorgverleners anderzijds;

    • d.

      bij de vaststelling of er sprake is van een formeel of informeel tarief, geldt dat 1e en 2e graads familiebanden voorgaan op de kwalificatie. De familieband staat een professionele relatie in de weg vanwege o.a. de gezagsverhouding en de emotionele betrokkenheid.

    • e.

      de persoon aan wie een PGB wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot de categorie informele zorgverlener:

      • i.

        voor persoonlijke verzorging en begeleiding; en

      • ii.

        als deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt.

    • f.

      voor de inzet van formele zorgverleners wordt maximaal 90% van de hoogte van de goedkoopste individuele voorziening in natura toegekend;

    • g.

      voor de inzet van informele zorgverleners wordt maximaal 50% van de hoogte van de goedkoopste individuele voorziening in natura toegekend.

    • h.

      Van sub f kan worden afgeweken als in het individuele geval blijkt dat de hoogte van het PGB-tarief niet voldoet aan het gestelde in sub a.

  • 4.

    De aanvraag voor een PGB omvat in ieder geval:

    • a.

      de te treffen individuele voorziening en het beoogde doel;

    • b.

      de vooringenomen uitvoering daarvan inclusief uitvoerder en kosten in de vorm van een budgetplan;

    • c.

      de kwalificaties van de uitvoerder indien van toepassing: en

    • d.

      een motivering waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde aanbieder (zorg in natura) niet passend is naar oordeel van de aanvrager.

  • 5.

    Gewaarborgd is dat de voorziening die met het PGB wordt betaald van goede kwaliteit is.

  • 6.

    Het college kan een PGB weigeren indien aan de jeugdige en/of zijn ouders in de afgelopen jaren, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een PGB is verleend en waarbij door de jeugdige en/of zijn ouders niet is voldaan aan de voorwaarden van het PGB.

  • 7.

    Indien de in het door de belanghebbende ingediende budgetplan geraamde kosten lager zijn dan het maximaal te verstrekken bedrag op basis van het resultaat, is het budgetplan leidend.

  • 8.

    Tussenpersonen en belangenbehartigers mogen niet uit het PGB worden betaald.

  • 9.

    Het college kan uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van PGB's onderzoeken.

  • 10.

    Het college stelt in de beleidsregels nadere criteria vast voor het verstrekken van een PGB.

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige en/of zijn ouders op verzoek of uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over een individuele voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing over een individuele voorziening herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige en/of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige en/of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het PGB zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het PGB niet meer toereikend is;

    • d.

      de jeugdige en/of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het PGB; of

    • e.

      de jeugdige en/of zijn ouders de individuele voorziening of het PGB niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken kan het college van degene die onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten PGB.

  • 4.

    Op dit artikel zijn de terugvorderingsbepalingen zoals geldend in de gemeente Goirle op grond van de Participatiewet van toepassing.

  • 5.

    Het college kan een beslissing tot verlening van een PGB intrekken als blijkt dat het PGB binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 6.

    Het college kan uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van PGB's onderzoeken.

Artikel 6.2. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1.

    Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college kan een toezichthouder aanwijzen die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast over de bevoegdheden van de toezichthouder.

Artikel 6.3 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de

tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren

kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    de kosten voor bijscholing van het personeel.

Hoofdstuk 7 Klachtregeling en vertrouwenspersoon

Artikel 7.1 Klachtregeling

  • 1.

    De klachtenregeling van de gemeente Goirle over gedragingen van ambtenaren is onverkort van toepassing op de afhandeling van klachten van een jeugdige en/of ouder over de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Jeugdhulpaanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

Artikel 7.2 Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college wijst een onafhankelijke vertrouwenspersoon aan met volledige rechtsbevoegdheid en onafhankelijkheid waarop jeugdigen en/of (pleeg)ouders een beroep kunnen doen.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en/of (pleeg)ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Hoofdstuk 8 Inspraak

Artikel 8.1 Betrekken van inwoners bij het beleid

Het college betrekt inwoners van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten en/of hun

vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp, overeenkomstig in

de Gemeentewet gestelde regels over de wijze waarop inspraak wordt verleend. Dit is vastgelegd in

de Verordening participatieraad gemeente Goirle 2017.

Hoofdstuk 9 Privacy

Artikel 9.1 Gegevensverwerking, privacy en toestemming

  • 1.

    Op de gegevensverwerking, privacy en toestemming op grond van deze verordening zijn de wettelijke bepalingen in de Jeugdwet en daaruit afgeleide regelgeving in de regeling Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene verordening gegevensbescherming van toepassing.

  • 2.

    Afspraken over de verwerking en uitwisseling van persoonsgegevens zijn vastgelegd in een convenant met 't Loket.

  • 3.

    Het college maakt gebruik van het vastgestelde Protocol verwerking persoonsgegevens bovenlokale jeugdhulptaken.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening als toepassing

van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10.2 Voorwaarden voorziening

Het college kan aan het verstrekken van een voorziening voorwaarden verbinden, die verband

houden met de aard en het doel van een bepaalde voorziening.

Artikel 10.3 Beleidsregels en besluit

Het college stelt in beleidsregels en een besluit nadere regels op over de uitvoering van deze

verordening en over de omvang van de (financiële) verstrekkingen.

Artikel 10.4 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze

verordening berustende besluit geldende bedragen indexeren.

Artikel 10.5 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2017 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een jeugdige en/of ouder(s) houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2017:

    • a.

      totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken;

    • b.

      zolang als aan de voorwaarden voldaan wordt;

    • c.

      tot afloop van de geldigheidsduur van de beschikking.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van de Verordening Jeugdhulp gemeente Goirle 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2019.

  • 4.

    Van het lid 3 gestelde wordt afgeweken als dit ten gunste is van de jeugdige en/of ouder(s).

  • 5.

    Beslissing op bezwaarschriften tegen een beschikking op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2017, geschiedt op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2017.

Artikel 10.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 10.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2019.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Goirle in zijn vergadering van 7 mei 2019.

de griffier,

voorzitter

Toelichting op de verordening jeugdhulp

Wijze van totstandkoming verordening

De voorzieningen die onder deze wet vallen, worden vanaf 2017 ingekocht door de regio Hart van Brabant. Dit heeft ertoe geleidt dat daar waar mogelijk, de inhoud van de verordening is afgestemd met de regio. Waar Goirle van mening is lokaal een andere afweging te moeten maken, is dat gebeurd.

Jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken. De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet; en

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van burgers en de gemeente. Dit geldt bijvoorbeeld voor de bepalingen omtrent het familiegroepsplan, de vertrouwenspersoon en het klachtrecht. Daarnaast kan op grond van artikel 4.2 artikel 1, lid c, bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Opdrachten Jeugdwet aan de gemeente

De Jeugdwet draagt gemeenten via een beleidsplicht op het opvoedkundig klimaat in gezinnen en wijken, buurten, scholen, kinderopvang en peuterspeelzalen te versterken. Ook vraagt de wet gemeenten beleid te maken gericht op vroege signalering van en vroegtijdige interventie bij opvoed- en opgroeiproblemen, psychische problemen en stoornissen (preventie). De wet stelt geen nadere eisen aan deze beleidsopdrachten.

Wel moet het aanbod van jeugdhulp kwalitatief en kwantitatief toereikend zijn. Daarnaast regelt de Jeugdwet de jeugdhulp. Hieronder vallen de volgende functies, gedefinieerd in art. 1.1:

  • ondersteuning van en hulp en zorg aan jeugdigen en/of hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige of opvoedingsproblemen van ouders;

  • het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijk of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem;

  • het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking.

Niet onder de werking van de Jeugdwet vallen;

  • Het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg, zoals onder verantwoordelijkheid van gemeenten aan ouders en kinderen aangeboden op grond van de Wet publieke gezondheid.

  • Onderwijsgebonden leerlingenzorg in school.

  • Huisartsenzorg aan jeugdigen, praktijkondersteuning huisartsen aan jeugdigen en extramurale psychofarmaca verstrekt aan jeugdigen (minderjarigen), vallende onder de basisverzekering in het kader van de Zorgverzekeringswet.

  • Zorg verleend op basis van 'romp-AWBZ', d.w.z. de AWBZ-zorg die overblijft na decentralisatie taken naar gemeenten, te weten de intramurale zorg voor gehandicapten en ouderen met een zware zorgvraag. Dit is geregeld in de nieuwe Wet langdurige zorg (Wlz).

  • Bovendien is artikel 1.2 van de wet van belang, waarin ingegaan wordt op samenloop met andere wetten die een recht op een voorziening regelen.

De voorzieningen die worden geregeld in deze verordening zijn toegankelijk voor:

  • jeugdigen en hun ouders die hun woonplaats in de gemeente Goirle hebben of voor wie op basis van het woonplaatsbeginsel is vastgesteld dat de gemeente Goirle verantwoordelijk is voor de jeugdhulp ;

  • jeugdige vreemdelingen en hun ouders die rechtmatig in Nederland verblijven in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet en die hun woonplaats hebben in de gemeente Goirle, met inachtneming van artikel 1.2 vierde lid van het Besluit Jeugdwet;

  • jeugdige vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland maar verblijven in de gemeente Goirle met inachtneming van artikel 1.2 tweede en derde lid van het Besluit Jeugdwet.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

1.1.c. Met het familiegroepsplan krijgen ouders, gezinnen en hun netwerk de mogelijkheid om de regie te voeren over hulp die zij nodig hebben. De jeugdwet beoogt dat gezinnen zoveel mogelijk zelf en met steun van hun netwerk problemen voorkomen en aanpakken en hierbij is het familiegroepsplan een belangrijk hulpmiddel.

1.1.e. Het gesprek is het mondeling contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college, in de praktijk is dit belegd bij deskundigen van de toegang, met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de in te zetten jeugdhulp.

1.1.j. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Met de aanduiding 'de jeugdige en/of zijn ouders' wordt bedoeld:

  • de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig;

  • de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar); of

  • de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulp

Artikel 2.1 Overige voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Voor een deel van de hulpvragen kan volstaan worden met een vrij toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een beschikking van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

Artikel 2.2 Individuele voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen.

In lid 2 staat beschreven dat daar waar nodig, ook een Persoonlijk Passend Pakket kan worden ingezet. In sommige gevallen volstaan de ingekochte arrangementen niet of is er een andere, mogelijk zelfs goedkopere, adequate voorziening in de vorm van maatwerk nodig. Om ook dan de juiste ondersteuning te bieden, is het Persoonlijk Passend Pakket als reguliere voorziening voor de jeugdhulp opgenomen.

Artikel 2.3 Voorwaarden individuele voorziening jeugdhulp

Voordat wordt overgegaan tot het verstrekken van een voorziening wordt eerst bekeken in hoeverre de oplossing van de hulpvraag voorliggend kan worden opgelost. De mate van zelfredzaamheid en ook de beoordeling of de ondersteuning tot de gebruikelijke zorg gerekend kan worden wordt hierin afgewogen. Het college kan in beleidsregels nadere kaders stellen met betrekking tot beoordeling gebruikelijke en bovengebruikelijke zorg. In lid 3 is opgenomen dat er extra aandacht is voor een goede overgang van ondersteuning vanuit de Jeugdwet naar de juiste ondersteuning vanaf de leeftijd van 18 jaar. Vanzelfsprekend geldt dit voor alle soorten ondersteuning die na de leeftijd van 18 jaar doorlopen. De intramurale jeugdhulp is hier expliciet genoemd. Dit omdat juist bij dit soort zorg problemen ontstaan bij de overgangsperiode.

Hoofdstuk 3 Toegang

Artikel 3.1 Toegang Jeugdhulp via de gemeente

Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in hoofdstuk 3 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

Het college legt de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking. Dit om de rechtspositie van de jeugdige en/of ouder(s) te beschermen.

Artikel 3.2 Toegang jeugdhulp vla het medisch domein

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk is het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de Inhoud van de benodigde voorziening is waarbij hij zijn oordeel mede baseert op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen. Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van contract- of subsidierelatie en de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld.

Het college legt de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking. Dit om de rechtspositie van de jeugdige en/of ouder(s) te beschermen.

Artikel 3.3 Toegang jeugdhulp via justitieel kader

Een verzoek ten aanzien van een machtiging gesloten jeugdzorg wordt, conform artikel 6.1.8 eerste lid Jeugdwet, door het college van de gemeente waar de jongere woont ingediend.

De uitzondering op deze regel wordt verwoord in het tweede lid van dat artikel. Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, dan is het de Gecertificeerde Instelling (Gl) die het genoemde verzoek indient en niet het college. In de Memorie van Toelichting bij de Veegwet VWS 2015 (Kamerstukken II, 2014/15, 34 191, nr. 3) geeft de wetgever eveneens aan dat artikel 2.11 er toe strekt "de kwaliteit van de voorzieningen op grond van de Jeugdwet te waarborgen alsmede de goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit ervan". Er wordt vervolgens duidelijk aangegeven dat er in "de parlementaire behandeling diverse malen is aangegeven dat het college de mogelijkheid heeft om jeugdhulpaanbieders te mandateren om namens het college te besluiten welke jeugdhulp jeugdigen of ouders nodig hebben."

Door deze voorgenomen wijziging in de Jeugdwet is daarmee artikel 2.11 eerste lid Jeugdwet verduidelijkt; het college heeft, na inwerkingtreding van de Veegwet VWS 2015, de mogelijkheid om de vaststelling van rechten en plichten, als bedoeld in een verleningsbeschikking, te mandateren. Het college geeft voor de inzet van deze jeugdhulp geen beschikking af. Het college heeft hier als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering geen bevoegdheid toe.

Hoofdstuk 4 Procedure toegang jeugdhulp via gemeente

Artikel 4.1 Algemeen

In dit artikel zijn verschillende procedureafspraken opgenomen die gelden bij de toegang van jeugdhulp via de gemeente. Deze hebben te maken met de beschikking en de startzorg van een zorgaanbieder bij een afgegeven beschikking.

Voor de geldigheidsduur geldt het uitgangspunt dat het advies van de toegangsmedewerker of de medisch verwijzer gevolgd wordt. Op het moment dat langdurige ondersteuning nodig is, wordt in de meeste gevallen gekozen voor de duur van 1 jaar. Dit heeft te maken met tijdige evaluatie en zo nodig de bijsturing van de ondersteuning, vooral omdat het jeugdigen betreft waarbij in korte tijd een grote ontwikkeling plaats kan vinden.

Artikel 4.2 Melding en vooronderzoek

Het eerste lid geeft weer hoe men zich kan melden bij het college met een hulpvraag. Het tweede lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat de jeugdige en/of zijn ouders niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Algemene verordening gegevensbescherming zijn hierop van toepassing. Als gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

Ook kunnen bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen.

In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval in het gesprek de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Als betrokkene genoegzaam bekend is, kan hiervan worden afgeweken. Ook wordt beoordeeld of er sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

In het vierde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.

Artikel 4.3 Gesprek en aanvraag

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht en er een integrale vraaganalyse plaatsvindt. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders meerdere onderwerpen worden besproken. Dit gesprek vindt in de regel plaats bij de jeugdige of zijn ouders thuis, maar kan in overleg ook op een gemeentelocatie, op school, of bij een andere deskundige plaatsvinden. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet zijn.

In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

Het tweede lid bevestigt de regeling van het familiegroepsplan. De wet vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

Het komt voor dat er uit het keukentafelgesprek geen aanvraag voor een voorziening Jeugdwet volgt. Mogelijk omdat er voorliggend oplossingen zijn voor de hulpvraag, zoals oplossingen in het eigen netwerk of bij de voorliggende voorzieningen zoals Maatschappelijk werk. Dit gebeurt in samenspraak met de belanghebbende.

Artikel 4.4 Verslag

Het verslag is het IvA/PvA (mogelijk dat dit in de toekomst een andere benaming krijgt, maar inhoudelijk bevat het dezelfde elementen). In sommige gevallen volstaat een ingevulde en ondertekende Quickscan. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de noodzaak tot enkelvoudige lichte ondersteuning.

Er is gekozen voor deze werkwijze in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en procedure. Het college verstrekt de jeugdige en/ of zijn ouders een weergave van de uitkomsten van het onderzoek zodat hij in staat is een aanvraag voor een individuele voorziening in te dienen. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een transparante communicatie met de jeugdige en/of zijn ouders. De schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek wordt ook gebruikt als een met de jeugdige en/of zijn ouders overeengekomen plan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat de toegangsmedewerker en de jeugdige en/of zijn ouders dit plan ondertekenen.

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is vormvrij (tweede lid).

In de Jeugdwet zelf zijn geen termijnen opgenomen voor de periode van onderzoek of het nemen van een besluit. Dit betekent dat de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, daarbij geldt een redelijke termijn (dat wil zeggen: acht weken) voor het nemen van een besluit. De datum van het eerste gesprek is dus de datum van de aanvraag. In lid 4 is een streeftermijn benoemd voor de periode van het eerste gesprek tot aan het ondertekende plan van aanpak. Dit is gelijk aan de termijn die de Wet maatschappelijke ondersteuning voorschrijft voor het onderzoek. De ervaring leert dat het onderzoek bij jeugd vaak meer tijd vraagt, zeker bij multiproblematiek. Dit wil overigens niet zeggen dat er in die periode geen ondersteuning kan worden geboden aan de jeugdige en/of ouders.

Als er meer tijd nodig is voor het onderzoek, zal dit in goed overleg met de jeugdige en ouders gebeuren. Het college is voornemens om de doorlooptijden voor de onderzoeksfase goed te monitoren en waar nodig en mogelijk bij te sturen.

Artikel 4.5 Beslissing

De gemeente stelt bij verordening in ieder geval regels vast over de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te krijgen. In de praktijk streven we naar korte doorlooptijden en goede communicatie met ouders. Ook op het moment dat de periode van onderzoek tot beschikking langer duurt dan de door de Awb gestelde termijn. Het doel is om te komen tot een plan van aanpak dat leidt tot de meest passende ondersteuning in het belang van het kind en het gezin.

Bij jeugdigen jonger dan 12 jaar, ondertekent de ouder de aanvraag. Is de jeugdige in de leeftijdscategorie 12-16 jaar dan ondertekenen zowel de jeugdige als de ouder(s) de aanvraag. Is de jeugdige 16 jaar of ouder, dan mag hij de aanvraag alleen ondertekenen.

In het geval dat de jeugdige en/of ouders verschillen van mening met de toegangsmedewerker over de benodigde ondersteuning, dan wordt dat vastgelegd in het plan van aanpak. Wanneer de aanvraag wordt ingediend, wordt dit in behandeling genomen. Bij een afwijzing (of toekenning) is er vervolgens de mogelijkheid van bezwaar en beroep.

Lid 4 en lid 5 zijn toegevoegd aan dit artikel. In de regel geeft het college een beschikking (een schriftelijk besluit) af op een aanvraag. Dat is zo bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een belangrijke reden hiervoor is het beschermen van de rechtpositie van burgers. Er zijn echter situaties denkbaar waarbij het afgeven van een beschikking geen meerwaarde heeft voor de betrokkenen. Bijvoorbeeld als de ondersteuning al is afgerond. Daarom is hier de mogelijkheid opgenomen om géén beschikking af te geven, mits dit de belangen van de aanvrager niet schaadt. De verwijzingen vanuit het medisch domein vormen een aparte categorie - de jeugdige heeft immers al recht op jeugdhulp op basis van de verwijzing. De beschikking van de gemeente voegt daar niet direct iets aan toe. In de regio Hart van Brabant wordt gesproken over het al dan niet beschikkingsarm werken - mogelijk dat dit in de toekomst leidt tot andere keuzes in het afgeven van beschikkingen voor ondersteuning die via het medisch domein ingezet wordt.

Artikel 4.6 Inhoud beschikking

Indien de jeugdige en/of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen, stelt het college

een schriftelijke beschikking op waartegen bezwaar en beroep open staat. In de beschikking staat:

  • beoogd resultaat;

  • hoe het resultaat behaald gaat worden ;

  • ingangsdatum en duur verstrekking;

  • gecontracteerde aanbieder die de zorg gaat verlenen.

In het geval van een PGB wordt aanvullend het volgende vermeld in de beschikking:

  • hoogte van PGB en de berekening hiervan;

  • wijze van verantwoording;

  • welke (kwaliteits)eisen gelden voor de besteding van het PGB;

  • informatie over de dienstverlening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de taken van de budgethouder richting de SVB.

Artikel 4.7 Advisering

Dit artikel geeft aan dat het college een extern deskundige om advies kan vragen in het onderzoek.

Vanzelfsprekend worden de betrokkenen wel geïnformeerd hierover.

Hoofdstuk 5 PGB

Artikel 5.1 Regels voor PGB

Jeugdigen of hun ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder hoger is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura. Het college kan het PGB slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden individuele voorziening in natura.

Het tweede lid berust op artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet.

Het derde lid berust op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een PGB wordt vastgesteld.

Omdat in jurisprudentie is bepaald dat in de verordening essentialia moeten worden opgenomen - waaronder de tariefdifferentiatie - is ervoor gekozen om de wijze waarop de formele en informele tarieven worden bepaalt, expliciet op te nemen. Onder sub f staat dat formele zorgaanbieders maximaal een tarief van 90% van het tarief voor zorg in natura krijgen. Dat komt omdat aan gecontracteerde aanbieders een aantal aanvullende eisen wordt gesteld met betrekking tot de administratie (declaratie via Vecozo en registratie van kwaliteitsindicatoren die zowel landelijk als regionaal uitgevraagd worden), klachtenregeling, leveren van overbruggingszorg en social return on investment. Formele hulpaanbieders die op basis van een PGB ondersteuning leveren, hoeven hier niet aan te voldoen. Het PGB-tarief is daarom voor een formele hulpverlener lager vastgesteld dan het ZIN-tarief. In eerdere jurisprudentie (ECLI:NL:RBOVE:2017:2773) is bepaalt dat het hanteren van een PGB-tarief dat 10% lager ligt dan vergelijkbare zorg in natura, in beginsel redelijk is. Wel moet vaststaan dat met het verstrekte budget de benodigde zorg daadwerkelijk kan worden ingekocht.

In het zesde lid is expliciet geen termijn genoemd. Bij de beoordeling of iemand een PGB kan worden geweigerd, wordt de mate waarin niet is voldaan aan de voorwaarden van het eerdere PGB meegewogen. In het zevende lid staat toegevoegd dat als uit het budgetplan blijkt dat de kosten lager zijn dan het maximaal te verstrekken bedrag, de kosten zoals ze opgenomen zijn in het budgetplan, leidend zijn voor het toe te kennen PGB.

In het tiende lid is bepaald dat het college nadere regels stelt over de criteria voor het verstrekken van een PGB.

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik. Voor de volledigheid zijn ze opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot het PGB. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld PGB is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde PGB terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde PGB, dienen zij dit meteen aan het college te melden.

Verstrekken zij niet direct uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde PGB. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de PGB beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

Artikel 6.2 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een PGB alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht.

In lid 1 is het belang aangegeven dat jeugdigen en ouders zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan een jeugdhulpvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan de plicht om het college op de hoogte te houden van alle relevante feiten en omstandigheden (informatieplicht, zie artikel 14 lid 1 van deze verordening). Of de regels rondom verantwoording van een PGB. Het college moet de jeugdige en ouders hierover informeren en ook uitleggen welke mogelijke consequenties het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.

In lid 2 is de grondslag gegeven om een toezichthouder aan te wijzen die zich bezig houdt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (zie artikel 5:11 Awb). Anders dan in de Wmo 2015, is in de Jeugdwet niet bepaald dat het college een toezichthouder moet aanwijzen. Desalniettemin kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het mogelijk is een toezichthouder aan te wijzen. Zo wordt in de Memorie van Toelichting bijvoorbeeld de medewerkingsverplichting jegens de toezichthouder benoemd (zie TK 2013-2014, 33684, nr. 11).

Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet op de kwaliteit van de door de jeugdhulpaanbieders geleverde jeugdhulp. Dat toezicht is namelijk belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Veiligheid en Justitie (zie Hoofdstuk 9 van de Jeugdwet). Zij voeren het kwaliteitstoezicht uit binnen het samenwerkingsverband Toezicht Sociaal Domein (TSD). Voor zover de gemeente signalen ontvangt over de kwaliteit van de te leveren of geleverde zorg, stuurt de gemeente deze door naar het TSD.

Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder Jeugd ziet o.a. op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders en PGB-budgethouders. Het college stelt nadere regels vast over de taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder.

De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de Awb.

In lid 3 is vastgelegd dat het college nadere regels vaststelt over de (reikwijdte van) taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder Jeugd (zie ook artikel 5:14 Awb) indien zij deze aanstelt.

Lid 4: indien er een terugvordering gedaan wordt zal de grondslag in de Jeugdwet liggen. In dit lid staat dat we een zelfde werkwijze aanhouden als dat we gewend zijn binnen de Participatiewet.

Artikel 6.3 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders Jeugdhulp en uitvoerderskinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Hoofdstuk 7 Klachtregeling en vertrouwenspersoon

Artikel 7.1 Klachtregeling

Dit artikel regelt het klachtrecht.

Artikel 7.2 Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

Hoofdstuk 8 Inspraak

Artikel 8.1 Betrekken van inwoners bij het beleid

De wijze waarop Goirle hier invulling aan geeft, is geregeld in de verordening van de participatieraad in de gemeente Goirle.

Hoofdstuk 9 Privacy

Artikel 9.1 Gegevensverwerking, privacy en toestemming

In het kader van het verlenen van de toegang tot het sociale domein, de inzet van een jeugdhulp voorziening, vinden verschillende verwerkingen van persoonsgegevens plaatst. Deze verwerkingen dienen onder meer te voldoen aan de Awb, de Algemene verordening gegevensbescherming, maar ook aan de bijzondere regels aangaande verwerking van persoonsgegevens in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Jeugdwet (hoofdstuk 7 Gegevensverwerking, privacy en toestemming) en daaruit afgeleide regelgeving in de regeling Jeugdwet (vastgesteld op 1 augustus 2016) en de Participatiewet. Hiervoor is met 't Loket een convenant verwerking persoonsgegevens opgesteld.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Deze bepaling regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor het college om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden.

Artikel 10.2 Voorwaarden voorziening

Jeugdhulp vraagt een integrale benadering. Dit artikel maakt het mogelijk om ondersteuning op verschillende terreinen te verbinden zodat er gekomen wordt tot een werkelijk integrale aanpak. Hierbij staat het belang van het kind altijd voorop.

Artikel 10.3 Beleidsregels en besluit

In dit artikel wordt bepaald dat het college beleidsregels en een besluit jeugdhulp vaststelt. Deze documenten geven nadere invulling aan de uitvoering van deze verordening. Het besluit bevat de omvang van de diverse (financiële) verstrekkingen voor met name het PGB.

Artikel 10.5 Intrekkingen oude verordening en overgangsrecht

Dit artikel regelt dat beschikkingen afgegeven op basis van de Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2017 rechtskracht behouden. De meeste lopende beschikkingen op grond van de Jeugdwet zijn afgegeven voor de duur van 1 jaar. Dit betekent dat de lopende voorzieningen na 12 maanden van rechtswege aflopen. Beschikkingen die na het in werking treden van deze verordening worden afgegeven, worden beoordeeld op basis van de Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2019.

Artikel 10.6 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.