Regeling vervallen per 01-01-2023

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Goirle 2020

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2022

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Goirle 2020

Hoofdstuk 1 Begrippen

Artikel 1.1 Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen;

  • b.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • c.

    bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • d.

    collectieve maatwerkvoorziening: maatwerkvoorziening in collectieve vorm (bijv. Wmo-regiovervoer, hulpmiddelenpool);

  • e.

    dagbesteding: voorziening ter bevordering van structuur van leven en zingeving;

  • f.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • g.

    hoofdverblijf: de plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt;

  • h.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • i.

    leefeenheid: personen die met elkaar een gezamenlijke huishouding voeren en zorg dragen voor elkaar;

  • j.

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • k.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • l.

    normaal gebruik van de woning: het kunnen verrichten van elementaire woonfuncties slapen, eten, lichaamsreiniging, en het doen van essentiële huishoudelijke werkzaamheden;

  • m.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • n.

    Poetsbon: algemene voorziening huishoudelijk hulp voor bepaalde doelgroepen

  • o.

    spoedeisend: een situatie waarin zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie werkdagen hulp moet worden ingezet;

  • p.

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • q.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Hoofdstuk 2 Toegang

Artikel 2.1 Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor cliëntondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding elektronisch of schriftelijk en wijst de cliënt op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 2.2 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1.

    Het college onderzoekt in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger en desgewenst familie, uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Het college informeert de cliënt of zijn vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 3.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 2.3 Verslag

  • 1.

    Binnen 6 weken na de melding verstrekt het college aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 2.

    De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen 5 werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 3.

    Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 4.

    Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

Artikel 2.4 Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag kan worden ingediend door middel van:

    • a.

      een door het college vastgesteld aanvraagformulier, of

    • b.

      het ondertekende verslag als bedoeld in artikel 2.3.

  • 2.

    Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

Hoofdstuk 3 Beoordeling aanspraak

Artikel 3.1 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 4.

    Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen:

  • 1o. In aanvulling op het derde lid, onder b, kan een cliënt in aanmerking komen voor opvang als hij

    • a.

      feitelijk of residentieel dakloos is, al dan niet voorgaand aan opname in een (psychiatrische) kliniek, of aan detentie, en

    • b.

      beperkt zelfredzaam is op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden, en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

  • 2o. In aanvulling op het derde lid, onder b, kan een slachtoffer van huiselijk geweld in aanmerking komen voor opvang als deze

    • a.

      slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

    • c.

      geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 3o. In aanvulling op het derde lid, onder b, kan een cliënt in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

    • a.

      hij een psychiatrische aandoening heeft, en

    • b.

      er voor hem sprake is van een noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische aandoening, en

    • c.

      hij niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

  • 4o. Beschermd wonen wordt verstrekt overeenkomstig de geldende raadsverordening van de centrumgemeente Tilburg en de hierop gestoelde nadere regels en/of beleidsregels van de centrumgemeente Tilburg.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 6.

    Een cliënt komt enkel in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming voor zover:

    • a.

      hiermee naar het oordeel van het college een passende bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en

    • b.

      het betreft een van de voorzieningen:

  • 1°. Een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten of in plaats daarvan het geschikt maken van de huidige woning, onverminderd artikel 4.1, tweede lid, onder b en e;

  • 2°. Een sportvoorziening, onverminderd artikel 4.1, vierde lid;

  • 3°. Meerkosten voor het gebruik van de eigen auto, onverminderd artikel 4.1, derde lid, onder e.

  • 7.

    Een adequate voorziening kan bestaan uit een maatwerkvoorziening voor de meerkosten ten opzichte van een algemeen gebruikelijke voorziening.

Artikel 3.2 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening:

    • a.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt vóór de datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend en de noodzaak van de voorziening nog kan worden vastgesteld;

    • b.

      voor zover deze niet in overwegende mate op de cliënt is gericht;

    • c.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • d.

      voor zover het algemeen gebruikelijke voorzieningen betreft;

    • e.

      voor zover er geen sprake is van aantoonbare meerkosten ten opzichte van de situatie voorafgaand aan de melding;

    • f.

      als de noodzaak tot ondersteuning het gevolg is van omstandigheden die tot de eigen risicosfeer van de cliënt behoren;

    • g.

      aan een cliënt die niet zijn hoofdverblijf in de gemeente Goirle heeft.

  • 2.

    Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

  • 3.

    Het college verstrekt geen pgb gericht op zelfredzaamheid en participatie:

    • a.

      voor hulp door een persoon uit het netwerk van de cliënt voor zover de soort hulp die wordt verleend, de frequentie van de hulp, de duur van de hulp en de mate van verplichting beperkt zijn in zwaarte en omvang;

    • b.

      voor hulp door een persoon uit het netwerk van de cliënt die deze hulp eerder om niet heeft geboden, zonder dat daarvoor een naar het oordeel van het college een goede reden is;

    • c.

      voor hulp door een persoon uit het netwerk die overbelast is of dreigt te geraken en zelf met het pgb de maatschappelijke ondersteuning wil gaan of blijven verlenen;

    • d.

      als de cliënt onvoldoende aannemelijk kan maken dat met het pgb in kwalitatief goede ondersteuning kan worden voorzien;

    • e.

      als de cliënt onvoldoende aannemelijk kan maken dat hij in staat is regie te voeren over het pgb en/of de daartoe behorende beheersmatige verplichtingen;

    • f.

      als de cliënt niet of onvoldoende meewerkt aan het budgetgesprek en/of het opstellen van een budgetplan;

    • g.

      als de cliënt eerder niet heeft voldaan aan een aan het pgb verbonden verplichting.

  • 4.

    Het college verstrekt geen woonvoorziening:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, woningen die niet het hoofdverblijf van de cliënt zijn;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders, het aanbrengen van een hellingbaan en/of een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte bij een verder rolstoeltoegankelijke woning, het aanbrengen van een extra trapleuning of een traplift;

    • d.

      bij nieuwbouw of renovatie van woongebouwen, waarbij de aanpassingen zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen of hadden kunnen worden;

    • e.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • f.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • g.

      voor een verhuizing aan de cliënt die voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • h.

      als het een aanpassing betreft aan een woning die niet in de gemeente Goirle staat;

    • i.

      als de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud of ter renovatie van een woning die niet voldoet aan de eisen van de tijd.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.3 Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 3.4 Inhoud beschikking

  • 1.

    1.In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura, als pgb of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Als er sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 4.1 Te bereiken resultaten van maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Te bereiken resultaten van ondersteuning bij zelfstandig wonen, maatschappelijke participatie en kortdurend verblijf in een instelling:

    • a.

      leefdomein wonen: het huishouden wordt zelfstandig gevoerd; de woning is schoon en leefbaar, waaronder begrepen: het schoonhouden van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, en doorgangsruimten daartussen volgens een algemeen aanvaardbaar niveau, het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en huishoudtextiel, het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    • b.

      leefdomein financiën: de financiën zijn op orde; de administratie is op orde;

    • c.

      leefdomein regie op eigen leven: de psychische situatie is stabiel; iemand is in staat om de activiteiten in het dagelijks leven uit te voeren, waaronder begrepen: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten en drinken, medicijnen innemen;

    • d.

      leefdomein maatschappelijke participatie: iemand heeft sociale contacten/een zinvolle dagbesteding; iemand levert een actieve bijdrage aan de samenleving in de vorm van vrijwilligerswerk; iemand levert een actieve bijdrage aan de samenleving in de vorm van arbeidsmatige dagbesteding;

    • e.

      leefdomein gezin en huiselijke relaties: de leden van het huishouden gaan goed met elkaar om; er is een gezond opvoed- en opgroeiklimaat;

    • f.

      leefdomein sociaal netwerk: het netwerk is versterkt; het netwerk is ondersteund en/of ontlast.

  • 2.

    Te bereiken resultaten van ondersteuning gericht op het wonen in een geschikt huis:

    • a.

      Uitgangspunt is het normale gebruik van de woning waarover men beschikt. Dit geldt voor de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon en de doorgangsruimten tussen de genoemde vertrekken, waarbij wordt uitgegaan van het niveau van de sociale woningbouw;

    • b.

      Als een verhuizing naar een geschikte woning de goedkoopst adequate oplossing is voor het bevorderen van de zelfredzaamheid op het gebied van wonen, wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt die duurder is dan een voorziening voor een verhuizing in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten.

    • c.

      Van het primaat van de verhuizing kan, onverminderd de bepalingen in het vorige lid, worden afgezien, indien de noodzakelijke aanpassingskosten lager zijn dan de kosten van een verhuisvoorziening;

    • d.

      Bij de beoordeling of verhuizen kan leiden tot het bevorderen van de zelfredzaamheid op het gebied van wonen wordt in ieder geval rekening gehouden met de individuele omstandigheden, zoals:

  • 1°. de aanwezigheid van essentiële mantelzorg in de buurt, voor zover die mantelzorg niet geleverd kan worden op grotere afstand;

  • 2° winkels en andere voorzieningen in de buurt die de zelfredzaamheid bevorderen;

  • 3°. verhuizing moet binnen een medisch aanvaardbare termijn kunnen plaatsvinden;

  • 4°. redelijkerwijs voorzienbare ontwikkelingen in de toekomst die van invloed kunnen zijn op de woonsituatie.

    • e.

      Een cliënt die kan verhuizen en in aanmerking komt voor een verhuisvoorziening, maar besluit niet te verhuizen en in eigen beheer zijn woning adequaat aanpast, kan voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komen die gelijk is aan de onder b genoemde verhuisvoorziening;

    • f.

      Onverminderd artikel 2.3.7 van de wet wordt een woningaanpassing niet uitgevoerd voordat de eigenaar van de woning de gelegenheid heeft gehad gehoord te worden over de voorgenomen aanpassing;

    • g.

      Voor een persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een instelling kan één woning in de gemeente Goirle bezoekbaar gemaakt worden.

  • 3.

    Te bereiken resultaten van ondersteuning bij het zich verplaatsen binnen de leefomgeving:

    • a.

      Het in redelijke mate mensen kunnen ontmoeten, contacten kunnen onderhouden, boodschappen kunnen doen en aan maatschappelijke activiteiten kunnen deelnemen, per collectief vervoer of, als het gebruik van het collectief vervoer niet mogelijk is, per individueel vervoermiddel;

    • b.

      Voor de te bereiken resultaten als bedoeld in het vorige lid tezamen geldt een bandbreedte van maximaal 1500 tot 2000 kilometer per jaar;

    • c.

      Onder de leefomgeving wordt een afstand van 15 tot 20 kilometer rond de woning verstaan;

    • d.

      Het college hanteert in beginsel het primaat van collectieve maatwerkvoorzieningen waaronder het collectief vervoer en de scootmobiel- en rolstoelpool;

    • e.

      Als het gebruik van de eigen auto noodzakelijk is voor het zich verplaatsen in de leefomgeving, en aantoonbaar leidt tot meerkosten ten opzichte van de als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten, kan een voorziening verstrekt worden voor het gebruik van de eigen auto in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 4.

    Voor het participeren door middel van georganiseerd aangepast sporten waarvoor een sportvoorziening noodzakelijk is, kan maximaal een keer per drie jaar een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Artikel 4.2 Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet:

    • a.

      Als de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger, voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen om zodoende de aan het pgb verbonden verplichtingen verantwoord uit te voeren;

    • b.

      Als de cliënt door middel van een budgetplan kan motiveren waarom hij een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wenst in plaats van een maatwerkvoorziening in natura;

    • c.

      Als naar het oordeel van het college gewaarborgd is dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden ingezet.

  • 2.

    De cliënt die is aangewezen op maatschappelijke ondersteuning besteedt het pgb niet aan een persoon die tot zijn leefeenheid behoort die feitelijk gebruikelijke hulp op zich moet nemen, maar daartoe niet in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting.

  • 3.

    De cliënt aan wie een pgb is toegekend voor de inkoop van diensten sluit met de aanbieder een schriftelijke overeenkomst af, waarbij de cliënt gebruik maakt van de overeenkomsten die de Sociale Verzekeringsbank ter beschikking stelt.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 5.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld op een door de cliënt ingevuld budgetplan waarin in ieder geval uiteen is gezet:

  • 1°. welke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren de cliënt van het budget wil betrekken, en

  • 2°. indien van toepassing, welke hiervan de cliënt wil betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief:

  • 1°. waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken;

  • 2°. waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de cliënt diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren wil betrekken;

  • 3°. waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het derde lid gestelde voorwaarden over het tarief waarbij de cliënt de mogelijkheid heeft om de betreffende diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, en

  • 4°. wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura, en

    • d.

      bemiddelingskosten, tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het pgb worden betaald.

  • 6.

    De hoogte van een pgb voor dienstverlening is een percentage dat is afgeleid van het tarief van de vergelijkbare door de gemeente gecontracteerde maatwerkvoorziening in natura en is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten:

    • a.

      voor dienstverlening door een persoon in dienst van een formele zorgaanbieder of een door de belastingdienst erkende zelfstandige beroepsbeoefenaar met specialistische professionele deskundigheid 100% van het vergelijkbare tarief in natura;

    • b.

      voor dienstverlening door een niet speciaal gekwalificeerde informele hulpverlener, zelfstandig werkende of freelancer 75% van het vergelijkbare tarief in natura;

    • c.

      voor dienstverlening door (een partner van) familie in de eerste of tweede graad 50% van het vergelijkbare tarief in natura.

  • 7.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

    • a.

      het tarief of de prijs, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, onder 1°, bedraagt voor maatschappelijke ondersteuning verleend door een derde, niet zijnde op onverplichte basis verleende maatschappelijke ondersteuning door een hulp uit het sociale netwerk als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, 100% van het wettelijk minimumloon of zoveel meer, tot ten hoogste het in lid 6, onder c genoemde percentage van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura, als noodzakelijk om:

  • 1° te verzekeren dat het budget de cliënt in staat stelt tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en

  • 2°. op gepaste wijze rekenschap te geven van de gezinssituatie en van de relevante werkervaring en kwalificaties van deze persoon.

  • 8.

    De hoogte van een pgb voor een zaak wordt vastgesteld voor ten hoogste de kostprijs van de zaak die de cliënt op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt, rekening houdend met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten. Als de verstrekking een tweedehands voorziening is, dan wordt het pgb gebaseerd op een lagere kostprijs vanwege een kortere technische afschrijving.

  • 9.

    De hoogte van een pgb voor vervoer of eenmalige diensten wordt vastgesteld op ten hoogste de kostprijs die de cliënt zou hebben ontvangen als het vervoer of de dienst in natura zou zijn verstrekt.

Artikel 4.3 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1.

    Een tegemoetkoming in de meerkosten voor personen met een beperking of chronische problemen bestaat uit een gemeentelijke bijdrage in de premie bij deelname aan de collectieve zorgverzekering voor minima.

  • 2.

    Recht op deelname aan de onder a genoemde zorgverzekering wordt door het college beoordeeld aan de hand van een inkomens- en vermogenstoets op grond van de Participatiewet, het gemeentelijk minimabeleid en de beleidsregel voor bijzondere bijstand medische kosten.

  • 3.

    Het college stelt jaarlijks de hoogte van de gemeentelijke bijdrage in de premie vast.

Artikel 4.4 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door het college voor een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2.

    De jaarlijkse blijk van waardering bestaat uit een cadeaubon en een uitnodiging voor een activiteit op de Dag van de Mantelzorg en informatie over en uitnodigingen voor ondersteuningsactiviteiten op het gebied van mantelzorg.

  • 3.

    Het college heeft een nadere regeling opgesteld over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Hoofdstuk 5 Bijdragen

Artikel 5.1 Bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruikt maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb is verstrekt.

  • 2.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening zolang de cliënt van deze voorziening gebruik maakt.

  • 3.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en derde lid is een cliënt een bijdrage verschuldigd in de kosten van het gebruik van collectief vervoer (regiovervoer/regiotaxi) ter hoogte van;

    • a.

      Een opstaptarief en een bijdrage per kilometer op het niveau van het in de regio geldende standaardtarief van openbaar vervoer, of in afwijking daarvan;

    • b.

      Een opstaptarief en een bijdrage per kilometer met een hoger tarief zodra de cliënt zijn jaarlijks te gebruiken kilometerbudget heeft verbruikt;

    • c.

      De bedragen, zoals bedoeld onder a, worden jaarlijks vastgesteld door de Provincie Noord-Brabant en de Stuurgroep Regiovervoer Midden Brabant

    • d.

      De bedragen, zoals bedoeld onder b, worden jaarlijks vastgesteld door de Stuurgroep Regiovervoer Midden Brabant.

    • e.

      Het college stelt nadere regels

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      arbeidsmatige dagbesteding waarvoor aan de cliënt een verplichting is opgelegd op grond van de Participatiewet;

    • b.

      hulpmiddelenpool ‘Deelmobiel’;

    • c.

      reisbegeleidingsproducten en -tools om zelfstandig te leren reizen met het OV.

  • 6.

    De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening.

    • c.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 7.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 8.

    Met de centrumgemeente die gemandateerd is voor de uitvoering van beschermd wonen en opvang zijn afspraken gemaakt over de vaststelling en inning van de eigen bijdragen.

  • 9.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 10.

    De hoogte van de bijdrage voor een maatwerkvoorziening is niet hoger dan maximaal de kostprijs van de voorziening.

Artikel 5.2 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van:

    • a.

      De Poetsbon ter hoogte van het commerciële uurtarief van de deelnemende zorgaanbieders, verminderd met een korting op deze kostprijs van de gemeente;

    • b.

      Het college stelt nadere regels.

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

Artikel 6.1 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 6.2 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb's

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb's met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 6.3 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb's en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan zes weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 6.4 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 6.3, derde lid onder d.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliënttevredenheidsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 7.2. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

  • 1°. een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

  • 2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 7.3 Klachtregeling

  • 1.

    Afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening is geregeld in de Verordening Klachtenregeling Goirle 2010.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Hoofdstuk 8 Inspraak

Artikel 8.1 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders van maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliënttevredenheidsonderzoek.

Artikel 8.2 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

De wijze waarop invulling ingezetenen betrokken worden bij het beleid is geregeld in de Verordening participatieraad gemeente Goirle 2017.

Hoofdstuk 9 Overige bepalingen

Artikel 9.1 Evaluatie

  • 1.

    Evaluatie van de verordening vindt continu plaats en indien ontwikkelingen in jurisprudentie of wet- en regelgeving hiertoe aanleiding geven wordt deze verordening aangepast.

  • 2.

    Een keer per vier jaar wordt het beleid in het brede sociale domein geëvalueerd. De uitkomsten daarvan worden aan de gemeenteraad voorgelegd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast.

Artikel 9.2 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.3 Vaststellen Besluit en indexering

  • 1.

    Het college heeft de bevoegdheid nadere regels vast te stellen over de uitvoering zoals bedragen, afschrijftermijnen, de hoogte van bijdragen voor collectief vervoer, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen, genoemd in deze verordening en die zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Goirle.

  • 2.

    Het college kan jaarlijks per 1 januari de, in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Goirle, geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 10.1 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening voorzieningen Wmo gemeente Goirle 2018 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Goirle 2018, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Goirle 2018 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Goirle 2020, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Goirle 2020.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Goirle 2018, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

  • 5.

    De Poetsbon, zoals bedoeld in artikel 5.2 lid 1, vervalt op 31 december 2020.

Artikel 10.2 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Goirle 2020.

    Aldus besloten door de raad van de gemeente Goirle in zijn vergadering van 17 december 2019

    , de voorzitter

    , de griffier

Ondertekening

Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Goirle 2020

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: wet). De wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de voormalige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken zijn toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning (2007). Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij. Op deze manier is de eigen verantwoordelijkheid van burgers voor hoe zij hun leven inrichten in de wet opgenomen. Er is dus geen sprake meer van een ongeclausuleerd recht op voorzieningen zoals voorheen in de AWBZ. De verplichting van het college om maatwerk te leveren is in de wet ruimer geformuleerd dan voorheen de compensatieplicht in de Wmo 2007. Het niveau van maatwerkvoorzieningen is niet zozeer anders, maar de samenhang met andere vormen van ondersteuning is het uitgangspunt geworden.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de wet valt. De wet en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom (in hoofdlijnen) vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

De wet en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige klantmanagers, door het college aangewezen onafhankelijke derden of aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Op grond van artikel 2.6.3 van de wet kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt echter alleen mandateren aan een aanbieder. Zie voor de definitie van ‘aanbieder’ de toelichting onder artikel 1. Deze beperking geldt alleen voor mandatering aan niet-ondergeschikten. Het college kan de vaststelling van rechten en plichten ook aan ondergeschikten mandateren.

Deze verordening kan niet los worden gezien van de beleidsplannen, die de raad op grond van artikel 2.1.2 van de wet eveneens heeft vastgesteld. In deze beleidsplannen wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning vastgelegd.

Op een aantal onderdelen van deze verordening heeft het college nog nader beleid geformuleerd.

In 2017 is de beleidsnota 'Back to Basics 2.0' vastgesteld, het integrale beleidsplan sociaal domein gemeente Goirle voor de periode 2018 - 2021.

Deze verordening is grotendeels gebaseerd op de modelverordening van de VNG, maar is uitgebreid en aangevuld met het door de gemeenteraad vastgestelde beleid. Er is voor gekozen om de maatwerkvoorzieningen zoveel mogelijk nader te beschrijven en in te kaderen in de verordening. Dit schept voor iedereen duidelijkheid, zonder iets af te doen aan het individuele maatwerk.

De modelverordening van de VNG wordt regelmatig geactualiseerd met relevante ontwikkelingen in de wetgeving en jurisprudentie sinds de invoering van de wet. In deze nieuwe verordening zijn de juridische en redactionele aanpassingen van de modelverordening overgenomen, voor zover deze van toepassing zijn binnen het gemeentelijk beleid. Aangezien er in veel artikelen aanpassingen zijn gedaan in de tekst, is er voor gekozen om een nieuwe verordening vast te stellen met een nieuwe naam: 'Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Goirle 2020'. Het jaartal waarin de verordening van toepassing wordt is in de naam vermeld, om verwarring met eerder vastgestelde verordeningen in het kader van de Wmo 2015 te vermijden.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Begrippen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is bijvoorbeeld een elektrische fiets. ’Gebruikelijke hulp’ is niet in de verordening, maar in de wet gedefinieerd en is bijvoorbeeld de hulp van een partner van de cliënt. Zie ook de wettelijke definitie hieronder.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. De definities die in de wet genoemd worden, worden niet herhaald in artikel 1 van de verordening. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

- aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

- algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

- begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

- cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;

- cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

- gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

- maatschappelijke ondersteuning:

1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

3°. bieden van beschermd wonen en opvang;

- maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

- mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

- participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

- persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

- sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

- vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

- voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

- zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid): een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2).

Hoofdstuk 2 Toegang

Artikel 2.1 Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichting om te bepalen op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang (artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef en onder a, van de wet). In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Deze bepaling verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

Een melding kan ook gedaan worden bij bijvoorbeeld een huisarts, maatschappelijk werker, wijkverpleegkundige, onderwijzer etc. Als die persoon na uitvoering van de quick scan (korte vragenlijst om de problematiek te verkennen) samen met de hulpvrager tot een oplossing komt, is verder onderzoek door middel van een gesprek (integrale vraaganalyse) niet nodig.

Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vorm vrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. Zie de algemene toelichting over mandatering door het college. In de gemeente Goirle is 't Loket het centrale meldpunt voor ondersteuningsvragen op het gebied van de Wmo en overige vragen binnen het sociale domein.

In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

In het eerste lid is met gebruik van de in artikel 1 gedefinieerde term ‘hulpvraag’ een afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Participatiewet en de Leerplichtwet.

In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van de wet). Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Indien de melding mondeling of telefonisch is gedaan, zou dit ook kunnen worden afgesproken. Dit betreft in ieder geval meldingen die bij 't Loket binnen komen. Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning. De cliëntondersteuning moet onpartijdig zijn en gericht op het belang van de cliënt. Het kan iemand zijn uit het sociaal netwerk van de cliënt, een vrijwillige cliëntondersteuner of professionele cliëntondersteuner die door de gemeente hiertoe is aangewezen.

In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

Artikel 2.2 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

Bij het onderzoek zal in samenspraak met de cliënt en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger in de eerste plaats gekeken worden naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een algemene voorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een maatwerkvoorziening. Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle relevante feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een goed beeld van de cliënt en de thuissituatie te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat er één of meerdere gesprekken gevoerd worden met de cliënt en waar mogelijk diens mantelzorger(s).

In onderdeel b is als onderwerp van onderzoek ’het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van het resultaat centraal’.

Een zorgvuldig onderzoek vereist (o.a. volgens de uitspraak ECLI:NL:CRVB:2018:819) het doorlopen van de volgende stappen:

- Stap 1 - inventariseer de hulpvraag

Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de wet vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is.

- Stap 2 - breng de onderliggende problematiek nauwkeurig en onderbouwd in kaart

Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving.

- Stap 3 - stel de aard en de omvang van de noodzakelijke hulp vast

Als de problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving.

- Stap 4 - kijk wat het verschil tussen noodzaak en de eigen mogelijkheden zijn

Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de wet in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 van de wet vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.

- Stap 5 - stel vast welke voorziening het geconstateerde verschil adequaat oplost

Slechts voor zover die eigen mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen.

In het tweede lid wordt benadrukt dat het college de cliënt informeert over het proces en zijn rechten en plichten.

Derde lid. In gevallen waarbij wordt afgezien van een gesprek, bijvoorbeeld omdat de situatie van de cliënt reeds voldoende bekend is, of als het bijvoorbeeld gaat om een wijziging van een bestaande voorziening, wordt wel gebruik gemaakt van een aanvraagformulier. Hiermee is het voor zowel de cliënt als voor de gemeente duidelijk dat er sprake is van een aanvraag waarop het college een besluit moet nemen. Aan een besluit zijn rechtsgevolgen verbonden.

Artikel 2.3 Verslag

Deze bepaling is overeenkomstig artikel 2.3.2, achtste lid, van de wet opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Doordat de gemeente aan de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt, wordt deze in staat gesteld een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Een verslag bevat echter geen volledige weergave van de in het kader van het onderzoek gevoerde gesprekken. Alleen gegevens die noodzakelijk zijn om te kunnen voorzien in de behoefte van de cliënt worden opgenomen. Een goede weergave hiervan maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek anders zijn naar gelang de complexiteit en de uitkomsten van het onderzoek variëren. Desgewenst kan de gemeente het verslag ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (Plan van Aanpak) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien worden vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

Artikel 2.4 Aanvraag

In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken. De wet bepaalt verder dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid, van de wet).

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger de toelichting onder artikel 1) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Een aanvraag die niet is ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier of in de vorm van een door de cliënt ondertekend verslag hoeft niet in behandeling genomen te worden.

Hoofdstuk 3 Beoordeling aanspraak

Artikel 3.1 Criteria voor een maatwerkvoorziening

In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt.

Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt. De bepalingen die in de verordening genoemd worden zijn gebaseerd op de gangbare praktijk in de afgelopen jaren en vaste jurisprudentie van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de Wmo 2007, waarvan kan worden aangenomen die van toepassing blijft in de Wmo 2015. Immers, de regering heeft aangegeven met de Wmo 2015 niet te beogen dat het niveau van de ondersteuning als zodanig afwijkt van het niveau van de huidige ondersteuning. De verplichting van het college om een maatwerkvoorziening te verstrekken gaat niet zo ver dat de cliënt in precies dezelfde of zelfs een betere positie wordt gebracht dan voor de ondersteuning. De ondersteuning moet in daarmee in redelijke verhouding staan. Het begrip 'goedkoopst passende ondersteuning' komt overeen met het begrip 'goedkoopst adequaat' en 'goedkoopst compenserend' in voorgaande wetten. Kostenverhogende elementen die niet bijdragen aan het meer passend maken van de maatwerkvoorziening komen niet voor vergoeding in aanmerking.

In het tweede lid worden de wettelijke uitgangspunten omschreven wanneer een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. Uitgangspunt is eerst eigen kracht, waaronder ook algemeen gebruikelijke voorzieningen begrepen worden. Onder algemeen gebruikelijk wordt verstaan, een voorziening die in de reguliere handel verkrijgbaar is, niet speciaal bedoeld is voor mensen met beperkingen en niet veel duurder dan vergelijkbare producten. Welke producten als algemeen gebruikelijk worden beschouwd is aan verandering onderhevig. Zo zijn elektrische fietsen algemeen gebruikelijk geworden voor personen vanaf 16 jaar. Huishoudelijke hulp is algemeen gebruikelijk voor iemand die al een particuliere hulp had, zonder dat er sprake was van een beperking. Voor iemand die altijd alles met de auto deed, zijn de kosten van autorijden algemeen gebruikelijk, ook als men ineens een beperking krijgt. Inmiddels zijn ook allerlei kleine woonvoorzieningen in gewone winkels en voor een breed publiek verkrijgbaar. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van mensen om die kleine en soms preventieve oplossingen in hun woning aan te brengen als dit nodig is. Renovatie van een afgeschreven badkamer of keuken is ook algemeen gebruikelijk. Ook als het een huurwoning betreft mag van de huurder verwacht worden dat deze zich maximaal inspant om de woningeigenaar te bewegen een verouderde keuken of badkamer te vervangen. Van een huiseigenaar mag worden verwacht dat deze tijdig in onderhoud van zijn woning investeert. Het college beoordeelt per situatie of een voorziening voor de persoon als cliënt algemeen gebruikelijk kan worden geacht.

Het derde lid regelt aanvullende criteria voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Over deze voorzieningen zijn regionale afspraken gemaakt, waarbij de gemeente Tilburg als centrumgemeente gemandateerd is voor de uitvoering van beschermd wonen.

De bepaling in het vierde lid is opgenomen naar aanleiding van de constatering van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) dat het (ook) onder de wet mogelijk is om een financiële maatwerkvoorziening te verstrekken. Het betreft hier nadrukkelijk niet de (financiële) tegemoetkoming in de meerkosten voor personen met een beperking of chronische problemen. Deze is geregeld in artikel 4.3. Het betreft ook geen pgb, waarvoor een specifiek regime geldt en waarop de cliënt aanspraak maakt als zijn voorkeur hiernaar uitgaat en de aanvraag aan de vereisten van artikel 2.3.6 van de wet voldoet. De wet verplicht weliswaar niet om specifiek iets te regelen ten aanzien van financiële maatwerkvoorzieningen. Toch is er voor gekozen, om de inzet van financiële maatwerkvoorzieningen te beperken tot die gevallen waar ze een duidelijke meerwaarde hebben of waar geen alternatief in natura voorhanden is.

Met ‘financiële maatwerkvoorziening’ wordt op zichzelf overigens geen inhoudelijke kwalificatie gegeven, het betreft een verstrekkingswijze (in zekere zin de 3e variant, naast in natura en als pgb). Wel geldt – net als bij alle maatwerkvoorzieningen – dat de (financiële) maatwerkvoorziening ‘een passende bijdrage moet leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven’. Het gaat in dit geval om een forfaitaire, niet noodzakelijk kostendekkende tegemoetkoming. Deze mag echter niet zo ver afstaan van de werkelijke kosten van de compenserende maatregel dat deze geen passende bijdrage meer levert aan het verminderen of wegnemen van de beperkingen. Dan kan deze namelijk niet gelden als maatwerkvoorziening.

Het vijfde lid regelt dat de goedkoopst passende voorziening is een voorziening die adequaat is, maar niet duurder dan noodzakelijk. Dit begrip komt overeen met het begrip 'goedkoopst adequaat' in de Wvg en 'goedkoopst compenserend' in de Wmo 2007. Het wil niet zeggen dat een voorziening per se goedkoop is, de voorziening moet ook passend zijn. Wat passend is in het individuele geval, wordt bepaald aan de hand van maatwerk. Dit artikel kan er bijvoorbeeld toe leiden dat als maatwerkvoorziening niet een woningaanpassing wordt verstrekt maar een verhuiskostenvergoeding. De woningaanpassing kan dermate kostbaar zijn dat het college het primaat van verhuizen hanteert.

De goedkoopst passende voorziening kan zijn een collectieve voorziening zoals Regiovervoer, Deelmobiel of andere collectieve voorzieningen. Alleen als die collectieve voorziening geen passende oplossing is voor de cliënt, komt een individuele maatwerkvoorziening of pgb aan de orde.

In het zesde lid worden voorzieningen genoemd die in ieder geval als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Het zevende lid doelt op bepaalde meerkosten van het gebruik van de eigen (al dan niet aangepaste) auto, de meerkosten van een verhuizing, woningsanering of nieuwbouwwoning.

Artikel 3.2 Voorwaarden en weigeringsgronden

Dit artikel geeft de kaders aan op grond waarvan het college in ieder geval een maatwerkvoorziening kan weigeren.

In het eerste lid worden algemene weigeringsgronden genoemd, die voortvloeien uit de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt, en het begrip algemeen gebruikelijk voor de persoon als cliënt. De genoemde gronden onder b en c hebben betrekking op de reikwijdte van maatwerkvoorzieningen.

Onder a. Als een cliënt al kosten heeft gemaakt voordat het college toestemming hiervoor heeft gegeven, is dit voor eigen rekening en risico van de cliënt, tenzij de noodzaak van de voorziening nog kan worden vastgesteld.

Onder b. De voorziening moet in overwegende mate op de cliënt gericht zijn. Dit houdt in dat het moet gaan om het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daarbij moet wel voldoende aandacht zijn voor de positie van de mantelzorger.

Onder c. Onder langdurig noodzakelijk wordt in het algemeen verstaan tenminste 6 maanden, maar kan in bepaalde situaties ook korter zijn. Bijvoorbeeld crisisopvang, kortdurende begeleiding bij zelfredzaamheid in dagelijkse verrichtingen of het voeren van een gestructureerd huishouden, in situaties waarin niet tijdelijk een oplossing op eigen kracht of met hulp van het netwerk gevonden kan worden. Planbaarheid van de situatie speelt daarbij ook een rol. Woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen worden in ieder geval niet voor kortere tijd verstrekt.

Onder d. Onder algemeen gebruikelijk wordt verstaan: een voorziening die gewoon te koop is, in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht, niet specifiek ontworpen is voor een persoon met beperkingen. De opvatting over wat als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd kan in de loop van de tijd veranderen.

Algemeen gebruikelijk in het kader van wonen zijn in principe de volgende onderdelen:

- verhoogd toilet, +6 en hoger, losse toiletverhogers;

- handgrepen aan de muur;

- een (extra) trapleuning;

- verlichting, elektriciteit in schuur/berging;

- anti-slipvloer, anders dan speciale tegels;

- standaard douchezitje, douchekrukje en douchestoel;

- zendertjes voor automatische deuren;

- het (deels) vervangen van een badkamer, keuken of toilet die ouder is dan 25 jaar;

- eenhendelmengkranen;

- keramische kookplaat;

- thermostaatkranen;

- badplank;

Onder e. De bedoelde meerkosten hebben betrekking op kosten die voor de persoon als cliënt behoren tot het algemeen gebruikelijke uitgavenpatroon. Voor een cliënt die bepaalde kosten altijd al zelf betaalde, bijvoorbeeld autokosten, of een particuliere huishoudelijke hulp, zijn deze kosten niet ineens meerkosten als de cliënt beperkingen krijgt. Dit kan wel veranderen als het inkomen van de cliënt lager wordt. Uitgangspunt is dat de positie van de cliënt door een maatwerkvoorziening niet beter of slechter moet worden dan daarvoor het geval was.

Onder f. De eigen risicosfeer van de cliënt bevat alles waar de cliënt redelijkerwijs zelf voor verantwoordelijk is. Zo is het aangaan van een financiële verplichting, zonder dat vooraf zekerheid is verkregen of de kosten vergoed zullen worden, voor eigen rekening en risico. Het niet op de hoogte zijn van rechten en regels is daarbij geen geldig argument.

Tweede lid: In de memorie van toelichting is bij artikel 2.3.5, derde lid, van de wet (Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 3, p. 148) opgemerkt dat de maatwerkvoorziening nadrukkelijk een hekkensluiter is:

"Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college. Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard algemeen gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken maar deze in verband met zijn beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan aanleiding bestaan om een voorziening te treffen. Dat is niet het geval als de aanvrager zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, bijvoorbeeld indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen."

Deze passage in het bijzonder - maar gelezen in samenhang met de verdere parlementaire geschiedenis - biedt een onderbouwing om het begrip 'voorzienbaarheid' in individuele gevallen een rol te laten spelen bij de afweging van een maatwerkvoorziening. Zoveel volgt ook uit de passages in de parlementaire geschiedenis waaruit blijkt dat de wetgever aan heeft willen sluiten bij de huidige rechtspraak op dit punt (zie in het bijzonder de nadere memorie van antwoord, kamerstukken/ 2013-14, 33 841, nr. J, p. 18). Hieruit volgt verder dat met artikel 8, derde lid, nadrukkelijk geen (verkapte) inkomenstoets is - of kan worden - beoogd. Ook op grond van de wettekst en blijkens de parlementaire geschiedenis is hiervoor namelijk uitdrukkelijk geen ruimte gelaten (zie verder de nota naar aanleiding van het verslag, kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 34, p. 24).

Gelet op artikel 201.3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de wet, de genoemde wetsgeschiedenis en de huidige jurisprudentie (bijv. ECLI:NL:CRVB:2018:2603) is het van belang een expliciete grondslag te hebben voor afwijzing van een maatwerkvoorziening waarbij de 'voorzienbaarheid' een rol speelt. Het tweede lid voorziet in een dergelijke grondslag. Gelet op de noodzaak tot een individuele beoordeling is de weigeringsgrond als 'kan-bepaling' vormgegeven; het college van burgemeester en wethouders is daarmee altijd gegeven een inhoudelijke afweging te maken bij iedere individuele aanvraag.

In het derde lid van dit artikel worden weigeringsgronden genoemd voor het verstrekken van een pgb aan een persoon uit het sociaal netwerk. Het betalen van hulp die anders zonder betaling geleverd zou worden door het sociale netwerk van de cliënt wordt niet wenselijk geacht. Er is dan immers sprake van gebruikelijke hulp. Als de hulp door een mantelzorger meer gaat omvatten dan wat gebruikelijk geacht wordt, is er sprake van bovengebruikelijke hulp. Iedere situatie moet hiervoor apart beoordeeld worden. Het college kan onder meer de volgende vragen onderzoeken:

- het type hulp dat wordt geleverd (bijv. boodschappen doen versus het huis schoonhouden)

- de frequentie van de hulp (bijv. 1 keer per maand versus 4 keer per week)

- is er sprake van tijdelijke hulp of hulp over een langere periode

- de mate van verplichting (kan degene die de hulp levert een keer overslaan als hij/zij ziek is of op vakantie wil, of is dit niet mogelijk?) Met name dit laatste geldt als zwaarwegend punt.

Als de zorg duidelijk meer gaat omvatten dan gebruikelijk geacht wordt, is er sprake van mantelzorg. Als mantelzorg te zwaar dreigt te worden kan mantelzorgondersteuning noodzakelijk zijn. Om te voorkomen dat een pgb wordt ingezet voor hulp door een mantelzorger die overbelast is en daardoor geen kwalitatief goede ondersteuning kan geven, en het voorkomen van een aanzuigende werking van het pgb, zijn extra voorwaarden opgenomen naast de wettelijke bepalingen en voorwaarden voor een pgb, die genoemd zijn in artikel 2.3.6 van de Wmo 2015.

De mogelijkheid van een pgb voor inkoop van hulp door een persoon uit het sociaal netwerk kan in sommige situaties effectief zijn om goede hulp op maat te kunnen inkopen. Het is echter niet de bedoeling om hulp die voorheen onbetaald werd geleverd ineens te gaan betalen, zonder dat daarvoor een goede reden is. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als de noodzakelijk hulp zwaarder, omvangrijker en langduriger wordt dan voorheen en een persoon uit het sociaal netwerk alleen tegen betaling bereid is om de hulp te verlenen.

In het vierde lid is een aantal bepalingen opgenomen in welke gevallen er geen woonvoorziening wordt verstrekt. Aan personen die niet hun hoofdverblijf in de gemeente Goirle hebben, worden geen maatwerkvoorzieningen verstrekt. Onder hoofdverblijf wordt verstaan de plaats waar men de meeste nachten doorbrengt. Deze bepalingen zijn een voortzetting van reeds lang bestaand beleid en vaste jurisprudentie.

Met de bepaling in lid 4 onder d. wil de gemeente stimuleren dat bij nieuwbouw en renovatie van woongebouwen, ook niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking, bij de planning al rekening gehouden wordt met bewoning door ouderen en mensen met een beperking.

Artikel 3.3 Advisering

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.

Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.

In artikel 2.3.8, derde lid, van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 3.4 Inhoud beschikking

Eerste lid. In de verordening is de bepaling over de inhoud van de beschikking algemeen gehouden. Het college moet de mogelijkheid hebben om, indien van toepassing, een meer algemene beschikking af te geven waarbij de inhoud van de voorziening nog niet tot in detail is vastgelegd. De gemeente neemt het Ondersteuningsplan (bij zorg in natura) of Budgetplan (bij een pgb) op als bijlage bij de beschikking. Deze bijlage maakt integraal onderdeel uit van de beschikking. Hierin staat meer gedetailleerd in taken en frequenties weeggegeven hoe de ondersteuning wordt ingevuld om het resultaat te bereiken.

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking c.q. het ondersteuningsplan in ieder geval vastgelegd:

a. wat de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan zijn;

b. wat de ingangsdatum en duur van de vertrekking is;

c. hoe de voorziening verstrekt wordt;

d. indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking c.q. het budgetplan in ieder geval vastgelegd:

a. voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

c. wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

d. welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

e. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

f. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

In de meeste gevallen zal een beschikking de hierna beschreven onderwerpen bevatten.

Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een budget.

Het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘zich lokaal kunnen verplaatsen’ en niet ‘een scootmobiel’. Onder ‘duur’ valt ook de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.

Tweede lid: Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd. Deze informatie dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. Zie artikel 12 en artikel 2.14, zesde lid, van de wet, waarin is bepaald dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een pgb, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK (abonnementstarief).

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 4.1 Te bereiken resultaten voor maatwerkvoorzieningen

Eerste lid. In dit artikel worden nadere normen beschreven over maatwerkvoorzieningen op het gebied van zelfstandig wonen, maatschappelijke participatie en kortdurend verblijf in een instelling.

De maatwerkvoorzieningen gericht op zelfredzaamheid en participatie worden ingezet op basis van het onderzoek naar de mate van zelfredzaamheid van de cliënt. Het te bereiken resultaat is daarbij maatgevend. De gemeente geeft op basis van de rapportage van het onderzoek (Plan van Aanpak) opdracht aan de zorgaanbieder om een ondersteuningsplan op te stellen. Het ondersteuningsplan wordt vervolgens getoetst aan het Plan van Aanpak, waarna het college een besluit neemt over de toekenning van een voorziening. Door deze werkwijze wordt gewaarborgd dat de cliënt de ondersteuning krijgt die volgens het college noodzakelijk is. Het Plan van Aanpak en het ondersteuningsplan vormen samen de motivering van het besluit.

Een nadere uitwerking van het resultaatgebied Schoon en leefbaar huis is op genomen in de Beleidsregels Resultaatgebied Schoon en leefbaar huis 2019.

Tweede lid. Bij woonvoorzieningen blijft het primaat van verhuizen van toepassing, waarbij goed onderzocht moet worden of verhuizen de meest geschikte oplossing is om zelfredzaamheid en participatie te bereiken en/of te behouden. Als verhuizen mogelijk is en de goedkoopst adequate oplossing, gaat verhuizen voor aanpassen van de woning. Als de cliënt daadwerkelijk wil verhuizen kan de gemeente een Verhuisverklaring afgeven op ergonomische gronden, waarmee de cliënt via de website Woning in Zicht kan reageren op woningen met een Wmo-label, om zodoende sneller in aanmerking te komen voor een in zijn situatie geschikte woning. De gemeente neemt in het Plan van Aanpak het programma van eisen op waaraan de woning moet voldoen. De cliënt heeft zelf de verantwoordelijkheid om op geschikte woningen te reageren via de website Woning in Zicht. Een Wmo-Verhuisverklaring kan via 't Loket toegekend worden zonder een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten. Een financiële tegemoetkoming moet apart worden aangevraagd en is, in tegenstelling tot de Verhuisverklaring, wel een besluit op grond van de wet. Voor deze voorziening geldt een eigen bijdrage via het CAK (abonnementstarief).

De cliënt die in principe kan verhuizen, maar toch besluit niet te verhuizen, kan eveneens in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten, mits hij zijn woning zelf aanpast volgens het programma van eisen.

Het bezoekbaar maken van een woning is uitsluitend bedoeld voor een cliënt die is opgenomen in een inrichting op grond van de Wet langdurige zorg, om het mogelijk te maken dat deze persoon belangrijke familieleden kan bezoeken. Het gaat dan om één adres, bijvoorbeeld dat van de ouders of de partner. Bezoekbaar maken houdt in dat alleen de woonkamer en een toilet toegankelijk en bruikbaar gemaakt behoeven te worden voor de cliënt. Bezoekbaar maken gaat niet zover dat een woning logeerbaar gemaakt behoeft te worden, om een overnachting mogelijk te maken.

Derde lid. Bij voorzieningen voor het zich verplaatsen in de leefomgeving, zijn afstandscriteria genoemd die algemeen aanvaard zijn in de jurisprudentie. Deze criteria blijven van toepassing. Het primaat van het collectief vervoer blijft van toepassing ten opzichte van individuele vervoersvoorzieningen, mits dit voor de cliënt een passende oplossing is en het goedkoopst adequaat. Met de onder b genoemde bandbreedte van 1500 tot 2000 kilometer per jaar heeft het college de mogelijkheid om een kilometerbudget in te stellen voor het collectief vervoer. Ook voor individuele vervoersvoorzieningen, bijvoorbeeld een bruikleenauto of een vergoeding voor meerkosten van eigen autogebruik, geldt dat het college geen compensatieplicht heeft boven de in artikel 3 genoemde bandbreedte en de leefomgeving.

Met de bepaling onder d wordt bedoeld dat het college eerst onderzoekt of gebruik van een collectieve voorziening voor het verplaatsen in de leefomgeving de goedkoopst adequate oplossing is om te voorzien in de vervoersbehoefte. Als alternatief voor een individuele scootmobiel of een individuele rolstoel voor incidenteel gebruik is in de gemeente Goirle en gratis scootmobiel- en rolstoelpool (Deelmobiel) beschikbaar.

In het vierde lid wordt het kader aangegeven waarbinnen een sportvoorziening kan worden verstrekt. Een sportvoorziening kan ook iets anders kan zijn dan alleen een sportrolstoel, maar de noodzaak hiervan wordt altijd binnen de kaders van de Wmo beoordeeld.

Artikel 4.2 Regels voor pgb

Eerste lid. Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b van de wet). Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).

Het college toetst de pgb-vaardigheid aan de volgende punten:

- Overziet cliënt zijn eigen situatie?

- Is cliënt op de hoogte van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb?

- Is cliënt in staat op een pgb-administratie bij te houden?

- Kan cliënt uit zichzelf en zelfverzekerd communiceren met andere partijen?

- Is cliënt in staat om zelfstandig te handelen en voor een zorgverlener te Kiezen?

- Is cliënt in staat om afspraken te maken en vast te leggen?

- Kan cliënt beoordelen of de geleverde zorg kwalitatief goed is?

- Kan cliënt de inzet van zorgverleners coördineren?

- Is cliënt in staat om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen?

- Heeft cliënt voldoende juridische kennis over het werk- of opdrachtgeverschap of weet hij deze kennis te vinden?

Het college voert hiertoe een budgetgesprek met de cliënt en de cliënt moet een budgetplan invullen waarin hij beschrijft hoe hij het pgb wil gaan inzetten om de vastgestelde resultaten te bereiken.

Het tweede lid is opgenomen om te voorkomen dat betaling met een pgb een reden is voor mantelzorgers van de cliënt die door (dreigende) overbelasting niet in staat zijn gebruikelijke hulp te leveren, dit alsnog te gaan doen. Hierdoor zou met het pgb een onwenselijke situatie in stand gehouden kunnen worden. De regering is van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

Het derde lid is opgenomen voor eenduidigheid in de procedure bij het verkrijgen van een pgb.

Het vierde lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren. Dit artikel is met name van belang voor pgb's die worden aangevraagd met terugwerkende kracht vóór de datum van het indienen van een aanvraag en waarvan de noodzaak niet meer kan worden vastgesteld. Het behoort tot ieders eigen verantwoordelijkheid om tijdig om ondersteuning te vragen. Het aangaan van onomkeerbare betalingsverplichtingen behoort tot de eigen risicosfeer van de cliënt.

Het vijfde lid regelt onder a: de wijze waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld.

De gemeenteraad moet in de verordening regelen hoe de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.1.3 Wmo 2015). Dat kan per voorziening verschillen. Bovendien kan onderscheid worden gemaakt in tarieven voor formele en informele hulpverleners. Dat betekent niet dat de tarieven zelf in de verordening moeten staan. Maar wel dat uit de verordening moet blijken hoe de tarieven worden berekend. De hoogte van het pgb moet in ieder geval dusdanig zijn dat het toereikend is om de noodzakelijke ondersteuning in te kopen.

Vijfde lid onder b: Het is aan de gemeente om de hoogte van het pgb te bepalen. Hierbij geldt als voorwaarde dat het pgb toereikend moet zijn om de zorg en ondersteuning in te kopen (artikel 2.3.6 lid 1 Wmo 2015 en artikel 2.1.3 lid 2 onder b Wmo 2015). Anders is het budget immers geen zinvol alternatief. Dit betekent dat de gemeente altijd moet onderzoeken of het toegekende pgb-bedrag toereikend is.

Vijfde lid onder c: In de Wmo staat dat het college het pgb mag weigeren voor zover dit hoger is dan de voorziening in natura (artikel 2.3.6 lid 5 Wmo 2015). De hoogte van het pgb is dan niet hoger dan wat de gemeente kwijt zou zijn aan de verstrekking in natura.

Deze bepaling kan haaks staan op het feit dat het pgb toereikend moet zijn om de hulp in te kopen. Het probleem doet zich voor in gevallen waarin de gemeente voor de voorziening in natura een lage prijs (korting) heeft bedongen bij de aanbieder en de cliënt een hoger pgb wenst om bij de door hem gewenste leverancier in te kopen.

De gemeente kan volstaan met het lage pgb conform de kostprijs voor de voorziening in natura. De gemeente moet er dan wel voor zorgen dat de cliënt de voorziening voor dezelfde prijs bij de aanbieder kan inkopen (zie CRvB 19-9-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2829).

Het zesde lid regelt de wijze van vaststelling van het pgb in de verordening. De manier waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld, moet de gemeenteraad in de verordening regelen (zie ook artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel b Wmo 2015). Ook het onderscheid tussen verschillende tarieven (bijvoorbeeld formele en informele hulp) moet in de verordening worden vastgelegd. Dat betekent niet dat de tarieven zelf in de verordening moeten staan. Maar wel dat uit de verordening duidelijk moet blijken hoe de tarieven worden berekend.

Er is bewust gekozen geen ‘harde’ vaststaande tarieven op te nemen. Het hanteren hiervan zou er immers toe kunnen leiden dat weliswaar gehandeld wordt overeenkomstig de berekeningswijze en tarieven van de verordening, maar dat de uitkomst een pgb-hoogte is waarmee de cliënt niet in staat is de benodigde maatschappelijke ondersteuning van derden te betrekken. Om ‘schijnzekerheid’ te voorkomen kiest de gemeente er in plaats daarvan voor om de raad hier de hoofdregels vast te laten leggen en zo de pgb-verstrekkingsbevoegdheid van het college nader vorm te geven. De exacte pgb-tarieven per voorziening zijn opgenomen in het Besluit Wmo en jeugdhulp gemeente Goirle en zijn als zodanig voor iedereen kenbaar.

Zesde lid onder a: Om het juiste percentage te kunnen bepalen moet de gemeente eerst beschikken over de zorg- of arbeidsovereenkomst die de cliënt met zijn zorgaanbieder heeft afgesloten.

Ervaring in de uitvoering heeft aanleiding gegeven om onderscheid te maken in het pgb-percentage bij inzet van ondersteuning door een gekwalificeerde (formele) zelfstandige beroepsbeoefenaar en een niet-gekwalificeerde (informele) hulpverlener of freelancer. Een gekwalificeerde zelfstandige beroepsbeoefenaar die aan alle eisen voldoet als beroepsbeoefenaar heeft nagenoeg dezelfde overheadkosten als een zorginstelling. Bijvoorbeeld voor (bij)scholing, verzekering, belasting en premies. Een zorginstelling moet voldoen aan cao-lonen en andere wettelijke verplichtingen voor personeel en veiligheid. Daarom wordt voor professionele dienstverlening door een zorgaanbieder of gekwalificeerde zelfstandige beroepsbeoefenaar 100% van het vergelijkbare tarief in natura vastgesteld als uitgangspunt voor een pgb.

Kenmerken waaraan getoetst kan worden of een zorgaanbieder als een gekwalificeerde (formele) zelfstandige beroepsbeoefenaar kan worden beschouwd zijn o.a.: als professionele beroepsbeoefenaar ingeschreven zijn bij de Kamer van Koophandel, beschikken over aantoonbare (en van toepassing zijnde) kwalificaties, diploma's en certificaten, aan bijscholing doen binnen het vakgebied, klanten werven en/of meerdere opdrachtgevers/ klanten hebben, voldoen aan het urencriterium om als zelfstandige te worden aangemerkt door de Belastingdienst.

Zesde lid onder b: Een niet-gekwalificeerde (informele) hulpverlener, freelancer of een persoon die bij de cliënt in loondienst werkt volgens de ‘Regeling dienstverlening aan huis’ heeft deze kosten niet, maar moet wel belasting afdragen. Voor dienstverlening door een niet-gekwalificeerde (informele) hulpverlener of freelancer geldt 75% van het tarief in natura als uitgangspunt voor een pgb. Dit zijn bijvoorbeeld informele huishoudelijke hulpen die geen (partner van) familie in de 1e of 2e graad zijn, studenten, buren, vrienden en kennissen, overige personen die diensten verlenen en die niet als formele zorgaanbieder gekwalificeerd kunnen worden.

Zesde lid onder c:

Voor dienstverlening door (partners van) familie in de eerste of tweede graad geldt sinds 1 mei 2019 dat het wettelijk minimumloon moet worden betaald. Dit betekent dat in de zorgovereenkomst of overeenkomst van opdracht het minimumloon moet worden vastgelegd.

Voor dienstverlening door een persoon uit het sociaal netwerk van de cliënt geldt 50% van het tarief in natura. Binnen dit tarief moet het wettelijk minimumloon per uur worden uitbetaald. Een persoon uit het netwerk (familie in de 1e en 2e graad) wordt in principe als niet-professional ingeschakeld, omdat de familieband voor gaat op de professionele kwalificatie. Voor dienstverlening door een persoon uit het sociaal netwerk van de cliënt wordt om die reden het lage pgb-tarief toegekend. Het college kan hiervan in het individuele geval afwijken als hier naar het oordeel van het college aanleiding is.

Het zevende lid regelt de hoogte pgb voor informele hulp. De gemeente heeft de mogelijkheid een lager tarief te hanteren voor het betrekken van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van personen die behoren tot het sociale netwerk. Het college mag ook een lager pgb-tarief hanteren dan de tarieven voor natura-voorzieningen. Voorwaarde is wel dat het lagere bedrag toereikend is om passende zorg en ondersteuning in te kopen. Dit moet de gemeenteraad in de verordening vastleggen (artikel 2.3.6 lid 4 Wmo 2015). Ook de vraag wanneer het formele of informele tarief geldt, moet de gemeenteraad in de verordening regelen.

Het zevende lid onder a: Het pgb-tarief voor informele hulp moet toereikend zijn om tenminste het wettelijke minimumloon en vakantiegeld te betalen. Er kan namelijk sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. In andere gevallen is er sprake van een overeenkomst van opdracht. Door een wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) per 1 januari 2018 moet de cliënt ook in die gevallen tenminste het wettelijk minimumloon en vakantiegeld betalen. Door de wijziging geldt het recht op minimumloon en vakantiebijslag namelijk voor alle personen die tegen beloning arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht, tenzij zij dit doen in de zelfstandige uitoefening van beroep of bedrijf. De relatie tussen informele zorgverlener en cliënt is door de wijziging van de Wml dus aangemerkt als een arbeidsrelatie.

Arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht: van een arbeidsovereenkomst zal niet snel sprake zijn omdat hiervoor nodig is dat een werknemer in dienstbetrekking werkzaam is, waarbij de werkgever werkgeversgezag uitoefent. Er moet dus sprake zijn van een gezagsverhouding tussen de cliënt en de persoon uit het sociaal netwerk. Die gezagsverhouding is er vaak niet bij inzet van mensen uit het sociaal netwerk. Desondanks is het niet uitgesloten en moet het daarom in het individuele geval beoordeeld worden. Wanneer sprake is van een arbeidsovereenkomst van minimaal 4 dagen per week, dan moet bij de bepaling van de hoogte van het pgb rekening worden gehouden met de op cliënt rustende verplichting om werkgeverslasten in te houden (de 'Regeling dienstverlening aan huis' is dan niet meer van toepassing, met als gevolg volledige werkgeversverplichtingen). De SVB houdt deze werkgeverlasten in op het pgb en controleert via de zorgovereenkomst of de juiste arbeidsrelatie gekozen is.

Met hulp uit het sociaal netwerk wordt bedoeld: de natuurlijke persoon die maatschappelijke ondersteuning verleent die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen hem en de cliënt bestaande sociale relatie, tenzij die maatschappelijke ondersteuning beroeps- of bedrijfsmatig wordt verleend (artikel 2 Uitvoeringsregeling Wmo 2015).

Het achtste lid regelt de wijze waarop het pgb voor een zaak wordt vastgesteld. Voor hulpmiddelen wordt uitgegaan van de tarievenlijst die is opgenomen in het Besluit Wmo en jeugdhulp. Deze lijst bevat nieuwprijzen van voorzieningen inclusief onderhoudskosten en eventuele verzekering, die zijn afgeleid van de aanschafwaarde van de voorzieningen in natura.

Negende lid. Voor verhuis- en inrichtingskosten, bepaalde roerende woonvoorzieningen die in eigendom verstrekt worden, sportvoorzieningen en meerkosten van het gebruik van de eigen (aangepaste) auto, heeft het college forfaitaire pgb-bedragen (financiële tegemoetkomingen) vastgesteld die in het Besluit maatschappelijke ondersteuning zijn opgenomen. In situaties waarin die bedragen niet volstaan kan het college maatwerk leveren. Voor hulpmiddelen en woon of vervoersvoorzieningen waarvoor een financiële tegemoetkoming niet van toepassing is, kan een pgb worden verstrekt.

Artikel 4.3 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de wet. Daarin is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

De gemeente heeft ervoor gekozen om de aanvullende pakketten van de collectieve zorgverzekering voor minima uit te breiden. Inwoners die voldoen aan de criteria voor deelname op grond van inkomen en vermogen kunnen kiezen uit meerdere pakketten bij de zorgverzekeraars CZ en VGZ. Het meest uitgebreide pakket biedt veel extra's voor mensen met hoge zorgkosten. Zo kan de eigen bijdrage voor Wmo- en Wlz voorzieningen tot een bepaalde hoogte vergoed worden via de aanvullende verzekering.

Deelname is mogelijk met een inkomen tot 130% van de bijstandsnorm. Personen met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm krijgen van de gemeente nog een extra korting op de premie. Er geldt ook een vermogenstoets conform de vermogensgrenzen van de Participatiewet. De gemeente heeft ervoor gekozen om de beschikbare middelen via de collectieve ziektekostenverzekering in te zetten voor de lagere inkomens en omdat het aansluit bij het gemeentelijke minimabeleid voor medische kosten. De collectieve ziektekostenverzekering geeft nauwelijks extra uitvoeringslasten voor de gemeente en is klantvriendelijk.

Artikel 4.4 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. De verordening moet in ieder geval voorzien in een procedure die waarborgt dat alle mantelzorgers die voldoen aan de voorwaarden, voor het ontvangen van een blijkt van waardering in aanmerking kunnen worden gebracht.

De Wmo staat verwerking van persoonsgegevens van mantelzorgers toe voor de bij verordening geregelde jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Door het aanbieden van informatie over mantelzorg te omschrijven als onderdeel van de waardering, kunnen de contactgegevens van de mantelzorgers hiervoor worden gebruikt.

Artikel 2.1.6 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.