Regeling vervallen per 08-09-2022

Beleidsregels Leerlingenvervoer Gemeente Gooise Meren

Geldend van 01-05-2019 t/m 07-09-2022

Intitulé

Beleidsregels Leerlingenvervoer Gemeente Gooise Meren

(Afgestemd op de uitvoering van de gemeenten Huizen, Gooise Meren, Wijdemeren, Hilversum, BEL Combinatie)

3 april 2019

Beleidsregels Leerlingenvervoer Gemeente Gooise Meren

Inleiding

Door de invoering van de Wet op het Passend Onderwijs is in augustus 2014 het wettelijke regime voor leerlingenvervoer gewijzigd. Belangrijkste uitgangspunt van Passend Onderwijs is dat leerlingen een plek moeten krijgen op een school die past bij hun kwaliteiten en hun mogelijkheden en, als het kan, binnen een reguliere school.

Passend onderwijs vraagt om een regionale benadering en dit heeft zich vertaald in de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden. Daarbij past een zoveel mogelijke uniforme uitvoeringspraktijk voor wat betreft het leerlingenvervoer tussen de regiogemeenten. Het aangepast (taxi)vervoer wordt gezamenlijk aanbesteed.

Naast een passend aanbod aan ouders voor hun kind, staat ook een passende inzet van ouders om hun kind zelf naar school te vervoeren. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • -

    Aangepast (taxi)vervoer is niet vanzelfsprekend;

  • -

    De ouders zijn primair verantwoordelijk voor het vervoer;

  • -

    Zelfstandige mobiliteit is een belangrijke voorwaarde bij het volwaardig meekunnen doen in de samenleving.

De beleidsregels zijn opgesteld omdat de verordening leerlingenvervoer in uitvoerende zin niet alles regelt. De regels bieden duidelijkheid richting ouders en de uitvoeringsdienst over de manier waarop het leerlingenvervoer is geregeld.

1. Maatwerkprincipe

Beleidsregel 1: Bij het beoordelen van aanvragen voor een vervoersvoorziening1, wordt de individuele situatie van de leerling en het gezin betrokken. Voor het bepalen van de vorm van de vervoersvoorziening, zijn niet de beperkingen, maar de mogelijkheden van de leerling en de ouder(s)2 het uitgangspunt. Leerlingenvervoer draagt zo mogelijk bij aan de groei naar zelfstandigheid van leerlingen.

Toelichting: Bij het bepalen van de aanspraak op, en de aard van een vervoersvoorziening wordt het maatwerkprincipe gehanteerd. Maatwerk houdt in dat de vervoersvoorziening wordt afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de leerling en zijn/haar ouder(s).

Uitgangspunt is dat de leerling zo zelfstandig mogelijk naar school reist en zich daarin ontwikkelt. Vanuit het besef dat de ontwikkeling van een kind doorgaans niet stil staat, wordt het leerlingenvervoer zoveel mogelijk afgestemd op de omstandigheden in de vorm van maatwerk. Door het maatwerkprincipe wordt de verbinding gelegd met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, waarin het bevorderen van zelfredzaamheid voorop staat. Het advies en de toelaatbaarheidsverklaring van het samenwerkingsverband over dat perspectief spelen een belangrijke rol bij de besluitvorming over de aard van de vervoersvoorziening.

2. Passend vervoer en begeleiding (art. 11, 12, 13, 17, 18 en 19)

Beleidsregel 2: Ouders zijn primair zelf verantwoordelijk voor het vervoer van de leerling naar school. Pas als de leerling niet zelfstandig kan reizen en als begeleiding niet mogelijk is of tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden, kan er aanleiding zijn voor taxivervoer.

Toelichting: Voor het leerlingenvervoer geldt op grond van de verordening de volgende volgorde:

  • -

    Primair eigen vervoer van de leerling per (brom)fiets, al dan niet onder begeleiding;

  • -

    Openbaar vervoer (OV), al dan niet onder begeleiding, als de leerling niet met de (brom)fiets kan reizen;

  • -

    Aangepast (taxi)vervoer, als de voorgaande opties niet mogelijk zijn.

In de Wet op het Passend Onderwijs is vastgelegd, dat gemeenten bij het vaststellen van de Verordening Leerlingenvervoer rekening moeten houden met de ‘redelijkerwijs te vergen inzet’ van ouders of verzorgers. Als de leerling niet zelfstandig kan reizen, betekent dit dat de ouders primair zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer.

In de verordening is aangegeven dat als begeleiding van de leerling bij het zelfstandig reizen niet kan worden gevraagd er taxivervoer kan worden toegekend. Dat is onder meer aan de orde als begeleiding leidt tot ernstige benadeling van het gezin en een andere oplossing niet mogelijk is. Van ‘ernstige benadeling’ kan bijvoorbeeld sprake zijn in verband met:

  • -

    De duur van de reistijd voor de ouder. Als bovengrens wordt een reistijd van drie uur per dag aangehouden. Is de reistijd langer en kan de leerling niet zelfstandig reizen, dan is in ieder geval aangepast vervoer aan de orde. Het is echter denkbaar dat een kortere reistijd ook onaanvaardbare consequenties heeft, bijv. in combinatie met:

  • -

    De specifieke handicap van de leerling en/of de ouder(s): deze kan zodanig zijn, dat alleen aangepast vervoer aangewezen is;

  • -

    De werksituatie van de ouder: werk is in het algemeen geen reden om tot aangepast vervoer te besluiten, maar in bijzondere omstandigheden kan dit soms toch het geval zijn. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij een (bijstandsgerechtigde) alleenstaande ouder, waar bijzondere werkomstandigheden/-mogelijkheden aan de orde zijn;

  • -

    De gezinssituatie: als de gezinssituatie met zich meebrengt dat de ouder de leerling niet kan begeleiden terwijl dat wel noodzakelijk is. Dat kan bijv. aan de orde zijn in verband met de gezinsgrootte of noodzakelijke begeleiding van andere kinderen.

Het is aan de ouder(s) om aannemelijk te maken dat sprake is van een situatie die tot ‘ernstige benadeling’ leidt. Dit kan bij de behandeling van een aanvraag in het contact met de ouder(s) een gesprekspunt zijn.

Als de leerling in een instelling verblijft dan is de instelling verantwoordelijk voor het vervoer, als van de ouders of verzorgers redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat zij voor het vervoer zorg dragen. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de ouders op grote afstand van de instelling wonen.

3. Eigen vervoer (art. 13 en 19)

Beleidsregel 3: Eigen vervoer door de ouder van de leerling wordt alleen vergoed als:

  • -

    dit voor de gemeente goedkoper is dan de vervoersvoorziening waarop de ouder op grond van de Verordening een beroep op kan doen, of

  • -

    als die vorm van leerlingenvervoer, gelet op de handicap van de leerling, redelijkerwijs niet toegankelijk of geschikt is.

Toelichting: Als er aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouder(s) op aanvraag toestaan de leerling zelf te vervoeren of te laten vervoeren. De vervoerskosten worden dan door de gemeente vergoed. Voorwaarde die daaraan wordt verbonden is dat dit goedkoper is dan het vervoer dat op grond van de Verordening kan worden verstrekt (OV of aangepast vervoer) of dat andere vervoersvoorzieningen niet toegankelijk of geschikt zijn.

Voor leerlingenvervoer is uitgangspunt dat de goedkoopst adequate vervoersvoorziening wordt bekostigd. Is dat reizen via OV, dan worden de kosten OV vergoed. Is dat reizen met de eigen auto of met de fiets, dan wordt daarvoor gekozen. De kosten van OV worden berekend met gebruikmaking van 9292ov optie kortste route per fiets of motorvoertuig, afhankelijk van het gewenste vervoermiddel (gemiddelde lengte retourtraject).

4. Berekening van de afstand tot de school per fiets (art. 1, 3, 10, 13 en 19)

Beleidsregel 4: Bij het beoordelen van het recht op een vervoersvoorziening wordt de afstand van de woning tot de school gemeten met gebruikmaking van de routeplanner www.anwb.nl, optie kortste route per fiets (gemiddelde lengte retourtraject).

Toelichting: Voor een leerling in het primair onderwijs die zelfstandig kan reizen, geldt dat pas recht op een vervoersvoorziening bestaat, als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan 6 km bedraagt. Voor de berekening van de afstand, wordt bij de toetsing van de aanvraag de kortste afstand gemeten via www.anwb.nl, optie kortste afstand per fiets. Als de heenroute onder de km-grens blijft en de terugroute erboven (of vice versa ), dan is de gemiddelde afstand bepalend voor het recht op een vervoersvoorziening.

Gaat het om de vraag wat de hoogte is van de fietsvergoeding, dan moet soms gekozen worden voor een andere dan de kortste route, bijvoorbeeld als de kortste route niet voldoende begaanbaar of veilig is voor de leerling.

5. Berekening van de afstand tot de school per auto (art. 1, 3, 10, 13 en 19)

Beleidsregel 5: Bij het beoordelen van de te bekostigen afstand in geval van vervoer per (eigen) auto, wordt de afstand van de woning tot de school gemeten met gebruikmaking van de routeplanner www.anwb.nl, optie kortste afstand per auto (gemiddelde lengte retourtraject).

Toelichting: De gemeente kan ouder(s) toestemming verlenen om hun kind zelf met de auto te vervoeren. Uitgangspunt is dat dit alleen het geval is, als eigen vervoer goedkoper is. Voor het bepalen van de afstand maakt het college gebruik van de routeplanner van www.anwb.nl, optie kortste route, waarna het gemiddelde van zowel de heen- als terugreis wordt vastgesteld. Als de heenroute onder de km-grens blijft en de terugroute erboven (of v.v.), dan is de gemiddelde afstand bepalend voor het recht op een vervoersvoorziening.

6. Vaststellen van de beperking van kind en/of ouder (art. 11, 17 en 18)

Beleidsregel 6: Voor het vaststellen van de beperking van de leerling in relatie tot de vervoersbehoefte en de inzet van een vervoersvoorziening, wordt uitgegaan van het oordeel van het samenwerkingsverband. Ouders die in aanmerking willen komen voor een vervoersvoorziening overleggen een Toelaatbaarheidsverklaring (TLV) en het volledig ingevulde aanvraagformulier. Op basis van de stukken en een eventueel aanvullend gesprek tussen ouders en gemeente, geeft de gemeente een beschikking af.

Toelichting: Op grond van de artikelen 4 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4 van de Wet op de expertisecentra en artikel 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs heeft de ouder(s) van de leerling die door ‘een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische beperking’ geen gebruik kan maken van OV of eigen vervoer, aanspraak op een vervoersvoorziening. Onder structurele handicap wordt verstaan een beperking, die (naar verwachting) minimaal 6 maanden duurt. Betreft het een tijdelijke beperking van maximaal deze duur, dan wordt voor deze periode een beschikking afgegeven.

Voor het beantwoorden van de vraag of sprake is van een structurele beperking, wordt in principe afgegaan op het oordeel van het samenwerkingsverband, vastgelegd in de volgende documenten:

  • -

    de toelaatbaarheidsverklaring, die wordt afgegeven door het samenwerkingsverband voor een leerling die wordt doorverwezen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs. Daarbij wordt rekening gehouden met de keuzevrijheid van ouder(s) voor onderwijs van een specifieke richting;

  • -

    bij overgang naar het voortgezet onderwijs wordt gekeken naar het ontwikkelingsperspectief, dat door de school is opgesteld over de leerling. Daarin wordt ook een verklaring afgelegd over de mogelijkheden van de leerling om zelfstandig naar school te reizen. Bij kinderen met een structurele beperking kan een vervoersvoorziening worden afgegeven voor de gehele basisschoolperiode. Ouders stellen de gemeente op de hoogte bij een wijziging in de situatie;

  • -

    bij twijfel neemt de gemeente contact op met het samenwerkingsverband voor advies en bespreekt hiermee of er verder medisch onderzoek noodzakelijk is. Dit kan zijn wanneer ouders kiezen voor de niet dichtstbijzijnde toegankelijke school, wanneer deze keuze niet is gebaseerd op een bepaalde richting binnen het onderwijs.

Het is ook denkbaar dat de ouder(s) vanwege een medische beperking niet in staat is om de leerling te begeleiden. Doet de ouder(s) daarop een beroep, dan wordt in de regel een extern medisch advies ingewonnen.

7. Hoogbegaafde leerlingen (art. 23)

Beleidsregel 7: Kiezen de ouder(s) in verband met hoogbegaafdheid van de leerling voor een andere dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school, dan kan uitsluitend een vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer naar die andere school, als de hoogbegaafde leerling als gevolg van een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische beperking niet zelfstandig kan reizen en als die leerling is aangewezen op die andere school.

Toelichting: Uitgangspunt voor leerlingenvervoer is dat de gemeente zorgdraagt voor het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Hoogbegaafde leerlingen kunnen in de regel terecht bij de dichtstbijzijnde toegankelijke school binnen een samenwerkingsverband. Incidenteel zal dat anders kunnen liggen, als er naast de hoogbegaafdheid ook sprake is van een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap. Dan is het mogelijk, dat een verder weggelegen school aangewezen is, gelet op de specifieke beperkingen van de leerling.

8. Afwijkende bestemmingen (art. 1, 20 en 21)

Beleidsregel 8: Een vervoersvoorziening is bestemd voor het vervoer van huis naar school. Bekostiging of vervoer naar een ander adres kan niet plaatsvinden, tenzij sprake is van:

  • -

    co-ouderschap;

  • -

    stage;

  • -

    andere zwaarwegende omstandigheden.

Voorwaarde is, dat er een vaste structuur in het vervoer zit.

Toelichting: Leerlingenvervoer is slechts bestemd voor het vervoer van en naar school. Vervoer naar een andere locatie valt buiten de zorgplicht van de gemeente. In de verordening zijn op dat uitgangspunt enkele uitzonderingen geformuleerd voor weekend- en vakantievervoer bij verblijf in een internaat of bij een pleeggezin (artikelen 20 en 21 Verordening leerlingenvervoer). Het komt geregeld voor dat ouder(s) een vervoersvoorziening naar een andere bestemming voor de leerling wensen. Denk aan buitenschoolse of informele opvang, bezoek aan een andere ouder of een behandelinstituut. Daar kan in beginsel geen vervoersvoorziening voor worden toegekend. Soms is dit echter toch mogelijk. Allereerst doet zich dat voor als sprake is van co-ouderschap. Daarvan is sprake, als de leerling in een vaste structuur afwisselend bij één van beide ouders verblijft. Een vervoersvoorziening kan dan worden toegekend voor het vervoer naar de adressen van beide ouders, mits uiteraard aan het afstandscriterium wordt voldaan. Beide ouders moeten afzonderlijk een aanvraag indienen bij de eigen woongemeente.

Daarnaast kan een vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer van huis naar een stageplek. De stage moet dan onderdeel uitmaken van het regulier schoolprogramma en in de schoolgids zijn vastgelegd. Wel is aandachtspunt dat ook voor vervoer naar een stageadres het afstandscriterium geldt. Ten slotte kan er incidenteel sprake zijn van zwaarwegende omstandigheden, die met zich meebrengen, dat toch een vervoersvoorziening naar een ander adres kan worden toegekend. Gedacht kan worden aan een crisissituatie waardoor tijdelijke opvang elders noodzakelijk is, of een dringende behandeling in een medische instelling. Uitgangspunt is daarbij wel, dat als voor dezelfde rit gebruik gemaakt kan worden van ander vervoer, het primaat bij dat vervoer ligt en leerlingenvervoer eventueel aanvullend daarop wordt ingezet. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als een leerling gebruik kan maken van vervoer op grond van de Zorgverzekeringswet of de wet langdurige zorg. Zie ook beleidsregel 9.

9. Tijdelijk verblijf buiten gemeente (art. 1 en 3)

Beleidsregel 9: Bij tijdelijk verblijf van de leerling in een andere gemeente dan de gemeente van inschrijving in de Basisregistratie personen, geldt binnen de regio ‘Gooi- en Vechtstreek’ dat de eerste zes weken na uithuisplaatsing de gemeente van inschrijving verantwoordelijk is voor het leerlingenvervoer.

Toelichting: Het komt met een zekere regelmaat voor, dat een leerling bijv. vanwege uithuisplaatsing tijdelijk in een andere gemeente verblijft dan de gemeente waar hij/zij staat ingeschreven. Bij uithuisplaatsing kan doorgaans lastig ingeschat worden hoe lang dat zal duren. Uit een oogpunt van uitvoerbaarheid is in regionaal verband afgesproken dat de eerste 6 weken na uithuisplaatsing de ‘oude’ gemeente nog verantwoordelijk is voor het leerlingenvervoer. Binnen die periode zal op basis van onderling overleg tussen de betrokken gemeenten en andere betrokken partijen nader beoordeeld worden:

  • -

    naar welke school de leerling het beste kan;

  • -

    welke vervoersvoorziening daarbij eventueel past;

  • -

    welke gemeente de kosten voor zijn rekening neemt (na de eerste zes weken). Daarbij kan een kostenverdeling aan de orde zijn.

10. Afwijkende schooltijden (art. 1 en 3)

Beleidsregel 10: Als de leerling door een beperking slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, waardoor afwijkende schooltijden gelden, kan daar in uitzonderlijke gevallen bij het aangepast (taxi)vervoer rekening mee worden gehouden.

Toelichting: Voor aangepast (taxi)vervoer wordt aangesloten bij de schooltijden, zoals deze zijn vermeld in de schoolgids. Soms wordt een verzoek ingediend voor aangepast vervoer op andere tijden. Het is denkbaar dat het door een handicap voor de leerling te belastend is om het volledige onderwijsprogramma te volgen. Bij het aangepast (taxi)vervoer kan daarmee rekening worden gehouden. Wel streeft het college ernaar, om in overleg met de school het vervoer in de ochtend of de middag gelijktijdig met het reguliere leerlingenvervoer te laten plaatsvinden.

11. Duur van de vervoersvoorziening (art. 4 en 5)

Beleidsregel 11: Een vervoersvoorziening wordt toegekend voor de periode dat de leerling naar verwachting naar een bepaalde school zal gaan, als er naar het oordeel van het college geen wijziging van relevante feiten en omstandigheden te verwachten is, die tot een aanpassing van de toegekende vervoersvoorziening zal leiden. Er kan een heronderzoek plaatsvinden naar het recht op en de vorm van de vervoersvoorziening. In andere gevallen wordt de vervoersvoorziening beperkt tot een kortere periode en moet voor de volgende periode opnieuw een aanvraag worden gedaan. Is er sprake van leerlingen met ontwikkelingsperspectief als bedoeld in beleidsregel 1, dan wordt de vervoersvoorziening toegekend voor de duur van één of twee jaar, al naar gelang van dat perspectief.

Toelichting: Als een vervoersvoorziening wordt toegekend, en het betreft een stabiele situatie, dan is het uitgangspunt, dat dit voor de verwachte schoolduur zal zijn. Het gaat dan om gevallen waarbij geen wijziging van de vervoersvoorziening te verwachten is. Het is in dat geval niet nodig om ieder jaar opnieuw een aanvraag in te dienen. Uit een oogpunt van lastenverlichting en doelmatigheid wordt voor deze werkwijze gekozen. Ouders worden op het aanvraagformulier gewezen op het feit dat zij wijzigingen moeten melden.

Van het genoemde uitgangspunt kan worden afgeweken. Dat kan op individuele gronden zijn, maar ook categoriaal. Bij een verhuizing die bij de aanvraag reeds was voorzien zal de vervoersvoorziening bijvoorbeeld doorgaans beperkt worden tot de periode tot aan de verhuizing. Ook als een plaatsing op een andere school is voorzien, dan is het doelmatig om de vervoersvoorziening in tijd te beperken tot de geplande ‘transfer’. Daarnaast kan voor bepaalde doelgroepen worden besloten de toekenning in tijd te beperken. Gedacht moet dan bijvoorbeeld worden aan leerlingen van een bepaalde school, die opgeheven of verplaatst gaat worden of bij leerlingen met bepaalde aandoeningen en een onduidelijk ontwikkelperspectief, of een ontwikkelingsperspectief dat ertoe kan leiden dat binnen afzienbare tijd een wijziging van de vervoersvoorziening aan de orde zal zijn. Afhankelijk van de aard en inhoud van het perspectief zal de vervoersvoorziening dan toegekend kunnen worden voor de duur van één of twee jaar.

12. Herziening en terugvordering van bekostiging (art. 6)

Beleidsregel 12: Is er ten onrechte en/of teveel bekostiging aan de ouders verstrekt, doordat sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht (artikel 6 lid 1 Verordening), door een administratieve vergissing, of anderszins, dan wordt de bekostiging herberekend en herzien en het daarmee gemoeide bedrag teruggevorderd. Van terugvordering kan worden afgezien als er sprake is van dringende redenen en terugvordering onaanvaardbare consequenties heeft voor de ouder(s) en/of de leerling.

Toelichting: is er ten onrechte of teveel verstrekt aan de ouder(s), dan is het uitgangspunt dat dit terugbetaald moet worden. Soms kan van terugvordering worden afgezien. Dat kan incidenteel aan de orde zijn bij dringende redenen, bijv. bij een zware psychosociale problematiek van de betreffende ouder(s), in combinatie met een forse schuldenlast, terwijl de terugvordering een ingezet hulpverleningstraject aanmerkelijk zou belemmeren. Met nadruk wordt hier gesteld, dat terugvordering regel is, en afzien van terugvordering een uitzondering op die regel. Het ligt daarom op de weg van de belanghebbende om het bestaan van dringende redenen overtuigend aan te tonen.

In sommige situaties kan de teveel verstrekte bekostiging worden verrekend met toekomstige verstrekkingen. Hiermee moet echter terughoudend worden omgegaan, omdat voorkomen moet worden dat verrekening ertoe leidt dat schoolverzuim optreedt.

13. Onaanvaardbaar gedrag leerlingen (art. 2 en 3)

Beleidsregel 13: De ouder(s) van een leerling die gebruik maakt van het aangepast (taxi)vervoer en onaanvaardbaar gedrag vertoont tijdens het vervoer wordt door het college schriftelijk in kennis gesteld van het gedrag van de leerling. Dit gebeurt nadat de leerling daarop herhaalde malen is aangesproken door de chauffeur. Als het gedrag verwijtbaar onaanvaardbaar is, zet het college de volgende stappen:

  • -

    Ouders uitnodigen voor een gesprek over het gedrag van de leerling. Afhankelijk van de uitkomst al dan niet overgaan tot afgeven:

  • -

    Waarschuwing (bij de kennisgeving) dat de leerling bij voortzetting van het gedrag de toegang tot het vervoer wordt ontzegd

Als er vervolgens geen verbetering optreedt, achtereenvolgens:

  • -

    Schorsing voor een dag. Geen verbetering, dan

  • -

    Schorsing voor een week. Geen verbetering, dan

  • -

    Schorsing voor drie maanden. Geen verbetering, dan

  • -

    Beëindiging vervoersvoorziening

Toelichting: het recht op een vervoersvoorziening is geen absoluut recht. Als de leerling zich onaanvaardbaar gedraagt, kan dit gedrag er uiteindelijk toe leiden dat de vervoersvoorziening beëindigd wordt. Onder onaanvaardbaar gedrag wordt verstaan het gedrag dat onder de gegeven omstandigheden in het maatschappelijk verkeer onacceptabel is. Gedacht kan worden aan beschadiging van het interieur van de taxibus, mishandeling van medepassagiers, grove belediging of bedreiging van de chauffeur etc. Voordat daar echter consequenties aan worden verbonden wordt nagegaan of het gedrag verwijtbaar is. Bepaalde aandoeningen kunnen met zich meebrengen, dat dit niet het geval is. In dat geval zal beoordeeld moeten worden of een andere vervoersvoorziening uitkomst biedt. Daarbij moet wel worden aangetekend, dat ook van de vervoerder mag worden verwacht dat de chauffeurs getraind zijn om om te kunnen gaan met ‘lastige’ leerlingen.

14. Toepassing hardheidsclausule (art. 23)

Beleidsregel 14: Uitgangspunt bij het toepassen van de hardheidsclausule in de verordening is dat deze alleen kan worden toegepast als toepassing van de verordening of deze beleidsregels tot onaanvaardbare consequenties in het individuele geval leidt.

Toelichting: De hardheidsclausule kan in beeld komen, als toepassing van de regels uit de verordening leidt tot onaanvaardbare situaties voor de leerling en/of voor de ouders (‘onbillijkheden van overwegende aard’). Op basis van de hardheidsclausule kan van alle bepalingen uit de Verordening of de beleidsregels worden afgeweken. Die consequenties kunnen van verschillende aard en omvang zijn.


Noot
1

Onder vervoersvoorziening wordt zowel het aangepaste taxivervoer verstaan, als bekostiging van het eigen vervoer door de leerlingen en/of de ouder(s), zie artikel 1 Verordening Leerlingenvervoer gemeente Gooise Meren 2019

Noot
2

Waar ‘ouder’ wordt genoemd, wordt ook ‘verzorger’ bedoeld.