Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening maatschappelijke ondersteuning Gouda 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2017

Verordening maatschappelijke ondersteuning Gouda 2015

De raad van de gemeente Gouda;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 september 2014;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gelezen het advies van de Wmo-raad;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gouda 2015:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • -

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met  een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • -

    andere voorziening: voorzieningen op basis van een andere wet dan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • -

    bijdrage in de kosten: de bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

- melding: de mededeling aan het college door of namens een persoon dat deze behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning;

-hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

- gesprek: het gesprek als bedoeld in artikel 3;

  • -

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • -

    voorliggende voorziening: een andere voorziening die vergelijkbaar is met een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, waardoor geen voorziening op grond van deze verordening hoeft te worden verleend;

  • -

    voorziening in natura: een voorziening om de zelfredzaamheid of participatie van een ingezetene te verbeteren of te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • -

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2 Melding hulpvraag

Een cliënt kan een hulpvraag melden bij het college.

Artikel 3 Het gesprek

·1.

Het college onderzoekt na de melding in een gesprek met de cliënt, zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

  • a.

    zijn behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren, waarbij het vertrekpunt de eigen regie van de cliënt is;

  • b.

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • c.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemene voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren;

  • d.

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie;

  • e.

    de mogelijkheden en de grenzen aan de belastbaarheid van de mantelzorger en zijn ondersteuningsbehoefte, alsmede de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • f.

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie;

  • g.

    de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met   zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

  • h.

    de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

  • i.

    welke bijdragen in de kosten de cliënt zal zijn verschuldigd;

  • j.

    de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • k.

    Indien de cliënt na een melding in heldere bewoordingen heeft aangegeven waardoor de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college, onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2. van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

    • 2.

      Indien de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, lid 2 van de wet, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4 Het verslag

  • 1. Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college de cliënt een schriftelijke weergave van het gesprek, waarin tevens de resultaten van het onderzoek in duidelijke en heldere bewoordingen zijn weergegeven.

  • 2. De schriftelijke weergave wordt zowel door of namens de gemeente en door of namens de cliënt voor gezien of voor akkoord ondertekend.

  • 3. Door of namens cliënt wordt de ondertekende schriftelijke weergave van het gesprek binnen 3 werkdagen aan de contactpersoon waarmee het gesprek is gevoerd, geretourneerd.

Artikel 5 De aanvraag

  • 1. Een cliënt kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier.

  • 3. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als dat op het verslag is aangegeven.

Artikel 6 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Bij het beoordelen van de aanvraag om een maatwerkvoorziening neemt het college het verslag van het gesprek, indien dit is gemaakt, als uitgangspunt.

  • 2.

    Alle mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp en zorg, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene, algemeen gebruikelijke of andere voorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te handhaven of verbeteren, of te regelen dat hij geen behoefte meer heeft aan beschermd wonen of opvang, worden in het gesprek betrokken.

  • 3.

    Of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt, wordt vastgesteld op basis van de volgende criteria:

    • a.

      vergroten zelfredzaamheid of participatiemogelijkheden, waardoor de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven;

    • b.

      noodzaak tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang;

    • c.

      geen voorliggende of algemeen gebruikelijke voorziening;

    • d.

      geen voorzienbaarheid, waaronder kosten die de cliënt reeds voor het indienen van de aanvraag heeft gemaakt, tenzij:

1°. het college vooraf uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven, of

2°. het college de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

  • e.

    geen vergoeding van hulpmiddelen binnen de afschrijvingstermijn van de eerder verstrekte gelijkwaardige hulpmiddelen, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

  • f.

    goedkoopste adequate voorziening

Artikel 7 Regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet een pgb.

  • 2. Het college verstrekt geen pgb als uit het onderzoek blijkt dat de cliënt niet in staat is de zorg in te kopen of (gebleken) niet in staat is verantwoord met het budget om te gaan.

  • 3. De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van de in de betreffende situatie goedkoopst  adequate voorziening in natura. Het pgb bedraagt maximaal 75% van de kostprijs als sprake is van diensten en als sprake is van voorzieningen dan is het pgb maximaal de kostprijs die het college zou moeten betalen bij zorg in natura. Het pgb is toereikend voor de inkoop daarvan, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb voor een specifieke maatwerkvoorziening wordt vastgesteld.

  • 5. Op het pgb is de bijdrage in de kosten van toepassing.

  • 6. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betreffende het tarief, betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:

    • a.

      dat deze persoon een lager tarief betaald krijgt voor zijn diensten vergelijkbaar met bruto uurloon conform de Wet Minimumloon of maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende pgb-uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners, en

    • b.

      dat tussenpersonen of belangbehartigers niet uit het pgb mogen worden betaald

    • c.

      dat het pgb wordt verstrekt bij langdurige ondersteuning tot maximaal de duur van de indicatie, tenzij anders besloten wordt,

    • d.

      het college stelt nadere kwaliteitseisen op ten aanzien van de persoon uit het sociaal netwerk die de ondersteuning levert en ten aanzien van de ondersteuning die door de persoon uit het sociaal netwerk wordt geleverd.

  • 7. Een pgb wordt alleen ten behoeve van een persoon uit het sociaal netwerk verstrekt als de cliënt afhankelijk is van de continuïteit van de ondersteuning.

  • 8. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan geen hulpmiddelen of woningaanpassingen betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.

  • 9. De cliënt is verplicht om een persoonlijk plan, als bedoeld in artikel 2.3.2, lid 2, van de wet in te dienen.

Artikel 8 Tegemoetkoming meerkosten

  • 1. Het college kan in overeenstemming artikel 2.1.7 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verbanden houdende aannemelijke meerkosten hebben een tegemoetkoming verstrekken.

  • 2. Het college kan nadere regels opstellen over de wijze waarop en voorwaarden waaronder zij de tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid verstrekt.

Artikel 9 Regels voor bijdrage in de kosten

  • 1. Het college kan nadere regels vaststellen:

    • a.

      voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd;

    • b.

      wat per soort algemene voorziening de hoogte van de bijdrage in de kosten is;

    • c.

      voor welke groepen van cliënten een daarbij aan te geven korting op de bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening van toepassing is;

    • d.

      op welke wijze de kostprijs van algemene voorzieningen wordt berekend;

    • e.

      voor welke maatwerkvoorziening dan wel pgb een cliënt een bijdrage in de kosten volgens de landelijke inkomensafhankelijke eigen bijdrageregeling is verschuldigd, en

    • f.

      dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb afhankelijk is van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot;

    • g.

      dat in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zesde lid, de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door een andere instantie dan het CAK worden vastgesteld en geïnd;

    • h.

      dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 2. Het college kan jaarlijks per 1 januari de bijdragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 10 Weigeringsgronden

  • 1. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening:

    • a.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Gouda, behoudens het een aanvraag om een maatwerkvoorziening is van een ingezetene van Nederland voor opvang dan wel voor beschermd wonen.

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, of met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • d.

      indien de voorziening niet langdurig noodzakelijk is;

    • e.

      indien de situatie van de cliënt niet (goed) kan worden beoordeeld doordat hij niet voldoet aan de medewerkingsplicht, bedoeld in artikel 2.3.8, derde lid, van de wet;

    • f.

      in de gevallen, bedoeld in artikel 2.3.5, zesde lid, en 2.3.6, vijfde lid, van de wet;

    • g.

      indien deze geen passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven;

    • h.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die de belanghebbende vóór het indienen van de aanvraag heeft gerealiseerd of heeft geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of tenzij achteraf nog valt vast te stellen dat de voorziening noodzakelijk was en als goedkoopste adequate voorziening aan te merken valt, of

    • i.

      voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten of als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Het college verstrekt geen woonvoorziening:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daar vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

Artikel 11 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen,eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie en de eigen mogelijkheden van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg, specifiek de inzet van mantelzorg en het sociaal netwerk van de cliënt;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 12 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs  duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande het recht op een voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een besluit genomen op grond van deze verordening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een besluit op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens heeft plaatsgevonden, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken indien blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Indien een besluit tot verlening van een voorziening is ingetrokken, kan op grond van artikel 2.4.1 van de wet een reeds uitbetaald pgb worden teruggevorderd.

  • 6. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggehaald.

Artikel 13 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 14 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Het college houdt bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, rekening met in ieder geval:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2.

    Het college houdt bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, rekening met in ieder geval:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

1o. aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

2o. instructie over het gebruik van de voorziening;

3o.  onderhoud van de voorziening;

4o  verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 15 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, hebben een cliëntenraad die belast is met de behartiging van de van de gemeenschappelijke belangen van de cliënten van de aanbieder.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de voorwaarden waaraan een cliëntenraad moet voldoen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van nadere regels door periodieke overleggen met de aanbieders en de cliëntenraden, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 16 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning maar waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 17 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Gouda 2015.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 5 november 2014.

De raad der gemeente voornoemd,

, voorzitter

, griffier

toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gouda 2015