Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Gouda houdende regels omtrent de heffing en de invordering van staangeld (Verordening staangeld 2021)

Geldend van 16-12-2020 t/m 31-12-2021

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Gouda houdende regels omtrent de heffing en de invordering van staangeld (Verordening staangeld 2021)

De raad van de gemeente Gouda;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 november 2020, nummer 4361;

gelet op artikel 156, eerste en tweede lid, onderdeel h, artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b, van de Gemeentewet;

besluit tot vaststelling van:

Verordening op de heffing en de invordering van staangeld 2021

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    standplaats : een standplaats als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Wet op de huurtoeslag;

  • b.

    woonwagen : een woonwagen als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet op de huurtoeslag;

  • c.

    huurovereenkomst : de overeenkomst tussen de huurder en de verhuurder van de standplaats met toebehoren, waarin de huurbepalingen voor de standplaats zijn geregeld;

  • d.

    maand : een kalendermaand

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam 'staangeld' wordt een recht geheven voor het hebben van een standplaats voor een woonwagen, daaronder begrepen de diensten die met de standplaats verband houden.

Artikel 3 Belastingplicht

Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geheven van degene die de standplaats heeft. Als degene die de standplaats heeft wordt aangemerkt de hoofdbewoner van de woonwagen. Wie als hoofdbewoner wordt aangemerkt wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

Artikel 4 Vrijstelling

Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt niet geheven zolang voor de standplaats een huurovereenkomst geldt.

Artikel 5 Belastingtarieven

Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 6 Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is een maand.

Artikel 7 Wijze van heffing

Het recht wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. Het recht als bedoeld in artikel 2 is verschuldigd bij het begin van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, dan wel de vrijstelling genoemd in artikel 4 vervalt, wordt het tarief uit de tarieventabel vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller vermeldt het werkelijk aantal ingenomen c.q. gebruikte kalenderdagen en waarvan de noemer vermeldt dertig.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, dan wel de vrijstelling genoemd in artikel 4 van toepassing wordt, wordt het tarief uit de tarieventabel vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller vermeldt het werkelijk aantal ingenomen c.q. gebruikte kalenderdagen en waarvan de noemer vermeldt dertig.

  • 4. Belastingaanslagen van € 5,-- of minder worden niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op één aanslag verschuldigde bedragen voor belastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk 14 dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het voorgaande lid gestelde termijn.

Artikel 10 Kwijtschelding

Bij de invordering van staangeld wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11 Machtiging tot overdracht van bevoegdheden

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het wijzigen van de tarieven die zijn opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van staangeld.

Artikel 13 Overgangsrecht

De ‘Verordening staangeld 2020’ van 11 december 2019 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 14, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 14 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening staangeld 2021'.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 9 december 2020.

De raad der gemeente voornoemd,

griffier

mr. drs. E.J. Karman-Moerman

voorzitter

mr. drs. P. Verhoeve

Bijlage 1 Tarieventabel behorende bij de Verordening staangeld 2021

Oppervlakte standplaats:

(geen berging, geen sanitair, geen HR combi-ketel)

Staangeld 2021 per maand:

kleiner dan 145 m2

€ 103,59

 
 

145 t/m 170 m2

€ 143,83

 
 

171 t/m 224 m2

€ 184,09

 
 

225 t/m 249 m2

€ 195,60

 
 

250 t/m 274 m2

€ 207,11

 
 

275 t/m 299 m2

€ 218,59

 
 

300 t/m 324 m2

€ 230,10

 
 

325 en meer m2

€ 241,60

In afwijking van bovenstaande tabel geldt voor de standplaatsen Eerste Moordrechtse Tiendweg 14, 18, 22, 24, 28 en 34 (berging aanwezig: ja; sanitair aanwezig: ja) een staangeld van € 210,96 per maand tot het moment dat deze standplaatsen vrijkomen.