Regeling vervallen per 31-12-2016

Erfgoedverordening 2010 gemeente Groningen

Geldend van 04-10-2013 t/m 30-12-2016

Intitulé

ERFGOEDVERORDENING 2010 GEMEENTE GRONINGEN

DE RAAD VAN DE GEMEENTE GRONINGEN;

Gezien het voorstel van het college van 13 april 2010,

(Gr10.2237489);

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 14, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988;

BESLUIT:

vast te stellen de Erfgoedverordening 2010 gemeente Groningen.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

    • 1.

      zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;

  • ab.

    archeologische monumenten: de monumenten als bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • b.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

  • c.

    beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • d.

    monumentencommissie: de op basis van artikel 15 lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de verordening en het monumentenbeleid;

  • e.

    gemeentelijke archeologische beleidskaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven, waarbij onderscheid wordt gemaakt in hoge, middelhoge en lage trefkans;

  • f.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • g.

    hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;

  • h.

    middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie;

  • i.

    lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;

  • j.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • k.

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

  • l.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de kwaliteiten en betekenis van een monument als bedoeld onder a.;

  • m.

    bevoegd gezag: het college, tenzij op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht anders is bepaald.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 2 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak of terrein aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3. De aanwijzing kan geen zaak of terrein betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Groningen.

Artikel 3 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een zaak of terrein als bedoeld in het vorige artikel de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 6 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat de betreffende zaak of terrein niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 9 tot en met 11 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 2, tweede en derde lid, alsmede artikel 3, 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 2, tweede lid, en de artikelen 4 en 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4. Het bevoegd gezag kan voorschrijven dat de aanvrager van een vergunning als bedoeld in het tweede lid bouwhistorisch onderzoek moet verrichten.

Artikel 10 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Het bevoegd gezag kan de monumentencommissie om advies vragen voordat zij beslist op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 9.

  • 2. Binnen twee weken na de adviesaanvraag brengt de monumentencommissie schriftelijk een gemotiveerd advies uit aan het bevoegd gezag.

Artikel 11 Intrekken van de vergunning

Het bevoegd gezag kan de vergunning intrekken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften bedoeld in artikel 9 niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

  • d.

    binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning geen begin met de werkzaamheden is gemaakt;

  • e.

    tussen het begin en het einde van de werkzaamheden deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen.

  • f.

    de vergunninghouder daar om heeft verzocht.

Hoofdstuk 4 Rijksmonumenten

Artikel 12 Vergunning voor wijziging van een beschermd rijksmonument

  • 1. Het bevoegd gezag zendt een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Het bevoegd gezag kan voorschrijven dat de aanvrager van een vergunning als bedoeld in het eerste lid bouwhistorisch onderzoek moet verrichten.

Hoofdstuk 5 Instandhouding van archeologische Verwachtinsgebieden

Artikel 13 Instandhoudingsbepaling

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften in een archeologisch verwachtingsgebied als bedoeld in artikel 1 onder f de bodem dieper dan 30 cm onder de oppervlakte te verstoren.

  • 2. Het verbod in het vorige lid is niet van toepassing indien

    • a.

      het een verstoring betreft van een archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart en waarbij die verstoring plaatsvindt:

      • -

        in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde, of;

      • -

        in een gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarde, waarbij het te verstoren oppervlak minder dan 200 m²;

      • -

        in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren oppervlak minder dan 50 m² en niet dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld is;

    • b.

      in het geldende bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg en archeologische waarden die voldoen aan de Wet op de Archeologische Monumentenzorg;

    • c.

      in een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • d.

      in een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (sloopvergunning in beschermd stads- en dorpsgezicht) voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • e.

      het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;

    • f.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • -

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • -

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 14 Termijnen vergunningverlening

  • 1. Het college beslist binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 13 lid 1.

  • 2. Het college kan de in het vorige lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het vorige lid genoemde termijn.

  • 3. Indien het college niet voldoet aan het eerste of tweede lid, wordt de vergunning geacht van rechtswege te zijn verleend.

Artikel 15 Aanvraag vergunning als bedoeld in artikel 13 lid 1

  • 1. Een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 13 lid 1 moet met de daarbij behorende bescheiden in 4-voud worden ingediend bij het college.

  • 2. Het college stelt de indieningsvereisten vast voor de in het vorige lid bedoelde aanvraag en is bevoegd nadere gegevens van aanvrager te verlangen, zoals de rapportage van een bouwhistorisch en/of archeologisch onderzoek.

Artikel 16 Intrekken van de vergunning

Het college kan de vergunning als bedoeld in artikel 13 intrekken indien

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften bedoeld in artikel 13 niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

  • d.

    binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning geen begin met de werkzaamheden is gemaakt;

  • e.

    tussen het begin en het einde van de werkzaamheden deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen.

  • f.

    de vergunninghouder daar om heeft verzocht.

Artikel 17 Opgravingen en begeleiding

  • 1. Indien onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder k, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek;

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder j van deze verordening ter goedkeuring aan het college te overleggen.

  • 2. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het college advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 18 Monumentencommissie

  • 1. De monumentencommissie adviseert de raad danwel het college, elk naar gelang diens bevoegdheden, desgevraagd over aanwijzingsvoorstellen voor beschermde stads- en dorpsgezichten en de daarmee samenhangende bestemmingsplannen.

  • 1. De monumentencommissie adviseert desgevraagd over aanvragen van een omgevingsvergunning voor bouw en sloop in beschermde stadsgezichten.

  • 2. Binnen twee weken na de adviesaanvraag als bedoeld in het vorige lid brengt de monumentencommissie schriftelijk een gemotiveerd advies uit aan het college.

Artikel 19 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, indien de schade in relatie staat tot:

    • a.

      de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 9 te verlenen;

    • b.

      de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 9;

    • c.

      de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 9, derde lid;

    • d.

      de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 13, tweede lid, onder d;

    • e.

      de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 13 te verlenen;

    • f.

      de voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 13;

    • g.

      een aanwijzing als bedoeld in artikel 17, tweede lid, tweede volzin.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing (planschade).

Artikel 20 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen omtrent de onderwerpen die deze verordening betreffen.

Artikel 21 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met de artikelen 9, 13 en 14, eerste lid, onder b van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 22 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast deinspecteurs bouw- en woningtoezicht.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 23 Intrekken oude regeling

De Monumentenverordening Gemeente Groningen 2006 wordt ingetrokken, met dien verstande dat artikel 11 van de Monumentenverordening van kracht blijft tot in werking treding van artikel 10 van de Erfgoedverordening.

Artikel 25 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van bekendmaking. In afwijking van het voorgaande treedt artikel 10 van deze verordening in werking op de dag dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking is getreden.

Artikel 26 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening 2010 gemeente Groningen.

Ondertekening

Gedaan te Groningen in de openbare raadsvergadering van 26 mei 2010.
De griffier,
D.H. Vrieling.
De voorzitter,
Dr. J.P. (Peter) Rehwinkel

Algemene toelichting en Artikelsgewijze toelichting

Toelichting