Regeling vervallen per 01-05-2018

Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 2009

Geldend van 15-10-2009 t/m 30-04-2018

Intitulé

Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 2009

De raad van de gemeente Gulpen-Wittem;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 10-02-2009 betreffende bovengenoemd onderwerp;

overwegende dat het wenselijk is om regels vast te stellen voor een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte en voor het uitgeven van vergunningen voor het parkeren;

gelet op het bepaalde in artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

besluit

Vast te stellen de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 2009 (hierna te noemen: Parkeerverordening Gulpen-Wittem 2009).

AFDELING I Definities en begripsomschrijving

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990;

  • b.

    motorvoertuig: alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan over spoor te worden voortbewogen;

  • c.

    brommobiel: bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een carrosserie;

  • d.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • e.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • f.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeerders en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • g.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorend bij parkeerapparatuur;

  • h.

    vergunninghoudersparkeerplaats: een parkeerplaats die

    • 1.

      is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of

    • 2.

      gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • i.

    vergunning: een door burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of vergunninghoudersparkeerplaatsen;

  • j.

    vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • k.

    eigen parkeerplaats: een parkeerplaats in een garage of op een terrein, waarover de aanvrager kan beschikken of de beschikking kan krijgen, omdat deze volgens een raadsbesluit, een bouwvergunning, een erfpachts- of splitsingsakte of een huur- of koopovereenkomst voor gebruik bij de woning van de aanvrager is bestemd. Hierbij wordt uitgesloten dat gedeelte van het terrein waarop een recht van overpad berust en waar, door plaatsing van een motorvoertuig, de doorgang ernstig wordt belemmerd.

  • l.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem.

AFDELING II Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen

Artikel 2

  • 1. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren alleen aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3

  • 1. Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op vergunninghoudersparkeerplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde vergunning kan worden onderscheiden in een vergunning voor bewoners, voor bedrijfsvoertuigen, voor werknemers en in het kader van (tijdelijke) werkzaamheden.

Artikel 4

Het college kan nadere regels stellen voor het aanvragen en verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 3.

Artikel 5

  • 1. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.

  • 2. Het college kan de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste acht weken verlengen. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 6

  • 1. Een vergunning wordt ten minste voor één kwartaal en maximaal voor twee jaar verleend.

  • 2. In afwijking van het gestelde onder lid 1 wordt een vergunning voor een bedrijf dat aantoont dat het werkzaamheden dient uit te voeren in een gebied met vergunninghoudersparkeerplaatsen en/of parkeerapparatuurplaatsen voor ten minste één dag en maximaal voor één jaar verleend.

  • 3. De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

  • a. de periode waarvoor de vergunning geldt;

  • b. het gebied of de gebieden waarvoor de vergunning geldt;

  • c. het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning wordt verleend, tenzij de vergunning niet op kenteken wordt afgegeven. In dit laatste geval zal de vergunning de naam van de vergunninghouder en/of adres waarop de vergunning wordt afgegeven bevatten.

  • 3. Bij verlies of diefstal van de in lid 1 en 2 bedoelde vergunning binnen de geldigheidsduur kan op een daartoe strekkend verzoek een nieuwe vergunning worden verstrekt.

Artikel 7

  • 1. Het college kan een vergunning intrekken of wijzigen:

    • a.

      op verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, waar hij woont verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

    • c.

      wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

    • d.

      wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

    • e.

      wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • f.

      wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • g.

      om redenen van openbaar belang.

  • 2. De betrokkene wordt van het intrekken of wijzigen van de vergunning schriftelijk en met redenen omkleed in kennis gesteld.

  • 3. De vergunninghouder is verplicht wijzigingen in één van de omstandigheden, die relevant waren voor het verlenen van de vergunning, binnen een maand na bekend worden met nieuwe feiten te melden bij het college.

AFDELING III Verbodsbepalingen

Artikel 8

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig of een brommobiel te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een vergunninghoudersparkeerplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik ervan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het in eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het gedurende drie dagen of minder laten staan op een weg van een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.1.5 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Gulpen-Wittem.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 9

  • 1. Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

  • 2. Het is verboden op een parkeerapparatuurplaats gedurende de tijden waarop het parkeren daar slechts tegen betaling is toegestaan:

    • a.

      een motorvoertuig/brommobiel te parkeren indien de parkeerapparatuur niet in werking is gesteld of niet onmiddellijk na aanvang van het parkeren in werking wordt gesteld;

    • b.

      een motorvoertuig/brommobiel geparkeerd te houden indien de parkeerapparatuur aangeeft dat de parkeertermijn is verstreken.

  • 3. Het in het tweede lid vervatte verbod geldt niet wanneer aan de eigenaar of houder van het motorvoertuig/brommobiel een vergunning is verleend voor het parkeren op de betreffende categorie parkeerapparatuurplaatsen, het motorvoertuig/brommobiel duidelijk zichtbaar is voorzien van een vergunning en niet gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

  • 4. Het in het tweede lid vervatte verbod is niet van toepassing op parkeerapparatuurplaatsen waar op grond van de Verordening parkeerbelastingen Gulpen-Wittem 2009 naheffingsaanslagen worden opgelegd wegens het niet betalen van het verschuldigde parkeergeld

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel.

Artikel 10

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een vergunninghoudersparkeerplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig of brommobiel te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig of brommobiel duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

AFDELING IV Strafbepaling

Artikel 11

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

AFDELING V Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12

Met de opsporing van overtredingen van deze verordening zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, de door het college aangewezen ambtenaren belast.

Artikel 13

Deze verordening kan worden aangehaald als: 'Parkeerverordening Gulpen-Wittem 2009’.

Artikel 14

  • 1. Deze verordening treedt in werking op een nader door het college te bepalen datum.

  • 2. Bij inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Parkeerverordening Gulpen-Wittem 2000.

  • 3. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning is ingediend en vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, worden daarop de overeenkomstige bepalingen van deze verordening toegepast.

  • 4. Op bezwaarschriften, ingediend tegen besluiten (vergunningen) genomen op grond van de oude Parkeerverordening Gulpen-Wittem 2000, wordt besloten krachtens de nieuwe Parkeerverordening Gulpen-Wittem 2009, met dien verstande dat bezwaarmaker niet in een nadeliger positie mag komen dan hij onder het oude recht zou hebben gehad.

  • 5. Vergunningen voor bepaalde tijd verleend krachtens de oude Parkeerverordening Gulpen-Wittem 2000 blijven van kracht tot de tijd waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken. Na deze periode kan een nieuwe aanvraag ingediend worden die beoordeeld wordt op basis van de nieuwe verordening.

  • 6. Vergunningen voor onbepaalde tijd verleend krachtens de oude Parkeerverordening Gulpen-Wittem 2000 worden na inwerkingtreding van de nieuwe Parkeerverordening Gulpen-Wittem 2009 van rechtswege ingetrokken. Een nieuwe aanvraag wordt beoordeeld op basis van de nieuwe verordening.

  • 7. Als blijkt dat de personen, bedoeld in lid 6 van dit artikel, niet in aanmerking komen voor een vergunning, kan het college beslissen dat deze personen in aanmerking komen voor de afbouwregeling. Een op basis van de afbouwregeling verleende vergunning wordt verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaren.

  • 8. Na afloop van de vergunning op basis van de afbouwregeling dienen personen, bedoeld in lid 7 van dit artikel, opnieuw een aanvraag in te dienen op grond van de nieuwe verordening. Als de personen, bedoeld in lid 7 van dit artikel, dan niet (meer) voldoen aan de voorwaarden kan er geen vergunning worden verstrekt.

Artikel 15

Het college kan van het bepaalde in artikel 14 afwijken indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Gulpen-Wittem op 20-05-2009.
De griffier, De voorzitter,
Mw. F.G.J.M. van der Walle. Drs. A.R.B. van den Tillaar.