Regeling vervallen per 03-04-2019

Uitvoeringsbesluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m 02-04-2019

Intitulé

Uitvoeringsbesluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2018

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg,

Gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de jeugdwet;

Gelet op artikel 10, artikel 13, lid 9 en artikel 29 van de “Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2018”

Overwegende dat op grond van bovengenoemde artikelen het college nadere regels kan stellen;

BESLUITEN:

Vast te stellen het “ Uitvoeringsbesluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2018”

Paragraaf 1 Maatschappelijke ondersteuning

De artikelen van deze paragraaf hebben uitsluitend betrekking op de invulling van de plicht tot ondersteuning, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

Artikel 2. Indienen persoonlijk plan

In aanvulling op hetgeen in artikel 3 van de verordening is bepaald brengt het college de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 3. Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt, eventueel in het bijzijn van de ouder(s), of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger, in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2 aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 4. Aanvraag

  • 1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger dient een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk in bij het college.

  • 2. Het college merkt een ondertekend verslag van het gesprek aan als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Artikel 5. Advisering

Het college kan een door haar daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 6. Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen

De bepalingen van dit artikel zijn aanvullend op hetgeen is vermeld in artikel 11, lid 1 onder b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp.

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor opvang als:

    • a.

      hij feitelijk of residentieel dakloos is en niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

    • b.

      hij de situatie van dakloosheid en het niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving – niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in voldoende mate kan verminderen of wegnemen;

    • c.

      opvang een passende, noodzakelijke en tijdelijke bijdrage levert aan het voorkomen van dakloosheid, het psychosociaal functioneren, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en/of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen en de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Een cliënt (alsmede eventuele kinderen van deze cliënt) kan in aanmerking komen voor opvang als:

    • a.

      deze de thuissituatie heeft verlaten, in verband met risico’s voor de veiligheid van deze cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt) als gevolg van huiselijk geweld, en de cliënt niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

    • b.

      deze de situatie – waarbij de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, in verband met risico’s voor de veiligheid van de cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt) als gevolg van huiselijk geweld - , niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in voldoende mate kan verminderen of wegnemen.

    • c.

      opvang een passende, noodzakelijke en tijdelijke bijdrage levert aan het afwenden van gevaar voor de cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt), voorkomen van dakloosheid, het psychosociaal functioneren, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt) in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht en in een veilige situatie zich te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 als:

    • a.

      hij psychische- of psychosociale problemen heeft en niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en

    • b.

      hij de situatie van psychische of psychosociale problemen – met als gevolg het niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving – niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in de thuissituatie in voldoende mate kan verminderen of wegnemen;

    • c.

      beschermd wonen een passende en noodzakelijke bijdrage levert aan het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en/of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen en daarbij voorziet in de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 4.

    In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang of beschermd wonen nodig is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, beslist het college na een melding als bedoeld in artikel 2 van dit besluit onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening voor opvang of beschermd wonen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet en de aanvraag van de cliënt.

Artikel 7. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of pgb’s

  • 1. De bepalingen onder 1.1 tot en met 1. 5 zijn uitsluitend van toepassing op voorzieningen die vóór 1 mei 2014 zijn verstrekt.

    • 1.1

      De eigen bijdrage bedraagt bij een nieuwe voorziening nimmer meer dan de aanschafwaarde van de maatwerk voorziening, inclusief de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering.

    • 1.2

      Bij verstrekking van een nieuwe voorziening is maximaal gedurende een periode van zeven jaar een eigen bijdrage verschuldigd, tenzij de voorziening eerder wordt beëindigd.

    • 1.3

      Belanghebbende is gedurende de gehele periode dat hij de beschikking over de voorziening heeft een eigen bijdrage verschuldigd in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering.

    • 1.4

      De onderhoudskosten kunnen jaarlijks geïndiceerd worden volgens de consumenten prijsindexcijfers (c.p.i.) alle huishoudens.

    • 1.5

      Als grondslag voor het opleggen van een eigen bijdrage worden onderdtaande bedragen voor onderhoud, reparatie en verzekering op jaarbasis gehanteerd:

      Middel

      Bedrag onderhoud, reparatie en verzekering

      Scootmobiel

      € 260,-

      Fiets met ondersteuning

      € 260,-

      Tillift

      € 260,-

      Traplift

      € 130,-

    • 1.6

      Als grondslag voor het opleggen van een eigen bijdrage voor voorzieningen die na 30 april 2014 zijn verstrekt worden de bedragen zoals die zijn vermeld op het prijzenformulier van Harting Bank op jaarbasis gehanteerd.

Artikel 8. Maatwerkvoorziening voor woonvoorzieningen

  • 1. De maatwerkvoorziening voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2. De volgende kostenposten voor een woningaanpassing komen, voor zover van toepassing, voor een maatwerkvoorziening in aanmerking:

    • i.

      de aanneemsom (hieronder begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • ii.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • iii.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 2% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de Standaard voorwaarden (SR) 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld, kunnen deze kosten in aanmerking komen voor vergoeding;

    • iv.

      de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening in het kader van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp;

    • v.

      de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • vi.

      renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de tegemoetkoming is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

    • vii.

      de marktprijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk, als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

    • viii.

      de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen worden;

    • ix.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • x.

      de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • xi.

      andere dan de onder i tot en met x genoemde kosten, mits hiervoor vooraf toestemming is verkregen van burgemeester en wethouders.

  • 3. Het college verleent slechts een maatwerkvoorziening indien:

    • a.

      door het college aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

    • b.

      aan de onder a genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing.

  • 4. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de maatwerkvoorziening verklaart de eigenaar of de belanghebbende dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 5. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de maatwerkvoorziening.

  • 6. Met de gereedmelding verklaart de eigenaar of de belanghebbende dat is voldaan aan de voorwaarden waaronder de maatwerkvoorziening is verleend. De gereedmelding gaat vergezeld van afschriften van alle op de werkzaamheden betrekking hebbende rekeningen, voor zover dit noodzakelijk is voor de vaststelling van de maatwerkvoorziening.

  • 7. Tegemoetkoming in de kosten voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m² wat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek als volgt gemaximeerd:

    • a.

      Aantal m² waarvoor ten hoogste een maatwerkvoorzeining kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning.

      Soort vertrek

      Aantal m² waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek

      Aantal m² waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

      woonkamer

      30

      6

      keuken

      10

      4

      eenpersoons slaapkamer

      10

      4

      tweepersoons slaapkamer

      18

      4

      toiletruimte

      2

      1

      badkamer

      -wastafelruimte

      -badruimte

      -doucheruimte

      2

      4

      3

      1

      2

      2

      eenpersoons zit/slaapkamer

      8

      8

      entree/gang/hal

      5

      2

      berging

      6

      4

    • b.

      Het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20m².

    • c.

      Het aantal m² verharding ten behoeve van de aanleg van een terras, dan wel aanpassing van een bestaand terras direct bij een woonruimte dat ten hoogste voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 6m².

  • 8. In bestaande situaties worden voor onderstaande voorzieningen de daarachter vermelde standaardbedragen gehanteerd. Deze bedragen zijn exclusief BTW.

    Uitgangspunt hierbij is een adequate voorziening, waarbij rekening is gehouden met het begrip sober en doelmatig/goedkoopst adequaat.

    Voorziening

    Materiaalprijs

    Arbeid (tijd à

    € 41,60 per uur)

    Totaal

    Opklapbare beugel

    Zie prijslijst LINIDO

    0,75 uur

    Wastafelcombinatie

    € 305,-

    2,5 uur

    € 409,-

    Antislip coating Slidex

    Vloeroppervlak max. 10 m2

    Vloeroppervlak tot

    5 m2

    Vloeroppervlak vanaf 5 m2 tot 10 m2

    Incl. + voorrijkosten

    € 368,90

    € 422,45

    Aangepaste keuken

    Voor het vervangen van een bestaande niet aangepaste keuken door een aangepaste keuken

    Standaard

    € 461,-

    (montagekosten)

    Meerprijs hittebestendig werkblad

    Meerprijs mechanisch in hoogte verstelbaar

    Meerprijs elektrisch in hoogte verstelbaar

    Extra: hak- en breekwerk

    € 3.168,-

    € 476,-

    € 3.548,-

    € 5.686,-

    Max. € 600,60

    Verwijderen bad

    € 2.297,40

    Verwijderen douchebak

    € 766,50

    Verbreden toegangsdeur met kozijn van buitenberging (voor stalling scootmobiel)

    € 1.786,20

    Sproei-fohninstallatie Cymec

    Cleanoseat CS 05 aansluiting voor afstandsbediening

    Excl. montagekosten

    € 794,12

    € 1.046,22

  • 9. Bij het aanpassen c.q. vervangen van de keuken en badkamer wordt rekening gehouden met de algemeen gebruikelijk te achten levensduur. Voor een keuken wordt als algemeen gebruikelijke levensduur een termijn van 15 jaar gehanteerd en voor een badkamer een termijn van 20 jaar. Als de algemeen gebruikelijk te achten levensduur is bereikt dan is wat betreft vervanging sprake van een algemeen gebruikelijke renovatie. In dat geval komen alleen de meerkosten van de aan de beperking gerelateerde aanpassingen voor vergoeding in aanmerking. Indien vervanging binnen de hierboven genoemde termijnen plaatsvindt, wordt rekening gehouden met een afschrijvingspercentage. Voor de hoogte van de maatwerkvoorziening wordt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode.

  • 10. Bij woningsanering met betrekking tot CARA worden voor de maatwerkvoorziening de volgende normbedragen per m² gehanteerd:

    Vloerbedekking linoleum

    € 14,72

    Legkosten

    € 8,28

    Ondervloer egalisatie, hardboard

    € 6,76

    Ondervloer egalisatie, zachtboard/hardboard

    € 12,45

    Ondervloer egalisatie, cement gebonden

    € 3,40

    Overgordijnen, breed 1,20 m

    € 20,06

    Vitrage, breed 1,20 m

    € 10,67

  • 11. De maatwerkvoorziening als bedoeld in lid 10 van dit artikel wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven wordt geen maatwerkvoorziening verleend. Hierbij wordt voor de hoogte van de voorziening als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De voorziening bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

    • a.

      100% indien het artikel niet ouder is dan twee jaar;

    • b.

      75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

    • c.

      50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

    • d.

      25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

    Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt.

  • 12. Bij verhuizing wordt geen maatwerkvoorziening voor woningsanering verstrekt, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

  • 13. Indien het gebruik van de rolstoel vervanging van de vloerbedekking door een rolstoelbestendig tapijt/vloerbedekking noodzakelijk maakt wordt een maatwerkvoorziening verleend. Lid 10, 11 en 12 van dit artikel zijn overeenkomstig van toepassing.

  • 14. De maatwerkvoorziening in de kosten voor keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt maximaal:

    Keuring van liften

    Begin keuring

    Kosten

    Excl. BTW

    Frequentie periodieke

    keuringen

    Kosten excl. BTW

    stoelliften

    ja

    € 307,55

    1 x per 4 jaar

    € 223,67

    rolstoelplateauliften

    ja

    € 307,55

    1 x per 4 jaar

    € 223,67

    sta-plateauliften

    ja

    € 307,55

    1 x per 4 jaar

    € 223,67

    woonhuisliften

    ja

    € 476,33

    1 x per 1,5 jaar

    € 272,95

    hefplateauliften

    ja

    € 483,58

    1 x per 1,5 jaar

    € 277,52

    balansliften

    ja

    € 483,58

    1 x per 1,5 jaar

    € 79,73

    De maatwerkvoorziening in de kosten voor onderhoud van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt maximaal:

    Onderhoud van:

    Frequentie periodiek onderhoud:

    Kosten excl. BTW

    stoelliften

    1 x per jaar

    € 154,30

    rolstoelplateauliften

    1 x per jaar

    € 154,30

    sta-plateauliften

    1 x per jaar

    € 154,30

    woonhuisliften

    2 x per jaar

    € 223,67

    hefplateauliften

    2 x per jaar

    € 154,30

    balansliften

    1 x per jaar

    € 154,30

    Op bovengenoemde tarieven kan een toeslag van maximaal 50% worden toegekend voor:

    • -

      installaties die geplaatst zijn buiten de woning;

    • -

      installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen;

    • -

      installaties, die zijn uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen.

Artikel 9. Maatwerkvoorziening in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering

  • 1. Indien nodig wordt, zolang de voorziening wordt gebruikt, jaarlijks een bedrag voor onderhoud en reparatie verstrekt.

    De hoogte van het onderhoudsbedrag bedraagt per kalenderjaar maximaal 4% van de bruto consumentenprijs inclusief de individuele aanpassingen. Het bedrag wordt op declaratiebasis uitbetaald, onder overlegging van de desbetreffende facturen.

  • 2. De maatwerkvoorziening in de kosten van verzekering voor een scootmobiel en elektrische rolstoel bedraagt € 50,- per jaar. Het bedrag wordt op declaratiebasis uitbetaald, onder overlegging van de desbetreffende facturen.

Artikel 10. Financiële tegemoetkoming eigen auto en taxi

  • 1. De financiële tegemoetkoming voor gebruik van een eigen auto bedraagt € 523,24 per jaar.

  • 2. Voor zover de vervoersbehoeften van gezinsleden (gehuwden, samenwonende partners, ouder en minderjarig kind of twee inwonende kinderen) niet samenvallen, wordt in totaal niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening toegekend, als bedoeld in lid 1 en 2 van dit artikel.

Artikel 11. Verstrekking Wmo-vervoerspas

  • 1. Een cliënt die geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer kan een Wmo-vervoerspas voor het regionaal vervoerssysteem worden verstrekt bestemd voor sociaal vervoer. Met deze vervoerspas kan de cliënt op jaarbasis maximaal 1.500 kilometer tegen een gereduceerd tarief reizen.

  • 2. Wanneer blijkt dat de cliënt met de toegekende 1.500 kilometer op jaarbasis onvoldoende kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer, kan in bijzondere gevallen het aantal kilometers waarvoor tegen een gereduceerd tarief kan worden gereisd worden verhoogd.

Artikel 12. Toegangscriteria voor de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp

Een inwoner komt in aanmerking voor de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp als hij voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Is woonachtig in de gemeente Hardenberg;

  • 2.

    Heeft geen Wlz indicatie;

  • 3.

    Heeft lichamelijke en/of psychische en/of psychosociale problemen waardoor hij langdurig, in ieder geval langer dan 6 weken, (een deel van) de huishoudelijke klussen niet meer kan doen;

  • 4.

    Heeft geen huisgenoten om het huishouden te doen/ de inwoner heeft huisgenoten, maar zij zijn niet in staat om het (volledige) huishouden te doen;

  • 5.

    Door of namens de inwoner kan aan anderen worden uitgelegd welke huishoudelijke taken moeten worden uitgevoerd (de inwoner of iemand in zijn directe omgeving kan de regie houden).

Artikel 13. Resultaten van de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp

Onder de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp vallen de volgende resultaten:

  • 1.

    Schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    Wasvoorziening (beddengoed wassen en beschikken over schone kleding)

Paragraaf 2 Jeugdhulp

De artikelen van deze paragraaf hebben uitsluitend betrekking op de uitvoering van de bepalingen van de Jeugdwet

Artikel 14. Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet.

Artikel 15. Melding hulpvraag

  • 1. In aanvulling op hetgeen in artikel 2 is bepaald treft het college zo spoedig mogelijk in spoedeisende gevallen een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.

  • 2. Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 16. Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige en/of zijn ouder(s), zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouder(s), en

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze;

  • 2. Het college informeert de jeugdige of zijn ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure men vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 3. Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) afzien van een gesprek.

Artikel 17. Aanvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders dienen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk in bij het college.

  • 2. Het college merkt een ondertekend verslag van het gesprek aan als aanvraag als de jeugdige of zijn ouder(s) dat op het verslag hebben aangegeven.

Artikel 18. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

De huisarts, medisch specialist of jeugdarts die een cliënt behandelen, stellen het college in kennis van hun verwijzing naar een door het college bij besluit te verlenen individuele voorziening.

Paragraaf 3 Inwerkingtreding en citeerartikel

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeerartikel

  • 1.

    Deze regeling treedt met ingang van 1 januarii 2018 in werking. Met ingang van deze datum wordt het op 11 april 2017 vastgestelde Uitvoeringsbesluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2017 ingetrokken.

  • 2.

    Deze regeling wordt aangehaald als “ Uitvoeringsbesluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2018”

Hardenberg, 19 december 2017

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg,

Secretaris,

J.M.G. Waaijer MBA

Burgemeester,

P.H. Snijders

Artikelsgewijze toelichting

PARAGRAAF 1 MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 1. Begripsbepaling

Persoonlijk plan: Deze definitie is ontleend aan artikel 2.3.2, tweede lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

In het persoonlijk plan kan de cliënt – al dan niet tezamen met zijn persoonlijk netwerk – de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, lid 2 onderdelen a tot en met e van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, en de maatschappelijke ondersteuning die door hem wordt gewenst, beschrijven. De omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, lid 2 onderdelen a tot en met e van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, worden door het college onderzocht. Doordat de cliënt hieromtrent voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Door de cliënt een persoonlijk plan te laten opstellen, wordt de eigen regie en de betrokkenheid van het sociale netwerk van de cliënt versterkt.

Artikel 2. Indienen persoonlijk plan

In dit artikel is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 3, tweede lid.

Artikel 3. Gesprek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 bedoelde plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen.

De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. De Memorie van Toelichting op deze bepaling verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij. In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

In onderdeel b is als onderwerp van gesprek “het gewenste resultaat van het onderzoek om ondersteuning” opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “ de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal”.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Overeenkomstig het derde lid wordt de cliënt geïnformeerd over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten – onder andere ten aanzien van de verwerking van zijn (bijzondere) persoonsgegevens – en de vervolgprocedure.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is ( zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige “vervolgvraag” heeft. Waar het betreft de onderwerpen genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, ontslaat dit het college niet van diens onderzoek verplichting in algemene zin. In sommige gevallen kan dit echter op basis van al beschikbare informatie en hoeft het niet tijdens het gesprek nogmaals inhoudelijk besproken te worden.

Artikel 4. Aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Dit besluit wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (een vertegenwoordiger is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Artikel 5. Advisering

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.

Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.

In artikel 2.3.8, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 3:3 van de Awb, geeft in een aantal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 van de Awb geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In de wet is niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 echter soms onontbeerlijk zijn. Het college dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In het uitvoeringsbesluit is niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, wat een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.

Artikel 6. Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen

De gemeente Zwolle is centrumgemeente voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Deze bepaling is letterlijk overgenomen uit de Wmo verordening van de gemeente Zwolle.

Artikel 7 tot en met 10

De bepalingen van deze artikelen zijn overgenomen uit het voormalige Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardenberg 2014. Deze bepalingen zijn in een aantal gevallen nog van toepassing.

Artikel 11. Verstrekking Wmo-vervoerspas

Op grond van dit artikel kan aan een cliënt die geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer een Wmo-taxivervoerspas worden verstrekt. Met deze vervoerspas kan de cliënt op jaarbasis maximaal 1.500 kilometer reizen tegen een gereduceerd tarief.

Het tweede lid van dit artikel biedt de mogelijkheid om het aantal kilometers dat in lid 1 is genoemd te verhogen indien blijkt dat de cliënt onvoldoende kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Het gaat hier om bijzondere omstandigheden. Hierbij valt onder meer te denken aan bezoek van een partner of kind, verblijvende in een instelling.

Artikel 12. Toegangscriteria voor de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp

De inwoner is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor een schoon en leefbaar huis. Activiteiten die door de inwoner zelf kunnen worden uitgevoerd behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid. Voor gebruikelijke hulp (de normale, dagelijkse zorg op basis van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de huisgenoten waarmee een gezamenlijke huishouden worden gevoerd), wordt vanuit de gemeente geen of minder ondersteuning bij het schoonhouden of organiseren van het huishouden geboden. Vrijwillige ondersteuning door bijvoorbeeld een mantelzorger, gaat ook voor op de ondersteuning van de gemeente.

Indien eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp en mantelzorg of vrijwilligershulp geen of onvoldoende oplossing bieden, kan de gemeente ondersteuning bieden in de vorm van de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp.

De inwoner kan de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp afnemen bij een aanbieder waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten voor het leveren van de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp.

De aanbieder onderzoekt of de inwoner voldoet aan de toegangscriteria voor de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp door middel van een intakegesprek. Het intakegesprek leidt tot een werkplan. In dit werkplan worden de resultaatafspraken opgenomen. Het werkplan wordt zowel door de inwoner als de aanbieder ondertekend. Het werkplan dient aan de gemeente te worden verstrekt.

Scheiding algemene voorziening en maatwerkvoorziening

Wanneer als gevolg van objectiveerbare (medische) beperkingen de inwoner onvoldoende wordt ondersteund door de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp kan een aanvullende maatwerkvoorziening worden ingezet. In het verlengde van de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp is hiervan alleen sprake als het gaat om regie bij het voeren van een huishouden en het verzorgen van de maaltijdvoorziening.

Uit een zorgvuldig onderzoek, uitgevoerd door de gemeente, moet blijken dat een aanvullende maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Mogelijk dat algemene voorliggende voorzieningen beschikbaar zijn, die een passende oplossing kunnen bieden. Te denken valt aan een boodschappenservice, een ramenwasser, maaltijdbezorging aan huis of ondersteuning via de zorgverzekering. Indien dit niet het geval is, kan ondersteuning vanuit de gemeente worden bezien.

Regie bij het voeren van een huishouden

Deze ondersteuning wordt ingezet wanneer de inwoner niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van de inwoner of iemand in zijn omgeving verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissing neemt of als disfunctioneren dreigt. De resultaten die zijn opgenomen onder dit resultaatgebied zijn als volgt:

De inwoner:

  • Beschikt over een geschikt en leefbaar huis;

  • Voert zelfstandig de regie over het huishouden en de uitvoering van huishoudelijke taken;

  • Beschikt over goederen voor primaire levensbehoeften (boodschappen);

  • Kan thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, inclusief het bieden van primaire zorg en opvang;

  • Veroorzaakt geen overlast in de buurt.

 

Maaltijdvoorziening

Als blijkt dat de inwoner niet (meer) in staat is om zelf of met hulp van de omgeving zijn of haar maaltijd te verzorgen en voorliggende voorzieningen niet of onvoldoende tot de noodzakelijke oplossing leiden, kan voor de maaltijdvoorziening een maatwerkvoorziening worden ingezet. Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat is dat indien nodig 1 keer per dag de broodmaaltijd wordt bereid en klaargezet en 1 keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet.

Artikel 13. Resultaten van de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp

Ad 1. Schoon en leefbaar huis

Het resultaat van de ondersteuning is dat de betrokkene beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als dagelijks in gebruik zijnde slaapkamer, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren. De taken binnen de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp richten zich op het uitvoeren van het lichte en zware schoonmaakwerk. Het gaat om een mix van de volgende activiteiten binnen de bovengenoemde vertrekken: stof afnemen, stofzuigen, dweilen, opruimen, reinigen van ramen binnen, keuken opruimen en schoonmaken, afwassen, bed verschonen en schoonmaken van het sanitair.

Wanneer een inwoner vanwege medische belemmeringen (bijvoorbeeld door ernstige fysieke beperkingen, medische beperkingen waardoor een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is, of medische beperking die leiden tot een snellere vervuiling van het huis) extra noodzakelijke schoonmaak nodig heeft, dan wordt dit vanuit de algemene voorziening uitgevoerd.

Ad 2.Wasvoorziening

Ondersteuning vanuit dit resultaat wordt geboden voor het wassen van beddengoed en linnengoed en het beschikken over schone kleding wanneer de inwoner een belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van zijn kleding. De verzorging van de was zoals bedoeld binnen dit resultaatgebied omvat het wassen, het drogen, strijken van de bovenkleding, vouwen van de was en terugleggen van de was in de garderobekast. Hiervoor mag gebruik worden gemaakt van een algemene of voorliggende voorziening, zoals bijvoorbeeld een was- en strijkservice.

PARAGRAAF 2 JEUGDHULP

Artikel 14. Begripsbepaling

Bij deze definitie van hulpvraag wordt een relatie gelegd naar artikel 2.3, eerste lid van de Jeugdwet.

Artikel 15. Melding hulpvraag

Dit artikel is een aanvulling op hetgeen in artikel 2 is vermeld. Wanneer de jeugdige of zijn ouder(s) een beroep willen doen op een overige voorziening geldt niet de meldingsprocedure in de zin van dit besluit. Men kan rechtstreeks een beroep doen op een overige voorziening.

Artikel 16. Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouder(s) wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouder(s) te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouder(s) het een en ander wordt besproken.

In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt.

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouder(s) voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld, overeenkomstig het in de considerans van de wet vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouder(s) en die van de naaste omgeving te versterken.

Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wet langdurige zorg of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

Artikel 17. Aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Dit besluit wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Beslistermijnen Awb

In het besluit is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijke termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouder(s) ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Artikel 18. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In dit artikel is bepaald dat de huisarts, medisch specialist of jeugdarts die een cliënt behandelen het college in kennis stellen van hun verwijzing. Deze bepaling is echter niet afdwingbaar.

PARAGRAAF 3 INWERKINGTREDING EN CITEERARTIKEL

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeerartikel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze regeling en legt vast hoe de regeling dient te worden aangehaald.