Beleids-/uitvoeringsregels Wet Taaleis 2016

Geldend van 01-01-2016 t/m heden

Intitulé

Beleids-/uitvoeringsregels Wet Taaleis 2016

Betreffende de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz)

Hoofdstuk I Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      College: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      Uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de Ioaw en Ioaz;

    • c.

      Participatiewet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

    • d.

      Wet taaleis: de wet van 20 maart 2015 tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB).

    • e.

      Besluit taaltoets: besluit van 20 mei 2015 houdende vaststelling van het ‘Besluit taaltoets Participatiewet’.

    • f.

      Referentieniveau: het fundamentele niveau (1F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid.

    • g.

      Wet educatie: de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingscentra.

    • h.

      Inburgering: de Wet inburgering.

Hoofdstuk II Kennis van de Nederlandse taal

Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal

  • 1. Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dat door belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd.

  • 2. Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dat door belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd.

  • 3. Een diploma inburgering of gelijkwaardig geldt als bewijs dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst en aan de taaleis voldoet. De betreffende documenten staan in de toelichting.

  • 4. Een ander document over te leggen waaruit blijkt dat hij de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst.

Hoofdstuk III De taaltoets

Artikel 3. Taaltoets

  • 1. De taaltoets wordt uitgevoerd door een door de gemeente aangewezen instantie.

  • 2. Indien een belanghebbende niet kan aantonen dat hij de Nederlandse taal op referentieniveau 1F beheerst, wordt hem/haar de taaltoets afgenomen binnen 8 weken na ontvangst van een aanvraag PW, Ioaw of Ioaz.

Artikel 4. Geen taaltoets

  • 1. Wanneer voldaan wordt aan artikel 2

  • 2. Wanneer vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis te voldoen ontbreekt. Zie hiervoor verder artikel 8.

  • 3. Draaideurklanten:

    • a.

      Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst;

    • b.

      Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.

  • 4. Belanghebbenden die een uitkering hadden in een andere gemeente en in die gemeente al een toets hebben afgelegd. De toets-resultaten kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid bieden over de actuele taalvaardigheid.

  • 5. Bij bepaalde kortdurende bijstand. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen bij op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte.

Hoofdstuk IV Kennisgeving, bereidverklaring en aanbod taaltraject

Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Is de uitkomst van de toets dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet, dan wordt de volgende procedure gevolgd:

  • 1.

    Is de uitkomst van de toets dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet, dan wordt de volgende procedure gevolgd:

  • 2.

    Betrokkenen tekent binnen 1 maand na de kennisgeving een bereidverklaring om te starten met een leertraject dat leidt tot kennis van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F.

  • 3.

    Wanneer belanghebbende niet akkoord gaat wordt de bijstand beoordeeld volgens de regels in artikel 18b van de Participatiewet.

Artikel 6. Taaltraject

  • 1. In principe is het van een belanghebbende de eigen verantwoordelijkheid om op voldoende Nederlands taalniveau te komen.

  • 2. Indien er taalplekken over zijn in het kader van de WEB cursussen, kan eventueel hier bij aangesloten worden.

  • 3. Bij personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt kan bij uitzondering eventueel in het kader van een re-integratietraject het Participatiebudget een optie zijn.

  • 4. Als de kosten te zwaar gaan drukken, zal per geval beoordeeld moeten worden of enige tegemoetkoming noodzakelijk is. Hierbij zullen de gebruikelijke regels van (bijzondere) bijstand gaan gelden.

Hoofdstuk V De voortgang van het taaltraject

Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

Op basis van de voortgangsrapportages wordt belanghebbende halfjaarlijks gemonitord en zo nodig gesproken. Als uit de aanwezigheidsrapportages blijkt dat belanghebbende regelmatig afwezig is wordt er eerder met belanghebbende gesproken.

Hoofdstuk VI Ontbreken van verwijtbaarheid

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als er:

  • 1.

    Een ontheffing is in het kader van de Wet inburgering;

  • 2.

    Een ontheffing is in het kader van de Wet inburgering;

  • 3.

    Diverse malen een taalcursus gevolgd is en vastgesteld is door de educatie-instelling dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • 4.

    Ontheffing van de arbeidsplicht of een algemene ontheffing is op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

Hoofdstuk VII Relatie met andere wetgeving

Artikel 9. Relatie met Wet inburgering

Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Artikel 10. Relatie met de Wet educatie

Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog bij het ROC , kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Hoofdstuk VIII Slotbepalingen

Artikel 11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2016.

  • 2. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleids-/uitvoeringsregels Wet taaleis 2016 ”.

Ondertekening

Toelichting op de beleids-/uitvoeringsregels Wet taaleis 2016

Algemeen

De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”. De wet treedt op 1 januari 2016 in werking.

De Wet Taaleis breidt de voorwaarden in het kader van de bijstand uit met een taaleis.

De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende(n). Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden.

Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

· Spreekvaardigheid;

· Luistervaardigheid;

· Gespreksvaardigheid;

· Schrijfvaardigheid;

· Leesvaardigheid.

Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.

De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 2.

Aantonen kennis Nederlandse taal

De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende.

De bewijslast rust op de belanghebbende.

Lid 1.

Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dan betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.

Lid 2.

Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:

  • -

    een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • -

    een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • -

    een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

  • -

    een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

Lid 3.

Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:

  • -

    een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

  • -

    een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Oriëntatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

  • -

    een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

  • -

    een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

  • -

    een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Lid 4.

Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen), w.o.:

  • -

    Een certificaat van een taalinstituut waaruit blijkt dat een cursus Nederlands is afgerond op referentieniveau 1F;

  • -

    Nederlands diploma (artikel 2.3 lid 1 onderdeel b Besluit inburgering): concreet gaat het om de volgende diploma's:

    • -

      een getuigschrift wetenschappelijk of hoger beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de vroegere Wet op het wetenschappelijk onderwijs of de vroegere Wet op het hoger beroepsonderwijs;

    • -

      een diploma voortgezet onderwijs (ook wel middelbaar onderwijs genoemd), uitgereikt op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • -

      een diploma middelbaar beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • -

      een diploma leerlingwezen, uitgereikt op grond van de vroegere Wet op het leerlingwezen of de vroegere Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;

  • -

    Een CV of arbeidsovereenkomst waaruit blijkt dat iemand op bijvoorbeeld een MBO niveau heeft gewerkt;

  • -

    Nederlands-Antilliaans diploma in het Nederlandstalig onderwijs met voldoende voor het vak Nederlands;

Artikel 3. Taaltoets

Dit artikel geeft aan dat de gemeente een instantie aanwijst die de taaltoets afneemt.

Er wordt gewerkt vanuit de visie, opgave en uitgangspunten zoals die zijn vastgelegd in het regioplan WEB 2016 voor laaggeletterden. Hierin is omschreven dat in de regio prioriteit wordt gegeven aan laaggeletterden en inwoners met een uitkering.

Met formele taalaanbieders (Ommen met Landstede en Hardenberg met Deltion), zullen we afspraken maken over het aanbieden van taaltrajecten en het geven van informatie over de aanwezigheid en de voortgang. Deze informatie om te bepalen of de belanghebbende voldoende inzet pleegt. Dit wordt telkens na 6 maanden vastgesteld.

Artikel 4. Geen taaltoets

Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.

Verder zal m.b.t. verplichte inburgeraars de volgende strategie worden gevolgd:

1) Bij aanvraag uitkering: cliënt moet verklaring overleggen waarin hij aangeeft binnen 1 maand te beginnen met concrete inburgering.

2) Na zes maanden: cliënt moet verklaring overleggen met bewijsstukken waarin hij laat zien daadwerkelijk bezig te zijn met inburgering.

3) Na twaalf maanden vanaf datum uitkering: zelfde als hier boven onder 2.

3) Etc.

Alleen als verklaring twijfel op roept of cliënt daadwerkelijk aan het inburgeren is wordt een taaltoets afgenomen en het bekende traject dat kan leiden tot een maatregel opgestart.

Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Spreekt voor zich.

Artikel 6. Aanbod taaltraject

Lid 1

Spreekt voor zich.

Lid 2

Het Regioplan WEB 2016 geeft de kaders van de mogelijke inzet van educatiemiddelen aan. Hierin is omschreven dat in de regio prioriteit wordt gegeven aan laaggeletterden en inwoners met een uitkering. Ook wordt aangegeven dat de middelen ingezet kunnen worden voor de uitvoering van de Wet taaleis. In het regioplan wordt een onderscheid gemaakt tussen formeel aanbod (ROC’s) en non-formeel aanbod (Taalpunten). 

  • -

    Formeel taalaanbod wordt vooral ingezet indien dit noodzakelijk en/of effectief is i.v.m. een traject naar werk of het behouden van werk.

  • -

    Non-formeel taalaanbod wordt vooral ingezet ter bevordering van maatschappelijke participatie en in samenhang met andere levensgebieden. Dat wordt lokaal verder per regiogemeente uitgewerkt binnen de infrastructuur van taalpunten en lokale taalaanbieders (lokale klankbordgroepen).

Lid 3

Taaltrajecten kunnen ook vanuit het participatiebudget betaald worden. De beleidskeuze om participatiemiddelen in te zetten voor re-integratie van belanghebbenden met een korte afstand tot de arbeidsmarkt én het teruglopend participatiebudget maken dat het geen goede keuze is om taaltrajecten vanuit dit budget te financieren. Daarom wordt het aanbod van trajecten voornamelijk uit de WEB middelen gefinancierd.

Bij een tekort aan WEB middelen, zal wellicht het participatiebudget wél aangesproken moeten worden.

Opmerking: Door het aanbieden van taaltrajecten in het kader van de Wet taaleis vanuit de WEB kan het zijn dat er voor niet-uitkeringsgerechtigden minder ruimte is. Aan de andere kant is er binnen het non-formeel aanbod via het Taalpunt meer ruimte, omdat er gebruik wordt gemaakt van vrijwilligers. Deze trajecten zijn goedkoper en daarbij komt het voordeel dat elke cursist individueel wordt begeleid.

Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

Vanzelfsprekend.

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

Lid 1.

In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.

Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:

  • Bij aantoonbaar geleverde inspanning:

    • -

      Belanghebbende heeft minimaal 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursus gevolg bij een school met het ‘Blik op Werk’ keurmerk, en

    • -

      Minimaal 4x examen gedaan en niet geslaagd, of

    • -

      Via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren.

  • Bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd.

  • Bij een ontheffing om medische redenen.

Lid 2.

Een leerprobleem dat vastgelegd is in met een officiële verklaring van een deskundige, zoals een dyslexie-verklaring, woordblindheid, analfabetisme, leerproblemen, cognitieve problemen, gezondheidsredenen en/of medische gronden en audio- en visuele beperkingen.

Lid 3.

Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid. Zie ook lid 2.

Lid 4.

Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing) elke vorm van verwijtbaarheid.

Artikel 9. Relatie met Wet inburgering

Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis.

De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject.

Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet Taaleis.

Artikel 10. Relatie met de Wet educatie

Indien belanghebbenden een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis is actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’.

Voor deze belanghebbenden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.

Artikel 11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

Spreekt voor zich.