Beleidsregels Personen zonder identiteitsbewijs

Geldend van 01-07-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Personen zonder identiteitsbewijs

Algemeen

Voorzover redelijkerwijs van belang voor de uitvoering van de Participatiewet (PW) is eenieder verplicht een identificatiebewijs te hebben (artikel 17 lid 4 PW). Voor de identificatie van derden (niet-cliënten) kan ook een rijbewijs volstaan.

Op grond van artikel 17 PW gelden de volgende richtlijnen.

  • Identiteitscontrole van de cliënt vindt steeds plaats:

    • °

      bij de eerste aanvraagbehandeling;

    • °

      in alle situaties waar dit uit oogpunt van bijstandsverlening nodig geacht wordt;

  • soort en nummer en geldigheidsduur van het officieel geldig Nederlands identiteitsbewijs dient eenmalig te worden vastgelegd in het dossier, bij voorkeur door middel van een kopie van het document (met kleurenfoto en geldigheidsduur); voor onderdanen van de Europese Unie met een dubbele nationaliteit kan zonodig volstaan worden met het identiteitsbewijs van de desbetreffende nationaliteit;

  • als de cliënt de benodigde gegevens niet kan of wil overleggen, geldt het volgende: de gemeente kan de cliënt niet verplichten een officieel legitimatiebewijs aan te schaffen. Als de cliënt echter niet over een dergelijk document beschikt, is het eventuele identificatieprobleem voor rekening van de cliënt. Deze moet absolute zekerheid kunnen geven over zijn persoon, omdat de gemeente anders het recht op uitkering niet kan vaststellen en de aanvraag buiten behandeling (artikel 4:5 Awb) wordt gesteld.

Bijzonderheden

  • Bijzondere situaties

    In specifieke gevallen, bijvoorbeeld sommige daklozen, thuislozen, verslaafden, psychiatrische patiënten, patiënten in een verpleeginrichting, kan afgezien worden van de identificatie als boven vermeld, mits deze op een andere wijze afdoende is vastgesteld en vastgelegd in het dossier. Identificatie kan dan plaatsvinden door middel van informatie van officiële instanties als politie, hulpverleningsinstanties en informatie uit de directe omgeving van de cliënt.

  • Vreemdelingen

    Voor vreemdelingen is bijstandsverlening alleen mogelijk als de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft. Daarom moet in alle gevallen de status en verblijfstitel van de vreemdeling én zijn eventuele gezinsleden worden onderzocht. Zie “Vreemdelingen”.

  • Identificatie bij eerste aanvraagbehandeling

    Over de identiteit van de aanvrager(s), zowel cliënt als alle rechthebbende gezinsleden, dient absolute zekerheid te bestaan, omdat anders de gemeente het recht op uitkering niet kan vaststellen en dus geen uitkering kan verstrekken. Als de cliënt geen officieel geldig Nederlands bewijs over kan leggen, dan moet hij de gelegenheid krijgen dit alsnog binnen een week te doen. Dit moet schriftelijk worden bevestigd. Er is dan sprake van een hersteltermijn als bedoeld in artikel 54 PW. Voldoet de cliënt binnen de hersteltermijn niet aan de legitimatieplicht, dan wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 Awb buiten behandeling gesteld.

  • Identificatie bij heronderzoeken en vervolgcontacten

    Als een officieel geldig Nederlands identiteitsdocument in de administratie ontbreekt of anderszins identificatie van belang is en de cliënt geen officieel identiteitsdocument kan (of wil) overleggen, wordt een concrete afspraak gemaakt om de klant de gelegenheid te bieden deze alsnog binnen 1 maand in te leveren of te laten inzien. Als de cliënt dit nalaat wordt de uitkering beëindigd op grond van artikel 54 PW.

Officiële identiteitsdocumenten

  • Alleen officiële Nederlandse identiteitsdocumenten worden geaccepteerd, zoals:

    • °

      Nederlands paspoort

    • °

      Europese identiteitskaart.

  • Voor niet-Nederlanders gelden de volgende officiële Nederlandse identiteitsbewijzen:

    • °

      verblijfsdocument van de vreemdelingendienst (A t/m F documenten);

    • °

      vluchtelingenpaspoort;

    • °

      paspoort waarin door de Vreemdelingendienst een vergunning tot verblijf is aangetekend;

    • °

      W-document (voor asielzoekers in een centrale opvang).

Het rijbewijs kan voor de uitkeringsgerechtigde niet als legitimatiebewijs worden geaccepteerd. Het wordt niet als officieel identificatiedocument beschouwd omdat de vermelding van de nationaliteit ontbreekt.