Regeling vervallen per 28-09-2017

Reclameverordening Harderwijk 2010

Geldend van 02-05-2013 t/m 27-09-2017

Intitulé

Reclameverordening Harderwijk 2010

De raad van de gemeente Harderwijk;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 augustus 2010; gelet op;

artikel 149 gemeentewet en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

b e s l u i t:

Vast te stellen de volgende verordening:

Reclameverordening Harderwijk 2010

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • b.

    binnenstad: het gebied zoals weergegeven op de bij deze verordening behorende kaart.

  • c.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

  • d.

    gebouw: een geheel of gedeeltelijk door wanden omsloten, voor mensen toegankelijke, ruimte dat voorzien is van een dak.

  • e.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • f.

    tijdelijke handelsreclame: handelsreclame zoals bedoeld in sub d van dit artikel, met dien verstande dat deze niet langer dan 4 weken aanwezig is.

  • g.

    vrijstaande reclameborden: Een handelsreclame-uiting (reclamebord) die niet is bevestigd aan een onroerende zaak maar is geplaatst op de weg.

  • h.

    weg: pleinen, wegen straten, parkeerterreinen, lanen, paden, bermen en andere zijkanten van wegen, alsmede stegen, sloppen, plantsoenen, parken, stranden, bos, heide, troittors, stoepen, trappen, portiekruimten, gangen, passages, galerijen, telefooncellen, liften, tunnels, vluchtheuvels, kaden, terreinen, en een en ander voor zover zij, zij het ook met enige beperking, voor het publiek feitelijk toegankelijk zijn, onverschillig wie daarvan eigenaar is.

Artikel 2 Verbod aanbrengen handelsreclame zonder omgevingsvergunning

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een onroerende zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inpandige gedeelte op de begane grond van een onroerende zaak waarbij voor de binnenstad geldt dat per raam/venster maximaal 1/3 deel van het vensteroppervlak (aan de binnenzijde of buitenzijde) mag worden benut voor handelsreclame

    • b.

      opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

    • -

      openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • -

      het beroep, de dienst of het bedrijf, dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor deze zaak is bestemd, zomede op naamborden;

    mits deze opschriften en aankondigingen niet verlicht zijn, gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan de onroerende zaak;

    • d.

      opschriften, betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de naam van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zover zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    • f.

      vrijstaande reclameborden die op de weg of op een terras worden geplaatst, mits het aantal borden in totaal niet meer dan 1 stuk bedraagt per onderneming c.q. onroerende zaak. Bovendien dienen deze vrijstaande reclameborden geplaatst te worden tijdens de winkeluren, binnen de ruimte die is begrensd door de gevelbreedte en de gidslijn (dit is de zwart-wit geblokte lijn in het straatbeeld).

Artikel 3 Tijdelijke handelsreclame

  • 1. Het in artikel 2 lid 1 gestelde verbod geldt niet voor tijdelijke handelsreclame, voor zolang deze feitelijke betekenis heeft en voldaan is aan de in het tweede lid van dit artikel opgenomen criteria. De in het tweede lid gestelde criteria gelden niet voor reclame-uitingen in het inwendige gedeelte van het onroerend goed, ook niet als deze zichtbaar zijn vanaf de weg;

  • 2. Tijdelijke handelsreclame zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel moet betrekking hebben op de dienst die wordt verleend of het bedrijf of het beroep dat wordt uitgeoefend in de onroerende zaak. Voor de binnenstad geldt dat het gebruik van fluorescerende kleuren of spiegelende materialen niet is toegestaan en maximaal 1 tijdelijke handelsreclame-uiting per onroerende zaak is toegestaan.

  • 3. Tijdelijke reclame mag maximaal twee maal per kalenderjaar per onroerende zaak en per onderneming worden aangebracht. Per keer mag de tijdelijke handelsreclame maximaal 4 weken aanwezig zijn. 4. Aan het bevoegd gezag kan, schriftelijk en onder opgaaf van redenen, worden verzocht de tijdelijke reclame voor een langere duur dan 4 weken in stand te houden. Het bevoegd gezag beslist binnen vier weken na ontvangst van het in dit artikellid bedoelde verzoek of, en zo ja, voor welke periode, de tijdelijke reclame kan worden toegestaan.

Artikel 4 Indieningsvereisten aanvraag reclamevergunning

Onverminderd het gestelde in de Algemene wet bestuursrecht, moet een aanvraag om omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 1, lid 1, bij het bevoegd gezag worden ingediend onder overlegging van tenminste:

  • a.

    een tekening, in drievoud, op een schaal van één op twintig van het opschrift, de aankondiging of afbeelding met vermelding van de kleuren en de aard van te gebruiken materialen;

  • b.

    een tekening, in drievoud, op een schaal van één op honderd, van de onroerende zaak met vermelding van de plaats waar het opschrift, de aankondiging of afbeelding zal worden aangebracht.

Artikel 5 Weigeringsgronden reclamevergunning

  • 1. 1. Een vergunning als bedoeld in artikel 2, lid 1 kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed.

  • 2. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden, die uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen, die de vergunningverlening beoogt.

  • 3. De weigeringsgrond van het eerste lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken, waarvoor een bouwvergunning nodig is op grond van de Woningwet.

Artikel 6 Eisen aan niet-vergunningsplichtige handelsreclame

Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in artikel 2 lid 2, de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

Artikel 7 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van een bij of krachtens deze verordening gegeven voorschrift, niet-nakoming van een ingevolge deze verordening opgelegde verplichting en niet-naleving van één of meer voorschriften aan een vergunning verbonden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Overtreding van enige bepaling van deze verordening kan voorts worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 8 Handhaving door toezichthouders en/of opsporingsambtenaren

  • 1. Met de toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de personen werkzaam in de functie van adjunct-inspecteur, inspecteur en/of toezichthouder van de afdeling Bouwzaken, of die werkzaam zijn in de functie van Algemeen Controleur bij de gemeente.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen.

Artikel 9 Hardheidsclausule

In gevallen dat de toepassing van deze Verordening tot een onredelijke of onbillijke beslissing leidt, kan het bevoegd gezag, ter zijner beoordeling in afwijking van de bepalingen in artikel 2, 3 en 5 een handelsreclame toe staan.

Artikel 10 Citeertitel, inwerkingtreding en overgangsbepaling

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Reclameverordening Harderwijk 2010’.

  • 2. Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de ‘Reclameverordening’ zoals die is vastgesteld bij raadsbesluit van 22 maart 2007, onder nummer 17.

  • 3. De vergunningen die verleend zijn krachtens de in lid 2 genoemde verordeningen blijven van kracht totdat de tijd waarvoor ze werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 4. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een vergunning is aangevraagd op grond van de in het tweede lid bedoelde verordening, wordt deze aanvraag afgehandeld op basis van deze in het tweede lid bedoelde verordening.

  • 5. Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Harderwijk in zijn openbare vergadering van
16 september 2010, onder nummer 70.
de heer J.C.G.M. Berends, voorzitter
de heer H.R. Lanning, raadsgriffier

Toelichting Reclameverordening Harderwijk 2010

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze bepaling heeft tot doel om bepaalde, in de reclameverordening gehanteerde begrippen, te omschrijven en verduidelijken.

Artikel 2 Verbod aanbrengen handelsreclame zonder vergunning

Lid 1

Dit artikel bevat het algemene uitgangspunt dat het verboden is om handelsreclame aan c.q. op een onroerende zaak aan te brengen zonder vergunning van het bevoegd gezag. In het begrip handelsreclame, zoals gedefinieerd in de begripsbepalingen van artikel 1, ligt besloten dat het in dit artikel gaat om reclame, waardoor geen gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Volgens vaste jurisprudentie behoren reclame-uitingen in de commerciële sfeer niet tot het eigenlijke gebied van de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet.

In artikel 7, vierde lid, van de Grondwet wordt de handelsreclame met zo veel woorden van de vrijheid van drukpers uitgezonderd. De bedoeling hiervan is uitsluitend die reclame-uitingen buiten de grondwettelijke bescherming over het openbare van gedachten of gevoelens te houden, waaraan het ideële, maatschappelijke of politieke aspect ontbreekt.

Het in dit artikel gecreëerde vergunningenstelsel is derhalve niet in strijd met artikel 7 van de Grondwet. Op reclame-uitingen waardoor wel gedachten en gevoelens worden geopenbaard, is artikel 2 derhalve niet van toepassing.

De volgende vraag die kan worden gesteld is of dit artikel 2 ook in overeenstemming is met artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR. De bescherming van het recht op vrije meningsuiting strekt zich in deze artikelen mede uit tot reclame. Op basis van jurisprudentie kan worden vastgesteld dat het vergunningstelsel zoals opgenomen in dit artikel 2, in overeenstemming is met deze verdragsbepalingen.

Allereerst is het de vraag of artikel 10 EVRM überhaupt wel toeziet op zuivere handelsreclame. Weliswaar heeft de Hoge Raad dit in algemene zin gesteld in een uitspraak van 13 februari 1987 (NJ 1987, 899), het Europese Hof heeft zich hierover nog niet eenduidig uitgesproken (zie onder andere EHRM 24 februari 1994, NJ 1994, 518). Wel mag er op grond van arresten van het Europese Hof vanuit worden gegaan dat de bescherming ten aanzien van commerciële reclame minder ver gaat dan de bescherming ten aanzien van andere uitingen gelet op de strekking van het verdrag. Echter, ook indien er vanuit wordt gegaan dat alle handelsreclame onder artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR valt, zijn beperkingen zoals een vergunningstelsel mogelijk zolang deze voorzien zijn bij wet. Naar algemeen wordt aangenomen worden hieronder ook gemeentelijke verordeningen verstaan. Daarnaast dienen de beperkingen noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving ter bescherming van de in artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR genoemde belangen. Hieronder vallen onder andere het voorkomen van wanordelijkheden en de bescherming van de rechten van derden.

De rechtspraak lijkt deze visie te bevestigen. In een uitspraak van 23 december 1994 stelt de ABRS in een zaak waarin een driehoeksreclamebord wordt geweigerd dat artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR alleen in het geding zijn als de verspreiding van reclame zo zeer aan banden zou zijn gelegd dat de vrijheid om reclame te maken zelf zou worden aangetast (JG 95.0207, AB 1995, 163).

Ook is in een uitspraak van de Hoge Raad over een aanplakverbod zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende bepaald dat dit niet in strijd is met artikel 10 EVRM en 19 IVBPR aangezien het verbod bij wet is voorzien en er een duidelijke noodzaak voor de beperkingen bestaat, zodanig dat er feitelijk een mogelijkheid van enige betekenis van het middel van bekendmaking overblijft. Het vergunningstelsel van artikel 2 beoogt een ongecontroleerde wildgroei van reclame-uitingen te voorkomen. Er is geen absoluut verbod gesteld voor het aanbrengen van reclame-uitingen. Derhalve is de conclusie dat dit vergunningstelsel niet in strijd is met de artikel 10 EVRM en 19 IVBPR.

Lid 2

Behalve ideële reclame is ook een aantal andere opschriften en dergelijke, die kunnen dienen tot het maken van handelsreclame, uitgezonderd van de vergunningsplicht. Deze uitzonderingen gelden alleen voor onverlichte reclames. Lichtreclames zijn dus altijd vergunningsplichtig. Dit heeft te maken met het feit dat lichtreclames snel hinderlijk kunnen zijn. Een preventieve toetsing is derhalve gewenst!

Voor alle uitgezonderde reclames geldt dus geen preventief toezicht door middel van een vergunningplicht, maar wel een stelsel van repressief toezicht. Als blijkt dat een bepaalde reclame-uiting niet onder de uitzonderingsbepalingen valt, herleeft het in het eerste lid gestelde verbod en kan handhavend worden opgetreden.

Géén uitzondering is overigens opgenomen voor opschriften en dergelijke die worden aangebracht ter voldoening aan een wettelijke verplichting of krachtens een wettelijke bevoegdheid. Dit is niet nodig omdat dergelijke opschriften geen betrekking hebben op handelsreclame.

Binnen het kader van de dereguleringsgedachte is ernaar gestreefd de regeling zo op te zetten dat de gemeentelijke bemoeienis met reclames niet verder gaat dan nodig is voor een redelijke bescherming van bepaalde belangen (welstand, verkeersveiligheid en voorkoming of beperking van overlast) en dat het aantal administratieve handelingen niet groter is dan strikt nodig.

In de binnenstad is het niet toegestaan om meer dan 50% van het vensteroppervlak aan de binnenzijde te voorzien van reclame. Deze regeling komt voort uit de reclamenota ‘naar een ander reclamebeleid in de binnenstad’, die door de raad is vastgesteld.

Artikel 3 Tijdelijke handelsreclame

Tijdelijke handelsreclame mag maximaal 2 x per kalenderjaar per onderneming en per onroerende zaak worden aangebracht. De tijdelijke reclame mag per keer maximaal 4 weken aanwezig zijn. De meldingsplicht die in de reclameverordening van 1994 nog was opgenomen, is vervallen. Deze leidt tot onnodig veel administratieve rompslomp voor de ondernemers. De zinsnede ‘voor zolang zij feitelijke betekenis hebben’ geeft aan dat het meldingsstelsel alleen van toepassing is op actuele handelsreclame.

Hoewel de meldingsplicht is vervallen, zijn er in het tweede lid van dit artikel een aantal criteria gesteld waar de tijdelijke reclame aan moet voldoen. Als niet voldaan wordt aan de in dit artikellid genoemde criteria, dan is in dat geval geen sprake van een uitzondering op de vergunningplicht en herleeft het verbod uit artikel 2 lid 1. Zonodig kan de gemeente dan handhavend optreden.

Artikel 4 Indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning handelsreclame

Sinds de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) per 1 januari 1994 is het niet meer de bedoeling dat gemeenten in hun verordening regelingen opnemen die in deze wet al zijn opgenomen. De Awb bevat algemene regels voor het indienen van een aanvraag, volstaan kan worden met een verwijzing naar deze Awb. Concreet gaat het om artikel 4:2 Awb, die aangeeft dat een aanvraag in ieder geval moet zijn voorzien van naam, adres en handtekening van de aanvrager en bovendien een omschrijving van de beschikking die men aanvraagt.

In de verordening dienen alleen nog maar de specifieke extra bescheiden genoemd te worden, die verder nog overgelegd moeten worden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. In sub a en b van artikel 4 zijn deze benodigde bescheiden expliciet genoemd.

Artikel 4:5 Awb regelt overigens dat het college een onvolledige aanvraag buiten behandeling kan laten, mits zij de aanvrager voorafgaand schriftelijk de mogelijkheid heeft geboden om de ontbrekende gegevens alsnog aan te vullen.

Artikel 5 Weigeringsgronden omgevingsvergunning handelsreclame

Voor wat betreft de toetsing aan de welstandsaspecten wordt verwezen naar de gemeentelijke welstandsnota. Voor reclames in de binnenstad zijn overigens specifiek een aantal criteria opgenomen, dit mede ter uitwerking van het project ‘kwaliteitsslag binnenstad’, waarbij het terugdringen van overheersende (gevel)reclames één van de aandachtspunten was.

Lid 3Wanneer een reclame-uiting is aan te merken als een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning nodig is op grond van de Wabo, dan kan in het kader van de beoordeling van de omgevingsvergunning voor reclame niet óók op het welstandsaspect getoetst worden. De toetsing van een omgevingsvergunning voor reclame beperkt zich dan tot de verkeersveiligheids- en overlastaspecten. Deze aspecten mogen niet getoetst worden bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Vandaar dat het zinvol kan zijn om deze vergunningplichtige bouwwerken ook onder de omgevingsvergunning voor reclame te laten vallen, zodat een reclame-uiting geweerd kan worden als bijvoorbeeld de verkeersveiligheid in het geding is.

Artikel 6 Eisen aan niet-vergunningplichte handelsreclame

De bedoeling van deze bepaling is het mogelijk maken van repressief toezicht op hinderlijke handelsreclame die niet-vergunningsplichtig is (met andere woorden: waarop geen preventief toezicht is).

In de reclameverordening van 1994 kwam deze bepaling al voor, in andere bewoordingen. Daar werd gesproken over de bevoegdheid voor het gemeentebestuur om aan te schrijven tot het treffen van maatregelen. De huidige redactie van het artikel is aanmerkelijk verduidelijkt en vereenvoudigd. Door de formulering als verbodsbepaling kan aangeschreven worden om de gevaarlijke of hinderlijke reclame te verwijderen. Dit is eenvoudiger en efficiënter dan het omschrijven van allerlei maatregelen.

Artikel 7 Strafbepaling

Dit is de juridische basis om handhavend op te treden.

Artikel 8 Handhaving door toezichthouders en / of opsporingsambtenaren

Artikel 9 Citeertitel, inwerkingtreding en overgangsbepaling