Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Hardinxveld-Giessendam

Geldend van 22-02-2018 t/m 03-03-2022 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Hardinxveld-Giessendam

De RAAD van de gemeente Hardinxveld-Giessendam

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 15 maart 2016, kenmerk 052337499;

gelet op artikel 149 Gemeentewet en de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5 en 2.6.6 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende

Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Hardinxveld-Giessendam

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

    • 1.

      In deze verordening wordt verstaan onder:

      • a.

        24-uursopvang: tijdelijke opvang, bestaande uit verblijf en begeleiding;

      • b.

        algemeen gebruikelijke voorziening:een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet - aanzienlijk - duurder is dan vergelijkbare producten;

      • c.

        algemene voorziening: maatschappelijke voorziening zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet, die is gericht op beschermd wonen en opvang;

      • d.

        beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling of een wooninitiatief met het daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op:

        • het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren en/of

        • stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld en/of

        • het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en/of

        • het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen,

    • .

      bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die (nog) niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving of zelfstandig te wonen en die niet in staat zijn hun ondersteuningsvraag te formuleren en die niet in staat zijn hun ondersteuningsvraag uit te stellen;

      • e.

        bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 van de wet;

      • f.

        budgetplan: een door of namens de cliënt opgesteld plan over het persoonsgebonden budget, waarin onder andere is opgenomen welke maatwerkvoorziening met welk te bereiken resultaat de cliënt wil inkopen met een persoonsgebonden budget;

      • g.

        college: het college van burgemeester en wethouders;

      • h.

        dagbesteding: een begeleide structurele dagactiviteit met een welomschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving en – waar mogelijk – perspectief op verbetering van zijn huidige situatie verleent

      • i.

        maatwerkvoorziening: maatwerkvoorziening als omschreven in artikel 1.1.1 van de wet, die is gericht op beschermd wonen en opvang, en te verstrekken als voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget;

      • j.

        mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1.1.1 van de wet biedt;

      • k.

        melding: melding als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet;

      • l.

        ondersteuningsplan: een door de cliënt en de aanbieder overeengekomen plan dat een concrete invulling bevat van de door de aanbieder te verlenen ondersteuning aan de cliënt, gebaseerd op de geïndiceerde ondersteuning;

      • m.

        onderzoeksverslag: een weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;

      • n.

        persoonsgebonden budget: een maatwerkvoorziening in de vorm van een geldbedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

      • o.

        persoonlijk plan: persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet;

      • p.

        voorliggende voorziening: voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling;

      • q.

        voorziening in natura: maatwerkvoorziening die in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

      • r.

        wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

      • s.

        wooninitiatief: zelfstandig wonen (in een huurhuis met een eigen huurovereenkomst of een koophuis) en zelfstandig wonen met een (huur)contract met een instelling en zelfstandig (groeps)wonen met meerdere personen in een huis;

      • t.

        zelfredzaamheidsmatrix: instrument waarmee de mate van zelfredzaamheid van een cliënt wordt bepaald.

    • 2.

      Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Reikwijdte

Deze verordening regelt de algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen met betrekking tot beschermd wonen en opvang.

Hoofdstuk 2 PROCEDUREREGELS

Artikel 2.1 Melding

  • 1.

    De melding wordt gedaan door of namens de cliënt bij het college.

  • 2.

    De melding vindt plaats op de door het college voorgeschreven wijze.

  • 3.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en geeft de cliënt zeven dagen de tijd een persoonlijk plan in te leveren.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

Het college wijst cliënten die een melding doen en hun mantelzorgers op de mogelijkheid zich gedurende de procedure desgewenst te laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner.

Artikel 2.3 Onderzoek en gesprek

  • 1.

    Het onderzoek bestaat in ieder geval uit een gesprek met de cliënt, en/of degene die namens de cliënt de melding heeft gedaan, en/of de vertegenwoordiger van de cliënt, waar mogelijk de mantelzorger(s), en/of desgewenst personen uit het sociale netwerk.

  • 2.

    Het college vraagt voor het gesprek aan de cliënt alle gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, te verschaffen. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, tenzij het college daarover al beschikt. 

Artikel 2.4 Onderzoeksverslag

  • 1.

    Het college verstrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger een onderzoeksverslag.

  • 2.

    het college voegt opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt toe aan het onderzoeksverslag en verstrekt het aangepaste onderzoeksverslag aan de cliënt of diens vertegenwoordiger. 

Artikel 2.5 De aanvraag

De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet door of namens de cliënt schriftelijk worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier of een ondertekend onderzoeksverslag. 

Artikel 2.6 Medewerking cliënt

  • 1.

    Het college is, onverminderd artikel 2.3.8 van de wet, in ieder geval bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    a. de cliënt op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    b. de cliënt op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te laten bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    De cliënt is verplicht medewerking te verlenen aan de oproep als bedoeld in het eerste lid onder a en de bevraging en/of onderzoek als bedoeld in het eerste lid onder b.

  • 3.

    Indien de cliënt geen gehoor kan geven aan de oproep op een door het college te bepalen plaats en tijdstip te verschijnen, dan kan een huisbezoek plaatsvinden, waaraan de cliënt verplicht zijn medewerking moet verlenen. 

Artikel 2.7 Advisering

Het college is bevoegd om, indien dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, zich te laten adviseren door een daartoe geschikte instantie. 

Artikel 2.8 Ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college kan, indien dit van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en/of het bepalen van de benodigde maatwerkvoorziening, een ondersteuningsplan laten opstellen.

  • 2.

    Artikel 2.6 is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3 BEOORDELING AANSPRAAK OP MAATWERKVOORZIENING

Artikel 3.1 Uitgangspunt bij beoordeling maatwerkvoorziening

Het college neemt het onderzoeksverslag, en indien aanwezig het ondersteuningsplan, als uitgangspunt bij de beoordeling van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 3.2 Algemene criteria

  • 1.

    Er bestaat aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    • a.

      voor zover deze noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot het zich handhaven in de samenleving;

    • b.

      voor zover deze als de goedkoopst passende voorziening aan te merken is;

    • c.

      indien deze een passende bijdrage levert aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen en opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht, of indien dit niet mogelijk is voor cliënt, met een toenemende mate van zelfredzaamheid, te handhaven in de samenleving.

    • d.

      voor zover de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet kan verminderen of wegnemen:

      • 1.

        op eigen kracht;

      • 2.

        met gebruikelijke hulp;

      • 3.

        met mantelzorg;

      • 4.

        met hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • 5.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen;

      • 6.

        door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten.

    • e.

      voor zover de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet kan verminderen of wegnemen:

      • 1.

        op eigen kracht;

      • 2.

        met gebruikelijke hulp;

      • 3.

        met mantelzorg;

      • 4.

        met hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • 5.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen;

      • 6.

        door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten.

    • 2.

      Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening:

      • a.

        voor zover de voorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is;

      • b.

        voor zover de cliënt een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de cliënt toereikend en passend te zijn of die de kosten van de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt;

      • c.

        indien de cliënt niet of onvoldoende meewerkt aan het opstellen, evalueren of nakomen van het ondersteuningsplan.

      • d.

        indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de cliënt niet of onvoldoende voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet of aan de in deze verordening gestelde verplichtingen;

    • 3.

      Het college kan nadere regels stellen inzake de toegang tot maatwerkvoorzieningen en de aard, inhoud en omvang van de te verstrekken maatwerkvoorzieningen.

Artikel 3.3 Criteria beschermd wonen

    • 1.

      De cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen, indien hij, onverminderd de in de wet en in artikel 3.2 van deze verordening genoemde criteria, voldoet aan alle volgende criteria:

      • a.

        Er is noodzaak tot het met (al dan niet permanent) toezicht verblijven in een accommodatie van een instelling of een wooninitiatief;

      • b.

        Er is geen sprake (meer) van klinische behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet.

    • 2.

      In afwijking van artikel 3.2, eerste lid, onderdeel b verstrekt het college voor beschermd wonen een zo licht mogelijk passende voorziening, eventueel aangevuld met dagbesteding. Indien meerdere voorzieningen passen zijn en dezelfde zwaarte hebben, verstrekt het college de goedkoopste van de passende voorzieningen.

    • 3.

      Bij het bepalen van het arrangement beschermd wonen gaan extramurale arrangementen voor intramurale arrangementen.

Artikel 3.4 Criteria 24-uursopvang

De cliënt komt in aanmerking voor 24-uursopvang, indien hij, onverminderd de in de wet en de verordening genoemde criteria, voldoet aan alle volgende criteria:

  • a.

    Er is een noodzaak tot verblijf in een veilige omgeving, als onderdeel van de ondersteuningsbehoefte, met intensieve begeleiding.

  • b.

    Er is sprake van (dreigende) uithuiszetting, dakloosheid en/of thuisloosheid.

  • c.

    De cliënt kan onvoldoende beroep doen op het sociale netwerk.

  • d.

    Er is sprake van ernstige problemen op minimaal drie van de leefgebieden van de zelfredzaamheidsmatrix.

  • e.

    De cliënt verschaft inzicht in zijn financiële situatie (incl. schulden) en werkt mee aan het financieel beheer en oplossen van zijn financiële problematiek.

  • f.

    De cliënt werkt actief mee aan een hulpverleningstraject.

  • g.

    De cliënt heeft een dagbesteding of zet zich in om minimaal voor 20 uur per week een zinvolle dagbesteding te hebben.

Artikel 3.5 Dagbesteding

    • 1.

      cliënt kan in aanmerking komen voor dagbesteding, indien hij, onverminderd de in de wet en in artikel 3.2 van deze verordening genoemde criteria, beschikt over een indicatie voor beschermd wonen.

    • 2.

      De cliënt als bedoeld in het eerste lid kan in aanmerking komen voor het vervoer van en naar de dagbesteding waarbij het vervoer wordt vergoed van en naar de vanuit het woonadres van de cliënt dichtstbijzijnd gelegen locatie waar passende dagbesteding wordt aangeboden.

Hoofdstuk 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 4.1 Criteria persoonsgebonden budget

Het college weigert de verlening van een persoonsgebonden budget:

  • a.

    indien de cliënt het door het college vastgestelde budgetplan niet heeft overgelegd of onvolledig ingevuld heeft overgelegd;

  • b.

    indien de cliënt weigert het budgetplan desgevraagd met het college te bespreken of, na voor een gesprek daarover te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

  • c.

    indien de cliënt surseance van betaling heeft aangevraagd of failliet is verklaard;

  • d.

    indien ten aanzien van de cliënt de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • e.

    indien de cliënt zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen;

  • f.

    indien het naar het oordeel van het college onvoldoende aannemelijk is dat met het persoonsgebonden budget zal worden voorzien in toereikende ondersteuning van goede kwaliteit;

  • g.

    indien de cliënt naar het oordeel van het college redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het persoonsgebonden budget te beheren, tenzij de cliënt het beheren laat uitvoeren door een gemachtigde die:

    - niet de natuurlijke persoon is die, via het persoonsgebonden budget, de ondersteuning verleent.

    - niet werkzaam is bij of via de rechtspersoon waar de ondersteuning met het persoonsgebonden budget wordt betrokken.

    - niet de rechtspersoon is, of gelieerd is aan de rechtspersoon waar ondersteuning met het persoonsgebonden budget wordt betrokken.

  • h.

    indien sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

  • i.

    voor zover het persoonsgebonden budget is bestemd voor besteding buiten Nederland;

  • j.

    voor zover het persoonsgebonden budget is bedoeld voor bemiddelingskosten of begeleidings- of administratiekosten in verband met het beheren van het persoonsgebonden budget.

Artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is gelijk aan 73,5% van de prijs waarvoor het college beschermd wonen heeft gecontracteerd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen bij het betrekken van beschermd wonen bij een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt 50% van de prijs waarvoor het college beschermd wonen heeft gecontracteerd.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget voor dagbesteding is gelijk aan 73,5% van de onderliggende prijs waarvoor het college dagbesteding heeft gecontracteerd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid bedraagt een persoonsgebonden budget voor dagbesteding bij het betrekken van dagbesteding bij een persoon die behoort tot het sociale netwerk 50% van de prijs waarvoor het college dagbesteding heeft gecontracteerd.

  • 5.

    Het persoonsgebonden budget voor opvang is gelijk aan 73,5% van de prijs waarvoor het college opvang heeft gecontracteerd.

  • 6.

    In afwijking van het vijfde lid bedraagt een persoonsgebonden budget voor opvang bij het betrekken van opvang bij een persoon die behoort tot het sociale netwerk 50% van de prijs waarvoor het college opvang heeft gecontracteerd.

Hoofdstuk 5 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 5.1 Maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage verschuldigd voor beschermd wonen en 24-uursopvang.

  • 2.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op het toegestane maximumbedrag in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, met dien verstande dat de bijdrage niet meer bedraagt dan de kostprijs.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen inzake de verschuldigdheid, inhoud en hoogte van de bijdrage.

  • 4.

    De bijdrage voor 24-uursopvang wordt vastgesteld en geïnd door de instelling waar de cliënt verblijft. 

Artikel 5.2 Kostprijs

  • 1.

    De kostprijs van een voorziening in natura is gelijk aan de prijs waarvoor het college de voorziening in natura betrekt van een gecontracteerde aanbieder.

  • 2.

    De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

  • 3.

    Het college kan, onverminderd het eerste en tweede lid, nadere regels stellen over (het bepalen van) de kostprijs. 

Hoofdstuk 6 BEËINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 6.1 Beëindiging

Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen of opschorten, indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan hetgeen is gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

  • b.

    de cliënt wordt opgenomen in een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen of in een ziekenhuis;

  • c.

    de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen van het gebruik, verantwoording en administratie van de maatwerkvoorziening;

  • d.

    de cliënt is overleden. 

Artikel 6.2 Herziening en intrekking

Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:

  • a.

    niet is voldaan aan hetgeen is gesteld bij of krachtens de wet of deze verordening;

  • b.

    beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

  • c.

    de cliënt de maatwerkvoorziening binnen zes maanden na toekenning niet heeft aangewend voor het resultaat waarvoor de maatwerkvoorziening is getroffen.

Artikel 6.3 Terugvordering

Indien het besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening is herzien of ingetrokken, kan het college, onverminderd artikel 2.4.1 van de wet:

  • a.

    het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget terugvorderen;

  • b.

    de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

Hoofdstuk 7 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 7.1 Fraudepreventie

Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel van dit beleid is dat het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik daarvan. Ter controle van het beroep op algemene- en maatwerkvoorzieningen wordt onder meer gebruik gemaakt van bestandsvergelijkingen met actuele gegevens en van de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. 

Artikel 7.2 Controle

  • 1.

    Het college kan onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en kan daarbij onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college kan daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor de aanspraak op een maatwerkvoorziening onderzoeken.

  • 2.

    Het college kan onderzoek doen naar de reden van de beëindiging van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en op basis daarvan besluiten nemen met betrekking tot de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en de wederzijds tussen het college en de cliënt resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

Artikel 7.3 Nadere regels

Het college kan ten aanzien van het bepaalde in dit hoofdstuk nadere regels stellen.

Hoofdstuk 8 KWALITEIT

Artikel 8.1 Kwaliteitseisen

  • 1.

    De aanbieder van een voorziening zorgt voor een goede kwaliteit van de voorziening, wat in ieder geval betekent dat:

    a. de voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is;

    b. de voorziening is afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    c. de voorziening is afgestemd op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

    d. de beroepskracht die een voorziening levert, handelt in overeenstemming met de professionele standaard;

    e. de voorziening voldoet aan de door de aanbieder en het college overeengekomen kwaliteitseisen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 8.2 Prijs-kwaliteitverhouding

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    a.  een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    b.  een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

    • .
      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    a.  overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    b.  rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Hoofdstuk 9 KLACHTENAFHANDELING EN MEDEZEGGENSCHAP

Artikel 9.1 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1.

    Iedere aanbieder van een voorziening heeft een regeling voor afhandeling van klachten van cliënten. 

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders. 

Artikel 9.2 Regeling voor medezeggenschap

  • 1.

    Het college regelt indien nodig dat de aanbieder een regeling voor medezeggenschap van cliënten heeft. 

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders. 

Hoofdstuk 10 BURGERPARTICIPATIE

Artikel 10.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende beschermd wonen en opvang, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende beschermd wonen en opvang te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende beschermd wonen en opvang, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen. 

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning. 

  • 4.

    Het college stelt nadere regels ter uitvoering van het tweede en derde lid. 

Artikel 10.2 Wmo adviesraad

De Wmo adviesraad adviseert het college over het beleid betreffende beschermd wonen en opvang.

Hoofdstuk 11 SLOTBEPALINGEN

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen bij de verstrekking van maatwerkvoorzieningen op verzoek van de cliënt ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening en de daarop gebaseerde regels, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. 

Artikel 11.2 Evaluatie

Evaluatie van het door het college gevoerde beleid vindt plaats via de reguliere bestuursrapportages van het college. 

Artikel 11.3 Overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening Maatschappelijke Zorg gemeente Hardinxveld-Giessendam wordt ingetrokken met de inwerkingtreding van deze verordening, met dien verstande dat zij van toepassing blijft ten aanzien van een op grond daarvan genomen besluit totdat het college, onder intrekking van dit besluit, een nieuw besluit op grond van deze verordening heeft genomen. 

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog geen besluit is genomen ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld op grond van deze verordening.

  • 3.

    Bezwaarschriften die zijn ingediend tegen op grond van Verordening Maatschappelijke zorg gemeente Hardinxveld-Giessendam genomen besluiten, worden afgehandeld op grond van de Verordening Maatschappelijke zorg gemeente Hardinxveld-Giessendam.

Artikel 11.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking 1 dag na publicatie.

Artikel 11.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Hardinxveld-Giessendam". 

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28 april 2016.
De voorzitter,
drs. R.H. Augusteijn
De griffier,
A. van Vliet-van der Ploeg

Toelichting 1

Algemene toelichting

Deze door de gemeenteraad vastgestelde verordening bevat de regels over beschermd wonen en opvang. Formeel gezien kent de Wmo 2015 geen onderscheid tussen centrumgemeenten en regiogemeenten en ziet de verplichting van de wet t.a.v. beschermd wonen en opvang dus op alle gemeenten. Echter, voor opvang en beschermd wonen is tussen het Rijk en de VNG afgesproken de huidige materiële situatie, dus de constructie met de centrumgemeenten, voorlopig te handhaven (zie Kamerstukken II, 2013 – 2014, 33 841, nr. 34). De middelen voor opvang en beschermd wonen zullen dus voorlopig worden uitgekeerd aan de centrumgemeenten (i.c. Dordrecht). Wel blijft het zo dat regiogemeenten een schriftelijk mandaat moeten geven aan de centrumgemeente wanneer zij de bevoegdheid tot het bepalen van de toegang, het afgeven van de beschikkingen en het daadwerkelijk verstrekken van opvang en beschermd wonen mandateren aan de centrumgemeente. Als – zoals de bedoeling is – na verloop van tijd de centrumgemeentenconstructie wordt afgeschaft, kunnen gemeenten ook een ander samenwerkingsverband mandaat geven.

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen. Daarbij is ervoor gekozen om de (meeste) wettelijke begripsbepalingen niet over te nemen. De begrippen maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget zijn wel opgenomen in artikel 1.1 om te verduidelijken dat een maatwerkvoorziening twee leveringsvormen kent (natura en pgb) en dat een persoonsgebonden budget dus een leveringsvorm van een maatwerkvoorziening is.

Lid 1 onder a 24-uursopvang

Bij 24-uursopvang gaat het om het bieden van tijdelijke opvang, bestaande uit verblijf en begeleiding. Het betreft een doorstroomvoorziening op weg naar een meer passende en perspectief biedende woonvorm.

Lid 1 onder b Algemeen gebruikelijke voorziening

Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is al geconcretiseerd in de Wmo 2007-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende voorzieningen die:

- in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

- niet speciaal voor personen met een beperking bedoeld zijn;

- die niet duurder is dan vergelijkbare producten.

Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.

Lid 1 onder c Algemene voorziening

Voor de duidelijkheid is aangegeven dat de algemene voorziening, voor zover in deze verordening is geregeld, alleen betrekking hebben op opvang en beschermd wonen.

Artikel 1.2 Reikwijdte

Dit artikel regelt de reikwijdte van deze verordening. Deze verordening heeft alleen betrekking op de algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen met betrekking tot beschermd wonen en opvang.

Voor de overige maatwerkvoorzieningen en voor de algemene voorzieningen zijn of worden aparte verordeningen opgesteld.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS

Artikel 2.1 Melding

Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. In principe kan iedereen een signaal afgeven dat iemand behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Echter de melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet, waarop een onderzoek moet volgen, kan alleen worden gedaan door of namens de cliënt. Dat hoeft dus niet de cliënt zelf te zijn, maar kan bijvoorbeeld ook een mantelzorger of familielid zijn.

De cliënt heeft na bevestiging van de melding zeven dagen de tijd een persoonlijk plan in te leveren. Het gaat hier om zeven dagen, niet om zeven werkdagen.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

Dit artikel bepaalt overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 3 van de wet dat het college de cliënt na de melding inlicht over de mogelijkheid van cliëntondersteuning. Voor deze cliëntondersteuning is geen bijdrage verschuldigd.

Artikel 2.3 Onderzoek en gesprek

Het onderzoek en de inhoud daarvan is al uitgebreid omschreven in de wet. Daarom is bewust gekozen de wijze van toegang summier in de verordening op te nemen. Wel bepaalt het tweede lid dat een gesprek altijd deel uitmaakt van het onderzoek. Bij voorkeur vindt het gesprek mondeling bij de cliënt thuis plaats (daarbij kan een familielid, hulpverlener of onafhankelijke cliëntondersteuner aanwezig zijn). De cliënt kan zelf bepalen wie er met hem/haar aanwezig is bij het gesprek naar aanleiding van de melding. En dus kan de cliënt bepalen of degene die namens hem/haar de melding heeft gedaan aanwezig is en of een vertegenwoordiger aanwezig is. Tevens kan de cliënt beslissen of hij/zij gebruik wil maken van onafhankelijke cliëntondersteuner tijdens het gesprek. Dus bij een melding namens een cliënt hoeft de melder niet bij het gesprek aanwezig te zijn, dat is ter keuze van de cliënt.

Is een gesprek thuis niet mogelijk, dan wordt uitgeweken naar een spreekuur bij de gemeente of bij een dienstverlener. Tot slot kan in sommige gevallen ook een telefoongesprek volstaan (bv bij aanpassing van een reeds bestaande voorziening). Afhankelijk van de melding en de situatie wordt daarmee bepaald hoe het gesprek vorm wordt gegeven.

Artikel 2.4 Onderzoeksverslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 7 van de wet opgenomen. Het eerste lid borgt dat altijd een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek wordt verstrekt. Dit wordt het onderzoeksverslag genoemd.

Artikel 2.5 De aanvraag

Dit artikel beschrijft wie de aanvraag kan doen en hoe de aanvraag kan worden gedaan. Een aanvraag kan alleen schriftelijk worden gedaan door of namens de cliënt.

Artikel 2.6 Medewerking cliënt en huisgenoten

Dit artikel is grotendeels een nadere uitwerking van de medewerkingsplicht van artikel 2.3.8 van de wet. Het tweede lid bevat de verplichting voor de cliënt om medewerking te verlenen.

Artikel 2.7 Advisering

Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt dit artikel daartoe de mogelijkheid.

Artikel 2.8 Ondersteuningsplan

Bij het bepalen van de aanspraak op de maatwerkvoorziening beschermd wonen of opvang kan worden gewerkt met een ondersteuningsplan. Dit ondersteuningsplan, dat tussen cliënt en de aanbieder wordt overeengekomen, bevat een concrete invulling van de door de aanbieder te verlenen ondersteuning aan de cliënt, gebaseerd op de geïndiceerde ondersteuning.

HOOFDSTUK 3 BEOORDELING AANSPRAAK OP MAATWERKVOORZIENING

Artikel 3.2 Algemene criteria

Lid 1

Onder b

De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt, dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de meest goedkope te zijn. Datgene wat de cliënt als een meest passende oplossing voor zijn beperkingen beschouwt wordt meegewogen in de beoordeling van het verantwoord zijn van de voorziening. Ook het criterium inzake de kosten van de voorziening, speelt een rol bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet verantwoord zijn van een voorziening. Voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening passender maken, komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.

Onder d en e

Hier wordt benadrukt, voor wat betreft het beschermd wonen (onder d) en opvang (onder e), dat het verstrekken van een maatwerkvoorziening in het kader van de wet nadrukkelijk de hekkensluiter is. Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving, of met algemene voorzieningen of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, moet er een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Het college zal dus zorgvuldig onderzoeken wat de cliënt op eigen kracht of met hulp van personen uit zijn sociale netwerk (gebruikelijke hulp, mantelzorg of anderszins) kan doen om de problematiek te verkleinen of op te lossen en wat gebruikmaken van algemene voorzieningen daaraan kan bijdragen.

Lid 2

Onder a

Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien de voorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Voor het begrip algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1.

Onder b

De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 Wmo, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordeningsbepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Wet werk en bijstand, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt, niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Onder c

In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingsplicht van de cliënt opgenomen. En in artikel 2.6 van deze verordening is voor de cliënt een specifieke medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de cliënt geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld en volgt een afwijzende beschikking.

HOOFDSTUK 4  PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 4.1 Criteria persoonsgebonden budget

Artikel 2.3.6 lid 2 en 4 van de wet bevatten een aantal (deels facultatieve) criteria om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. In aanvulling daarop bevat dit artikel een aantal weigeringsgronden voor een persoonsgebonden budget. Deze sluiten deels aan bij de verplichting voor de cliënt om een budgetplan te overleggen, indien hij in aanmerking wil komen voor een persoonsgebonden budget. Voor het overige zijn de weigeringsgronden grotendeels afgeleid van de Regeling subsidies AWBZ.

Artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget

Dit artikel bevat de hoofdregel voor het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget. Kern van de hoofdregel is dat het persoonsgebonden budget nooit meer bedraagt dan de prijs die het college betaalt bij verstrekking in natura. Het college kan, met inachtneming van de hoofdregel, nadere regels stellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget. Daarbij zijn er diverse mogelijkheden, zoals tariefdifferentiatie en rekening houden met de overheadkosten die zijn verdisconteerd in de prijzen die met aanbieders worden overeengekomen.

Artikel 4.3 Tarief persoonsgebonden budget in sociaal netwerk

Het college kan nadere regels stellen over de voorwaarden betreffende het tarief waaronder een cliënt de mogelijkheid heeft een persoonsgebonden budget te besteden bij een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Een cliënt mag diensten betrekken van personen die behoren tot het sociale netwerk. Die vrijheid mag de gemeente niet beperken. De gemeente mag alleen voorwaarden stellen ten aanzien van het tarief. In dit artikel is daarvan gebruik gemaakt in die zin dat het aan het college wordt overgelaten om nadere regels te stellen.

HOOFDSTUK 5 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 5.1 Maatwerkvoorziening

Het eerste lid van dit artikel regelt dat een cliënt een bijdrage is verschuldigd beschermd wonen en 24-uursopvang. De bijdrage voor 24-uursopvang wordt vastgesteld en geïnd door de instelling waar de cliënt verblijft.

Voor de hoogte wordt aansluiting gezocht bij maxima in de landelijke regeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). Overigens mag de bijdrage niet meer bedragen dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente kwijt is aan kosten voor het verstrekken van de voorziening.

Artikel 5.2 Algemene voorzieningen

Alleen voor de algemene voorziening ‘crisisopvang’ is een bijdrage verschuldigd. Voor de hoogte wordt aansluiting gezocht bij maxima in de landelijke regeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). Overigens mag de bijdrage niet meer bedragen dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente kwijt is aan kosten voor het verstrekken van de voorziening.

Artikel 5.3 Kostprijs

In dit artikel is de wijze van berekening van de kostprijs weergegeven. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de leverancier/aanbieder betaalt, inclusief kosten als onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een persoonsgebonden budget is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

HOOFDSTUK 6 BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

De wettelijke bepalingen over met name terugvordering zijn summier en artikel 2.3.10 van de wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Van beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorziening over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.

Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het collegebesluit tot intrekking van een voorziening wordt genomen, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van belanghebbende om te participeren zwaar dient te wegen.

In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. Er is voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg moet geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.

HOOFDSTUK 7 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en bij het vermoeden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

HOOFDSTUK 8 KWALITEIT

Artikel 8.1 Kwaliteitseisen

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en verder van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.

Artikel 8.2 Prijs-kwaliteitverhouding

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4 van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6 lid 1 van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

HOOFDSTUK 9 KLACHTENAFHANDELING EN MEDEZEGGENSCHAP

Artikel 9.1 Regeling voor klachtenafhandeling

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder e van de wet. Dit artikel legt aan iedere aanbieder de verplichting op om een klachtenregeling te hebben. Het college zal toezien op de naleving daarvan.

Artikel 9.2 Regeling voor medezeggenschap

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder f van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat noodzakelijk vindt, over een regeling voor medezeggenschap beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.

HOOFDSTUK 10 BURGERPARTICIPATIE

Artikel 10.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet, dat bepaalt dat een aantal onderwerpen ten aanzien van de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken, in de verordening moeten worden geregeld.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo 2015-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

HOOFDSTUK 11 SLOTBEPALINGEN

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Dit artikel geeft aan dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening of de daarop gebaseerde regels indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een individuele beoordeling. Als desondanks bij die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.