Regeling vervallen per 01-08-2023

Nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerde 2021 (deel 1)

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-07-2023

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerde 2021 (deel 1)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1

Inleiding

4

1.1

Leeswijzer

4

1.2

Wettelijke grondslag

4

1.3

Gezamenlijke inkoop zorgproducten

5

1.4

Transformatie

5

1.5

Doelen en resultaatgebieden

6

Hoofdstuk 2

Randvoorwaarden en algemene bepalingen

7

2.1

Privacy en gegevensbescherming

7

2.2

Betrekken van inwoners bij beleid

7

 

Integrale bepalingen

8

 

Algemene bepalingen Wmo

8

Hoofdstuk 3

Werkwijzen

10

3.1

Zelfredzaamheid

10

3.2

Toegang

11

 

Verwijzers

11

 

Veiligheid

11

 

Onafhankelijke belangenbehartiging

13

 

Voorbereiding op gesprek met gemeente

14

3.3

Oplossingsfase

15

 

Afwegingskader

15

 

Gewenste resultaat

17

3.4

Uitvoeringsfase

17

 

Plan van aanpak ondersteuningsplan

17

 

De vraag formeel maken

18

3.5

Besluit

18

 

Beschikking

19

Hoofdstuk 4

Kwaliteitsborging

20

4.1

Tussentijdse evaluatie

20

4.2

Herindicatie

20

4.3

Nazorg

20

4.4

Toezicht

20

Hoofdstuk 5

Voorliggende en algemene voorzieningen

21

5.1

Voorliggende voorzieningen

21

5.2

Algemene voorzieningen

21

Hoofdstuk 6

Individuele- en maatwerkvoorzieningen

22

6.1

Integrale zorgproducten

22

6.2

Jeugd

23

 

Doelen

23

 

Vervoer

25

 

Crisis/spoedzorg

25

6.3

Wmo

25

 

Resultaatgebieden

25

 

Materiële voorzieningen

27

 

Vervoer

27

 

Tijdelijk verblijf

27

Bijlage 1:

Afwegingskader zelfredzaam, algemene voorziening, maatwerkvoorziening of indicatie Wlz

30

Bijlage 2:

Algemene voorzieningen en vrij toegankelijke voorzieningen

33

Bijlage 2a:

Centrum 0-100+

33

Bijlage 2b:

CJG, onderdeel van het Centrum 0-100+

34

Bijlage 2c:

Algemene Voorziening Schoon en Leefbaar Huis (AVSLH)

36

Bijlage 3:

Afwegingskader pgb

40

Bijlage 4:

Afwegingskader duur/intensiteit van zorg en cliënttypen

44

Bijlage 5:

Aanvullende informatie resultaatgebieden

47

5.1

Het kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis

47

5.2

Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

48

5.3

Het zich kunnen verplaatsen in en om de woning

49

5.4

Het kunnen wonen in een geschikt huis

50

5.5

Het zich lokaal kunnen verplaatsen

56

5.6

Het hebben van contacten met medemensen door het deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

60

5.7

Het zo nodig kunnen wonen in een beschermde omgeving, dan wel kunnen beschikken over opvang

61

5.8

Zorgproducten en materiële voorzieningen Wmo en MO/BW naar resultaatgebieden

62

Bijlage 6:

Richtlijnen gebruikelijke hulp Jeugd

64

Bijlage 7:

Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen

67

Bijlage 8:

Vervoer

71

 

Beslisboom vervoer nieuwe cliënten Jeugd

71

Bijlage 9:

Afwegingskader omslagpunt Wmo naar Wlz

73

Bijlage 10:

Mantelzorgcompliment

75

Bijlage 11:

Algemene afkortingenlijst

76

Hoofdstuk 1. Inleiding

1.1 Leeswijzer

Heerde heeft ervoor gekozen om de Wmo en de Jeugdwet zoveel als mogelijk integraal uit te voeren. Dit wordt ook tot uiting gebracht in een integrale verordening voor beide wetten en integrale nadere regels. In de nadere regels wordt beschreven hoe er uitvoering gegeven wordt aan het beleid. Dit wordt gebruikt door de gemeentelijke uitvoering als leidraad om te bepalen of maatwerk noodzakelijk is. Voor de inwoner geven de nadere regels inzicht in het processen van Wmo en Jeugdhulp. Daarnaast geeft het inwoners inzicht in de afwegingen en kaders die nodig zijn om tot een besluit te komen. In de volgende hoofdstukken leggen we het hoofdproces van onze werkwijze uit. Meer inhoudelijke informatie is te vinden in de bijlagen.

Na de inleiding gaat hoofdstuk 1 verder met de wettelijke grondslag, transformatie, doelen en resultaatgebieden en de gezamenlijke inkoop van zorgproducten voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.

In hoofdstuk 2 besteden wij aandacht aan randvoorwaarden voor effectieve dienstverlening en algemene bepalingen.

Hoofdstuk 3 gaat over de werkwijze van de gemeente Heerde wat betreft het verstrekkingenbeleid. In dit hoofdstuk bespreken we zelfredzaamheid, de toegang tot voorzieningen bij een ondersteuningsvraag, de oplossings- en uitvoeringsfase en het besluit.

In hoofdstuk 4 gaan we verder met kwaliteitsborging. In dit hoofdstuk gaan wij in op hoe wij de kwaliteit van zorg verzekeren door middel van tussentijdse evaluaties, zorgvuldige keuzes bij herindicatie en nazorg en het verzorgen van toezicht.

Vervolgens gaat hoofdstuk 5 in op wat verstaan wordt onder voorliggende voorzieningen en algemene of algemeen toegankelijke voorzieningen. Hoofdstuk 6 gaat over individuele- en maatwerkvoorzieningen.

De bijlagen gaan over de verschillende afwegingskaders die de gespreksvoerders van de gemeente gebruiken, maar ook over het mantelzorgcompliment, de taken van het Centrum voor Jeugd en Gezin, onderdeel van het Centrum 0-100+ (hierna: CJG), maatschappelijke opvang en beschermd wonen (MO/BW) en vervoer voor inwoners die niet met het openbaar vervoer kunnen reizen.

1.2 Wettelijke grondslag

De Jeugdwet en de Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 (1) (in artikel 2.9 van de Jeugdwet en artikel 2.1.3 van de Wmo 2015), (hierna: Wmo) geven gemeenten de opdracht om in een verordening wettelijke keuzes en werkwijzen vast te leggen. De gemeente Heerde heeft dit gedaan in de Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerde 2020 (hierna: de verordening). Deze nadere regels zijn een uitwerking van die verordening.

Vanaf 2018 wordt er in Heerde gewerkt met een integrale verordening voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Deze lijn wordt voortgezet.

Tegelijkertijd is er meer samenwerking tussen jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Eind 2018 is de immateriële zorg voor jeugd en maatschappelijke ondersteuning gezamenlijk ingekocht. Dit opende de weg naar één, zo veel als mogelijk, integraal document voor de nadere regels. Daarbij gaan wij uit van de volgende integrale uitgangspunten voor zowel de Jeugdwet als de Wmo:

  • het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid;

  • het versterken van de zelfredzaamheid;

  • het bieden van mogelijkheden aan inwoners, en;

  • het bieden van passende zorg en ondersteuning aan inwoners die dat nodig hebben.

De Jeugdwet en de Wmo overlappen elkaar in die zin dat groepen inwoners en huishoudens vaak tegelijkertijd gebruik maken van hulp en/of ondersteuning uit zowel de Jeugdwet als de Wmo. Het komt ook voor dat inwoners in de loop van hun leven doorstromen van ondersteuning op grond van de Jeugdwet naar Wmo en/of ondersteuning binnen Maatschappelijke Opvang of Beschermd Wonen (hierna: MO/BW).

Door het integraal maken van de nadere regels wordt de uitvoeringspraktijk geholpen om zoveel als mogelijk, een eenduidige manier van werken conform het vertrekpunt: één gezin - één plan - één regisseur te hanteren.

1.3 Gezamenlijke inkoop zorgproducten

De acht samenwerkende gemeenten (2) (Apeldoorn, Brummen, Hattem, Heerde, Epe, Voorst, Lochem en Zutphen) van zorgregio Midden IJssel Oost Veluwe (MIJOV) hebben sinds 1 januari 2019 één integraal contract voor de inkoop van jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning en MO/BW.

Als resultaat van de gezamenlijke inkoop kent de gemeente Heerde vanaf 2019 integrale zorgproducten (die inzetbaar zijn voor jeugdhulp én voor maatschappelijke ondersteuning) en specifieke zorgproducten voor jeugd en voor maatschappelijke ondersteuning. Meer informatie over de zorgproducten is te vinden in paragraaf 6.1 t/m 6.3 van deze nadere regels en in het zorgproductenboek op de website www.zorgregiomijov.nl.

1.4 Transformatie

Gemeenten in Nederland zijn vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet, de Wmo en de Participatiewet. Het Rijk beoogt hiermee dat zorg op een andere manier wordt vormgegeven. Bij de overheveling van verantwoordelijkheden zijn er twee fases te onderscheiden: de transitie en de transformatie. Onder de transitie valt de administratieve en financiële overdracht van taken per januari 2015. Vanaf 2018 maken werken gemeenten aan de beoogde transformatie. Daarbij gaat het om het realiseren van een andere rolverdeling tussen inwoners, maatschappelijke instellingen en de overheid. De wens is om inwoners een grotere eigen rol en verantwoordelijkheid te geven in het versterken van eigen kracht, zelfredzaamheid en zelfregie.

In deze paragraaf leggen we kort uit wat de visie van de gemeente Heerde is op de transformatieopgave binnen de Jeugdwet en Wmo. Uit deze visie volgt een afwegingskader; een manier van kijken naar en omgaan met vragen van inwoners. Het afwegingskader lichten we hier kort toe. Meer uitgebreid behandelen we dit in paragraaf 3.3.

Onze visie is dat inwoners zelf verantwoordelijk zijn voor de inrichting van hun leven. Zij houden zoveel mogelijk zelf de regie en geven zelf aan wat zij aan ondersteuning nodig hebben. Zij zoeken eerst zelf naar oplossingen of schakelen daarbij hun eigen netwerk in of maken gebruik van voorzieningen waarvoor geen beschikking vanuit de Wmo of Jeugdwet noodzakelijk is. Binnen de Jeugdwet heten deze voorzieningen: vrij toegankelijke voorzieningen. De Wmo maakt onderscheid tussen voorliggende voorzieningen en algemene voorzieningen. Ook een voorliggende voorziening kan vrij toegankelijk zijn of vraagt om een toets vanuit andere wet- en regelgeving. Een algemene voorziening is specifiek ontwikkeld voor de Wmo-doelgroep en voor iedereen toegankelijk (eventueel met een lichte toegangstoets).

In het Kaderdocument Sociaal Domein 2017-2020 is dit als volgt gevisualiseerd:

afbeelding binnen de regeling

1.5 Doelen en resultaatgebieden

In deze paragraaf beschrijven wij de resultaten die Heerde met de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo wil behalen.

De 3 doelen op basis van de Jeugdwet zijn:

  • het realiseren van een gezond en positief opvoedklimaat;

  • alle kinderen gaan naar school en kunnen meedoen in de samenleving;

  • passende ondersteuning voor kinderen/jongeren en gezinnen waarbij we aansluiten bij hun leefwereld.

Bij de Wmo onderscheiden we 7 resultaatgebieden:

  • het kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis;

  • het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • het zich kunnen verplaatsen in en om de woning;

  • het kunnen wonen in een geschikt huis;

  • het zich lokaal kunnen verplaatsen;

  • het hebben van contacten met medemensen door het deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten;

  • het zo nodig kunnen wonen in een beschermde omgeving, dan wel kunnen beschikken over opvang.

Hoofdstuk 2. Randvoorwaarden en algemene bepalingen

In dit hoofdstuk staan randvoorwaarden voor passende, op de inwoner gerichte dienstverlening. Het gaat hierbij om privacy en gegevensbescherming en het geven van een stem aan de inwoner door hem te betrekken bij het proces van beleidsvorming.

Daarnaast worden in dit hoofdstuk algemene bepalingen omschreven die gelden tijdens het proces van dienstverlening. Deze zijn opgedeeld in integrale algemene bepalingen en algemene bepalingen die alleen gelden voor maatschappelijke ondersteuning. Deze bepalingen gelden niet één op één voor jeugdhulp.

2.1 Privacy en gegevensbescherming

Personen die hulp ontvangen vanuit de Jeugdwet of Wmo bevinden zich in een kwetsbare positie als het gaat om privacy en gegevensbescherming. De gegevens die inwoners aan hulpverleners verstrekken zijn zeer gevoelige persoonsgegevens die gaan over zaken zoals inkomen, schulden, huiselijk geweld of medische condities. De medewerkers van de gemeente en gedetacheerde medewerkers moeten daarom extra zorgvuldig met deze gegevens omgaan. De inwoner moet daarop kunnen vertrouwen.

De medewerker betrekt altijd de inwoner als het om het delen of het vastleggen van persoonsgegevens gaat. De medewerker houdt zich aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), die stelt dat uitwisseling van gegevens onder voorwaarden mogelijk is, namelijk als:

  • De inwoner (of in het geval van jeugdigen: de ouders met gezag) zelf aanwezig is of expliciet toestemming heeft gegeven;

  • De Jeugdwet of de Wmo het toestaat;

  • De veiligheid van de inwoner of zijn of haar omgeving in het geding is.

Daarbij geldt het volgende:

  • De inwoner heeft recht op inzage in de eigen gegevens, te weten met welke partijen gegevens zijn uitgewisseld en welke (vroeg)signalen zijn gemeld;

  • Als informatiedeling zonder voorafgaande toestemming van de inwoner plaatsvindt en er sprake is van een van de uitzonderingsregels voor toestemming (bijvoorbeeld als de veiligheid in het geding is), wordt deze achteraf alsnog bekend gemaakt aan de inwoner;

  • Het proportionaliteitsbeginsel. Dit betekent dat alleen de voor het doel strikt noodzakelijke gegevens worden uitgewisseld.

Persoonsgegevens mogen alleen worden verwerkt met een bepaald doel. Dit doel moet wel bepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd zijn. De gegevensverwerking mag niet onverenigbaar zijn met het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld. Er mogen niet meer gegevens worden verzameld dan nodig voor het doel.

2.2 Betrekken van inwoners bij beleid

Beleidsstukken worden, voordat er een besluit over genomen wordt, door het college of de raad ter inzage of inspraak gelegd bij de balie van het gemeentekantoor. Inwoners kunnen die stukken inzien en er eventueel opmerkingen over doorgeven.

Inwoners van Heerde kunnen daarnaast plaatsnemen in de Adviesraad Sociaal Domein (hierna: ASD). De ASD bestaat uit 3 werkgroepen: de werkgroep Jeugd, werkgroep Participatie en de werkgroep Wmo. Deze werkgroepen brengen (gevraagd en ongevraagd) advies uit aan het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Heerde (hierna: het college). Dit mogen zij doen over alle onderwerpen binnen het Sociaal Domein. Zij houden zich daarbij aan de procedures beschreven in de Verordening Adviesraad Sociaal Domein gemeente Heerde 2016. Inwoners kunnen onderwerpen aanmelden voor de agenda van de ASD-vergadering via www.asdheerde.nl.

Naast de twee bovengenoemde manieren kan de gemeente Heerde besluiten inwoners in andere vormen te betrekken bij beleidsvorming.

2.3 Algemene bepalingen

Integrale bepalingen

Wanneer een inwoner om hulp of ondersteuning vraagt, kijken we samen met de inwoner naar alle leefgebieden. Dat wil zeggen dat gespreksvoerders alert zijn op zaken die niet direct bij hun eigen vakgebied horen.

Dit doen we om een juist beeld te krijgen van de situatie en te ontdekken wat bij kan dragen aan mogelijke oplossingen. Bijvoorbeeld als er gevraagd wordt om opvoedondersteuning, is het relevant te weten of er sprake is van ziekte of andere omstandigheden, voor zover die van invloed zijn op het opvoedvraagstuk. In een plan van aanpak (Jeugd) of ondersteuningsplan (Wmo) worden deze omstandigheden dan meegenomen en meegewogen in het uiteindelijke besluit.

Terminologie

Het is belangrijk op te merken dat daar waar in de wet en de verordening wordt gesproken over “cliënten”, we in deze nadere regels spreken over “inwoners”. Dit doen we allereerst om de leesbaarheid te verhogen, maar ook om te benadrukken dat niet alle inwoners met een ondersteuningsvraag “cliënt” worden.

Daar waar het gaat om onze systeemwereld handhaven wij de term “cliënt”, omdat deze term verankerd is in de gebruikte werkwijzen.

Daarnaast spreken wij in deze nadere regels over gespreksvoerders in plaats van over het college. Met gespreksvoerders bedoelen we medewerkers van de afdeling sociaal maatschappelijke verbinding. Zij handelen natuurlijk onder verantwoordelijkheid en onder mandaat van het college.

Adequaat én goedkoopst

Een individuele- of maatwerkvoorziening wordt alleen verstrekt als deze adequaat is, waarbij wij vervolgens kiezen voor de goedkoopste variant.

De voorziening moet daarbij volgens objectieve maatstaven:

  • toereikend zijn;

  • een passend antwoord zijn op de ervaren problemen of beperkingen; en

  • leiden tot het gewenste resultaat.

Algemene bepalingen Wmo

Langdurig noodzakelijk

Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat de inwoner voor langere tijd aangewezen is op een aanpassing, hulpmiddel of dienst. Voor tijdelijke beperkingen verstrekken wij geen maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo. Dit betekent dat de situatie van een inwoner, voor zover dit beoordeeld kan worden, van blijvende aard moet zijn voordat er een Wmo-voorziening wordt verstrekt.

Meestal wordt onder langdurig noodzakelijk voor hulpmiddelen verstaan: in ieder geval langer dan 6 maanden. Voor tijdelijke hulpmiddelen kan iemand een beroep doen op de uitleen van hulpmiddelen vanuit de thuiszorgwinkels (maximaal 26 weken).

Bij begeleiding verstaan we onder langdurig noodzakelijk een periode langer dan 3 maanden. Bij een tijdelijke noodzaak voor begeleiding gaan wij uit van de hulp door huisgenoten of sociaal netwerk. Als begeleiding langer dan 3 maanden noodzakelijk is kan deze de gebruikelijke hulp overstijgen.

Er wordt flexibel met de termijn van 3/6 maanden omgegaan. Er wordt steeds gekeken naar de situatie en de haalbaarheid van eigen inzet en voorliggende voorzieningen. Ook bij een terminale inwoner wordt een maatwerkvoorziening niet per definitie geweigerd als de levensverwachting korter is dan 3 maanden.

Omgekeerd is het ook zo dat bij een langer durende noodzaak de prognose van belang is. Zegt de prognose dat de inwoner na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen, aanpassingen of diensten zal kunnen functioneren, dan kan toch van kortdurende noodzaak uitgegaan worden, ook al is dit langer dan 6 maanden.

Bij een wisselend beeld zal in de regel uitgegaan worden van een langdurige noodzaak, mits het wisselende beeld permanent is.

Een uitzondering op het criterium “langdurig noodzakelijk” kan gelden voor “hulp bij het huishouden”. Deze maatwerkvoorziening wordt vooral ingezet in crisissituaties en is juist tijdelijk, om een gezin de mogelijkheid te geven een aantal zaken te regelen totdat een algemene voorziening weer passend is.

In overwegende mate op het individu gericht

De maatwerkvoorziening dient vooral op het individu gericht te zijn. Hiermee wordt bedoeld:

  • dat de noodzaak voor het aanbrengen of leveren van een voorziening (bijvoorbeeld een deuropener in een gemeenschappelijke ruimte) altijd terug te voeren is op een inwoner voor wie deze aanpassing geïndiceerd is.

  • Deze voorziening wordt op aanvraag verstrekt aan de inwoner.

Dit sluit niet uit dat, bij een voor een inwoner aangebrachte voorziening in een gemeenschappelijke ruimte, er op een later moment een andere bewoner eveneens gebruik kan maken van die voorziening.

De maatwerkvoorziening is reeds eerder verstrekt

In artikel 3 van de verordening zijn de voorwaarden opgenomen waaronder een maatwerkvoorziening die al eerder is verstrekt opnieuw wordt verstrekt.

Een maatwerkvoorziening wordt niet verstrekt als eenzelfde voorziening al eerder is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken. Een uitzondering hierop wordt gemaakt als de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan buiten de schuld van de aanvrager. Is een derde partij schuldig aan het verloren gaan van de voorziening dan kan die aansprakelijk gesteld worden.

Wanneer iemand van een adequate of aangepaste woning wil verhuizen naar een niet-adequate woning dan wordt deze laatste woning niet opnieuw aangepast. In situaties waarbij de verhuizing niet te vermijden is zoals bij gezinsuitbreiding of echtscheiding kan een uitzondering gemaakt worden. Deze uitzondering geldt eveneens voor de situatie dat een thuiswonend kind voor het eerst de ouderlijke woning gaat verlaten en zelfstandig gaat wonen.

Aanspraak op verblijf en zorg op grond van de Wet langdurige zorg

Het komt zeer regelmatig voor dat een inwoner die ondersteuning ontvangt vanuit de Wmo na verloop van tijd meer zorg nodig heeft en daarmee (mogelijk) onder de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) valt. Een belangrijke aanwijzing hiervoor is dat de persoon zelf niet meer in staat is om adequaat te reageren op situaties die zich voordoen en die een groot risico voor de veiligheid of gezondheid opleveren. Er is een noodzaak voor 24-uurs toezicht of hulp in de nabijheid. Het gaat om niet planbare zorg en toezicht, die onmiddellijk moet worden geleverd.

Om de overgang van zelfredzaam, naar Algemene Voorziening via Maatwerkvoorziening Wmo naar de Wlz goed in beeld te krijgen en vloeiend te laten verlopen wordt van de gespreksvoerder verwacht dat deze alert is op de aard en ernst van de problematiek en het “omslagpunt” (bijlage 9, pagina 45). Het omslagpunt is gebaseerd op de oude AWBZ (Algemene wet bijzondere ziektekosten) -indicaties. Daarin is een gemiddeld aantal uren/dagdelen beschreven dat hoort bij de zorgzwaartepakketten (zie bijlage 9).

Er worden tijdig gesprekken gehouden met inwoners over het omslagpunt van Wmo naar Wlz. Dit voorkomt dat inwoners overvallen worden met het verzoek om een Wlz-indicatie aan te vragen. Uitgangspunt is om de overgang van Wmo naar Wlz zo soepel mogelijk te laten verlopen.

Als de situatie van de inwoner vraagt om een aantal dagdelen zorg of begeleiding dat gelijk is aan of groter is dan het aantal dagdelen van het omslagpunt, is dit voor de gespreksvoerder aanleiding om een verdiepingsslag te maken in het gesprek. Er moet in dat geval onderzocht worden of de inwoner Wlz-indiceerbaar is. Als dit niet het geval is en er een aantal dagdelen wordt afgegeven dat gelijk aan of groter is dan het aantal dagdelen van het omslagpunt, wordt in het verslag onderbouwd waarom hiervoor gekozen is. Uit het verslag moet blijken dat de gespreksvoerder opties in verband met de eigen kracht/ netwerk heeft overwogen en er moet onderbouwd worden waarom niet voor deze opties gekozen is.

Een maatwerkvoorziening hoeft per 1 januari 2020 niet verstrekt te worden als een inwoner verblijft in een Wlz-instelling met een indicatie voor verblijf. Alle verzekerden met verblijf in een instelling hebben dan aanspraak op het individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen ten laste van de Wlz. Indien de inwoner ervoor kiest om de Wlz-indicatie te verzilveren door een Modulair Pakket thuis (MPT), een persoonsgebonden budget (pgb) of een Volledig Pakket Thuis (VPT), dan blijft de gemeente verantwoordelijk voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor zover hierin niet is voorzien door het pgb of het MPT.

Een weigeringsgrond voor de WMO 2015 is dat de inwoner weigert mee te werken bij het aanvragen van een Wlz-indicatie, terwijl daar mogelijk wel recht op is. Uit uitspraken van de rechter blijkt dat de Wlz alleen als voorliggend gezien mag worden als er een passende oplossing ligt (3) (Rechtbank Gelderland 5-7-2017, nr. Awb 16/5054). Inwoners met een Wlz-indicatie die in een instelling verblijven komen desgewenst alleen in aanmerking voor collectief vraagafhankelijk vervoer voor deelname maatschappelijk verkeer.

Hoofdstuk 3. Werkwijzen

3.1 Zelfredzaamheid

Wanneer een inwoner zorg of hulp nodig heeft, zoekt hij eerst ondersteuning in de eigen omgeving. Hierbij kan gedacht worden aan het eigen sociaal netwerk, kerkelijke gemeenschap, de school of het werk, vereniging, maatschappelijke organisaties, vrijwilligersorganisatie of algemene voorzieningen (paragraaf 5.2)

Wanneer deze ondersteuning ontoereikend blijkt te zijn kan de inwoner zich tot de gemeente wenden.

3.2 Toegang

Voor informatie en advies rondom zorgvragen kan de inwoner op de website www.zorgvraagheerde.nl compacte, lokale informatie vinden.

Is dit niet toereikend dan kan de inwoner bellen met het telefoonteam van Zorgvraag Heerde. Het vragen van informatie en advies is geen melding in de zin van de Jeugdwet of Wmo. Van een melding is pas sprake als de inwoner aangeeft dat hij behoefte heeft aan ondersteuning in zijn zelfredzaamheid of participatie.

Toegang jeugdhulp

De gemeentelijke toegang tot jeugdhulp gaat via het CJG. Deze bestaat uit de volgende functies:

  • De gezinscoaches, die samen met de hulpvrager en zijn omgeving de ondersteuningsvraag verhelderen en de meest passende ondersteuning inzetten of zelf bieden.

  • De orthopedagogen, die meedenken bij ondersteuningsvragen en beslissingen inhoudelijk toetsen.

Daarnaast is toegang tot jeugdhulp mogelijk via de huisarts, medisch specialist, jeugdarts, rechter of gecertificeerde instelling.

Toegang maatschappelijke ondersteuning

Inwoners kunnen voor alle sociaal maatschappelijk informatie en vragen terecht bij het Centrum 0-100+ (jeugdzaken, werk en inkomen en voorzieningen voor mensen met een beperking). De vorming van het Centrum 0-100+ wordt in de loop van 2021 gerealiseerd.

Het is een laagdrempelig inloopcentrum waar iedereen binnen kan lopen voor ontmoeting, activiteiten, samenzijn en een kopje koffie. Wanneer de vraag van de inwoner verder gaat dan informatie en advies kan hij/zij een melding doen van zijn ondersteuningsvraag. Een melding is vormvrij en kan schriftelijk, telefonisch, digitaal of in persoon gedaan worden.

De melding kan door de inwoner zelf gedaan worden, maar ook namens de inwoner door diens partner, een vertegenwoordiger of gemachtigde. Wanneer een signaal wordt afgegeven door een zorgverlener zal altijd contact worden opgenomen met de inwoner of een vertegenwoordiger van de inwoner.

NB: de Jeugdwet volgt de procedure volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wmo heeft in de wet een afwijkende procedure vastgelegd. Dit betekent bij de Wmo dat er pas na het onderzoek sprake is van een aanvraag en bij de Jeugdwet dat een melding als aanvraag beschouwd moet worden.

Verwijzers

Meldingen voor jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning kunnen gedaan worden door de inwoner zelf (en zijn/haar ouders), (zorg)organisaties, cliëntadviseurs, school, werk, politie, kerken, verenigingen, maatschappelijke organisaties (zoals de Plu), de vrijwilligersorganisatie, algemene voorzieningen, een medisch specialist, een jeugdarts, de rechter of een gecertificeerde instelling.

Veiligheid

Veiligheid is een belangrijk thema wanneer het gaat over het op maat ondersteunen van inwoners. Het CJG maakt gebruik van een veiligheidscheck wanneer er signalen zijn van een onveilige situatie. Hierbij maken ze gebruik van het Licht Instrument Risicotaxatie Kind veiligheid (LIRIK) van het Nederlands Jeugd instituut. Dit instrument helpt om te beoordelen of er sprake is van huiselijk geweld, fysieke en mentale kindermishandeling of veiligheidsrisico’s zoals verwaarlozing. Vanaf 1 januari 2019 moeten gemeenten gebruik maken van de aangescherpte meldcode bij de uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet.

afbeelding binnen de regeling

Het doorlopen van de meldcode zorgt voor een weloverwogen besluit of er een officiële melding gedaan moet worden bij Veilig Thuis. In de meldcode wordt onderscheid gemaakt tussen het afgeven van een signaal en het doen van een melding. Signalen zijn eerste vermoedens van gemeld en kindermishandeling die aangekaart worden bij een professional. Deze professional doet secuur onderzoek om te bepalen of de signalen gegrond zijn (stap 1 t/m 4). Hierin wordt de inwoner betrokken. Voor de stappen 4 en 5 is er een gemeentelijk afwegingskader opgesteld dat als leidraad dient voor de gespreksvoerders. Ieder besluit tot melding in het kader van de meldcode wordt daarmee goed onderbouwd en gedocumenteerd.

Het is van belang dat in stap 5 beide beslissingen worden genomen, in de volgorde zoals beschreven in de figuur. Een gespreksvoerder vraagt zich eerst af of melden bij Veilig Thuis noodzakelijk is, aan de hand van de uitkomsten van stap 4 over de mate van ernst van de gesignaleerde (dreiging van) huiselijk geweld of kindermishandeling en het afwegingskader. De gemeente heeft twee aandachts- functionarissen: Huiselijk Geweld (volwassenen) en Kindermishandeling (jeugd). Deze aandachtsfunctionarissen beschikken over extra kennis over dit onderwerp en houden trends en ontwikkelingen op dit gebied in de gaten. Daarnaast zijn ze verantwoordelijk voor het verspreiden van kennis van de meldcode en monitoren ze het gebruik hiervan. Vermoedens worden door medewerkers altijd met de één van de aandachtsfunctionarissen besproken. Vervolgens besluit de signalerende medewerker (samen met de aandachtsfunctionaris) of het bieden van hulp tot de mogelijkheden van zowel deze medewerker als de betrokkenen behoort. Wanneer melden volgens het afwegingskader noodzakelijk is, zal de tweede vraag over eventuele hulp en aan welke voorwaarden deze moet voldoen, in overleg met Veilig Thuis beantwoord worden.

Het gemeentelijk afwegingskader ziet er schematisch als volgt uit:

afbeelding binnen de regeling

Daarbij is het belangrijk te vermelden dat het doen van een melding bij Veilig Thuis niet betekent dat een gespreksvoerder “tekortschiet” in het bieden van hulp. Het betekent ook niet dat Veilig Thuis per definitie een onderzoek start of de hulpverlening overneemt. Het betekent wel dat een gespreksvoerder ernstige, acute en/of structurele onveiligheid vermoedt en dat de kans op herhaald slachtofferschap dermate realistisch is, dat het vanuit een oogpunt van professioneel handelen noodzakelijk is om te melden bij Veilig Thuis. Dit stelt Veilig Thuis in staat om toekomstige signalen of signalen uit andere bronnen te combineren en zo een compleet beeld te realiseren van de veiligheid van een persoon of gezin.

Onafhankelijke belangenbehartiging

De Jeugdwet verplicht gemeenten tot het beschikbaar stellen van een onafhankelijke vertrouwenspersoon voor inwoners die ondersteuning ontvangen vanuit de Jeugdwet. De Wmo verplicht gemeenten tot het inrichten van de functie onafhankelijke cliëntondersteuner voor het gehele sociale domein, dus ook voor inwoners die ondersteuning ontvangen vanuit de Jeugdwet. Dit betekent dat zowel cliëntondersteuners als vertrouwenspersonen informatie en advies kunnen geven aan inwoners die vragen hebben over de jeugdhulp.

Vertrouwenspersoon

Een vertrouwenspersoon is iemand die jeugdigen, ouders of pleegouders op hun verzoek ondersteunt in het contact met de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en/of Veilig Thuis.

De vertrouwenspersoon wordt meestal pas benaderd als er al hulp is en daar vragen, problemen of klachten over ontstaan. De vertrouwenspersoon ondersteunt een inwoner bij het bespreekbaar maken van de vragen, problemen of klachten en daarover helderheid te krijgen. Als dit is opgelost, dan stopt ook de ondersteuning van de vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon ondersteunt dus niet bij inhoudelijke hulpverleningsgesprekken, maar enkel bij vraag/klachtgesprekken. Voor de Wmo is er bij de gemeente Heerde een knelpuntencoördinator die de functie van vertrouwenspersoon op zich neemt.

Het AKJ voert in opdracht van alle gemeenten, verenigd in de VNG, het onafhankelijk vertrouwenswerk voor de Jeugdwet uit. Het AKJ heeft geen cliëntondersteuners in dienst.

Cliëntondersteuning en cliëntadvies

Cliëntondersteuners zijn onafhankelijk en niet in dienst van de gemeente. De gemeente koopt onafhankelijke cliëntondersteuning in voor inwoners die hulp van een onafhankelijk persoon willen bij het doorlopen van het meld- en aanvraagproces. Cliëntadviseurs zijn wel in dienst van de gemeente. Zij doen de eerste vraagverheldering en beoordeling of er een Wmo melding nodig is. Ook geven zij informatie over voorliggende voorzieningen, sociale kaart en de procedure voor het indienen van een aanvraag.

In het contact (telefonisch en/of schriftelijk) dat voorafgaat aan het gesprek tussen de inwoner en de gespreksvoerder wordt hij gewezen op de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning.

Zowel de onafhankelijk cliëntondersteuner als de cliëntadviseur kijken naar integraliteit van dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

Naast of in plaats van (onafhankelijke) de cliëntondersteuner mag de inwoner zich laten ondersteunen door iemand van zijn keuze. Dit kan een mantelzorger zijn, partner of familielid, maar ook een vrijwilliger of iemand van de kerk. De eigen voorkeur van de inwoner staat voorop.

Heerde heeft professionele onafhankelijke cliëntondersteuning en de opleiding van vrijwillige cliëntondersteuners ingekocht.

De professionele onafhankelijke cliëntondersteuners kunnen de volgende activiteiten uitvoeren:

afbeelding binnen de regeling

Voorbereiding op gesprek met gemeente

In de wet is opgenomen dat de inwoner voorafgaand aan het gesprek een plan mag overhandigen aan de gemeente. Voor Jeugd wordt de term ‘gezinsplan’ gehanteerd en voor Wmo wordt de term ‘persoonlijk plan’ gehanteerd. Het indienen van het plan kan tot en met 7 dagen na de melding bij de gemeente. In het persoonlijk plan beschrijft de inwoner de aspecten waar ondersteuning bij nodig is. Ook beschrijft hij daarin welke oplossingen hij voor zijn problemen ziet.

Als een inwoner bij het plannen van het gesprek bij de gespreksvoerder aangeeft dat hij een gezins- of persoonlijk plan wil indienen, stuurt de gespreksvoerder het format van het persoonlijk plan of gezinsplan mee. Dit format kan de inwoner ondersteunen bij het opstellen van het plan. Ook is het bij Jeugd mogelijk om ondersteuning aan te vragen bij het maken van het plan. Volgens de wet mag de inwoner zelf kiezen uit het brede scala aan beschikbare zelfregie instrumenten. Het indienen van een plan is niet verplicht.

3.3 Oplossingsfase

De oplossingsfase bestaat uit één of meer gesprekken met een gespreksvoerder van het Centrum 0-100+ (CJG, maatschappelijke ondersteuning en/of werk en inkomen). In deze gesprekken wordt de situatie van de inwoner volledig in beeld gebracht.

Nagegaan wordt wat de verschillende aspecten van de ondersteuningsvraag zijn. De gemeente maakt hierbij gebruik van een ondersteunend instrument om de volledige situatie van de inwoner in beeld te brengen. Een voorbeeld hiervan is de Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM). Dit instrument brengt de vraag en de mate van zelfredzaamheid van de cliënt in kaart Het CJG gebruikt de oplossingsgerichte vragen die worden gesteld in het plan van aanpak/gezinsplan. Daarnaast kan indien dit verheldering geeft de ZRM of de ZRM voor jongeren worden gebruikt. Het is nadrukkelijk de bedoeling om in goed overleg met de inwoner te zoeken naar oplossingen voor problemen die de inwoner ervaart.

In sommige situaties is het volledig in beeld brengen van de situatie niet noodzakelijk. Dit is het geval als de situatie van de inwoner voldoende bekend is en/of het een enkelvoudige aanvraag voor een voorziening betreft. In overleg en met toestemming van de inwoner wordt dan afgezien van een volledig onderzoek en/of gesprek.

Afwegingskader

Voor alle maatwerk- en individuele voorzieningen bestaat een gelijkluidend afwegingskader. Vanuit dit afwegingskader beoordeelt de gespreksvoerder in hoeverre de eigen kracht en het eigen netwerk, voorliggende voorzieningen of wetgeving en algemene voorzieningen kunnen leiden tot het verminderen of het wegnemen van de beperkingen. Dit betekent dat elke hulpvraag vanuit dezelfde methodiek wordt benaderd.

Persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de inwoner spelen altijd een nadrukkelijke rol binnen het onderzoek. Ogenschijnlijk gelijksoortig aanvragen kunnen gelet op de omstandigheden waarin de inwoner verkeert leiden tot verschillende oplossingen. Het afwegingskader is opgenomen in paragraaf 1.4. Hieronder volgt verdere uitwerking van het algemene afwegingskader.

Eigen kracht en eigen netwerk

Onder eigen kracht worden de mogelijkheden verstaan die mensen hebben om hun leven zo in te richten dat zij hun problemen bij zelfredzaamheid of ondersteuning zelf verminderen of voorkomen.

Iedere inwoner is primair zelf verantwoordelijk voor zijn eigen leven en daarmee voor de eigen zelfredzaamheid en participatie. De inwoner wordt gestimuleerd om zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Hierbij wordt van de inwoner gevraagd dat hij ook gebruik maakt van de mogelijkheden in zijn omgeving. Hieronder valt het beroep op familie of mensen uit zijn of haar sociaal netwerk. Hulp uit het sociaal netwerk is niet afdwingbaar, maar er kan wel onderzocht worden welke mogelijkheden er zijn.

Eigen kracht betekent ook dat de inwoner bereid is dingen uit te proberen en stappen te zetten die niet direct zijn/haar eerste voorkeur hebben. Wat de eigen kracht inhoudt is voor elke situatie anders en vraagt een individuele afweging, afhankelijk van de persoonlijke situatie.

Lukt het niet op eigen kracht of met hulp uit het sociaal netwerk voldoende zelfredzaam te worden of voldoende te participeren, dan kan een inwoner een beroep doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning. Deze ondersteuning is erop gericht dat hij/zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

Aanvullende onderzoeksvragen voor bepalen eigen kracht

  • 1.

    Is de ouder (of het sociale netwerk) in staat om de hulp die nodig is te bieden?

  • 2.

    Leidt het bieden van de hulp door de ouder (of het sociale netwerk) tot overbelasting?

  • 3.

    Ontstaan er financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder (of het sociale netwerk) wordt geboden?

Mantelzorgcompliment

Een belangrijke vorm van gebruikmaken van het eigen netwerk is het ontvangen van hulp van een mantelzorger. De gemeente waardeert de inzet van mantelzorgers daarom periodiek met een mantelzorgcompliment (zie bijlage 10).

Voorliggende voorzieningen

Er zijn twee soorten voorliggende voorzieningen: voorzieningen vanuit voorliggende wetgeving en gebruikelijke voorzieningen. Deze twee soorten worden apart van elkaar besproken in deze sectie.

Voorliggende wettelijke voorzieningen

Een voorliggende wettelijke voorziening is een voorziening die op grond van een andere wet dan de Jeugdwet of de Wmo kan worden verstrekt. Deze voorzieningen noemen we 'voorliggend' omdat ze voorrang hebben op voorzieningen uit de Jeugdwet of de Wmo. De bewijslast ligt daarbij bij de gemeente; die moet aantonen dat er inderdaad sprake is van een voorliggende voorziening.

Er is pas sprake van een voorliggende voorziening als de inwoner ook daadwerkelijk aanspraak kan maken op die voorziening doordat hij voldoet aan de daarvoor opgestelde regels. De voorliggende wet moet dus inderdaad mogelijkheden bieden. Van de inwoner kan dan worden verwacht dat hij gebruik maakt van die voorliggende voorziening. Van een voorliggende voorziening is geen sprake als vaststaat dat de inwoner daar niet voor in aanmerking komt.

Voorbeelden van veelvoorkomende voorliggende voorzieningen zijn aanspraken op verstrekkingen op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz).

Gebruikelijke (voorliggende) voorzieningen

Bij gebruikelijke (voorliggende) voorzieningen gaat het om producten of diensten die de inwoner kunnen helpen bij zelfredzaamheid en participatie en die algemeen verkrijgbaar zijn, of toegankelijk zijn met een lichte toegangstoets. Voorzieningen of producten die gebruikelijk zijn, komen niet voor verstrekking in aanmerking. Het gaat hier om voorzieningen die naar de geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruikspatroon van de aanvrager behoren. De beoordeling wat in het betreffende geval als gebruikelijk wordt beschouwd, vindt plaats op basis van jurisprudentie en maatschappelijke ontwikkelingen.

Uit jurisprudentie blijkt bijvoorbeeld dat hogere bedragen niet als algemeen gebruikelijk bestempeld kunnen worden, maar goedkopere zaken als fietsen met trapondersteuning, boodschappendiensten en maaltijdservices wel. (4) (Zie uitspraak, ECLI:NL:CRVB:2019:3535, waarin een badkamerrenovatie van 6.500 euro als niet-gebruikelijk wordt gezien, uitspraak ECLI:NL:CRVB:2007:BA1949 over trapondersteuning, uitspraak ECLI:NL:CRVB:2012:BY3938 over boodschappendiensten en uitspraak ECLI:NL:CRVB:2018:2182 over maaltijdservices).

Dit staat echter los van de eigen verantwoordelijkheid die een reguliere wooncarrière met zich meebrengt (zoals beschreven onder het kopje ” Tegemoetkoming meerkosten voor de v erhuiskosten”in bijlage 4.4 ). Ook is vanuit de jurisprudentie duidelijk dat elke situatie individueel moet worden beoordeeld en niet standaard kan worden uitgegaan van gebruikelijk.

Algemene voorzieningen en algemeen- en vrij toegankelijke voorzieningen

Algemene voorzieningen of algemeen toegankelijke voorzieningen zijn alle voorzieningen in de gemeente, waar de gemeente op de een of andere manier een bijdrage in levert; in financiële zin of anderszins (bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van ruimte en faciliteiten).

Voor meer informatie over algemene of algemeen toegankelijke voorzieningen zie paragraaf 5.2 van deze nadere regels.

Bovenstaande opsommingen definitie van “algemene of algemeen toegankelijke voorzieningen” verschilt van de definitie “algemeen gebruikelijk” in de verordening Wmo en Jeugd gemeente Heerde 2020. De definitie in de verordening wordt in 2022 aangepast naar bovenstaande opsomming en definitie, tot die tijd mag bovenstaande definitie voor (algemeen) gebruikelijke/toegankelijke voorzieningen aangehouden worden.

Externe partijen

Soms is de situatie van een inwoner zo complex dat de gespreksvoerder van de gemeente extra advies nodig heeft om samen met de inwoner een goed ondersteuningsplan op te stellen. Wanneer dit aan de orde is zal de medewerker zich (medisch of bouwkundig) laten adviseren door een door de gemeente gecontracteerde en voor de situatie gekwalificeerde adviseur.

Gewenste resultaat

Wanneer wordt besloten tot inzet van een individuele- of maatwerkvoorziening wordt het gewenste resultaat geformuleerd door de inwoner in samenspraak met de gespreksvoerder. Dit gewenste resultaat wordt vastgelegd in een plan van aanpak of ondersteuningsplan.

3.4 Uitvoeringsfase

Naar aanleiding van het gesprek bepaalt de gespreksvoerder of er een individuele- of maatwerkvoorziening ingezet wordt. Als dit het geval is formuleert het gezin/ de inwoner in samenspraak met de gespreksvoerder een te behalen resultaat. Hierbij mag de aard van de voorziening niet leidend zijn. Leidend is het perspectief van de inwoner om zo (veel als mogelijk) zelfstandig deel te kunnen nemen aan het leven van alle dag of om opvoed- en opgroeiproblemen zoveel als mogelijk het hoofd te kunnen bieden.

Dit resultaat wordt vastgelegd in een plan van aanpak (bij jeugdhulp) of ondersteuningsplan (bij maatschappelijke ondersteuning). In de praktijk wordt het plan van aanpak van Jeugd ook wel ‘gezinsplan’ genoemd.

Plan van aanpak/ondersteuningsplan

Naar aanleiding van het gesprek stelt het gezin/ de inwoner samen met de gespreksvoerder een (verder uitgewerkt) plan van aanpak (Jeugd) of ondersteuningsplan (Wmo) op.

Een aantal belangrijke onderdelen in dit plan zijn:

  • een omschrijving van de huidige situatie

  • de bevindingen van het onderzoek. Dit onderdeel bestaat uit:

    • een beknopte weergave van het gesprek

    • de uitkomst van eventueel aanvullend opgevraagd (medisch) advies

    • andere zaken die tijdens het onderzoek aan de orde zijn gekomen

  • de afspraken die gemaakt zijn samen met de inwoner/ het gezin over eigen kracht,

  • ondersteuning vanuit het sociaal netwerk en mantelzorg.

  • de adviezen aan de inwoner over het gebruik van voorliggende, gebruikelijke en algemene voorzieningen

  • als dit aan de orde is: de aanvraag voor een individuele- of maatwerkvoorziening en de eventuele keuze voor een persoonsgebonden budget.

  • de afspraken die gemaakt zijn over de inzet van eventuele nazorg

NB: wanneer er een aanvraag wordt gedaan met terugwerkende kracht moeten de omstandigheden ten tijde van de situatie waarvoor de aanvraag wordt gedaan beoordeeld worden. (5) (CRVB 13-5-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1099).

De vraag formeel maken

De aanvraag voor een individuele- of maatwerkvoorziening is ingediend op het moment dat de inwoner/ het gezin het plan van aanpak of ondersteuningsplan heeft ondertekend.

Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening Wmo kan ook op de volgende manieren tot stand komen:

  • het toevoegen van (andere) individuele of maatwerkvoorziening op het ondersteuningsplan en dit ondersteuningsplan ondertekenen. Dit kan dus een voorziening zijn die geen onderdeel uitmaakt van het plan;

  • het direct indienen van een aanvraag zonder gesprek. Dit laatste kan alleen in overleg met de gemeente als de situatie van de inwoner al voldoende bekend is of het een eenduidige enkelvoudige aanvraag betreft. Een inwoner kan een Wmo aanvraag niet indienen voordat het onderzoek is afgerond; de gemeente heeft 6 weken de tijd voor het onderzoek. Als 6 weken na de melding het onderzoek nog niet is afgerond, mag de inwoner wel rechtstreeks een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen.

  • NB: voor de Jeugdwet geldt de termijn van de Algemene wet bestuursrecht, waarin geen knip wordt gemaakt tussen onderzoek en aanvraag.

  • Na 8 weken de melding formeel maken

3.5 Besluit

Als de aanvraag is binnengekomen heeft de Wmo-gespreksvoerder twee weken de tijd om één of meer besluiten in de vorm van een beschikking te nemen namens het college. Dit geldt ook als er geen onderzoek en/of gesprek heeft plaatsgevonden.

In de Jeugdwet is voor de onderzoeksperiode geen termijn vastgelegd. De beslistermijnen op grond van de Algemene wet Bestuursrecht (hierna: Awb) zijn van kracht. Na afronding van het onderzoek of een ingediende aanvraag heeft de gemeente acht weken de tijd om een besluit te nemen.

Het is mogelijk om de beslistermijn op grond van de bepalingen uit de Awb te verlengen, als de inwoner niet alle informatie heeft aangeleverd (hersteltermijn) of als er nadere informatie moet worden opgevraagd die niet binnen de termijn beschikbaar is. Hiervoor hanteert de gemeente een formulier wat met de aanvrager wordt doorgenomen en door aanvrager wordt ondertekend.

Uiteraard kan de gemeente in overleg treden met de indiener om te voorkomen dat er onnodig juridische procedures worden gestart tegen het uitblijven van de beslissing.

Beschikking

Een besluit van de gemeente over een voorziening wordt altijd genomen in de vorm van een beschikking. Een beschikking is een individueel besluit in schriftelijke vorm, dat als eindresultaat van een aanvraag wordt opgestuurd naar de inwoner. Ook een besluit tot afwijzing van een aanvraag gebeurt in de vorm van een beschikking.

NB: in de beschikking moet gespecificeerd worden voor hoeveel uren de voorzieningen toegekend wordt (of in ieder geval een indicatie daarvan ) (6) (CRVB 08-10-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3241).

Dit is momenteel niet opgenomen in de Verordening Jeugd en Maatschappelijke ondersteuning 2020, maar zal opgenomen worden in de verordening van 2022.

Verstrekkingsvormen

Als er in de beschikking een individuele- of maatwerkvoorziening wordt toegekend kan deze worden verstrekt in natura of als persoonsgebonden budget (hierna: pgb).

  • Zorg in natura

Bij zorg in natura (ZIN) koopt de gemeente de voorziening in bij de zorgaanbieder of de leverancier en verstrekt die (dienst of zaak) aan de inwoner.

  • Persoonsgebonden budget

Een pgb is een geldbedrag waarmee mensen met of zonder beperking hun eigen zorg kunnen inkopen. Het afwegingskader voor het toekennen dan wel afwijzen van het pgb staat beschreven in bijlage 3.

Bezwaar en beroep

De gespreksvoerder beslist namens het college op een aanvraag om een individuele- of maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet of de Wmo. Tegen dit besluit staat bezwaar en beroep open. In het besluit wordt omschreven hoe de inwoner bezwaar kan maken.

Hoofdstuk 4. Kwaliteitsborging

Dit hoofdstuk gaat over de wijze waarop binnen de door ons gehanteerde werkwijze de benodigde kwaliteit van werken wordt geborgd, zowel wat betreft de rechtmatigheid van onze besluiten, maar zeker ook waar het gaat om de kwaliteitswaarborgen voor de inwoners.

De kwaliteitseisen van de aangeboden zorg van door de gemeente gecontracteerde aanbieders zijn terug te vinden op de website van Zorgregio MIJOV.

De rechtmatigheid van verstrekkingen wordt steekproefsgewijs beoordeeld door een integraal kwaliteitsmedewerker. (7) (Behalve als het gaat om verwijzingen door de huisarts, medisch specialist, jeugdarts, rechter of gecertificeerde instelling. Deze worden beoordeeld door een orthopedagoog). Deze toetst de naleving van de kwaliteitseisen door de zorgleverancier. Dit borgt het belang van de inwoner. Deze ontvangt daarmee een passende voorziening die leidt tot het gewenste resultaat. Ook de kwaliteit van het besluitvormingsproces borgen we hiermee. Het al dan niet verstrekken van een voorziening gebeurt op grond van een deugdelijke motivering met onderbouwing op basis van de wet- en regelgeving én de situatie van de inwoner.

4.1 Tussentijdse evaluatie

De gemeente kan steekproefsgewijs contact opnemen met inwoners over de kwaliteit van de zorg. Jaarlijks is er een cliëntervaringsonderzoek (verplicht). Daarnaast wordt bij de Wmo verstrekkingen steekproefsgewijs achteraf gebeld over de passendheid van de geleverde voorzieningen en/of zorg.

4.2 Herindicatie

Immateriële voorzieningen worden vaak verstrekt voor een bepaalde duur. Aan het einde van de indicatie wordt bekeken of de voorziening moet worden voortgezet, gewijzigd of op- of afgeschaald. Deze beoordeling vindt plaats op basis van een gesprek met de inwoner en zorgaanbieder. De gespreksvoerder of de zorgaanbieder rapporteert over het effect van de eerder ingezette voorziening en de status van de geformuleerde doelen. De gespreksvoerder geeft daarbij een advies of neemt een besluit over de noodzaak voor voortzetting en omvang van ondersteuning.

4.3 Nazorg

Na ieder afgerond traject wordt er desgewenst nazorg geleverd door de gespreksvoerder, cliëntadviseur of door de medewerker van de backoffice. Deze nazorg bestaat uit telefonisch contact of een follow-up afspraak waarin geëvalueerd wordt of de gestelde doelen zijn behaald en of er nog verdere ondersteuning nodig is.

4.4 Toezicht

Er bestaan twee soorten regulier toezicht op de zorg: toezicht op rechtmatigheid en toezicht op kwaliteit. De toezichthouder rechtmatigheid controleert of de factuur en de daadwerkelijk afgesproken en geleverde zorg met elkaar in overeenstemming zijn. In andere woorden: of de zorggelden rechtmatig gebruikt zijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen fouten en fraude. Per aanbieder wordt bekeken wat een gepaste actie is. De toezichthouder kwaliteit doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten binnen, door aanbieders, geleverde zorg en adviseert de gemeente over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Daarnaast stelt de toezichthouder kwaliteit vast of de kwaliteitseisen die de gemeente aan aanbieders stelt, overeenkomen met de praktijk van de geleverde zorg.

Voor Jeugdwet geldt dat de Inspectie van de Gezondheidszorg en Jeugd formeel toezichthouder is op het gebied van kwaliteit. De gemeenten van samenwerkingsverband zorgregio MIJOV hebben samen een toezichthouder rechtmatigheid en kwaliteit aangewezen voor het tegengaan van fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen en gelden. De gezamenlijke invulling van deze functie ligt voor de hand omdat aanbieders immers ook gemeentegrensoverschrijdend werken.

Hoofdstuk 5. Voorliggende en algemene voorzieningen

5.1 Voorliggende voorzieningen

De Jeugdwet en de Wmo hangen nauw samen met andere wetten, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Participatiewet.

Elk van deze verwante wetten kent eigen regels en een eigen doel. Als een oplossing gevonden kan worden voor de beperking door een beroep te doen op andere wetgeving, dan wordt dit van de inwoner gevraagd en wordt er geen ondersteuning geleverd vanuit de Wmo of Jeugdwet. Binnen beide wetten is wel vastgelegd dat ondersteuning afgestemd moet worden op de ondersteuning vanuit deze andere wetten. Er wordt dus overleg en samenwerking gevraagd met de uitvoerders van andere wetten. Uitgangspunt is dat de inwoner geholpen wordt en dat uitvoerders van de wet samenwerken. Het doorschuiven over en weer van zorgvragen door uitvoerders van verschillende wetten is nadrukkelijk niet de bedoeling.

Centrum voor Jeugd en Gezin

Voor jeugd geldt dat het CJG vanuit haar voorliggende functie overige voorzieningen biedt, die voorliggend zijn op de Jeugdwet. Zie voor een overzicht van de overige voorzieningen die het CJG biedt en de taken van het CJG in bijlage 2b.

5.2 Algemene voorzieningen

Voor maatschappelijke opvang zijn er algemene voorzieningen.

Algemene voorzieningen zijn alle voorzieningen in de gemeente, waar de gemeente op de een of andere manier een bijdrage in levert; in financiële zin of anderszins (bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van ruimte en faciliteiten). Het kan hierbij ook gaan om voorzieningen die door vrijwilligersorganisaties worden aangeboden, mits deze activiteiten gefaciliteerd zijn door de gemeente.

Belangrijk voor algemene voorzieningen is dat ze bekend en laagdrempelig zijn, zowel voor inwoners, vrijwilligers en professionals. Algemene voorzieningen zijn gericht op maatschappelijke participatie en op versterking of behoud van zelfstandigheid van inwoners.

Een goede sociale kaart die als wegwijzer kan dienen bij het zoeken naar ondersteuning vanuit algemene voorziening draagt bij aan de bekendheid en het gebruik van deze voorzieningen.

Een algemene voorziening gaat voor op een individuele- of maatwerkvoorziening als deze een passende oplossing biedt voor de ondersteuningsvraag van de inwoner. Om gebruik te maken van deze algemene voorzieningen is geen indicatie nodig van de gemeente. Vaak volstaat een lichte toegangstoets die door de algemene voorziening zelf wordt gedaan.

In Heerde bestaan twee algemene voorzieningen waaraan de gemeente een financiële bijdrage levert:

  • Algemene Voorziening Schoon en Leefbaar Huis (AVSLH)

  • Centrum 0-100+

Voor algemene voorzieningen mag een bijdrage in de kosten worden gevraagd. De algemene voorziening schoon en leefbaar huis is een bij een verordening aangewezen algemene voorziening die onder het abonnementstarief valt. Voor de diensten die geboden worden vanuit het Centrum 0-100+ wordt geen eigen bijdrage gevraagd. Meer informatie over eigen bijdragen is te vinden in paragraaf 6.3.

Hoofdstuk 6. Individuele- en maatwerkvoorzieningen

Als de stappen van het algemene afwegingskader (zie paragraaf 3.3) niet leiden tot het verminderen of wegnemen van de beperkingen in maatschappelijke participatie, zelfstandigheid of opvoed- en opgroeiproblemen, zal beoordeeld worden of de inwoner in aanmerking komt voor een individuele (Jeugdwet)of maatwerkvoorziening (Wmo).

Het kenmerk van individuele- en maatwerkvoorzieningen is dat elke casus individueel beoordeeld wordt. Daarbij is het zaak dat de voorziening afgestemd wordt op de individuele omstandigheden en mogelijkheden van de inwoner. Daarbij houden we rekening met zijn behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren.

Het bepalen van het in te zetten zorgproduct wordt gedaan aan de hand van de benodigde duur en omvang van de zorg en het daaruit volgende cliënttype. Meer informatie staat beschreven in bijlage 3.

Er zijn integrale producten en specifieke producten voor jeugd en maatschappelijke ondersteuning.

Behandeling van jeugdigen is onderdeel van de Jeugdwet, terwijl behandeling van volwassenen betaald en geregeld wordt vanuit de Zorgverzekeringswet. Het onderdeel behandeling geldt dus alleen voor jeugdigen. Daarvoor kunnen aanvullende zorg- en ondersteuningsproducten worden ingezet.

6.1 Integrale zorgproducten

Integrale zorgproducten zijn voorzieningen die inzetbaar zijn voor zowel Jeugd als voor Maatschappelijke ondersteuning. Voor een uitgebreide omschrijving van alle integrale zorgproducten zie het zorgproductenboek op de website van Zorgregio MIJOV.

afbeelding binnen de regeling

* Voor Jeugd wordt het product Vervoer niet ingezet, het product Vervoer Plus wel.

** Dit product zetten alleen de gemeenten Brummen, Epe, Hattem, Heerde, Lochem, Voorst en Zutphen in.

*** Dit product zetten alleen de gemeenten Epe, Hattem, Heerde, Voorst en Zutphen in. Dit product wordt niet ingezet voor Jeugd.

Voor crisis/spoedzorg bestaan alleen integrale zorgproducten.

6.2 Jeugd

Doelen

De doelen die het CJG van de gemeente Heerde nastreeft door middel van de inzet van jeugdhulp zijn hieronder weergegeven.

  • Realiseren van een gezond en positief opvoedklimaat

Uitgangspunt is dat naast het kerngezin meer plekken in de samenleving pedagogische verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding van het kind en de jeugdige. Die opvoedkundige kwaliteit van de leefomgeving is van belang voor burgerschapsvorming en kan bijdragen aan preventie van problemen als kindermishandeling en schooluitval. De context van de leefomgeving, de straat, de buurt, sociaal netwerk, ofwel de pedagogische samenleving speelt een belangrijke rol bij het realiseren van een gezond en positief opvoedklimaat.

  • Alle kinderen gaan naar school en kunnen meedoen in de samenleving

De gemeente Heerde wil een basis leggen om het beste uit elk kind te halen en (meer) mogelijkheden te bieden om talenten te ontwikkelen. Voor kwetsbare kinderen wil de gemeente Heerde dan ook de onderwijskansen vergroten en daarmee ongelijkheid verminderen. Om dit doel te bereiken is het belangrijk dat risico’s vroegtijdig gesignaleerd worden. Dat vraagt om een goede verbinding tussen het kind en het gezin met de professionals om hen heen. Het gaat bijv. om kinderopvang, onderwijs, Jeugdgezondheidszorg, leerplicht en Jeugdhulp Heerde. Door korte lijnen kunnen we goed aansluiten bij de jeugdige en zijn omgeving. Het is voor het kind van belang dat de ondersteuning vanuit het onderwijs en zorg goed georganiseerd is en dat de aanpak op elkaar is afgestemd.

  • Zo nodig passende ondersteuning thuis of dichtbij huis voor kinderen en gezinnen waarbij aangesloten wordt bij de leefwereld

Elk gezin en elk kind ontvangt een bij de hulpvraag passende ondersteuning die aansluit bij de leefwereld. Met passend bedoelen we dat wij aansluiten bij wat het kind, de jeugdige of het gezin zelf kan regelen en organiseren en waar dat nodig is extra ondersteuning door de juiste professional. De producten die hieronder genoemd worden gelden alleen voor Jeugd en betreffen alleen behandeling.

Maatwerkvoorzieningen Jeugd

Als eigen kracht en hulp vanuit het netwerk niet volstaan om de gewenste doelen te behalen, kan er één of meerdere maatwerkvoorziening ingezet worden. Onderstaande tabel geeft de maatwerkvoorzieningen voor Jeugd weer. Voor een uitgebreide omschrijving van elke zorgproduct zie het Zorgproductenboek op de website van Zorgregio MIJOV.

afbeelding binnen de regeling

Voor een uitgebreide omschrijving van elke zorgproduct zie het zorgproductenboek op de website van Zorgregio MIJOV.

Vervoer

In de Jeugdwet is het volgende over vervoer van en naar de jeugdhulp geregeld (artikel 2.3): “Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.”

De gemeentelijke toegang is gemandateerd vervoer te indiceren overeenkomstig de volgende werkwijze. De door de gemeente gecontracteerde vervoerder (PlusOV) organiseert het vervoer. Als er geen gebruik gemaakt kan worden van de collectieve voorziening, wordt er vanuit de Jeugdwet een individuele voorziening geboden.

In de tijdelijke regeling voor nieuwe aanvragers, werkt de gemeentelijke toegang met een beslisboom waarmee men bepaalt of een inwoner in aanmerking komt voor (een vergoeding van) vervoer (zie bijlage 8).

Crisis/spoedzorg

Spoedeisende zorg komt in actie wanneer er een acute crisissituatie is met een baby, kind of puber tot 18 jaar. Bij een crisis zal de huisarts als eerstaangewezen professional waar nodig de politie, een consultatiebureau of de Crisisdienst GGNet inschakelen. Zij beoordelen de ernst en noodzaak van een eventuele opname. De gemeente is ervoor verantwoordelijk dat jeugdhulp altijd direct bereikbaar en beschikbaar is in situaties waarin onmiddellijk handelen is geboden. De Jeugdwet schrijft voor dat er een meldpunt bekend en beschikbaar is dat de juiste deskundigheid heeft om te beoordelen wat in een crisissituatie nodig is en snel kan doorgeleiden naar de juiste hulp. Dit meldpunt moet 7 dagen per week en 24 uur per dag bereikbaar zijn. De gemeenten van de zorgregio MIJOV hebben deze dienst ingekocht bij Veilig Thuis.

Ook moeten gemeenten crisisplaatsen beschikbaar hebben bij een 24-uurs opvang of een jeugdhulpaanbieder. Heerde heeft crisisplaatsen voor jeugdigen ingekocht bij Pactum.

Wanneer er sprake is van een crisis wordt spoedzorg ingezet. Heerde heeft Spoedeisende Zorg bij Jeugdbescherming Gelderland ingekocht. Daar is een team dat 7 x 24 uur bereikbaar en beschikbaar is en binnen 3 uur ter plaatse kan zijn om de crisis te bezweren.

Als het enigszins mogelijk is, blijft het kind thuis of gaat het kind terug naar huis. Mocht de situatie zo ernstig zijn dat de veiligheid van het kind acuut in gevaar is, dan moet het kind soms uit huis worden geplaatst. Liefst bij familie of vrienden van het gezin, soms op een crisisplek bij een aanbieder. Binnen vier weken wordt door de Spoedeisende zorg een nadere analyse gemaakt van de thuissituatie en de problemen. Soms is de crisis binnen deze periode opgelost en is er geen verdere hulp nodig. Als er wel verdere hulp nodig is, valt het kind daarna onder de verantwoordelijkheid van de gemeentelijke toegang.

6.3 Wmo

Resultaatgebieden

  • Het kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis

Een schoon en leefbaar huis wordt bereikt door het uitvoeren van of het bieden van ondersteuning bij het uitvoeren van zwaar en licht huishoudelijk werk, het verzorgen van de was, maaltijdbereiding en het doen van dagelijkse boodschappen.

  • Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Ouders dragen de verantwoordelijkheid voor de opvang en zorg voor de kinderen op tijden dat zij beiden werken. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er, op tijden dat zij beiden werken, opvang voor de kinderen is. Ook zijn zij verantwoordelijk voor het regelen van vervangende zorg en opvang voor de kinderen als beide ouders, mede door beperkingen. niet in staat zijn kinderen op te vangen.

De Wmo heeft de taak om tijdelijk in te springen in de opvang en verzorging van kinderen wanneer ouders daar onverwacht zelf geen invulling aan kunnen geven. Deze Wmo-inzet dient om ruimte te creëren voor het zoeken naar een structurele oplossing. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een structurele oplossing.

  • Het zich kunnen verplaatsen in en om de woning

Verplaatsen in en om de woning betreft het zich verplaatsen met een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik. Onder het gebruik van een rolstoel wordt in deze context (semi-)permanent gebruik verstaan, geen incidenteel gebruik van de rolstoel.

  • Het kunnen wonen in een geschikt huis

Het verkrijgen van een woning valt niet onder de Wmo. Een inwoner dient zelf voor een woning te zorgen, waarbij verwacht wordt dat hij rekening houdt met de eigen (toekomstige) situatie. Dit betekent dat er met bestaande of te verwachten beperkingen rekening wordt gehouden.

  • Het zich lokaal kunnen verplaatsen

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Onder directe woonomgeving wordt verstaan een straal tot 20 kilometer vanaf het woonadres.

Binnen de Wmo gaat het om het dagelijkse vervoer zoals boodschappen doen, kinderen van en naar school brengen, familie- en vriendenbezoek, deelname aan sociaal-culturele activiteiten.

Het vervoer ten behoeve van werk (of scholing) valt niet onder de Wmo.

  • Het hebben van contacten met medemensen door het deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

Het gaat hierbij om de mogelijkheid deel te nemen aan het leven van alledag, rekening houdend met persoonlijke voorkeuren en behoeften van mensen. Soms valt deze behoefte samen met de behoefte aan (vervangend) vervoer (vorige bullit).

  • Het zo nodig kunnen wonen in een beschermde omgeving, dan wel kunnen beschikken over opvang

Voor een inwoner met psychische of psychosociale problemen of voor een inwoner die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorziet de gemeente in de behoefte aan beschermd wonen en opvang. Beschermd wonen en opvang wordt ook voor de inwoners van de gemeente Heerde geregeld en gerealiseerd door de centrumgemeente Apeldoorn.

Per resultaatgebied bestaan voor Wmo aanvullende afwegingskaders. Deze staan beschreven in bijlage 4.

afbeelding binnen de regeling

Voor een uitgebreide omschrijving van elke zorgproduct zie het Zorgproductenboek op de website van Zorgregio MIJOV.

Materiële voorzieningen

Onder materiële voorzieningen worden verstaan:

  • de rolstoel

  • de sportrolstoel

  • gehandicaptenvervoersmiddelen (zoals scootmobielen of driewielfietsen)

  • woonvoorzieningen (los en vast)

Een onderverdeling naar resultaatgebieden van deze voorzieningen staat beschreven in bijlage 5.

Meer informatie over de materiële voorzieningen is te vinden op www.zorgvraagheerde.nl.

Vervoer

De door de gemeente gecontracteerde vervoerder (PlusOV) is de collectieve vervoersvoorziening voor het vervoer binnen de regio. PlusOV is toegankelijk voor inwoners met beperkingen, ook als zij hun rolstoel of scootmobiel meenemen. Wanneer iemand tot de doelgroep van de Wmo behoort, wordt een pas verstrekt door PlusOV, waarvoor de inwoner een lage ritbijdrage betaalt. Dit geldt als er een indicatie wordt verstrekt, inclusief vervoer, bijvoorbeeld dagbesteding.

In paragraaf 8.5 worden aanvullende afwegingskaders voor vervoer beschreven.

Tijdelijk verblijf

  • Eerstelijns verblijf vanuit de Zorgverzekeringswet

Voorliggend op de Wmo is tijdelijk verblijf vanuit de Zorgverzekeringswet. Het is een belangrijke voorliggende voorziening waarmee rekening gehouden moet worden bij het indiceren. Eerstelijns verblijf is tijdelijke opvang als er sprake is van medische noodzaak en wordt geïndiceerd door de huisarts. Denk hierbij aan herstel na operatie, waardoor een inwoner 24 uurs zorg in nabijheid nodig heeft. Dit wordt door de huisarts geïnitieerd. ELV is ook aangewezen als een acute opname (binnen 24 uur) noodzakelijk is op medische gronden(24 uurs zorg) en er nog geen Wlz indicatie is. Crisisopvang wordt dan voor een korte periode ingezet in afwachting van de CIZ- indicatiestelling. Wanneer er een Wlz-indicatie is dan zal een crisisbed binnen de Wlz gevonden moeten worden (bemiddeling zorgkantoor).

  • Crisisopvang vanuit Wmo

Een belangrijk onderdeel binnen de maatwerkvoorzieningen is de crisisopvang. Onder crisisopvang wordt ‘niet uitstelbare ondersteuning’ verstaan, bijvoorbeeld voor mensen met een chronische psychiatrische aandoening. In de Wmo staat behandeling daarbij echter niet centraal. Inwoners komen in aanmerking voor de crisisopvang als er problemen zijn op het gebied van huisvesting en financiën in combinatie met problemen in huiselijke relaties, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en/of geestelijke gezondheid en er sprake is van (tijdelijk) regieverlies over het leven (bijvoorbeeld door ernstige emotionele ontreddering). De crisisopvang is een combinatie van onderdak en begeleiding en kan maximaal voor een aaneengesloten periode van acht weken ingezet worden. In deze periode moet de aanbieder met de inwoner en de gemeentelijke toegang komen tot een toekomstgericht ondersteuningsplan met meer structurele oplossingen.

Respijtzorg/logeeropvang

De Wmo en Wlz kennen de mogelijkheid tot respijtzorg. De vorm van respijtzorg die de gemeente Heerde aanbiedt is logeeropvang. Dit biedt de inwoner de mogelijkheid om in een instelling te verblijven, als een inwoner niet alleen thuis kan blijven en (permanent) toezicht noodzakelijk is. Respijtzorg wordt ingezet ter ontlasting van de mantelzorger. Onder toezicht wordt verstaan dat een inwoner door zijn aandoening, beperking of stoornis geobserveerd moet worden. Het toezicht kan gericht zijn op:

  • Het bieden van fysieke zorg, waarbij tijdig kan worden ingegrepen bij valgevaar of complicaties. Het gaat voornamelijk om personen die een somatische, psychogeriatrische aandoening en lichamelijk handicap hebben. (bijvoorbeeld ouderen die dementerend zijn);

  • Het verlenen van zorg op onregelmatige tijden, omdat de inwoner zelf niet in staat is om de hulp in te roepen. Hier gaat het voornamelijk om inwoners die geen eigen regie meer hebben, waarbij het noodzakelijk is dat er continu zorg nodig is. (bijvoorbeeld iemand die verstandelijk beperkt is en sturing en structuur nodig heeft en die tevens beperkingen ondervindt in de sociale redzaamheid);

  • Het ingrijpen bij gedragsproblemen ter voorkoming van escalatie of ter voorkoming van gevaar. (bijvoorbeeld personen met gedragsproblemen voortkomend uit een psychiatrische, verstandelijke of zintuigelijke handicap).

Een belangrijke voorwaarde van deze vorm van opvang is dat deze alleen ingezet kan worden ter ontlasting van de mantelzorger of ter ontlasting van diegene die de gebruikelijke zorg aan de inwoner levert.

Bijdragen

In dit onderdeel staat uitgelegd welke verschillende eigen bijdragen er zijn, en hoe deze werken. De bedragen staan niet in deze nadere regels, maar in het Financieel Besluit Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerde 2021.

  • Bijdrage maatwerkvoorzieningen: abonnementstarief

Met ingang van 1 januari 2019 is voor maatwerkvoorzieningen Wmo het abonnementstarief ingevoerd. Dit vervangt het systeem van inkomensafhankelijke eigen bijdragen Wmo.

Er geldt een vast tarief per bijdrageperiode voor alleenstaanden en voor meerpersoonshuishoudens waarvan beide partners de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, zolang zij gebruik maken van Wmo-maatwerkvoorzieningen of een pgb ontvangen voor een maatwerkvoorziening.

Wanneer er enkel sprake is van een ‘zaak’, dan wordt de maandelijkse eigen bijdrage van € 19,00 per maand (prijspeil 2020) net zolang in rekening gebracht totdat de inwoner gebruik maakt van de voorziening. Het opleggen en innen van een eigen bijdrage is nog steeds een taak van het CAK . (8) (Meer informatie in de toelichting van de verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning 2019). De startdatum voor het betalen van de eigen bijdrage is de eerste van de maand volgend op de maand waarin de beschikking door de gemeente is afgegeven. De einddatum voor de eigen bijdrage ligt op de laatste dag van de maand waarin de inwoner een maatwerkvoorziening ontvangt.

  • Bijdrage algemene voorzieningen

Vanaf 1 januari 2020 geldt het abonnementstarief ook voor algemene voorzieningen Wmo, waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie.

In Heerde kennen wij de Algemene Voorziening Schoon en Leefbaar Huis (AVSLH), waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie. Vanaf 1 januari 2020 valt deze onder het abonnementstarief.

Voor het gebruik van de diensten van het centrum 0-100+ is geen eigen bijdrage verschuldigd. In de verordening is de maximale bijdrage in de kosten voor het gebruik van de Algemene Voorziening Schoon en Leefbaar Huis (AVSLH) vastgelegd in artikel 16a.

  • Ritbijdrage en opstaptarief collectief vervoer

    • a.

      Het collectief vraagafhankelijk vervoer kent een eigen bijdragesystematiek in de vorm van een ritbijdrage.

    • b.

      Het trajectvervoer is een maatwerkvoorziening onder de Wmo, en valt daarmee onder het abonnementstarief.

  • Tegemoetkoming meerkosten

Op grond van artikel 2.1.7 van de Wmo is het mogelijk een tegemoetkoming meerkosten te geven aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen. De tegemoetkoming meerkosten is niet toepasbaar onder de Jeugdwet.

De tegemoetkoming wordt na een melding en het onderzoek op aanvraag verstrekt aan de inwoner. De beslissing op de aanvraag heeft de vorm van een beschikking. De toegekende middelen worden, in tegenstelling tot het pgb, rechtstreeks aan de inwoner toegekend. Mocht uit onderzoek blijken dat de tegemoetkoming meerkosten geen afdoende oplossing is, dan moet de mogelijkheid van een maatwerkvoorziening alsnog worden onderzocht.

Voor de tegemoetkoming meerkosten is geen eigen bijdrage verschuldigd, omdat de tegemoetkoming meerkosten de vorm heeft van een subsidie (en niet van een maatwerkvoorziening).

De hoogte van de verschillende tegemoetkomingen meerkosten worden verder uitgewerkt in het Financieel Besluit.