Algemene Subsidieverordening gemeente Heumen 2018

Geldend van 17-04-2018 t/m heden

Intitulé

Algemene Subsidieverordening gemeente Heumen 2018

De raad van de gemeente Heumen in openbare vergadering bijeen;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 februari 2018;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

gelet op Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht

B e s l u i t

vast te stellen de Algemene Subsidieverordening gemeente Heumen 2018

waarvan de inhoud als volgt luidt:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Algemene begripsomschrijvingen

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      raad: raad van de gemeente Heumen;

    • c.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen;

    • d.

      eenmalige subsidie: subsidie voor een eenmalige activiteit of een activiteit, waarvoor het college slechts voor een van te voren bepaalde tijd van maximaal vier jaar subsidie wil verstrekken;

    • e.

      jaarlijkse subsidie: subsidie die het college per boekjaar of voor een van te voren bepaald aantal boekjaren (maximaal vier) wil verstrekken;

    • f.

      boekjaar: het boekjaar betreft de periode waarin de uitvoering plaatsvindt van de activiteit(en) waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

    • g.

      onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent.

  • 2.

    Specifieke begripsomschrijvingen betreffende Europees steunkader:

    • a.

      Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

    • b.

      Algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 127), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

    • c.

      De-minimisverordening:

      • -

        verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L352);

      • -

        verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9);

      • -

        verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

    • d.

      Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op het verstrekken van subsidies door het college over alle beleidsterreinen/programma’s zoals opgenomen in de gemeentelijke programmabegroting, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over onder meer de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen en de verdeling van de subsidie.

  • 3.

    Deze verordening is van toepassing op subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag, zoals bedoeld in artikel 4:23, derde lid1 van de Awb, nodig is.

Artikel 3. Bevoegdheid college

  • 1.

    Het college is bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies met in achtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen of het subsidieplafond en - indien de begroting nog niet is vastgesteld, dan wel goedgekeurd - onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2.

    Het college is bevoegd om voorwaarden aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden.

Artikel 4. Europees steunkader

  • 1.

    Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij nadere regels afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2.

    Bij nadere regels waarin is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijzen de nadere regels naar het desbetreffende steunkader.

  • 3.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst het besluit voor het verlenen van subsidie naar de bepalingen van het steunkader die van toepassing zijn.

  • 4.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBEHOUD

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1.

    De raad kan jaarlijks bij het vaststellen van de begroting besluiten tot het instellen van subsidieplafond(s).

  • 2.

    Bij het vaststellen van een subsidieplafond wordt aangegeven op welke wijze het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 3.

    Het college kan met inachtneming van de reikwijdte zoals genoemd in artikel 2, nadere regels stellen over het verdelen van het beschikbare bedrag.

  • 4.

    Bij het bekendmaken van de subsidieplafonds wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging van het subsidieplafond en de gevolgen daarvan voor al ingediende aanvragen.

  • 5.

    Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld.

HOOFDSTUK 3. DE AANVRAAG VAN DE SUBSIDIE

Artikel 6. Bij aanvraag in te dienen gegevens

  • 1.

    De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college met behulp van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Bij een aanvraag overlegt de aanvrager de volgende documenten/gegevens:

    • a.

      Een activiteitenplan met daarin een beschrijving van de aard, de omvang, werkwijze van de betreffende activiteit en doelen en resultaten die de aanvrager met de activiteit wenst te bereiken. De beschrijving geeft ook aan welke middelen (menskracht en materialen) daarvoor nodig zijn.

    • b.

      Een begroting waarin een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven wordt verstrekt voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd. De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk toegelicht.

    • c.

      Als de aanvrager een onderneming is: bevat de aanvraag tevens:

      • -

        een opgave van subsidies, vergoedingen, tegemoetkomingen of staatsmiddelen in welk vorm dan ook die van andere bestuursorganen, private organisaties of personen ontvangen zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

      • -

        een de-minimisverklaring zoals bedoeld in de de-minimisverordening.

    • d.

      Wanneer de aanvraag een jaarlijkse subsidie betreft, bevat de begroting tevens een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.

  • 3.

    Bij een eerste aanvraag voor een jaarlijkse subsidie van een privaatrechtelijk rechtspersoon, wordt tevens het volgende overlegd:

    • a.

      Een exemplaar van de oprichtingsakte dan wel de meest recente statuten.

    • b.

      Een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel waaruit het volgende blijkt:

      • -

        Algemene gegevens van de organisatie zoals: naam, adres, bevoegdheden van bestuurders/functionarissen.

      • -

        Concernrelaties/ondernemingen/(neven)vestigingen.

  • 4.

    Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede en derde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

  • 1.

    Een aanvraag voor een eenmalige subsidie dient tenminste acht weken voordat met het uitvoeren van de activiteiten een begin wordt gemaakt ingediend te zijn.

  • 2.

    Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie dient acht maanden voorafgaand aan het boekjaar (of de boekjaren) waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft ingediend te zijn.

  • 3.

    Het college kan andere aanvraagtermijnen stellen voor daarbij aan te wijzen subsidies.

  • 4.

    Indien de aanvraag wordt ingediend nà de termijnen zoals genoemd in de leden 1 en 2 van dit artikel, kan het college de aanvraag afwijzen, nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld hierover zijn zienswijze in te dienen.

HOOFDSTUK 4. DE BESLISSING OP DE AANVRAAG

Artikel 8. Beslistermijn op aanvraag subsidie

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag om een eenmalige subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag. Het college kan de beslissing op de aanvraag met maximaal 13 weken verlengen.

  • 2.

    Het college beslist op een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie uiterlijk vóór de laatste dag van het boekjaar dat voorafgaat aan het boekjaar waarvoor de subsidie is aangevraagd.

  • 3.

    Het college kan andere beslistermijnen stellen voor daarbij aan te wijzen subsidies.

  • 4.

    Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie, wordt de termijn verlengd totdat de Europese commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 9. Weigerings, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1.

    Het college kan de subsidie in ieder geval weigeren:

    • a.

      als niet aangetoond is dat de activiteiten van de aanvrager overwegend gericht zullen zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor de subsidie is aangevraagd;

    • c.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen of niet zal voldoen aan één of meer aan de subsidie te verbinden voorwaarden;

    • d.

      als het verstrekken van subsidie in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift, het algemeen belang of de openbare orde;

    • e.

      als het verstrekken van subsidie niet is toegestaan omdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag nog niet heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • f.

      als de aanvrager voor het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft, met een functionaris een bezoldiging als bedoeld in artikel 1.1, onder e van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector overeenkomt of is overeengekomen die hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van die wet;

    • g.

      in de gevallen zoals door het college in nadere regels bepaald is;

    • h.

      als het verstrekken van subsidie anderszins niet past binnen het beleid van de gemeente.

  • 2.

    Onverminderd het vorige lid en de artikelen in de Awb met algemene weigeringsgronden2 weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;

    • b.

      als het een aanvrager betreft tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

  • 3.

    Onverminderd de vorige leden weigert het college de subsidie in ieder geval als het verstrekken van subsidie in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 4.

    Indien een aanvraag wordt ingediend nà de termijnen zoals genoemd in de leden 1 en 2 van artikel 7, kan het college de gevraagde subsidie weigeren, nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld hierover zijn zienswijze in te dienen.

  • 5.

    Het college kan de subsidie in ieder geval intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen in de gevallen die benoemd zijn in de artikelen in de Awb die over algemeen geldende gronden voor intrekken en wijzigen van verleende of vastgestelde subsidies gaan (4:48, 4:49 en 4:50 van de Awb3);

  • 6.

    Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Artikel 10. Verantwoording

Voor zover dit niet is bepaald bij nadere regels, wordt in het besluit voor het verlenen van subsidie vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

HOOFDSTUK 5. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 11. Algemene verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger meldt de volgende zaken zo spoedig mogelijk schriftelijk aan het college:

    • -

      wanneer het aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet, niet tijdig, of niet geheel zullen worden verricht;

    • -

      wanneer niet, niet tijdig of geheel niet aan de subsidie verbonden verplichtingen en voorwaarden zal worden voldaan;

    • -

      wanneer aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten. Daarbij dient de oorzaak van de verschillen vermeld te worden.

  • 2.

    De subsidieontvanger informeert het college eveneens zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    • -

      besluiten of procedures die zijn gericht op het beëindigen van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    • -

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • -

      ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat de aan het besluit tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

    • -

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de persoon van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 12. Bijzondere verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht een overzichtelijke en doelmatige administratie te voeren en te zorgen voor deugdelijke bewijsstukken van alle ontvangsten en uitgaven.

  • 2.

    Het college kan in het besluit voor het verlenen van subsidie de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten.

  • 3.

    Het college kan bij nadere regels of in het besluit voor het verlenen van subsidie, naast de in artikel 4:37 van de Awb vermelde standaardverplichtingen4, ook andere verplichtingen opleggen, voor zover deze regels gericht zijn op het realiseren van het doel van de subsidie.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regels verplichtingen opleggen die niet gericht zijn op het realiseren van het doel van de subsidie. Deze verplichtingen hebben betrekking op de wijze waarop, of de middelen waarmee, de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

  • 5.

    Het college kan bij nadere regels of in het besluit voor het verlenen subsidie bepalen dat de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd is in de gevallen5 zoals genoemd in artikel 4:41 van de Awb. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald. Van een vergoeding kan enkel sprake zijn wanneer het verstrekken van de subsidie, tot vermogensvorming heeft geleid.

Artikel 13. Toestemmingsverplichtingen voor rechtshandelingen

  • 1.

    De subsidieontvanger heeft toestemming van het college nodig voor de volgende handelingen:

    • -

      het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • -

      het wijzigen van de statuten;

    • -

      het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

    • -

      het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

    • -

      het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    • -

      het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • -

      het vormen van fondsen en reserveringen;

    • -

      het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

    • -

      het ontbinden van de rechtspersoon;

    • -

      het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surseance van betaling.

  • 2.

    Het college beslist binnen vier weken omtrent de toestemming.

  • 3.

    De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verlengd.

  • 4.

    Indien omtrent de toestemming niet tijdig is beslist, wordt de toestemming geacht te zijn verleend.

HOOFDSTUK 6. VERANTWOORDEN EN VASTSTELLEN VAN DE SUBSIDIE

Artikel 14. Verantwoording subsidies tot € 15.000

  • 1.

    Subsidies tot 15.000 euro worden door het college:

    • a.

      verleend en direct ambtshalve vastgesteld of;

    • b.

      verleend en ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de gesubsidieerde activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2.

    Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan het college de aanvrager verplichten om op de door hem geven wijze aan te tonen dat:

    • -

      de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, en

    • -

      dat is voldaan aan verplichtingen dan wel voorwaarden die aan de verleende subsidie verbonden waren.

Artikel 15. Verantwoording subsidies van € 15.000 en meer

  • 1.

    Indien de subsidieverlening € 15.000 of meer bedraagt, dient de subsidieontvanger een aanvraag voor het vaststellen van de verleende subsidie bij het college in. De aanvraagtermijn voor het vaststellen van de subsidie is:

    • a.

      voor een eenmalige subsidie: binnen dertien weken nadat de gesubsidieerde activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

    • b.

      voor een jaarlijkse subsidie: binnen vier maanden na afloop van het boekjaar.

  • 2.

    Indien de subsidieontvanger naast een jaarlijkse subsidie in datzelfde boekjaar ook een eenmalige subsidie ontvangt, kan het college in afwijking van het eerste lid de aanvraagtermijn voor het vaststellen van de eenmalige subsidie gelijkstellen met de aanvraagtermijn voor de jaarlijkse subsidie.

  • 3.

    De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag over de gesubsidieerde activiteit(en);

    • b.

      een overzicht van de aan de gesubsidieerde activiteit(en) verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      bij het verantwoorden van subsidies van € 25.000 of meer dient tevens een accountantsverklaring overlegd te worden, waarbij de volgende gradaties gelden:

      • -

        bij een subsidie van € 25.000 of meer, maar minder dan € 50.000 een door een account opgestelde samenstellingsverklaring;

      • -

        bij een subsidie van € 50.000 en meer een controleverklaring van de accountant met het verslag van bevindingen.

  • 4.

    Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 16. Beslistermijn voor vaststellen subsidie

  • 1.

    Het college stelt de subsidie vast binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag voor het vaststellen van de verleende subsidie.

  • 2.

    Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor het nemen van een beslissing op een aanvraag voor het vaststellen van de verleende subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag voor het vaststellen van de verleende subsidie. In het bericht wordt de reden van verlenging vermeld.

  • 3.

    Het college kan categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen, waarvoor de verleende subsidie direct ambtshalve wordt vastgesteld.

  • 4.

    Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in de artikelen 14 en 15 genoemde tijdstip is ontvangen, stelt het college binnen zes weken de subsidie vast. De termijn gaat lopen nadat de subsidieontvanger in de gelegenheid is gesteld de aanvraag alsnog in te dienen.

HOOFDSTUK 7. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 17. Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzonder gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3 en 9 voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit.

Artikel 18. Overgangsbepalingen

Aanvragen om jaarlijkse subsidie voor kalenderjaar 2019 dienen, in afwijking van wat staat vermeld in artikel 7, voor 1 juli 2018 ingediend te zijn.

Artikel 19. Bekendmaking, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening wordt bekendgemaakt in het Gemeenteblad.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking in het Gemeenteblad. Tezelfdertijd wordt de Algemene subsidieverordening, zoals is vastgesteld door de raad op 1 november 2012, ingetrokken. Op subsidieaanvragen die ingediend zijn voor de datum waarop deze verordening inwerking treedt, zijn de bepalingen van de Algemene subsidieverordening gemeente Heumen 2012 van toepassing.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening gemeente Heumen 2018.

Malden, 5 april 2018

DE RAAD VOORNOEMD;

De raadsgriffier,

De burgemeester,

H. Westra

drs. G.M. Mittendorff

Bijlage bij de Algemene subsidieverordening gemeente Heumen 2018

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Algemene begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren nadere regels. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende nadere regels opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

Het begrip subsidie

Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan is immer al omschreven in artikel 4:21 van de Awb. Het eerste lid van dit artikel geeft een omschrijving van het begrip ‘subsidie’. Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

Ten aanzien van het aspect ‘door een bestuursorgaan verstrekt’, is het van belang te realiseren dat het bij particuliere fondsen en instellingen ook om een bestuursorgaan kan gaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb. Dit is namelijk het geval wanneer zij op grond van een wettelijk voorschrift belast zijn met het geven van subsidies ten laste van openbare middelen.

In het tweede en derde lid van artikel 4:21 Awb wordt aangegeven bij welke zaken het in ieder geval niet om subsidie gaat.

Verder valt, gelet op omschrijving van het begrip ‘subsidie’ bijvoorbeeld ook niet onder de subsidietitel:

  • Het verstrekken van een sociale uitkering, deze verstrekking vindt plaats om in de kosten van het bestaan te voorzien en niet om bepaalde activiteiten uit te voeren.

  • commerciële transacties. Van een commerciële transactie is sprake wanneer de overheid een marktconforme vergoeding betaalt. Op het inkopen van goederen of diensten ter uitvoering van activiteiten is deze verordening dan ook niet van toepassing. Evenals op het leveren van goederen of diensten door de gemeente om niet (= verstrekking in natura) of onder de kostprijs. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het beschikbaar stellen van een rolstoel of gemeentelijke sportaccommodatie. Subsidieverlening en commerciële transacties kunnen in de praktijk soms dicht tegen elkaar liggen. De feitelijke situatie bepaalt of iets aangemerkt kan worden als een subsidie of levering van goederen/diensten c.q. het verstrekken van een opdracht. Het naamkaartje dat de gemeente er aan hangt speelt dus geen rol.

In het vierde lid van artikel 4:21 Awb is aangegeven dat de subsidietitel wel van toepassing is op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek.

Eenmalige subsidie

Hierbij gaat het in beginsel om een ‘nieuwe’ of nog niet eerder gesubsidieerde’ activiteit waarvoor het college subsidie wil verstrekken. Eenmalige subsidies hebben een looptijd, afhankelijk van de duur van de activiteit of het project. Dat kan dus variëren van één dag tot met vier jaar.

Jaarlijkse subsidie

Hiervoor geldt in beginsel dat het veelal om activiteiten gaat die dag in dag uit plaatsvinden. Onder voortdurende activiteiten kunnen echter ook activiteiten verstaan worden die structureel (voortdurend) elk jaar terugkomen tijdens een kortstondige periode in een (boek)jaar.

Jaarlijkse subsidies kunnen ook voor meerdere, doch maximaal vier, achtereenvolgende jaren worden verstrekt. Na het verstrijken van die periode kan op een aanvraag voor subsidie uiteraard opnieuw worden besloten een jaarlijkse subsidie te verstrekken. Het college kan hierover in het besluit voor het verstrekken van subsidie afspraken vastleggen. Bij jaarlijks verstrekte subsidies is de aard en grote van de organisatie van de subsidieontvanger en de hoogte van de subsidie bepalend voor de omvang van aanvullende afspraken.

Boekjaar

Tenzij bij wettelijk voorschrift of in het besluit voor het verstrekken van subsidie anders is bepaald, stelt de subsidieontvanger het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar. Dit sluit aan op art. 2:10 a van het Burgerlijk Wetboek (WB), dat tevens het kalenderjaar als boekjaar aanwijst, tenzij in de statuten een ander boekjaar als cyclus van planning, uitvoering en verantwoording aangewezen is (bijvoorbeeld het school- of verenigingsjaar).

Onderneming

In de begripsomschrijving van ‘onderneming’ is de definitie gehanteerd zoals geschreven volgens het Europees Hof van Justitie. Voor het bepalen of sprake is van een onderneming, kunnen onder meer de volgende punten in ogenschouw worden genomen:

  • de status van de entiteit in het nationale recht is niet bepalend;

  • een winstoogmerk is niet vereist, concurrentie op de markt volstaat;

  • een entiteit die zowel economische activiteiten als niet economische activiteiten verricht, dient alleen met betrekking tot de economische activiteiten te worden aangemerkt als onderneming;

  • twee rechtspersonen kunnen mogelijk als één onderneming worden beschouwd voor de toepassing van de staatssteunregels.

Onder economische activiteit wordt verstaan ‘elke activiteit bestaande uit het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt’.

Specifieke begripsomschrijvingen

Onder het begrip ‘Europees steunkader’ vallen in ieder geval zowel de in dit artikel benoemde algemene groepsvrijstellingsverordening als de in dit artikel benoemde de-minimisverordeningen.

De Europese regelgeving voor staatsteun is niet van toepassing:

  • wanneer de subsidie aan (groepen) burgers wordt verstrekt;

  • wanneer de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend, geen ondernemingsactiviteiten zijn, denk bijvoorbeeld aan een subsidie aan een (amateur)sportvereniging;

  • als de gesubsidieerde activiteit een ondernemingsactiviteit betreft én de verstrekking van subsidie open staat voor alle ondernemingen die deze activiteit uitvoeren;

Er moet bij ondernemingsactiviteiten dus sprake zijn van een selectief voordeel, wil men kunnen spreken van staatsteun. In die situatie is staatsteun toegestaan wanneer deze steun valt binnen een van de vrijstellingsverordeningen van de Europese staatssteunregels. Een voorbeeld hiervan is de

dé-minimis vrijstellingsverordening. Hierin wordt steun (subsidie) aan een ondernemingsactiviteit toegestaan wanneer in drie jaar tijd sprake is van een bijdrage tot € 200.000.

Valt de subsidie niet binnen de reikwijdte van één van de vrijstellingsverordeningen voor staatsteun, dan is voor het verstrekken van een subsidie toestemming van de Europese Commissie (EC) nodig. De steunverlening moet dan vooraf door de EC worden genotificeerd.

Artikel 2 en 3 Reikwijdte verordening / Bevoegdheid college

Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen besluiten te nemen over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is.

Deze bevoegdheid van het college strekt zich uit over alle beleidsterreinen/programma’s zoals opgenomen in de gemeentelijke programmabegroting.

De opzet van de ASV is zodanig dat hierin alle algemene (procedurele) regels voor subsidieverstrekking zijn opgenomen. Regels/normstellingen die alleen betrekking hebben op een specifiek beleidsterrein/programma worden dan ook in nadere regels uitgewerkt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen. In andere artikelen van de ASV delegeert de raad andere bevoegdheden die betrekking hebben op de inhoud van de nadere regels: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

Het college krijgt in artikel 2, tweede lid de bevoegdheid toegewezen nadere regels vast te stellen.

Beleidsnota’s zijn hiervoor niet het juiste instrument. Deze zijn alleen bindend voor de gemeente en hebben daarmee een interne werking en geen externe werking. In een beleidsnota of een vergelijkbare document kan wel een omschrijving van regels opgenomen zijn die een uitleg geven aan bepalingen uit de ASV of nadere regel.

Voor zover het college geen gebruik kan maken van de bevoegdheid nadere regels vast te stellen, is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals bijvoorbeeld nadere regels, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb, bestaan hierop vier uitzonderingen:

  • 1.

    de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk vooruitlopen op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

  • 2.

    de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidieontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

  • 3.

    de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);

  • 4.

    de Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang).

Artikel 3, tweede lid regelt de bevoegdheid van het college om voorwaarden aan de subsidie te verbinden. Zie echter ook artikel 4:33 Awb waarin aangegeven is welke voorwaarden niet toegestaan zijn (ontoelaatbare voorwaarden) en de artikelen 4:37 tot en met 4L39 Awb voor het verschil tussen voorwaarden en verplichtingen.

Ook de bevoegdheid om aan een subsidiebeschikking een uitvoeringsovereenkomst te verbinden berust bij het college. Daarbij dient rekening gehouden te worden met artikel 3:14 BW. Op basis van dit artikel mogen bepalingen in subsidieovereenkomsten er niet toe leiden dat een bestuursorgaan handelt in strijd met de Awb, de publiekrechtelijke subsidieregeling waarop de subsidie berust, of de andere ongeschreven regels van het publiekrecht.

In verband hiermee is het maar de vraag wanneer het opstellen van een uitvoeringsovereenkomst bij de beschikking extra bevoegdheden geeft. In het geval de subsidieontvanger wordt verplicht bepaalde activiteiten te verrichten, kan sprake zijn van een opdrachtsituatie in plaats van een subsidiesituatie.

Wanneer de subsidiebeschikking slechts gericht is op één partij, kan met een uitvoeringsovereenkomst meerder partijen aan elkaar worden verbonden. Dat zou een voordeel kunnen zijn. Ook is het mogelijk een derdenbeding ex art. 6:253 BW op te nemen.

Artikel 4 Europees steunkader

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen, moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in nadere regels en subsidiebesluiten die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4 ). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen voor subsidie als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (lid 5).

HOOFDSTUK 2 SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBHOUD

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

De raad stelt de subsidieplafonds vast en vermeldt bij de bekendmaking de wijze van verdelen (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door verwijzing naar de – door het college vastgestelde – nadere regels waarin de wijze van verdeling is vastgelegd (tweede lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid Awb). Als dat (nog) geen bestaande nadere regels zijn zal – in samenspraak tussen de raad en het college – geregeld (moeten) zijn dat óf de nadere regels en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de nadere regels weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treden maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid Awb). Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds door de raad wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (vierde lid, zie verder hieronder).

Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid Awb) – (in bepaalde gevallen) bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vijfde lid).

Verlagen van subsidieplafond

De raad kan een subsidieplafond verlagen als:

  • het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd;

  • de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

De verlaging heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid Awb). Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 Awb is voldaan:

  • 1.

    aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd;

  • 2.

    de verlaging vloeit voort uit vaststelling van de begroting, en

  • 3.

    de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.

HOOFDSTUK 3 DE AANVRAAG VAN DE SUBSIDIE

Artikel 6. Bij de aanvraag in te dienen gegevens

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan met behulp van een aanvraagformulier. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan met behulp van een op de gemeentelijke website beschikbaar gesteld elektronisch aanvraagformulier. Als er op de gemeentelijke website geen elektronisch formulier beschikbaar is kan een aanvraagformulier opgevraagd worden.

In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. Sub a en b regelen de verplichte inhoud van het activiteitenplan en de begroting die met de subsidieaanvraag meegezonden moeten worden.

Het activiteitenplan

Het activiteitenplan stelt de gemeente in staat te beoordelen of activiteiten en doelstellingen passen in het gemeentelijke beleid en of de doelen kunnen worden bereikt met de voorgestelde activiteiten. Door het verstrekken van informatie over de personele en materiële middelen die voor de activiteit nodig zijn, kan de gemeente zich een voorlopig oordeel vormen over de doelmatigheid van de werkwijze van de subsidieontvanger/subsidieaanvrager. De benodigde middelen per activiteit hoeven niet altijd in detail uitgesplitst te worden. Bijvoorbeeld wanneer sprake is van verschillende categorieën van activiteiten.

De begroting

De begroting verstrekt de gemeente inzicht in de financiële haalbaarheid van de activiteiten, de financiële relaties van de aanvrager met derden en de mate waarin de aanvrager er in geslaagd is of een poging ondernomen heeft financiering vanuit andere bronnen te vinden. Wanneer voor de activiteit al eerder subsidie is verstrekt, wordt in de begroting een vergelijking met de vorige begroting gemaakt en de realisatie in het voorgaande jaar. Op deze wijze kan de gemeente de ontwikkelingen volgen. De aanvrager is verplicht om in de subsidieaanvraag melding te maken van eventuele bij andere bestuursorganen ingediende aanvragen voor dezelfde begrote uitgaven. De reden hiervan is ongewenste cumulatie van subsidies te voorkomen en subsidiegevers in staat te stellen hun besluitvorming onderling af te stemmen.

Specifieke a anvraagvereisten voor ondernemingen

In sub c zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die, in aanvulling op sub a en b, specifiek voor ondernemingen gelden. De documenten die gevraagd worden zijn nodig om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarbij gaat het:

  • ten eerste om het voorkomen van ontoelaatbare cumulatie. In verband hiermee wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d, onder1). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan.

  • ten tweede om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen, wordt de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd. Op basis van de ingeleverde verklaring controleert het college of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

In het derde lid wordt met een eerste aanvraag bedoeld een aanvraag voor een activiteit waarvoor in het vorige of lopende boekjaar geen subsidie aangevraagd is. De gevraagde extra stukken zijn nodig om de gemeente inzicht te verschaffen in het reilen en zeilen van de organisatie van de subsidieaanvrager en of de activiteiten passen in de statutaire doelstelling. Voor rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld is deze informatie al bekend waardoor dit lid alleen voor privaatrechtelijke rechtspersonen geldt. Onder privaatrechtelijke rechtspersonen worden de volgende organisaties, zoals vermeld in titel 1 tot en met 6 van boek 2 van het Burgerlijk wetboek, verstaan:

  • Verenigingen;

  • Coöperaties en Onderlinge waarborgmaatschappijen;

  • Naamloze vennootschappen (Nv);

  • Besloten vennootschap (Bv);

  • Stichtingen.

De situatie van de aanvrager en de aard en omvang van de subsidie die men aan wil vragen kan aanleiding geven om minder of andere gegevens op te vragen wanneer die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende zijn.

Zo kan bijvoorbeeld aangegeven worden dat een jaarrekening als bijlage aan de aanvraag toegevoegd wordt of dat in plaats van een begroting ook een offerte ingediend kan worden. Het vierde lid geeft hiertoe de bevoegdheid.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen jaarlijkse subsidies en eenmalige subsidies. In dit artikel worden de termijnen gegeven, waarbinnen aanvragen voor een subsidie bij het college ingediend dienen te zijn.

Wanneer het boekjaar gelijk is aan het kalenderjaar betekent de gestelde termijn voor het aanvragen van een jaarlijkse subsidie, dat deze ingediend moet zijn voor 1 mei voorafgaand aan het kalenderjaar (of de kalenderjaren) waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft. Wanneer in afwijking daarvan het boekjaar bijvoorbeeld gelijk is aan de periode augustus tot en met juli, dient de aanvraag ingediend te zijn voor 1 december voorafgaand aan het boekjaar (of de boekjaren) waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

Bij nadere regels kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid.

In deze ASV is de datum voor het aanvragen van een jaarlijkse subsidie voor het komende jaar gelijk gesteld aan de datum voor het verantwoorden van de jaarlijkse subsidie van het voorgaande jaar. Dit heeft als voordeel dat subsidieontvangers op minder momenten iets in moeten dienen. Tevens bevordert het de integraliteit tussen de aanvraag voor het komende jaar en de verantwoording over het voorgaand jaar.

In deze ASV is ook een datum opgenomen voor het indienen van een aanvraag voor eenmalige subsidie. Door hierover een artikel op te nemen wordt voorkomen dat subsidieaanvragen vlak voor of na het uitvoeren van de gesubsidieerde activiteit ingediend kunnen worden.

HOOFDSTUK 4. DE BESLISSING OP DE AANVRAAG

Artikel 8. Beslistermijn

In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. In dit artikel is daarom aangegeven binnen welke termijnen het college een beslissing op een aanvraag voor subsidie genomen dient te hebben. Ook hierbij geld het onderscheid tussen jaarlijkse subsidies en eenmalige subsidies:

  • -

    Over jaarlijkse subsidies waarvoor het boekjaar gelijk is aan het kalenderjaar, beslist het college uiterlijk vóór 31 december van het boekjaar dat voorafgaat aan het boekjaar waarvoor de subsidie aangevraagd is.

  • -

    Over jaarlijkse subsidies voor organisaties waarbij het boekjaar niet gelijk is aan het kalenderjaar, kan in deze toelichting niet één beslisdatum genoemd worden omdat de periode waarvoor het boekjaar geldt kan variëren. Maar mocht bijvoorbeeld het boekjaar lopen van 1 juli tot en met 30 juni, dan beslist het college uiterlijk vóór 30 juni van het boekjaar dat voorafgaat aan het boekjaar waarvoor de subsidie aangevraagd is.

Bij nadere regels kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid). Vooral voor complexe situaties of wanneer voor besluitvorming informatie van een derde partij nodig is, is het van belang dit te doen. Bijvoorbeeld wanneer sprake is van integrale besluitvorming over meerdere subsidieaanvragen. Dergelijk aanvragen komen doorgaans niet op dezelfde dag bij de gemeente binnen.

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

Artikel 9. Weigeringsgronden

1 e lid

In het eerste lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar zijn daartoe niet verplicht. Deze gelden in aanvulling op artikel 6 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) op grond waarvan een subsidie ook (geweigerd en) ingetrokken kan worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.

Onderdelen a, c en d spreken voor zichzelf. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

Onder e is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen.

Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het tweede lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

Om toe te kunnen zien op de doelmatige besteding van subsidiegeld regelt onderdeel f dat het college de subsidie kan weigeren in het geval de te subsidiëren instelling bezoldigingen overeenkomt of is overeengekomen die hoger zijn dan het bedrag bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna: Wnt). Het algemene bezoldigingsmaximum voor de publieke en semipublieke sector is per 1 januari 2018 vastgesteld op € 187.000; het wordt jaarlijks bij ministeriële regeling geïndexeerd (zie artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid, van de Wnt). De gedachte achter deze weigeringsgrond is dat bij subsidieaanvragers die hogere bezoldigingen dan dat bedrag overeenkomen gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een deel van de subsidie aan dergelijke bezoldigingen wordt besteed. Vanuit het oogpunt van doelmatige besteding van subsidiegeld wordt dit onwenselijk geacht.

Als de doelmatige besteding van subsidiegeld niet in het geding is – bijvoorbeeld omdat het een zeer geringe subsidie betreft of duidelijk is dat de gelden niet besteed zullen worden aan de salariskosten - kunnen burgemeester en wethouders afzien van weigering ondanks dat er bij de aanvrager sprake is van bezoldigingen die het maximum overtreffen. Als de subsidiegelden niet besteed zullen worden aan salariskosten, dan zal het aan de aanvrager zijn om dit (uit eigen beweging) te onderbouwen.

De weigeringsgrond heeft betrekking op alle subsidieaanvragers, niet alleen op instellingen die al onder de Wnt vallen. Bovendien wordt gekeken naar alle bezoldigingen die door de aanvrager met functionarissen (met of zonder dienstbetrekking) zijn overeengekomen en dus niet alleen naar die bezoldigingen die zijn overeengekomen met een topfunctionaris als bedoeld in de Wnt.

Onderdeel g geeft het college de bevoegdheid in nadere regels nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

Onderdeel h geeft het college de bevoegdheid de gevraagde subsidie te weigeren wanneer de aard van de te subsidiëren activiteit niet past of in strijdt is met het beleid dat de gemeente voert op de beleidsterreinen/programma’s zoals opgenomen in de gemeentelijke programmabegroting.

2 e lid

De Awb bevat artikelen met algemeen geldende weigeringsgronden. Het gaat daarbij om de artikelen 4:25 tweede lid, 4:35 van de Awb en 4:51. Deze algemene weigeringsgronden worden in het tweede lid van artikel 9 van deze ASV aangevuld. De aanvullingen hebben een relatie met ‘staatsteun’.

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms toch mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening. Het college kan dan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan nog goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moeten burgemeester en wethouders overgaan tot weigering. Als gevolg hiervan is in artikel 9 van deze ASV een verplichte weigeringsgrond (artikel 9, tweede lid onder a).

Wat betreft de verplichte weigeringsgrond opgenomen onder artikel 9, tweede lid onder b dient het volgende opgemerkt te worden. Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het tweede lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).

3 e lid

In het derde lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader. Dit omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader.

Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren [van de Europese Commissie] voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.

4 e lid

De hier opgenomen weigeringsgrond spreekt voor zich.

5 e lid

In het vijfde lid zijn ook de algemeen geldende intrekkingsgronden opgenomen vermeld in de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 Awb (vierde lid).

6 e lid

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vijfde lid geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

Artikel 10. Verantwoording

Ingevolge dit artikel geeft het college al in het besluit tot verlening van de subsidie aan op welke wijze de verantwoording van de ontvangen subsidie dient plaats te vinden. Hiermee wordt bereikt dat degene, aan wie de subsidie is toegekend, van meet af aan duidelijk is aan welke voorwaarden en administratieve eisen hij dient te voldoen.

HOOFDSTUK 5. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 11, 12 en 13

Deze artikelen bevatten een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde algemene verplichtingen, bijzondere verplichtingen en toestemmingsverplichtingen te verbinden. Het gaat daarbij enerzijds om verplichtingen die opgelegd kunnen worden op grond van de ‘standaard doelgebonden verplichtingen’ van artikel 4:37 van de Awb. Anderzijds gaat het om overige doelgebonden verplichtingen en niet-doelgebonden verplichtingen die op grond van artikel 4:38 en 4:39 van de Awb opgelegd kunnen worden.

Artikel 11 Algemene verplichtingen

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt.

Artikel 12 Bijzonder verplichtingen

In het e e rste lid wordt met het voeren van een overzichtelijke en doelmatige administratie en het zorgen voor deugdelijke bewijsstukken van alle ontvangsten en uitgaven bedoeld dat daaruit, ten allen tijde, voor het vaststellen van de subsidie de volgende van belang zijnde zaken nagegaan kunnen worden:

  • rechten en verplichtingen en

  • betalingen en de ontvangsten.

Het tweede lid heeft als doel het college de mogelijkheid te bieden om, via tussentijdse rapportage, de uitvoering van de gesubsidieerde activiteit te monitoren.

Wat betreft het derde, vierde en vijfde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie). In beginsel dient de verordening hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.

Het derde lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.

Het vierde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt, moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

Het vijfde lid staat in verband met artikel 4:41 van de Awb. Hierin is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:

  • als de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • als de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

De te berekenen vergoeding hoeft geen volledige compensatie op te leveren. Met het vijfde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.

Artikel 13. Toestemmingsverplichtingen voor rechtshandelingen

Het gaat hierbij om handelingen zoals vermeld in artikel 4:71 Awb en de toelichting daarop.

HOOFDSTUK 6 HET VERANTWOORDEN EN VASTSTELLEN VAN EEN VERLEENDE SUBSIDIE

Voor het bepalen van de verantwoordingsverplichtingen is in deze ASV ervoor gekozen om de subsidievestrekking onder te verdelen in twee categorieën. Daarbij is de omvang van de verantwoordingsverplichting gekoppeld aan de hoogte van het subsidiebedrag en de situatie van de subsidieontvanger.

Artikel 14. Verantwoording subsidies tot 15.000 euro

Kenmerkend voor subsidies tot € 15.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verstrekt. Het college hoeft niet standaard om verantwoording te vragen. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 11). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.

Als de subsidieontvanger al (positief) bekend is zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden (eerste lid). Indien de subsidie verleend wordt, zal doorgaans in het besluit voor subsidieverlening vermeld worden dat de subsidie ambtshalve vastgesteld zal worden. Dit betekent dat de subsidieontvanger geen verzoek voor vaststelling in hoeft te dienen.

De subsidieontvanger dient desgevraagd, op een door het burgemeester en wethouders in de beschikking aangegeven wijze, aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 4:49 Awb de subsidie in te trekken of te wijzigen (derde lid).

Artikel 15. Verantwoording subsidies van 15.000 en meer

Kenmerkend voor subsidies van € 15.000 en meer is dat het college deze niet direct vast mag stellen. Deze subsidies worden dus verleend waardoor de subsidieontvanger na afloop van de activiteit (bij eenmalige subsidies) of het boekjaar (bij jaarlijkse subsidies) hiervoor een aanvraag tot vaststelling in moet dienen. In het eerste lid is bepaald dat hierbij is sprake van twee verschillende termijnen. De eerste termijn geldt voor eenmalige subsidies en de tweede termijn voor jaarlijkse subsidies.

Het tweede lid is ingevoerd om te voorkomen dat organisaties met een jaarlijkse subsidie aan wie in een bepaald boekjaar tevens eenmalige subsidie wordt verleend, over de verschillende subsidies op verschillende momenten verantwoording af moet leggen.

Het derde lid bepaald dat aan de aanvraag tot vaststelling als bijlage toegevoegd dient te worden:

  • een activiteitenverslag (inhoudelijk verslag) waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

  • een financieel verslag (Financieel verslag/jaarrekening) waaruit minimaal blijkt dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt.

Activiteitenverslag

Het activiteitenverslag beschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen. Voorts bevat het een beschrijving van de mate waarin de gesubsidieerde activiteiten hebben bijgedragen aan de doelen die gesteld zijn in het activiteitenplan op grond waarvan de subsidie is verleend. Tevens dient uit het activiteitenverslag te blijken in hoeverre voldaan is aan de verplichtingen die aan de verleende subsidie verbonden zijn.

Aan de opzet van het activiteitenverslag kunnen vooraf bij de subsidieverlening eisen gesteld zijn. Er kan van verschillende instrumenten gebruik gemaakt worden, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz.

Financieel verslag /jaarrekening , verschillende gradaties van verantwoorden

De eisen die het financieel verslag/jaarrekening worden gesteld zijn afhankelijk van de hoogte van de te verstrekken subsidie. Ingevolge artikel 10 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.

Voor alle subsidies van € 15.000 en meer bevat de aanvraag voor vaststelling een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten (artikel 14, tweede lid).

Voor subsidies van € 25.000 of meer dient in aanvulling hierop het financieel verslag tevens te voorzien in een schriftelijke verklaring van een accountant omtrent de getrouwheid of een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken. In de gemeente Heumen hanteren wij een samenstellingsverklaring en een goedkeurende accountantsverklaring. Hieronder wordt verstaan bij:

  • een samenstellingsverklaring dat de accountant de jaarrekening opgesteld heeft op basis van de door de subsidieontvanger aangeleverde, maar niet door de accountant gecontroleerde, documenten;

  • een goedkeurende accountantsverklaring een verklaring van een registeraccountant of een certificerend accountant-administratieconsulent over (meestal) een jaarrekening. Soms gaat het om een andere financiële verantwoording. De accountant stelt een accountantsverklaring op naar aanleiding van zijn onderzoek naar de financiële informatie afkomstig van een onderneming die controleplichtig is. Zo’n onderzoek kan vier soorten accountantsverklaringen opleveren, te weten:

    • i.

      afkeurende accountantsverklaring (wezenlijke bedenkingen);

    • ii.

      goedkeurende accountantsverklaring;

    • iii.

      Oordeelonthouding (als er wezenlijke onzekerheden zijn);

    • iv.

      Accountantsverklaring met beperking (materiële bedenking of onzekerheid).

Van belang is vooraf met de subsidieontvanger goede afspraken te maken over de wijze van verantwoorden en over de aspecten die in de controle worden betrokken en deze afspraken in het subsidiebesluit vastgelegd worden.

Specifieke eisen voor het financieel verslag van rechtspersonen

Voor rechtspersonen worden voorts aan de financiële verslaglegging specifieke eisen gesteld. Het financieel verslag omvat de balans en de exploitatierekening met de toelichting. Het geeft volgens de normen die in het maatschappelijk verkeer aanvaardbaar worden beschouwd, een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent:

  • a.

    Het vermogen en het exploitatiesaldo, en

  • b.

    Voor zover de aard van het financiële verslag dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de subsidieontvanger.

De balans met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte en de samenstelling in actief- en passiefposten van het vermogen op het einde van het boekjaar weer. De exploitatierekening met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het exploitatiesaldo van het boekjaar weer.

Het financiële verslag sluit aan op de begroting waarvoor subsidie is verleend en behelst een vergelijking met de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het boekjaar.

Eisen financieel verslag niet-rechtspersonen

Voor subsidies die niet aan een rechtspersoon zijn verstrekt geldt, dat uit het financieel verslag dient te blijken dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt.

Subsidieontvangers die niet over een financieel verslag beschikken zoals hierboven bij ‘rechtspersonen’ omschreven, en uiteraard zelf ook geen rechtspersoon zijn, dienen een verslag over de financiële positie van de aanvrager te verstrekken waarin in ieder geval opgave gedaan wordt van het saldo aan liquide middelen en de werkelijk inkomsten en uitgaven betreffende de gesubsidieerde activiteit. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt met de begrote uitgaven.

Het vierde lid bepaald dat het college in nadere regels of bij verleningsbeschikking andere bewijsmiddelen mag verlangen dan een inhoudelijk verslag en een financieel verslag (overeenkomstig lid 2). Er kunnen meer of minder, gegevens gevraagd worden. Zo kan het college bijvoorbeeld afwijken van de bepaling om in alle gevallen een door de accountant opgestelde samenstellingsverklaring of controleverklaring met verslag van bevindingen te vragen. Vanuit het oogpunt van lastenverlichting wordt hier dus ruimte gecreëerd om uiting te geven aan het uitgangspunt dat de verantwoordingslasten in verhouding moeten staan tot de hoogte van het subsidiebedrag.

Artikel 16. Vaststelling subsidie

In het eerste lid is geregeld – overeenkomstig artikel 4:13 Awb – binnen welke termijn het college het besluit tot vaststelling van de subsidie genomen dient te hebben. Lid twee biedt een mogelijkheid om deze termijn te verdaging (= verlengen). Een besluit tot verdaging op grond van het derde lid is appellabel (dit in tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 Awb dat de – eventueel verdaagde – termijn niet gehaald wordt).

HOOFDSTUK 7. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 17. Hardheidsclausule

In de hardheidsclausule is zo concreet en nauwkeurig mogelijk (dus door het benomen van de specifieke artikelen) aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen. De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen. Zodra de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd en daardoor een bestendig karakter heeft gekregen, dient dit beleid in de Algemene subsidieverordening of deelverordening te worden neergelegd.

Artikel 18. Overgangsbepaling

De termijn voor het indienen van subsidieaanvragen voor boekjaar 2019 is ten opzicht van boekjaar 2018 met twee maanden vervroegd. De overgangsbepaling is opgenomen om ontvangers van een jaarlijkse subsidie voldoende tijd te geven hun aanvraag voor het eerstvolgende boekjaar in te dienen.

Voor subsidieontvangers wiens boekjaar niet gelijk is aan het kalenderjaar geldt dat zij voor 1 juli 2018 de jaarlijkse subsidie aangevraagd dienen te hebben voor de kalendermaanden in 2019 die liggen tussen 1 januari 2019 en de maand waarin vervolgens het eerstvolgende boekjaar aanvangt.

Wanneer het boekjaar bijvoorbeeld gelijk is aan de periode augustus tot en met juli. Dient voor 1 juli 2018 de jaarlijkse subsidie voor de periode januari 2018 tot en met juli 2018 ingediend te zijn.

Vervolgens is het van belang dat deze organisatie, conform het gestelde in artikel 7, voor 1 januari 2019 de jaarlijkse subsidie voor het boekjaar augustus 2019 tot en met juli 2020 aanvraagt.

Artikel 19. Bekendmaking, inwerkingtreding en citeertitel

Voor de hier opgenomen bepalingen is gebruik gemaakt van de daarvoor gebruikelijke formuleringen.

Ondertekening


Noot
1

de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk vooruitlopen op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidieontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);de Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang).

Noot
2

Dit betreft artikel: 4:25 tweede lid Awb (weigeren wegens overschrijding van het subsidieplafond); 4:35 (weigeren vanuit preventief oogpunt; vanwege onjuiste/onvolledige informatie en/of faillissement/surceance van betaling) en 4:51 (weigeren vanwege veranderde omstandigheden of inzichten).

Noot
3

In de artikelen 4:48 en 4:49 Awb wordt aangegeven in welke situaties sprake kan zijn van het intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van (1) een verleende subsidie en (2) een vastgestelde subsidie. In artikel 4:50 Awb wordt aangegeven in welke situaties bij het intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van een verleende subsidie, sprake dient te zijn van een redelijke termijn. Tevens wordt vermeld in welke situaties het bestuursorgaan dan aan de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd is wanneer sprake is van schade als gevolg van het intrekken of ten nadele wijzigen van de subsidieverlening.

Noot
4

Standaardverplichtingen over: aard en omvang van de activiteit; de administratie; het verstrekken van informatie voor de subsidievaststelling; het verzekeren van risico’s; zekerheidsstelling van subsidievoorschotten; het afleggen van rekening en verantwoording; het beperken of wegnemen van nadelige gevolgen voor derden en accountantscontrole.

Noot
5

Het gaat daarbij om de volgende gevallen:een subsidieontvanger vervreemdt, bezwaart of wijzigt de bestemming van goederen terwijl die goederen bestemd of gebruikt zijn voor de gesubsidieerde activiteit;de subsidieontvanger ontvangt een schadevergoeding voor verlies of beschadiging van goederen die voor de gesubsidieerde activiteiten bestemd of gebruikt zijn;de gesubsidieerde activiteit wordt geheel of gedeeltelijk beëindigd;de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd;de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.