Verordening op de heffing en de invordering van de Hondenbelasting 2019, Hilversum

Geldend van 01-01-2019 t/m heden

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van de Hondenbelasting 2019, Hilversum

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Hilversum,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 18 september 2018;

gelet op artikel 226 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van de Hondenbelasting 2019

Artikel 1

Belastbaar feit

Onder de naam "hondenbelasting" wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente.

Artikel 2

Belastingplicht

1. Belastingplichtig is de houder van een hond.

2. Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.

3. Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.

Artikel 3

Vrijstellingen

1. In dit artikel wordt verstaan onder hondenasiel: de aan één locatie gebonden ruimte(s) bestemd of gebruikt voor het in bewaring houden van honden die zwervend zijn aangetroffen, dan wel waarvan door de eigenaar permanent afstand is gedaan, welke locatie als inrichting is aangemeld overeenkomstig artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit houders van dieren.

2. De belasting wordt niet geheven ter zake van honden:

a. die uitsluitend dienen om blinde personen te leiden;

b. die verblijven in een hondenasiel;

c. die uitsluitend ten verkoop of aflevering in voorraad worden gehouden in een inrichting als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit houders van dieren;

d. die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met de moederhond worden gehouden;

e. waarvan de houder een voor zijn hond geldend diploma, afgegeven door de Koninklijke Nederlandse Politiehondenvereniging, kan tonen;

f. die zijn opgeleid tot en dienen als gehandicaptenhond en in hoofdzaak als zodanig door een gehandicapt persoon worden gehouden;

g. waarvan de houder een voor zijn hond geldend diploma, afgegeven door de Nederlandse Bond voor de Diensthond, kan tonen.

3. De vrijstelling bedoelt onder e van het tweede lid, is alleen van toepassing, indien de houder

zich heeft verbonden de desbetreffende hond met een geleider, aan wiens bevelen de hond gehoorzaamt, op aanvraag aan de politie ter beschikking te stellen.

Artikel 4

Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.

Artikel 5

Belastingtarief

1. De belasting bedraagt per belastingjaar:

a. voor een eerste hond € 103,92

b. voor een tweede hond € 174,24

c. voor iedere hond boven het aantal van twee € 239,04

2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting voor honden, gehouden in een kennel, per belastingjaar, per kennel € 266,16. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt onder kennel verstaan een inrichting als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit houders van dieren, bestemd en gebruikt voor het fokken van honden voor de verkoop of aflevering van nakomelingen.

3. Aanslagen van € 10,- of minder worden niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin, wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één aanslag.

Artikel 6

Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7

Wijze van heffing

1. De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

2. De aanslag kan met andere aanslagen op een gecombineerd aanslagbiljet worden

verenigd.

Artikel 8

Aangifte

1. Indien in de loop van het belastingjaar de belastingplicht ontstaat dan wel het aantal honden dat door de belastingplichtige wordt gehouden wijziging ondergaat, moet de belastingplichtige binnen veertien dagen na het tijdstip waarop de belastingplicht is ontstaan of de wijziging van het aantal honden heeft plaatsgevonden, bij de in art. 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar verzoeken om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

2. De belastingplichtige die niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar is uitgenodigd tot het doen van aangifte of aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen veertien dagen na afloop van die zes maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

Artikel 9

Tijdstip ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang.

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang

van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, dan wel het aantal honden in

de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in

de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 10

Termijn van betaling

1. De aanslagen die worden opgelegd in het belastingjaar waarop zij betrekking hebben, moeten worden betaald uiterlijk 3 maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,-, doch minder is dan € 5.000,-, en zolang een machtiging tot automatische incasso werd afgegeven, moeten de aanslagen worden betaald, respectievelijk worden de aanslagen geïncasseerd in maximaal acht gelijke termijnen, waarbij de eerste termijn vervalt één maand na dagtekening van het aanslagbiljet en elke volgende termijn één maand later.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het voorgaande gestelde termijnen.

Artikel 11

Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing

en de invordering van de hondenbelasting.

Artikel 12

Kwijtschelding

Bij de invordering van deze belasting wordt géén kwijtschelding verleend, met uitzondering van de belasting voor de eerste hond, indien de houder voldoet aan de kwijtscheldingsvereisten van de Leidraad invordering Gemeentelijke belastingen.

Artikel 13

Inwerkingtreding en citeertitel

1. De "Verordening Hondenbelasting 2018”, vastgesteld bij raadsbesluit van 6 december 2017, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2019.

4. Deze verordening wordt aangehaald als de "Verordening Hondenbelasting 2019".

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 november 2018.

de griffier, de burgemeester,

P.M.H. van Ruitenbeek P.I. Broertjes

Ondertekening