Regeling vervallen per 15-12-2016

Verordening behandeling aanvragen Nadeelcompensatie

Geldend van 05-05-2011 t/m 14-12-2016

Intitulé

Verordening behandeling aanvragen Nadeelcompensatie

Verordening schadevergoeding

HOOFDSTUK 1

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1.   In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Delfland: het Hoogheemraadschap van Delfland.

  • b.

    verenigde vergadering: de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Delfland.

  • c.

    college: het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland.

  • d.

    adviescommissie: het adviesorgaan als bedoeld in artikel 5 van deze verordening

  • e.

    aanvraag: een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in de artikelen 7.14 en 7.15 Waterwet.

  • f.

    aanvrager: de indiener van een aanvraag als bedoeld in de artikelen 7.14 en 7.15 Waterwet.

2.   Deze regeling bevat voorschriften voor de behandeling en de wijze van beoordeling van aanvragen om schadevergoeding als bedoeld in de artikelen 7.14 en 7.15 Waterwet.

HOOFDSTUK 2

Procedurebepalingen

Artikel 2 Indiening aanvraag

1.   Een aanvraag om schadevergoeding wordt schriftelijk ingediend bij het college.

2.   De aanvraag wordt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is ingediend.

Artikel 3 De aanvraag om schadevergoeding

1.   De aanvraag wordt ondertekend en bevat in aanvulling op artikel 7.14 tweede lid Waterwet ten minste:

  • a.

    de naam en het adres van de aanvrager;

  • b.

    de dagtekening;

  • c.

    een aanduiding van het besluit of het handelen dat de gestelde schade naar het oordeel van de aanvrager heeft veroorzaakt;

  • d.

    een opgave van de feiten die tot het ontstaan van de schade aanleiding hebben gegeven;

  • e.

    een vermelding van de reden of redenen waarom het college gehouden zou zijn een vergoeding toe te kennen van schade die het gevolg is van het onder c bedoelde besluit of handelen;

  • f.

    een opgave van de aard en de omvang van de schade;

  • g.

    een specificatie van het bedrag van de schade;

  • h.

    een omschrijving van de wijze waarop de schade naar het oordeel van de aanvrager dient te worden vergoed en, zo een vergoeding in geld wordt gewenst, een opgave van het schadebedrag, dat naar het oordeel van de aanvrager vergoed dient te worden.

2.   Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag zo spoedig mogelijk, en stelt de aanvrager in kennis van de procedure.

3.   Indien naar het oordeel van het college niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, stelt het college de aanvrager in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen vier weken na verzending van de brief waarin hem op het verzuim gewezen wordt. Hetzelfde geldt indien de aanvrager overigens verzuimt de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking heeft of kan krijgen.

Artikel 4 Verzoek buiten behandeling laten

1. Het college neemt de aanvraag niet in behandeling indien deze niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 is ingediend en de aanvrager niet tijdig, of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid om de aanvraag aan te vullen.

2. Een besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen wordt aan de aanvrager bij aangetekende brief medegedeeld binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 5 Afdoening zonder advisering door de adviescommissie

1. Het college doet de aanvraag af zonder zich te laten adviseren door de adviescommissie indien de aanvraag naar zijn oordeel:

  • a.

    kennelijk ongegrond is;

  • b.

    zonder nader onderzoek voor toewijzing vatbaar is;

  • c.

    qua aard of omvang niet voor advisering door de adviescommissie in aanmerking komt;

  • d.

    een schade minder dan € 5.000,00 betreft.

2. Een besluit om de aanvraag zonder nader onderzoek af te wijzen dan wel toe te wijzen wordt aan de aanvrager bij aangetekende brief medegedeeld binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. In het geval dat op grond van artikel 3, derde lid, aanvullende informatie is gevraagd wordt de in de vorige volzin genoemde termijn opgeschort totdat de aanvullende informatie is ontvangen of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

3. Het college kan de in het vorige lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen. Het college stelt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis, met vermelding van de termijn waarop een besluit zal worden genomen.

Artikel 6 De adviescommissie

1.   Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 5, eerste en derde lid, stelt het college de aanvraag in handen van een adviescommissie.

2.   De adviescommissie heeft tot taak het college van advies te dienen over de op de aanvraag te nemen beslissing.

3.   Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het functioneren en de financiering van de adviescommissie.

4.   De aanvraag wordt uiterlijk vier weken na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 5, vierde lid, dan wel, indien het vijfde lid van dat artikel toepassing heeft gevonden, uiterlijk vier weken na het verstrijken van de in dat artikellid genoemde termijn in handen gesteld van de adviescommissie.

5.   Het college stelt de aanvrager in kennis van het feit dat de aanvraag in handen is gesteld van de adviescommissie. De kennisgeving bevat de namen van de deskundigen, hun beroep en de plaats waar zij hun werkzaamheden plegen te verrichten.

Artikel 7 Samenstelling adviescommissie, secretariaat

1. Het college benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter en de leden van de commissie. De commissie regelt de vervanging van de voorzitter.

2. De adviescommissie bestaat uit minimaal drie en maximaal zes onafhankelijke deskundigen, die niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van Delfland en geen lid zijn van het bestuur van Delfland.

3. De advisering aan het college geschiedt door drie leden van de adviescommissie, waaronder de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter. Bij aanvragen om een voorschot als bedoeld in artikel 12 en in eenvoudige gevallen, kan het college besluiten dat de advisering geschiedt door uitsluitend de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter.

4. De voorzitter en de leden van de commissie worden benoemd voor een periode van maximaal vier jaar. Zij kunnen slechts eenmalig voor een periode van maximaal vier jaar worden herbenoemd.

5. In bijzondere gevallen kan het college besluiten van het in het vorige lid bepaalde af te wijken.

6. De voorzitter en de leden van de commissie kunnen te allen tijde ontslag nemen.

7. De aftredende voorzitter en leden van de commissie blijven hun functie waarnemen totdat in hun opvolging is voorzien.

8. Het secretariaat van de commissie wordt gevoerd door een door het college aan te wijzen ambtenaar in dienst van Delfland.

Artikel 8 Het door de adviescommissie te verrichten onderzoek

1.   De adviescommissie dient het college van advies over de op de aanvraag te nemen beslissing.

2.   De adviescommissie stelt, voor zover een zorgvuldige advisering daartoe noopt, een onderzoek in naar:

  • a.

    de vraag of de door aanvrager in zijn aanvraag gestelde schade een gevolg is van de in de aanvraag aangeduide schadeoorzaak, indien en voor zover deze als een rechtmatige uitoefening door of namens Delfland van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer als bedoeld in de artikelen 7.14 of 7.15 Waterwet kan worden aangemerkt;

  • b.

    de omvang van de schade als bedoeld onder a;

  • c.

    de vraag of deze schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven;

  • d.

    de vraag of vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd.

3.   De adviescommissie brengt aan het college rapport uit over haar bevindingen. Indien aan de aanvrager schadevergoeding toekomt, adviseert de adviescommissie over de hoogte van de uit te keren schadevergoeding en doet, indien het college daar om heeft verzocht, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Artikel 9 Bevoegdheden en verplichtingen

1.  Het college stelt de adviescommissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.

2.  De aanvrager verschaft de adviescommissie de gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking heeft of kan krijgen.

3.  De adviescommissie kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Indien met het verstrekken van inlichtingen, of het verlenen van adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de adviescommissie deze bevoegdheid eerst uit na instemming van het college.

4.  De door de adviescommissie naar het oordeel van het college in redelijkheid te maken kosten als genoemd in lid 3 van dit artikel, worden door Delfland vergoed.

5.  De adviescommissie kan een plaatsopneming houden, indien zij dit nodig acht.

Artikel 10 Procedure adviescommissie

1.  De adviescommissie stelt de aanvrager in kennis van de procedure.

2.  De adviescommissie stelt de aanvrager en het college in de gelegenheid tot het geven van een mondelinge of schriftelijke toelichting. Beiden kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde.

3.  Meegebrachte deskundigen worden in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven.

4.  Van de toelichtingen wordt een verslag opgemaakt. Het verslag wordt aan de aanvrager en het college toegezonden.

5.  Alvorens de adviescommissie haar definitieve advies opstelt, maakt zij een concept-advies op. Dit concept-advies wordt uiterlijk dertien weken nadat de aanvraag in handen is gesteld van de adviescommissie, aan de aanvrager en aan het college toegezonden. Indien niet binnen deze termijn een concept-advies opgemaakt kan worden, deelt de adviescommissie de aanvrager en het college gemotiveerd mede, waarom deze termijn overschreden wordt. Zij geeft daarbij een termijn aan waarbinnen het concept-advies aan de aanvrager en aan het college zal worden toegezonden. Deze termijn bedraagt ten hoogste zesentwintig weken.

6.  De aanvrager en het college maken eventuele bedenkingen tegen het concept-advies schriftelijk aan de adviescommissie kenbaar, uiterlijk vier weken na de datum van de verzending daarvan.

7.  De adviescommissie stelt haar definitieve advies vast binnen zes weken na het verstrijken van de in het zesde lid genoemde termijn. Zij kan deze termijn, onder opgaaf van redenen, eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Zij zendt het advies terstond toe aan de aanvrager en aan het college.

8.  Ingeval het college uitsluitend de voorzitter om advies heeft gevraagd, wordt in het vijfde lid van dit artikel voor "dertien weken" steeds gelezen "zes weken" en blijft de mogelijkheid van verlenging als bedoeld in het zevende lid buiten toepassing.

Artikel 11 De beslissing op de aanvraag om schadevergoeding

1.  Het college beslist binnen zes weken na ontvangst van het advies van de adviescommissie op de aanvraag om schadevergoeding. Het college maakt dit besluit binnen deze termijn bekend aan aanvrager en zendt een kopie van dit besluit aan de Adviescommissie.

2.  Het college kan de beslissing bedoeld in het eerste lid, onder opgaaf van redenen, eenmaal voor ten hoogste zes weken verdagen.

Artikel 12 Voorschot

1.  Het college kent de aanvrager op diens schriftelijke aanvraag een voorschot toe indien hij naar redelijke verwachting van het college in aanmerking komt voor een vergoeding in geld als bedoeld in de artikelen 7.14 of 7.15 Waterwet én zijn belang naar het oordeel van het college vordert dat aan hem een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend. Het college beslist op de aanvraag na advisering door de adviescommissie, tenzij de aanvraag kennelijk ongegrond is.

2.  Indien het college beslist tot het verlenen van een voorschot wordt daarmee geen aanspraak op schadevergoeding erkend.

3.  Het voorschot wordt uitsluitend verleend indien de aanvrager schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling daarvan als naderhand blijkt dat het voorschot geheel of ten dele ten onrechte is uitbetaald. De terugbetaling omvat ook  de wettelijke rente over het teveel betaalde te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot. Het college kan daarvoor zekerheidstelling verlangen bij voorbeeld in de vorm van een bankgarantie.

HOOFDSTUK 3

Slotbepalingen

Artikel 13 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: Verordening schadevergoeding Delfland

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de datum van de bekendmaking en vervangt de Verordening behandeling aanvragen Nadeelcompensatie, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van de verenigde vergadering van 14 september 2006 en in werking getreden op 9 oktober 2009.

Toelichting

Algemene toelichting

Inleiding

Artikel 7.14 de Waterwet bevat een algemene regeling die voorziet in de vergoeding van schade als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid van het waterschap. Wie schade lijdt kan zich op dit artikel beroepen.

Uit artikel 7.14 Waterwet volgt een aantal criteria waaraan voldaan moet zijn voordat schadevergoeding kan worden toegekend. Op deze criteria wordt achtereenvolgens ingegaan:

1.   er moet sprake zijn van een rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid van het waterschap;

2.   de schade moet het gevolg zijn van deze uitoefening van een taak of bevoegdheid;

3.   de schade behoort niet of niet geheel tot de lasten van de gedupeerde te blijven;

4.   de vergoeding van de schade is niet anderszins verzekerd.

Ad 1er moet sprake zijn van een rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid van het waterschap

Er moet sprake zijn van rechtmatig overheidshandelen door het waterschap in het kader van het waterbeheer. Omdat een schadevergoeding op grond van artikel 7.14 Waterwet slechts kan worden toegekend indien sprake is van rechtmatig overheidshandelen, kan indien de schadeoorzaak is gelegen in een besluit een definitief besluit over schadevergoeding pas worden genomen als het schadeveroorzakende besluit onherroepelijk is geworden.

NB: deze regeling geldt niet indien sprake van schade door mogelijk onrechtmatig handelen. In dat geval gelden de regels op grond van het Burgerlijk Wetboek

Ad 2 de schade moet het gevolg zijn van deze uitoefening van een taak of bevoegdheid

De schade moet aantoonbaar het gevolg zijn van de uitoefening van de taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer. Dit betekent dat artikel 7.14 niet alleen betrekking heeft op schade die uit toepassing van de Waterwet voortvloeit, maar ook op de uitoefening van taken op grond van andere wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld de Waterschapswet en de Keur.

In artikel 7.15 Waterwet is een afzonderlijke bepaling opgenomen voor schade in verband met wateroverlast of overstroming. Dit is een nadere uitwerking van artikel 7.14 Waterwet. Dit betekent overigens niet dat elke vorm van wateroverlast recht geeft op vergoeding van de schade. Uit de samenhang tussen de artikelen 7.14 en 7.15 Waterwet volgt dat de wateroverlast of overstroming wel het gevolg moet zijn van actief ingrijpen door Delfland.

Artikel 7.16 Waterwet bepaalt dat afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening buiten toepassing blijft, voor zover een belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep kan doen op schadevergoeding als bedoeld in artikel 7.14 eerste lid Waterwet. Dit houdt in dat ook planschade die is ontstaan door de uitoefening van taken of bevoegdheden in het kader van het waterbeheer onder de regeling van de Waterwet valt.

Voorbeelden van schade die mogelijk voor vergoeding in aanmerking komt, zijn: schade (aan gebouwen) door peilwijzigingen, door baggerwerkzaamheden, door de toepassing van de gedoogplichten en duldplichten, bijvoorbeeld in verband met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk of de in gebruikneming van bergingsgebieden.

Ad 3 de schade behoort niet of niet geheel tot de lasten van de gedupeerde te blijven

Bij dit criterium is aansluiting gezocht bij het égalité-beginsel. De lasten van een besluit dat binnen het kader van het algemeen belang wordt genomen, mogen niet op één enkele burger/ondernemer of groep van burgers/ondernemers rusten. Deze lasten dienen door de overheid gelijkelijk over de samenleving te worden verdeeld. Op grond van het égalité-beginsel komt uitsluitend die schade voor vergoeding in aanmerking die onevenredig is in vergelijking met de schade die wordt geleden door burgers/ondernemers in een vergelijkbare situatie.

Of schade voor vergoeding in aanmerking komt, wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • a.

    algemeen belang;

  • b.

    speciale last;

  • c.

    abnormale last;

  • d.

    risico-aanvaarding.

Ad a. algemeen belang

Elk besluit of elke handeling met een publiekrechtelijke grondslag wordt geacht te zijn genomen of verricht in het algemeen belang.

Ad b. speciale last

De schade moet op een beperkte groep burgers of ondernemers drukken.

Ad c. abnormale last

De schade moet uitstijgen boven het "normaal maatschappelijk risico" of het "normale ondernemersrisico". Dit risico wordt ingevuld met in achtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan de aard van de overheidshandeling en het gewicht van het daarmee gediende belang, maar ook aan de voorzienbaarheid van de handeling en de gevolgen daarvan voor derden die daardoor schade lijden en aan de aard en de omvang van de schade.

Onder "maatschappelijk (of ondernemers-) risico" wordt verstaan: algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al is nog niet bekend welke vorm en omvang een ontwikkeling zal hebben, waar en wanneer zij zal plaatsvinden of wat de aard en omvang zullen zijn van de nadelen die daaruit voortvloeien. Voorbeelden van ontwikkelingen die binnen het normaal maatschappelijk risico vallen zijn onder andere het aanscherpen van vergunningvoorschriften naar aanleiding van de verscherping van het milieubeleid, aanleg en onderhoud van waterstaatswerken en het versterken van waterkeringen.

Bij de beoordeling of iets daadwerkelijk tot het normaal maatschappelijk risico behoort, wordt rekening gehouden met de volgende omstandigheden:

  • de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis: is het de normale uitoefening van een overheidstaak?

  • het bestaan van gerechtvaardigde verwachtingen: had de belanghebbende gerechtvaardigd mogen verwachten dat een bepaalde ontwikkeling zich niet zou voordoen?

  • de ernst en omvang van de schade: bv. is een bedrijf zonder al te kostbare ingrepen nog levensvatbaar?

  • de aard van het getroffen belang: onderscheid tussen particulieren en ondernemers. De laatsten hebben ook nog te maken met het normale bedrijfsrisico.

  • de voorzienbaarheid van de handeling: in hoeverre was de handeling te voorzien? Hierbij wordt onder andere gekeken naar de aard van de schadeveroorzakende maatregelen, het tijdstip en de plaats.

  • de eventuele voordelige positie waarin betrokkene verkeert als gevolg van het handelen of nalaten van de overheid.

  • de mogelijkheid om het nadeel door te berekenen aan derden: heeft de gedupeerde de mogelijkheid om het nadeel op derden te verhalen.

  • heeft de burger/onderneming voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht: wat heeft de benadeelde gedaan om (verdere) schade te voorkomen of te beperken.

Ad d risicoaanvaarding

Als er sprake is van risicoaanvaarding (actief of passief) dan wordt de schade niet vergoed. Van actieve risicoaanvaarding is bijvoorbeeld sprake indien investeringen zijn gedaan in het geschade belang terwijl er, bezien vanuit de positie van een redelijk denkend en handelend burger of ondernemer, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat een ongunstig besluit zou worden genomen.

Van passieve risicoaanvaarding is bijvoorbeeld sprake indien de betrokkene heeft stilgezeten en daarmee een gunstig regime van voorschriften of beleid heeft laten voorbijgaan zonder daarvan gebruik te maken.

Burgers/ondernemers dienen alert te zijn op ontwikkelingen in regelgeving en beleid, op normale overheidsontwikkelingen en op ontwikkelingen in hun directe omgeving die mogelijk nadelige gevolgen voor hen kunnen hebben.

Ad 4. de vergoeding van de schade is niet anderszins verzekerd

De schade is anderszins verzekerd indien de schade op andere wijze dan via schadevergoeding wordt vergoed, bijvoorbeeld door schadevergoedingsovereenkomst, verzekering, aankoop of onteigening.

Bij het bepalen van de omvang van de schadevergoeding, wordt ook gekeken naar de aard van de gemaakte kosten. Kosten voor het nemen van schadebeperkende maatregelen komen voor vergoeding in aanmerking als ze de te beperken schade niet te boven gaan. Kosten voor het inroepen van deskundigenbijstand komen voor vergoeding in aanmerking als ze in redelijkheid zijn gemaakt en als de kosten redelijk zijn. Verkregen voordeel kan bij de schadevergoeding worden verrekend. Ten slotte kan wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (met ingang van de datum van ontvangst van de aanvraag) deel uitmaken van de schadevergoeding.

Procedure aanvraag om schadevergoeding

Op grond van artikel 7.14 tweede lid Waterwet dient een aanvraag om schadevergoeding een motivering te bevatten en een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde schadevergoeding. Op grond van dezelfde bepaling kunnen bij verordening van een waterschap regels worden gesteld omtrent de inrichting, indiening en motivering van een aanvraag tot schadevergoeding. Op grond van artikel 7.14 derde lid kunnen regels worden gesteld omtrent de behandeling en de wijze van beoordeling van een aanvraag tot schadevergoeding.

In de onderhavige Verordening behandeling aanvragen schadevergoeding Delfland worden dergelijke regels gesteld.

Naast de schadevergoedingsregeling van artikel 7.14 kent de Waterwet enkele specifieke schaderegelingen, te weten een regeling voor schade toegebracht aan waterstaatswerken (artikel 7.21 e.v.) en een schadevergoedingsregeling voor grondwateronttrekkingen (artikel 7.18 e.v.).

Verjaring

In artikel 7.14 derde lid Waterwet is een verjaringstermijn van vijf jaar opgenomen. Indien een aanvraag wordt ingediend meer dan vijf jaar nadat de schade zich heeft geopenbaard, dan wel nadat de benadeelde redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de schadeveroorzakende gebeurtenis, kan het waterschap de aanvraag afwijzen. De mogelijkheid om een aanvraag tot schadevergoeding in te dienen verjaart in ieder geval na verloop van 20 jaren na de schadeveroorzakende gebeurtenis. De verjaringstermijn van vijf jaar begint te lopen op het moment dat de schade zich openbaart. De "absolute" verjaringstermijn van 20 jaar start op het moment van de schadeveroorzakende gebeurtenis.

Overgangsrecht

Omdat artikel 2.34 van de Invoeringswet Waterwet voorziet in overgangsrecht is in de Verordening schadevergoeding Delfland geen overgangsrecht opgenomen. De strekking van het overgangsrecht is dat lopende schadezaken worden afgehandeld volgens het oude recht en dat voor de afhandeling van schade die is veroorzaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Waterwet de bestaande wettelijke en buitenwettelijke schadevergoedingsbepalingen van toepassing blijven.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 5 Afdoening van het aanvraag zonder advisering door de adviescommissie

  • Deze regeling gaat ervan uit dat het onnodig is om voor bepaalde gevallen de zware procedure van behandeling van het aanvraag om schadevergoeding door een adviescommissie te volgen.

  • Lid 1

    Van kennelijke ongegrondheid van een aanvraag is onder meer sprake in de volgende gevallen:

    • indien na summier onderzoek duidelijk is dat de schade niet door of namens een bestuursorgaan van het Hoogheemraadschap van Delfland is veroorzaakt;

    • indien de aanvrager onvoldoende aannemelijk weet te maken dat zijn schade redelijkerwijs niet voor zijn rekening behoort te blijven;

    • indien na summier onderzoek duidelijk is dat de aanvraag niet kan worden gehonoreerd;

    • indien na summier onderzoek duidelijk is dat de aanvraag steunt op een onrechtmatige uitoefening door of namens een bestuursorgaan van het Hoogheemraadschap van Delfland van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid;

    • indien de aanvraag is gebaseerd op een besluit dat nog onderwerp is van een bezwaar- of beroepprocedure. Als het besluit onherroepelijk is en daarmee de rechtmatigheid vaststaat, kan opnieuw een aanvraag tot schadevergoeding worden ingediend.

    • indien toepassing wordt gegeven aan artikel 7:14 derde lid Waterwet, met andere woorden: indien sprake is van verjaring.

Artikel 6 De adviescommissie

  • Lid 4

  • De ruim bemeten termijn voor toezending aan de commissie is nodig, in verband met beantwoording van de vraag, of het aanvraag eenvoudig kan worden afgedaan conform het bepaalde in artikel 5.

Artikel 7 Samenstelling adviescommissie, secretariaat

  • Lid 2

  • Het aantal leden waaruit de commissie bestaat is flexibel. Dit biedt de mogelijkheid om deskundigen van verschillende disciplines te benoemen, zodat de advisering op de specifieke aanvraag kan worden toegesneden.