Regeling vervallen per 01-01-2021

Verzamelverordening van de raad van de gemeente Lochem houdende regels over werk en inkomen (Verzamelverordening werk en inkomen gemeente Lochem 2019)

Geldend van 01-01-2019 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verzamelverordening van de raad van de gemeente Lochem houdende regels over werk en inkomen (Verzamelverordening werk en inkomen gemeente Lochem 2019)

De raad van de gemeente Lochem,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 oktober 2018 met nummer 2018-126361;

gelezen het advies van de Cliëntenraad;

gelet op de artikelen 6, tweede lid, 8 , 8a, 8b, 10b, 35 en 47 van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2, derde lid van de Wet sociale werkvoorziening;

overwegende, dat het gewenst is om de regels over werk en inkomen, die zijn gebundeld in één verordening te wijzigen in verband met de inwerkingtreding van de Adviesraad Sociaal Domein per 1 januari 2019;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

Verzamelverordening van de raad van de gemeente Lochem houdende regels over werk en inkomen (Verzamelverordening werk en inkomen gemeente Lochem 2019)

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    college: burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem;

  • b.

    doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a. van de Participatiewet;

  • c.

    fraude: het verwijtbaar informatie achterhouden of verwijtbaar onjuiste informatie verstrekken, met het doel een (hogere) uitkering te ontvangen anders dan waarop men op grond van juiste en/of volledige informatie recht zou hebben;

  • d.

    inkomen: het inkomen, na aftrek van het deel dat ingehouden wordt voor schuldeisers op grond van een wettelijke verplichting of een minnelijke schuldregeling. De algemene bijstandsuitkering wordt ook als inkomen gezien;

  • e.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • f.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • g.

    kleine afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar;

  • h.

    kostendelersregeling: de toepassing van de artikelen 19a en 22a van de Participatiewet;

  • i.

    grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;

  • j.

    mantelzorg: mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • k.

    meedoenplek: begeleid vrijwilligerswerk waarbij persoonlijke ontwikkeling door middel van het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten centraal staat;

  • l.

    no-riskpolis: een financiële dekking voor een werkgever tegen het risico van ziekte of arbeidsongeschiktheid van een werknemer, anders dan de no-riskpolis, bedoeld in artikel 29b van de Ziektewet;

  • m.

    participatieplaats: werken met behoud van uitkering als bedoeld in artikel 10a Participatiewet;

  • n.

    plan van aanpak: een plan waarin is vastgelegd welke positie een belanghebbende op de arbeidsmarkt heeft, welke stappen belanghebbende zet om participatie en deelname aan de arbeidsmarkt te bevorderen, en welke ondersteuning het college daarbij aanbiedt;

  • o.

    proefplaatsing: werken met behoud van uitkering met een concreet uitzicht op een dienstbetrekking in aansluiting op de proefplaatsing;

  • p.

    uitkering: bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, inclusief de eventuele bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 12 Participatiewet, of de uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ;

  • q.

    uitkeringsnorm: toepasselijke norm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c. van de Participatiewet, inclusief de bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 12 Participatiewet, of de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ;

  • r.

    UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;

  • s.

    vrijwilligerswerk: activiteiten die op initiatief van belanghebbende, onverplicht en onbetaald worden verricht, voor anderen of de samenleving;

  • t.

    werkervaringsplaats: werken met behoud van uitkering, gericht op het opdoen van werkervaring of het leren functioneren in een arbeidsrelatie;

  • u.

    Wsw: Wet sociale werkvoorziening.

HOOFDSTUK 2 Re-integratie en tegenprestatie

In dit hoofdstuk worden regels gegeven over de ondersteuning bij het vinden van werk, ondersteunende voorzieningen die het bestuur kan toekennen en de tegenprestatie door de uitkeringsgerechtigde.

§ 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1 Beleid

  • 1.

    Het college kan personen die tot de doelgroep behoren ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aanbieden, door de in dit hoofdstuk vermelde voorzieningen in te zetten dan wel op een andere passende wijze.

  • 2.

    Het college houdt bij het inzetten van voorzieningen rekening met de afstand tot de arbeidsmarkt. De voorzieningen, bedoeld in de artikelen 2.3 en 2.4, tweede lid, onderdelen b., c. en d., worden alleen aangeboden aan personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 3.

    Het college biedt geen voorzieningen aan als deze leiden tot oneerlijke mededinging of tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 4.

    Het college houdt bij het aanbieden van voorzieningen rekening met de mogelijkheden en omstandigheden van de belanghebbende. Deze mogelijkheden en omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon, eventuele arbeidsbeperkingen en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van beschut werk.

  • 5.

    Het college bevordert de beschikbaarheid en de inzet van andere voorzieningen die belemmeringen voor arbeidsinschakeling kunnen opheffen, zoals schuldhulpverlening, maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg.

  • 6.

    Het college kan bepalen dat voor het inzetten van voorzieningen een inleenvergoeding wordt gevraagd van natuurlijke of rechtspersonen, voor wie personen uit de doelgroep activiteiten verrichten.

Artikel 2.2 Voorwaarden en verplichtingen voorzieningen

  • 1.

    Een voorziening kan alleen worden aangeboden, als door of namens het college een plan van aanpak is opgesteld en de persoon voor wie dat is opgesteld, het plan heeft ondertekend.

  • 2.

    Het college kan aan voorzieningen verplichtingen en voorwaarden verbinden, wanneer deze volgens het bestuur noodzakelijk zijn voor het behalen van het doel van de voorziening.

  • 3.

    Een voorziening kan in ieder geval worden beëindigd als de persoon die van de voorziening gebruik maakt

    • a.

      zich niet houdt aan de opgelegde verplichtingen en voorwaarden;

    • b.

      niet langer behoort tot de doelgroep, of

    • c.

      als de voorziening niet langer geschikt is om het doel van die voorziening te behalen.

§ 2.2 Specifieke voorzieningen

Artikel 2.3 Beschut werk

  • 1.

    Om beschut werk mogelijk te maken worden de volgende voorzieningen aangeboden:

    • a.

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken, of

    • c.

      aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 2.

    Als het college heeft vastgesteld dat een persoon in aanmerking kan komen voor een beschutte werkplek, wordt tot het moment waarop de dienstbetrekking van start gaat, scholing, persoonlijke ondersteuning, schuldhulpverlening of een andere voorziening aangeboden, als dit volgens het college zinvol is.

Artikel 2.4 Werken met behoud van uitkering

  • 1.

    Het college kan een persoon met een grote afstand tot de arbeidsmarkt laten werken met behoud van uitkering, als de werkzaamheden volgens het bestuur passen in een traject gericht op de arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Werken met behoud van uitkering kan plaatsvinden door middel van:

    • a.

      een proefplaatsing;

    • b.

      een werkervaringsplaats;

    • c.

      een participatieplaats;

    • d.

      een meedoenplek.

  • 3.

    Aan de verschillende vormen van werken met behoud van uitkering kan het college verschillende voorwaarden en verplichtingen verbinden.

  • 4.

    Het college kan werken met behoud van uitkering voor een bepaalde tijd aanbieden. Het doel van deze voorziening en de wijze waarop begeleiding plaatsvindt, legt het college vast in een schriftelijke overeenkomst met de organisatie die het werk aanbiedt.

Artikel 2.5 Persoonlijke ondersteuning

Het college kan een persoon uit de doelgroep persoonlijke ondersteuning aanbieden bij het uitvoeren van taken. Dit doet het college in de vorm van incidentele of langdurige begeleiding. Het college kan aan de persoonlijke ondersteuning een maximale tijdsduur verbinden.

Artikel 2.6 No-riskpolis

Het college kan bepalen dat werkgevers in aanmerking komen voor een No-riskpolis waar dit volgens het bestuur noodzakelijk is voor totstandkoming van een arbeidsovereenkomst.

Artikel 2.7 Scholing

  • 1.

    Het college kan een persoon uit de doelgroep een scholingstraject aanbieden.

  • 2.

    Het scholingstraject kan ook worden aangeboden in de vorm van een subsidie.

Artikel 2.8 Loonkostensubsidie

Het college kan een werkgever in aanmerking brengen voor een tijdelijke loonkostensubsidie, als dit volgens het college noodzakelijk is voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst met een persoon, die met voltijdse arbeid in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen.

Artikel 2.9 Activeringssubsidies

  • 1.

    Het college kan een uitkeringsgerechtigde een activeringssubsidie verstrekken.

  • 2.

    Deze subsidie wordt in ieder geval verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, geen gesubsidieerde arbeid;

    • b.

      het gebruik maken van beschut werk, een meedoenplek dan wel een werkervaringsplaats;

    • c.

      het met succes afronden van scholing.

  • 3.

    Een subsidie wordt niet verstrekt aan personen, jonger dan 27 jaar.

  • 4.

    De subsidie die voor werken met behoud van uitkering op een participatieplaats kan worden verleend, bedraagt € 50 per 6 maanden.

Artikel 2.10 Vergoedingen

Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een vergoeding verstrekken voor kosten die verbonden zijn aan de arbeidsinschakeling.

§ 2.3 Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie

Artikel 2.11 Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie en loonwaarde

  • 1.

    Het college kan op eigen initiatief of op verzoek van een persoon uit de doelgroep bepalen of deze persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.

  • 2.

    Het college kan zich daarbij laten adviseren door het UWV of door een andere gecertificeerde deskundige. De loonwaarde op de werkplek wordt bepaald aan de hand van de methodiek ‘Dariuz-Works’. In een bijlage bij deze verordening is die methodiek beknopt weergegeven.

§ 2.4 Tegenprestatie

Artikel 2.12 Voorwaarden tegenprestatie

Het college kan een tegenprestatie opdragen als de werkzaamheden:

  • a.

    niet zijn gericht op toeleiding tot de reguliere arbeidsmarkt;

  • b.

    worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en derhalve niet leiden tot verdringing;

  • c.

    niet in strijd zijn met de doelstellingen van het plan van aanpak voor de belanghebbende en arbeidsinschakeling niet in de weg staan.

Artikel 2.13 Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan alleen personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie opleggen, tenzij bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat een tegenprestatie ook wordt opgelegd aan personen met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 2.

    Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college in ieder geval rekening met:

    • a.

      de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde;

    • b.

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van de uitkeringsgerechtigde;

    • c.

      vrijwilligerswerk dat de belanghebbende verricht.

  • 3.

    Het college draagt geen tegenprestatie op als de uitkeringsgerechtigde mantelzorg verricht.

Artikel 2.14 Omvang en duur van een tegenprestatie

De tegenprestatie is beperkt tot maximaal 8 uur per week. De tegenprestatie duurt ten hoogste 6 maanden, binnen een periode van 12 maanden.

HOOFDSTUK 3 Inkomensvoorzieningen

In dit hoofdstuk worden regels gegeven over inkomensvoorzieningen, die op grond van de artikelen 35, 36 en 36b Participatiewet kunnen worden verstrekt, in aanvulling op een laag inkomen.

§ 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Indienen verzoek

Een verzoek om een inkomensvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk, wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier of door middel van een door het college aangewezen digitale aanvraagprocedure,

§ 3.2 Individuele inkomenstoeslag

Artikel 3.2 Langdurig laag inkomen

Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 105 % van de toepasselijke bijstandsnorm. Algemene bijstand wordt ook als inkomen gezien.

Artikel 3.3 Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      € 378,- voor een alleenstaande;

    • b.

      € 478,- voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 529,- voor gehuwden.

  • 2.

    Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag op grond van de artikelen 11 of 13, eerste lid van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3.

    De vermelde bedragen worden jaarlijks met ingang van 1 januari geïndexeerd. Het college volgt de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

§ 3.3 Individuele studietoeslag

Artikel 3.4 Toekenning en betaling individuele studietoeslag

Het college kan een externe instantie verzoeken advies uit te brengen over de vraag of een belanghebbende met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie.

Artikel 3.5 Toekenning en betaling individuele studietoeslag

  • 1.

    Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van een half jaar in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

  • 2.

    Een individuele studietoeslag bedraagt € 310 per 6 maanden en wordt eenmalig als bedrag uitbetaald.

  • 3.

    Het genoemde bedrag wordt jaarlijks met ingang van 1 januari geïndexeerd. Het college volgt de ontwikkelingen van de consumenten prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het bedrag wordt naar boven afgerond op hele euro’s.

§ 3.4 Meedoenregeling

Artikel 3.6 Voorziening

De alleenstaande of het gezin kan in aanmerking komen voor een bijdrage in de kosten van deelname aan sport, (sociaal-)culturele activiteiten of maatschappelijke deelname in de breedste zin, als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

de persoon voor wie de bijdrage wordt aangevraagd is 4 jaar of ouder en is als inwoner van de gemeente Lochem ingeschreven in de Basisregistratie personen;

het inkomen is niet hoger dan 120% van de bijstandsnorm, waarbij de kostendelersregeling niet toegepast wordt;

er is geen in aanmerking te nemen vermogen;

het verzoek om een bijdrage wordt ingediend in het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt.

Er bestaat geen recht op een bijdrage als de belanghebbende recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Betreft de aanvraag een kind, jonger dan 18 jaar, dan kan voor dit kind wel een bijdrage worden verkregen, als voldaan is aan in het eerste lid vermelde voorwaarden.

Artikel 3.7 Hoogte Meedoenregeling en betaling

De hoogte van de bijdrage bedraagt € 125,- per persoon per kalenderjaar.

Het college kan de hoogte van dit bedrag wijzigen.

Per persoon kan slechts eenmaal per kalenderjaar een bijdrage worden verstrekt.

Artikel 3.8 Aanvraag door een instelling

Het college kan bijdragen toekennen aan een instelling, waar kinderen permanent of langdurig tijdelijk in een aaneengesloten periode hun verblijf hebben, voor zover

deze instelling is gevestigd in de gemeente Lochem, en

de bijdrage is bedoeld voor kinderen die hun feitelijke verblijf in de instelling hebben, en

deze instelling naar de mening van het college een belangrijke maatschappelijke functie vervult.

Het college bepaalt de hoogte van de bijdrage en de voorwaarden van de verstrekking op individuele basis.

Aan een instelling kan slechts eenmaal per kalenderjaar een bijdrage worden verstrekt.

Artikel 3.9 Verificatie

Belanghebbende moet met bewijsstukken kunnen aantonen dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De controle zal achteraf steekproefsgewijs plaatsvinden.

Een instelling die een bijdrage heeft aangevraagd kan worden verzocht om vooraf of achteraf aan te geven waarvoor de bijdrage is bedoeld dan wel besteed.

HOOFDSTUK 4 Afstemming

In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor het verlagen van de uitkering bij onverantwoord gedrag en over het toezicht van het college op de rechtmatige verstrekking van uitkeringen en voorzieningen.

§ 4.1. Algemene bepalingen

Artikel 4.1 Horen van belanghebbende

Voordat een verlaging wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld daarover zijn zienswijze te geven.

Artikel 4.2 Afzien van verlaging

Het college verlaagt de uitkering niet als 12 maanden zijn verstreken, nadat het gedrag bij het college bekend is geworden.

Artikel 4.3 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1.

    Een verlaging wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand die volgt op de maand waarin het besluit tot verlaging is bekendgemaakt. Voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald, wordt de verlaging met terugwerkende kracht opgelegd.

  • 2.

    Als de verlaging niet of niet geheel kan worden uitgevoerd omdat de uitkering wordt beëindigd, wordt het overgebleven deel alsnog opgelegd, als de belanghebbende binnen 1 jaar na beëindiging opnieuw in aanmerking komt voor een uitkering. Dit is niet het geval, als de uitkering is beëindigd door werkaanvaarding.

Artikel 4.4 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    Een verlaging wordt berekend over de uitkeringsnorm.

  • 2.

    Bijzondere bijstand wordt geweigerd, als de kosten zijn gemaakt als gevolg van verwijtbaar gedrag van belanghebbende.

§ 4.2 Niet nakomen van verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 4.5 Schending geüniformeerde arbeidsverplichtingen Participatiewet

  • 1.

    Het college legt een verlaging op van 100% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt.

  • 2.

    De verlaging wordt in gelijke delen verdeeld over de maand van oplegging en de 2 daaropvolgende kalendermaanden als bijzondere omstandigheden dit volgens het college rechtvaardigen.

Artikel 4.6 Schending overige arbeidsverplichtingen Participatiewet, IOAW en IOAZ

Voor ander gedrag dan de gedragingen die zijn vermeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, geldt de volgende categorie-indeling:

  • 1.

    eerste categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen proberen arbeid te verkrijgen, voor zover dit niet voortvloeit uit gedrag als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

    • b.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak;

    • c.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het afleggen van een taaltoets als bedoeld in artikel 18b van de Participatiewet;

    • d.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken geen gebruik te willen maken van een voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;

    • e.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie;

  • 2.

    tweede categorie: (betreft IOAW en IOAZ):

    • a.

      het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening;

    • b.

      het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • c.

      het niet aanvaarden of het door eigen toedoen niet behouden van arbeid.

Artikel 4.7 Hoogte en duur van de verlaging

De verlaging wordt vastgesteld op:

  • a.

    30% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij gedrag van de eerste categorie;

  • b.

    100% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij gedrag van de tweede categorie.

Artikel 4.8 Inkeerregeling

Op verzoek van belanghebbende herziet het college een opgelegde verlaging door de duur of de hoogte te beperken, als uit de houding en gedrag van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen die zijn gericht op arbeidsinschakeling, nakomt.

§ 4.3 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 4.9 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Een verlaging als gevolg van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De verlaging wordt vastgesteld op:

    • a.

      30% procent van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij een benadelingsbedrag tot € 4.000;

    • b.

      100% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 4.000.

Artikel 4.10 Zeer ernstige misdragingen

De uitkering van een belanghebbende die zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die met de uitvoering van de Participatiewet, IOAW en IOAZ zijn belast, wordt verlaagd met 100% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand.

Artikel 4.11 Niet nakomen van overige verplichtingen

De uitkering van een belanghebbende die een opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt verlaagd met:

  • a.

    30% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van

    • i.

      verplichtingen die gericht zijn op arbeidsinschakeling;

    • ii.

      verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

    • iii.

      een opgelegde verplichting om zich te onderwerpen aan een noodzakelijke medische behandeling;

    • iv.

      verplichtingen die zijn gericht op vermindering van de bijstand.

  • b.

    100% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die gericht zijn op beëindiging van de bijstand.

§ 4.4 Samenloop en recidive

Artikel 4.12 Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Gedrag dat een schending oplevert van meerdere verplichtingen die in dit hoofdstuk zijn genoemd, leidt tot één verlaging. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de verplichting die bij schending tot de grootste verlaging leidt.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden, dat één of meerdere in dit hoofdstuk genoemde verplichtingen niet worden nagekomen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig, en als dat niet mogelijk is na elkaar, opgelegd.

Artikel 4.13 Recidive

  • 1.

    Als een belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie, wordt telkens de duur van de laatst opgelegde verlaging verdubbeld.

  • 2.

    Het eerste lid is ook van toepassing als de eerdere verwijtbare gedraging heeft geleid tot een verlaging die beperkt is of op nihil is gesteld vanwege dringende redenen.

§ 4.5 Handhaving rechtmatige verstrekking

Artikel 4.14 Opdracht aan het bestuur

  • 1.

    Het college stelt periodiek een handhavingsplan vast waarin staat beschreven hoe zorg wordt gedragen voor een rechtmatige uitvoering van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ, waaronder de bestrijding van fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik van deze wetten.

  • 2.

    Het college beschrijft in het handhavingsplan tenminste:

    • a.

      de manier van communicatie over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een uitkering of voorziening zijn verbonden;

    • b.

      de manier van controle bij de aanvraag, de voortzetting en bij beëindiging van de uitkering of voorziening;

    • c.

      het gebruik van signaal- en risicosturing bij de beoordeling van het recht op een uitkering of voorziening, waaronder ook anonieme tips;

    • d.

      de uitvoering van onderzoeken en bestandsvergelijkingen waarbij actuele gegevens worden gecontroleerd;

    • e.

      de manier waarop agressie en geweld bij het uitvoeren van de opgedragen taken worden tegengegaan;

    • f.

      de manier waarop het college reageert op misbruik of oneigenlijk gebruik van uitkeringen of voorzieningen.

Artikel 4.15 Kaders tegengaan fraude

Het college hanteert in het handhavingsplan de volgende kaders voor het voorkomen en opsporen van fraude:

  • a.

    het vroegtijdig informeren van cliënten over rechten, plichten en handhaving;

  • b.

    het optimaliseren van de dienstverlening;

  • c.

    vroegtijdige ontdekking en afhandeling van fraudesignalen;

  • d.

    snel straffen als er fraude is gepleegd (lik op stuk);

  • e.

    terugvorderen op maat van ten onrechte verstrekte uitkering;

  • f.

    effectieve samenwerking met het Openbaar Ministerie.

Artikel 4.16 Waarborgen rechtmatigheidsonderzoek

  • 1.

    Bij het onderzoek naar de rechtmatige verstrekking van uitkeringen of voorzieningen, zorgt het college ervoor dat de regels, die horen bij de opsporing van strafbare feiten, worden nageleefd.

  • 2.

    Bij het onderzoek naar de rechtmatige verstrekking zorgt het college er voor, dat inbreuken op persoonlijkheidsrechten, zoals de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet verder gaan dan wat noodzakelijk, passend en wettelijk toegestaan is.

Artikel 4.17 Aangifte bij het Openbaar Ministerie

Als gedrag van een uitkeringsgerechtigde leidt tot financiële benadeling van het college, doet het college aangifte bij het Openbaar Ministerie, als dit aansluit bij de uitgangspunten, die het Openbaar Ministerie heeft vastgesteld.

HOOFDSTUK 5 Cliëntenparticipatie

Aan cliëntenparticipatie als bedoeld in artikel 47 van de (Participatie-)wet wordt invulling gegeven middels hetgeen hierover is bepaald in de Verordening Adviesraad Sociaal Domein gemeente Lochem 2018.

HOOFDSTUK 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 6.2 Hardheidsclausule

Het college kan één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover de toepassing, gelet op het belang van het ondersteunen bij het verwerven van inkomen of de arbeidsinschakeling van uitkeringsgerechtigden, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

Overgangsrecht

Op aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2019 maar waar op deze datum nog niet is beslist worden afgehandeld conform hetgeen is opgenomen in deze verordening.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verzamelverordening werk en inkomen gemeente Lochem 2019.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 19 november 2018

de raad van de gemeente Lochem,

de griffier, de voorzitter

Bijlage - behorend bij artikel 2.11 - Wijze waarop loonwaarde wordt vastgesteld

Het college maakt gebruik van de loonwaarde-methode ‘Dariuz-Works’. Deze methode wordt gehanteerd om de loonwaarde van een persoon te bepalen. De deskundigen die de methode toepassen zijn gecertificeerd, zodat de gewenste kwaliteit van de metingen op peil blijft.

Methodiek en achtergrond

Dariuz is een loonwaarde-instrument dat is ontwikkeld samen met TNO. Het loonwaarde-instrument is goedgekeurd door het AKC (Arbeidsdeskundig Kenniscentrum, de Nederlandse vereniging van arbeidsdeskundigen). Uit onderzoek van dit centrum is gebleken dat deze loonwaarde-meting tot een juiste en eenduidige loonwaardebepaling leidt. De loonwaarde-meting voldoet aan de eisen die gesteld zijn in de Participatiewet en de daarop gebaseerde ministeriële regelingen. De loonwaarde-meting vindt op een efficiënte wijze plaats en de werkgever wordt nauw betrokken bij de totstandkoming van de te bepalen loonwaarde.

De loonwaarde-meting geeft een betrouwbare en onafhankelijke beoordeling over de hoogte van de loonkostensubsidie. De uitspraak over de loonwaarde geeft een goed beeld over het tempo, kwaliteiten inzetbaarheid van de persoon met een verminderde loonwaarde in vergelijking met een regulier, volledig inzetbare collega.

loonwaarde-meting kent de volgende stappen:

  • 1.

    Vooronderzoek: Tijdens het vooronderzoek vindt een competentiemeting plaats met behulp van online vragenlijsten die ingevuld worden door de werknemer en de leidinggevende van het bedrijf dat de werkplek biedt. Daarnaast wordt vooraf aan het bedrijfsbezoek een checklist ingevuld.

  • 2.

    Bedrijfsbezoek: Tijdens een bedrijfsbezoek wordt de werksituatie beoordeeld en vindt er een gesprek plaats tussen de werknemer en de leidinggevende.

  • 3.

    Terugkoppeling: De resultaten van de voorgaande stappen worden besproken met de werknemer en de werkgever nadat de loonwaarde is besproken met een ambtenaar van de gemeente. In de eindrapportage wordt ook inzicht gegeven in de duurzaamheid van de plaatsing, de omvang van de extra kosten en kan er een advies worden gegeven om de loonwaarde te wijzigen.

Toelichting op de Verzamelverordening werk en inkomen gemeente Lochem 2017

Algemeen

Op 1 januari 2015 is de Participatiewet ingevoerd. Op grond van deze wet is het gemeentebestuur verantwoordelijk geworden voor de arbeidsinschakeling en inkomensondersteuning van een grotere groep inwoners. Ook heeft de gemeenteraad de verplichting gekregen om aanvullende regels vast te stellen. In de raadsvergadering van 13 oktober 2014 zijn de volgende verordeningen vastgesteld:

a. Re-integratieverordening Participatiewet 2015;

b. Verordening loonkostensubsidie Participatiewet 2015;

c. Verordening tegenprestatie Participatiewet 2015;

d. Verordening individuele inkomenstoeslag 2015;

e. Verordening individuele studietoeslag 2015;

f. Verordening Meedoenregeling 2015;

g. Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016;

h. Handhavingsverordening 2015;

i. Verordening cliëntenparticipatie Participatiewet en Wet sociale werkvoorziening 2015.

Uit een oogpunt van eenvoud, deregulering, eenduidigheid, vindbaarheid, afstemming en integraliteit is besloten om deze negen verordeningen te bundelen tot één Verzamelverordening. De regelgeving is vereenvoudigd en is op een aantal punten sterker gericht op activering van personen met een gemeentelijke uitkering. In deze Verzamelverordening zijn verder de meest recente ontwikkelingen in de landelijke regelgeving verwerkt, zoals de Wet stroomlijning loonkostensubsidie en de Wet verplicht beschut werk.

De Verzamelverordening ziet in de eerste plaats op de regels die op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ moeten worden vastgesteld, maar gaat verder dan dat. Ook het participatiebeleid dat voortvloeit uit de ‘autonome bestuursbevoegdheid’ van de gemeente (artikel 149 Gemeentewet) komt aan bod via de Meedoenregeling (zie Hoofdstuk 3).

Uitgangspunten bij het opstellen van deze verordening waren onder andere:

- dat bepalingen in wetgeving niet worden herhaald;

- niet méér regelen dan noodzakelijk; en

- operationele regelgeving wordt aan het bestuur overgelaten.

De toelichting is beperkt van opzet en gaat uit van het principe, dat de verordening helder genoeg moet zijn en dat slechts wat echt noodzakelijk is voor het goede begrip, wordt verduidelijkt.

De verordening bevat één bijlage, te weten: een weergave van de methodiek van loonwaardemeting voor loonkostensubsidie. Daarin is een uitleg gegeven van de methodiek (‘Dariuz-Works’) die wordt gehanteerd bij het bepalen van de loonwaarde van iemand die in aanmerking is gebracht voor loonkostensubsidie.

In verband met de liquidatie van Het Plein en de inwerkingtreding van ’t Baken per 1 januari 2019 is deze verordening op onderdelen noodzakelijkerwijs aangepast. De wijzigingen zijn technisch (en niet beleidsmatig) van aard.

Het onderdeel cliëntenparticipatie is grotendeels verwijderd in verband met de inwerkingtreding van de Adviesraad Sociaal Domein, waarin cliëntenparticipatie als bedoeld in artikel 47 van de Participatiewet is geïntegreerd.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

Een aantal begrippen is hier nader omschreven. De betekenis van de meeste begrippen is evident. De volgende begrippen worden kort toegelicht:

  • inkomen: met wettelijke verplichting wordt bedoeld een wettelijke verplichting in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) of executoriaal beslag op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • plan van aanpak: voor iedereen met een uitkering wordt een plan van aanpak vastgesteld. Bedoeld wordt dit plan van aanpak;

  • uitkeringsnorm: om de leesbaarheid te vergroten, wordt dit begrip in Hoofdstuk 4 (Afstemming) gebruikt. Afhankelijk van de soort uitkering, wordt de verlaging berekend over de bijstandsnorm of de grondslag in de IOAW of IOAZ.

HOOFDSTUK 2 Re-integratie en tegenprestatie

§ 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1 Beleid

Het college kan ook ondersteuning ‘op andere passende wijze’ aanbieden, zoals doorverwijzing en bemiddeling richting werk. De belangrijkste voorzieningen zijn in deze verordening geregeld, dit is echter geen limitatieve opsomming.

Het is aan het college om voorzieningen zo in te zetten dat deze passend zijn bij de afstand tot de arbeidsmarkt. Om dit te faciliteren kan het college de doelgroep verder indelen in categorieën/stromen en de ondersteuning daarop afstemmen. Re-integratie is altijd maatwerk (vierde lid). Als de inzet van voorzieningen leidt tot economisch voordeel van de betreffende organisatie, kan een inleenvergoeding worden gevraagd. Het college kan dit concretiseren in beleidsregels en/of nadere regels (artikel 6.1).

Artikel 2.2 Voorwaarden en verplichtingen voorzieningen

Bij de ondersteuning naar de arbeidsmarkt staat het plan van aanpak centraal. Er is niet gekozen voor een gedetailleerde opsomming van alle voorwaarden en verplichtingen die aan voorzieningen kunnen worden verbonden. Het is aan het college overgelaten om dit verder in te vullen. Het college heeft beoordelingsvrijheid (dat is de betekenis van ‘volgens’), uiteraard binnen de wettelijke randvoorwaarden (tweede lid).

§ 2.2 Specifieke voorzieningen

Artikel 2.3 Beschut werk

In dit artikel is invulling gegeven aan de verplichting van de gemeenteraad om te bepalen:

  • a.

    welke voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden aangeboden om goed functioneren op een beschutte werkplek mogelijk te maken, en

  • b.

    welke voorzieningen worden aangeboden tot het moment dat de dienstbetrekking begint.

Het college stelt vast welke voorzieningen noodzakelijk zijn en ingezet gaan worden. Ook dit is een vorm van maatwerk.

Artikel 2.4 Werken met behoud van uitkering

Werken met behoud van uitkering kan een geschikt instrument zijn om personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt te ondersteunen en zodoende die afstand te verkleinen of in ieder geval te voorkomen dat deze groter wordt. Personen met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt hebben werken met behoud van uitkering niet nodig als re-integratievoorziening (eerste lid).

De verschillende vormen van werken met behoud van uitkering zijn hier vermeld, in oplopende afstand tot de arbeidsmarkt. In artikel 1 zijn de betreffende begrippen verder omschreven. Het college kan in beleidsregels en/of nadere regels verder invulling geven aan de verschillende vormen van werken met behoud van uitkering en de voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 2.5 Persoonlijke ondersteuning

Het betreft een voorziening zoals een jobcoach, die de werknemer met beperkingen ondersteunt bij het uitvoeren van het werk. Die begeleiding kan zowel op als buiten de werkplek plaatsvinden. Denk aan het helpen op tijd op te staan, zelfstandig te reizen en het aanleren van omgangsvormen. De begeleiding kan binnen of buiten de organisatie worden georganiseerd.

Artikel 2.6 No-riskpolis

Onder de ‘no-riskpolis’ wordt verstaan een financiële dekking tegen het risico van ziekte. De loonkosten worden dan deels of geheel vergoed aan de werkgever. Voor werknemers die zijn opgenomen in het doelgroepregister banenafpraak is dit wettelijk geregeld (artikel 29b Ziektewet), voor anderen niet. Het college is bevoegd om voor andere groepen werkzoekenden een ‘no-riskpolis’ te ontwikkelen en aan te bieden.

Artikel 2.7 Scholing

Onder scholing wordt een breed begrip verstaan: alle vormen die een leerproces in zich dragen kunnen hieronder worden gebracht. Centraal staat dat er kennis, vaardigheden of competenties worden verworven, die de afstand tot de arbeidsmarkt verkleinen of voorkomen dat die afstand groter wordt.

Artikel 2.8 Loonkostensubsidie

In de Participatiewet is geregeld dat voor personen die het wettelijk minimumloon niet kunnen verdienen, de werkgever loonkostensubsidie kan ontvangen (artikel 10d Participatiewet). In deze verordening is aanvullend geregeld, dat voor de groep die wel in staat is dat inkomen te verdienen, tijdelijk loonkostensubsidie verstrekt kan worden. De loonkostensubsidie vormt dan een in tijd beperkte stimulans voor de werkgever om de betreffende persoon in dienst te nemen.

Artikel 2.9 Activeringssubsidies

Een financiële prikkel kan ingezet worden om activiteiten richting de arbeidsmarkt te stimuleren. Het kan daarbij gaan om werkaanvaarding (in brede zin) en om scholing. Onder scholing wordt in dit verband ook verstaan het behalen van een inburgeringsdiploma. Jongeren zijn uitgesloten. Een financiële prikkel is bij hen niet aan de orde.

Artikel 2.10 Vergoedingen

Het gaat hier bijvoorbeeld om reiskostenvergoeding of vergoeding van de aanschaf van kleding of gereedschap. In beginsel komen deze kosten voor rekening van de organisatie waar de activiteiten worden uitgevoerd. Verstrekt deze organisatie geen (toereikende) vergoeding, dan kan worden beoordeeld, of de kosten voor rekening van de gemeente komen.

§ 2.3 Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie

Artikel 2.11 Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie en loonwaarde

Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de wettelijke verplichting om de wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep behoort en de manier waarop de loonwaarde wordt vastgesteld bij verordening te regelen. De loonwaardemeting, ‘Dariuz-Works’, is een gevalideerde methodiek (tweede lid).

§ 2.4 Tegenprestatatie

Artikel 2.12 Voorwaarden tegenprestatie

In de Participatiewet staat ‘Meedoen naar vermogen’ centraal. Belanghebbenden kan worden gevraagd actief deel te nemen aan de samenleving, door middel van ‘onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden’ (artikel 9 Participatiewet). Onder reguliere arbeid wordt verstaan de arbeid die niet met voorzieningen, zoals loonkostensubsidie, ondersteund wordt.

Artikel 2.13 Het opdragen van een tegenprestatie

Personen met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt moeten zich richten op werk. Het leveren van een tegenprestatie staat doorgaans effectief solliciteren in de weg. Daarom gaat dit in de regel niet samen, uitzonderingen daargelaten (eerste lid).

Artikel 2.14 Omvang en duur van een tegenprestatie

Het college zal aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie moeten bepalen. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd moeten daarom in de regel beperkt zijn.

HOOFDSTUK 3 Inkomensvoorzieningen

§ 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Indienen verzoek

In de artikelen 36 en 36b lid 1 Participatiewet wordt gesproken van het indienen van een verzoek. Om onduidelijkheden te voorkomen bepaalt dit artikel dat het verzoek moet worden gedaan met een door het college vastgesteld aanvraagformulier of langs de digitale weg, die door het college is opengesteld. Een verzoek wordt aangemerkt als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

§ 3.2 Individuele inkomenstoeslag

In aanvulling op de wettelijke regels in artikel 36 Participatiewet, moet de gemeenteraad in ieder geval bij verordening regels stellen over de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de manier waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen (artikel 8 lid 2 Participatiewet). Omdat in artikel 36 Participatiewet de inkomenstoeslag al uitvoerig is geregeld, worden de aanvullende gemeentelijke regels in deze verordening beperkt gehouden. In beleidsregels en/of nadere regels kan het college verder invulling geven aan wettelijke voorwaarden, bijvoorbeeld de voorwaarde dat ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ mag bestaan.

Artikel 3.2 Langdurig laag inkomen

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 105% van de toepasselijke bijstandsnorm, zal volgens de rechtspraak niet al te formeel mogen worden beoordeeld. Een zeer geringe en tijdelijke overschrijding van de inkomensgrens zal niet leiden tot het verlies van het recht op de inkomenstoeslag.

Artikel 3.3 Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, omdat de andere partner uitgesloten is (zie de artikel 11 en 13 Participatiewet), komt de wel rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

§ 3.3 Individuele studietoeslag

In aanvulling op de regels over de studietoeslag die de wetgever al heeft gesteld in artikel 36b Participatiewet, moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen, die in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de studietoeslag (artikel 8, eerste lid, onderdeel c, Participatiewet). Omdat in artikel 36b Participatiewet de studietoeslag op zichzelf uitvoerig is geregeld, worden de aanvullende gemeentelijke regels beperkt gehouden.

Artikel 3.4 Toekenning en betaling individuele studietoeslag

Belangrijke voorwaarde is, dat de student of scholier niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen. Het college kan dat op verschillende manieren onderzoeken: advies inwinnen bij een externe organisatie, bijvoorbeeld het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Het college kan ook een andere instantie om advies vragen. Soms kan het college ook zelf vaststellen of een persoon met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Artikel 3.5 Toekenning en betaling individuele studietoeslag

Gekozen is voor een periode van 6 maanden, omdat een persoon doorgaans halfjaarlijks kan starten met een studie of opleiding. Voor de beoordeling of een belanghebbende in aanmerking komt voor een individuele studietoeslag wordt de situatie op de datum van de aanvraag beoordeeld (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Om deze reden is geregeld dat een persoon slechts eenmaal binnen een periode van zes maanden in aanmerking kan komen voor een individuele studietoeslag. Studeert een persoon na die zes maanden nog steeds en voldoet hij aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, dan kan hij opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Bij het vaststellen van de hoogte van het normbedrag is als richtlijn gehanteerd dat te verstrekken toeslag zich reëel moet verhouden tot gemiddelde verdiensten uit een bijbaan die met een studie gecombineerd wordt. Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden voor een individuele studietoeslag, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor een individuele studietoeslag.

§ 3.4 Meedoenregeling

De Meedoenregeling is op grond van artikel 149 Gemeentewet vastgesteld. Met deze regeling wordt door het verminderen en wegnemen van financiële belemmeringen, de maatschappelijke participatie van burgers gestimuleerd.

Artikel 3.6 Voorziening

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden een belanghebbende in aanmerking kan komen voor een bijdrage. De regeling kan voor elke activiteit worden aangevraagd, zolang er maar een maatschappelijk element aan verbonden is. De bijdrage kan ook worden besteed aan de kosten van een internetverbinding. Onder ‘in aanmerking te nemen vermogen’ wordt verstaan het vermogen dat onder de vermogensgrenzen blijft van artikel 34, derde lid, Participatiewet. De bijdrage is niet bedoeld voor studerenden, tenzij het een minderjarig kind van een student betreft.

Artikel 3.7 Hoogte Meedoenregeling en betaling

De bijdrage is persoonsgebonden en niet overdraagbaar.

Artikel 3.8 Aanvraag door een instelling

Instellingen kunnen als instelling een aanvraag indienen. De bijdrage is dan bedoeld om een activiteit voor deze kinderen te kunnen organiseren. Met een langdurig tijdelijk verblijf moet worden gedacht aan een periode van gemiddeld minstens drie maanden. Het kan voorkomen, dat sommige kinderen korter verblijven, en andere kinderen weer langer. Het verblijf moet ook ononderbroken zijn. Wanneer de kinderen eens een weekend elders verblijven, bijvoorbeeld bij hun eigen ouders, dan kan daar aan worden voorbijgegaan. Het college bepaalt op individuele basis de hoogte en de voorwaarden van de verstrekking.

Ten aanzien van de hoogte wordt in beginsel uitgegaan van het gemiddelde aantal kinderen dat in de instelling verblijft. Het is ook mogelijk dat wordt uitgegaan van de maximale opvangcapaciteit van de instelling, wanneer deze capaciteit een groot deel van het jaar volledig wordt benut. De hoogte van de bijdrage bedraagt dan de bijdrage voor één kind maal het aantal kinderen.

Artikel 3.9 Verificatie

Aanvragen worden achteraf en steekproefsgewijs gecontroleerd. Blijkt dat er ten onrechte een bijdrage is verstrekt, dan kan deze worden ingetrokken en teruggevorderd op grond van Afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 4 Afstemming en handhaving

§ 4.1 Algemene bepalingen

Artikel 4.1 Horen van belanghebbende

Het verlagen van een uitkering is een ingrijpend besluit. Om die reden geldt, dat de belanghebbende eerst in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze (mening) hierover te geven, voordat de uitkering wordt verlaagd. Dit is in lijn met artikel 4:8 Awb.

Artikel 4.2 Afzien van verlaging

Het opleggen van een verlaging is maatwerk. Om die reden is wettelijk bepaald, dat afgezien wordt van verlaging, als alle verwijtbaarheid ontbreekt (artikel 18, negende lid Participatiewet). In aanvulling daarop is in dit artikel een vervaltermijn geïntroduceerd. In navolging van de regels over (lichte) boetes is gekozen voor een vervaltermijn van één jaar.

Artikel 4.3 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

Uitgangspunt is, dat de verlaging werkt vanaf de kalendermaand die volgt op de maand waarin het verlagingsbesluit is bekendgemaakt via een beschikking. Heeft de belanghebbende op dat moment nog aanspraak op een tegoed aan uitkering over een eerdere periode, bijv. omdat de uitkering na afloop van de maand wordt betaald, of omdat een aanvraagprocedure langer heeft geduurd, dan wordt de verlaging met terugwerkende kracht opgelegd en toegepast op die nabetaling. Daarmee wordt lik op stuk mogelijk en dit sluit aan bij de systematiek die voor ‘geüniformeerde’ verplichtingen geldt (zie artikel 4.5 en artikel 18, vijfde lid Participatiewet).

Artikel 4.4 Berekeningsgrondslag

Algemene bijstand, een IOAW- of IOAZ-uitkering, wordt per kalendermaand toegekend en verstrekt. De verlaging wordt daarom ook berekend over de uitkeringsnorm en toegepast op de maanduitkering.

§ 4.2 Niet nakomen van verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 4.5 Schending geüniformeerde arbeidsverplichtingen Participatiewet

Voor een aantal arbeidsverplichtingen geldt, dat de wetgever de schending daarvan zo ernstig heeft gevonden, dat dit in artikel 18, vierde lid Participatiewet is bestraft met 100% voor minimaal 1 maand. De termijn wordt hier standaard op 1 maand gesteld (eerste lid). De verlaging wordt uitgesmeerd over drie maanden, als er sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals (dreigende) huisuitzetting of afsluiting van gas, water, elektriciteit, waardoor een noodsituatie ontstaat.

Artikel 4.6 Schending overige arbeidsverplichtingen Participatiewet, IOAW en IOAZ

Voor andere gedragingen dan de in artikel 4.5 bedoelde, geldt dat de omvang van de verlaging afhankelijk is van de zwaarte van de gedraging. In de categorie-indeling is dit tot uitdrukking gebracht. In het eerste lid, onderdeel a. wordt verwezen naar artikel 18, vierde lid Participatiewet. Daarmee wordt gedoeld op de specifieke wettelijk omschreven verplichtingen. Die gaan vóór toepassing van artikel 4.5. De tweede categorie is slechts van toepassing op gedragingen binnen de IOAW en IOAZ, die voor bijstandsgerechtigden al zijn geregeld in artikel 18, vierde lid Participatiewet.

Artikel 4.7 Hoogte en duur van de verlaging

Gekozen is voor 2 categorieën, ter wille van de overzichtelijkheid. De vermelde percentages zijn uitgangspunten. Afhankelijk van de individuele omstandigheden kunnen de percentages in het concrete geval verlaagd of verhoogd worden.

Artikel 4.8 Inkeerregeling

Omdat een verlaging wegens schending van de arbeidsverplichtingen een ingrijpend gevolg kan hebben, heeft de wetgever een ‘inkeerregeling’ opgenomen in artikel 18, elfde lid Participatiewet. De belanghebbende kan bij aanpassing van zijn houding en gedrag herziening van de verlaging vragen. Dat past bij het herstelkarakter van verlagingen wegens schending van arbeidsverplichtingen. De inkeerregeling wordt in dit artikel uitgebreid tot schending van alle arbeidsverplichtingen. In dit artikel is vastgelegd dat het bestuur ook daadwerkelijk gebruik maakt van deze bevoegdheid om een verlaging te herzien.

§ 4.3 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 4.9 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Een verlaging moet ook worden toegepast als sprake is van ‘tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan’ (artikel 18, tweede lid Participatiewet). Dat is aan de orde, als de belanghebbende eerder of tot een hoger bedrag is aangewezen op bijstand, bijvoorbeeld omdat een andere voorziening niet is benut, omdat vermogen te snel is opgemaakt of omdat een aanspraak op een voorziening verloren is gegaan door onverantwoord gedrag.

Artikel 4.10 Zeer ernstige misdragingen

Onder 'zeer ernstige misdraging' wordt in elk geval verstaan: elke vorm van ongewenst verbaal en fysiek contact met een persoon of pogingen daartoe, gericht op personen en instanties (bestuur, SVB en re-integratiebedrijven) die met de uitvoering van de Participatiewet zijn belast, tijdens het verrichten van hun werk. Ook voor de IOAW en IOAZ geldt dat ‘zeer ernstige misdragingen’ aanleiding zijn voor verlaging van de uitkering. Anders dan in de Participatiewet kan het bestuur echter alleen een verlaging opleggen als er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen bij het vaststellen van het recht op een uitkering.

Artikel 4.11 Niet nakomen van overige verplichtingen

De Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om personen verplichtingen op te leggen die volledig individueel bepaald zijn en tot doel hebben de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen of het beroep op bijstand te beperken. De hoogte van de verlaging is per categorie vastgesteld.

§ 4.4 Samenloop en recidive

Artikel 4.12 Samenloop van gedragingen

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 4.13 Recidive

Recidive is het opnieuw vertonen van hetzelfde soort gedrag. Daarnaast moet het gedrag leiden tot eenzelfde of hogere verlaging dan het eerder gesanctioneerde gedrag. Is dit niet het geval, dan moet de verwijtbare gedraging worden aangemerkt als een eerste schending van een verplichting. Met de laatst opgelegde gedraging wordt het eerdere gedrag bedoeld dat geleid heeft tot een verlaging en nu aanleiding geeft tot verdubbeling van de duur van de verlaging. Ook als wegens dringende redenen – op grond van artikel 4, tweede lid van deze verordening en 18, tiende lid Participatiewet – is afgezien van het opleggen van een verlaging, kan sprake zijn van recidive (tweede lid). Als een belanghebbende voor een derde of volgende keer een niet-geüniformeerde arbeidsverplichting schendt (zie artikel 4.5), is de recidivebepaling van deze verordening ook van toepassing. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door het woord "telkens" in de recidivebepaling.

§ 4.5 Handhaving rechtmatige verstrekking

Artikel 4.14 Opdracht aan het bestuur

In dit artikel worden de verplichte onderdelen van het handhavingsplan genoemd. In artikel 8b PW wordt bepaald dat de gemeenteraad in het kader van het financiële beheer bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 4.15 Kaders tegengaan fraude

Deze kaders betreffen de randvoorwaarden voor effectieve fraudebestrijding. In het handhavingsplan wordt dit verder uitgewerkt en kunnen bijvoorbeeld de werkafspraken met het Openbaar Ministerie worden opgenomen.

Artikel 4.16 Waarborgen rechtmatigheidsonderzoek

Het college moet zich houden aan de rechtswaarborgen, die voor ieder rechtmatigheidsonderzoek gelden. Die waarborgen zijn bijvoorbeeld de normen die voor strafrechtelijk onderzoek gelden en afgeleid kunnen worden uit bijvoorbeeld artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het gebruik van onderzoeksmiddelen, zoals peilbakens en stelselmatige observaties, moet voldoen aan de eisen die in wetgeving daaraan gesteld zijn. Dergelijke methoden worden pas benut, als minder ingrijpende onderzoeksmethoden geen oplossing bieden.

Artikel 4.17 Aangifte bij het Openbaar Ministerie

Als gedrag van een belanghebbende leidt tot financiële benadeling van de gemeente, kan het college in een aantal gevallen aangifte doen. De uitgangspunten zijn vastgelegd in de 'Aanwijzing sociale zekerheidsfraude' van het Openbaar Ministerie. Onder de huidige regeling is de hoofdregel, dat aangifte plaatsvindt als het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 50.000,-.

HOOFDSTUK 5 Cliëntenparticipatie

Met de inwerkingtreding van de Verordening Adviesraad Sociaal Domein gemeente Lochem 2019 per 1 januari 2019 is voldaan de opdracht tot het invulling geven van cliëntenparticipatie als bedoeld in artikel 47 van de Participatiewet. Om deze reden volstaat het hier om te verwijzen naar de Verordening Adviesraad Sociaal Domein gemeente Lochem 2019.

HOOFDSTUK 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Nadere regels

In dit artikel is vastgelegd dat het college nadere regels kan stellen over de uitvoering van deze verordening. Nadere regels houden algemeen verbindende voorschriften in; met deze bepaling delegeert de raad deze bevoegdheid aan het college. Beleidsregels zijn daarentegen geen algemeen verbindende voorschriften, maar regels ter invulling van een bestaande bevoegdheid. De bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsregels komt het college op grond van de Awb al toe, zodat dit niet apart geregeld hoeft te worden.

Artikel 6.2 Hardheidsclausule

Dit artikel biedt een rechtsgrond voor afwijking in bijzondere gevallen. Afwijking kan gelegen zijn in knellende situaties waar toepassing van de regels het ondersteunen bij het verwerven van inkomen of bij de arbeidsinschakeling juist in de weg staat in plaats van effectief ondersteunt.

Artikel 6.3 Intrekking oude verordeningen

De hier vermelde bestaande verordeningen worden alle ingetrokken en vervangen door deze nieuwe verzamelverordening.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 6.5Overgangsrecht

Artikel 6.6 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.