Regeling vervallen per 01-01-2021

Beleidsregels Wmo 2015

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2020

Intitulé

Beleidsregels Wmo 2015

Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem;

Gelet op

B E S L U I T

Vast te stellen de volgende beleidsregels

Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem 2020

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voor de uitvoering van alle taken die onder de Wmo 2015 vallen stelt de gemeenteraad een verordening op. Op basis daarvan stelt het college van burgemeester en wethouders beleidsregels op voor de dagelijkse uitvoeringspraktijk. Deze beleidsregels bieden een afwegingskader voor iedere hulpvraag die onder de werking van de Wmo 2015 valt. Allereerst worden uitgangspunten beschreven, daarna wordt in afzonderlijke hoofdstukken meer specifiek ingegaan op de verschillende vormen van ondersteuning.

Artikel 1.1 Bedoeling Wmo

De Wmo richt zich op het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen. De ondersteuning is erop gericht dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.

Daarnaast richt de Wmo zich op beschermd wonen en opvang. Deze taken worden niet beschreven in deze beleidsregels omdat de gemeente Deventer dit als centrumgemeente uitvoert.

De Wmo 2015 legt de nadruk op de eigen kracht, zelfredzaamheid en samenredzaamheid. Dat betekent dat oplossingen binnen eigen kracht en het eigen netwerk worden gestimuleerd. Inwoners komen eerst zelf en samen met hun sociale netwerk tot oplossingen voor hun ondersteuningsbehoeften. Wanneer iemand nog aanvullende ondersteuningsbehoeften heeft onderzoekt het college samen met de cliënt welke oplossingen passend zijn.

Hoofdstuk 2 Algemeen afwegingskader

Wanneer iemand zich met een ondersteuningsbehoefte rondom zelfredzaamheid en participatie meldt bij het college, noemen wij diegene de cliënt. Het college zoekt samen met de cliënt, zijn of haar mantelzorger(s) en het sociale netwerk naar de meest passende oplossing voor zijn of haar ondersteuningsbehoefte.

Om vanuit de Wmo tot de meest passende oplossing te komen zijn er afwegingskaders nodig. Deze beschrijven we in de beleidsregels. Elke ondersteuningsbehoefte wordt vanuit dezelfde invalshoek benaderd. Deze invalshoek is beschreven in deze beleidsregels. Voor een passende oplossing spelen de persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de cliënt altijd een nadrukkelijke rol.

Bij elke ondersteuningsbehoefte onderzoekt het college eerst wat de cliënt zelf kan oplossen. Dit noemen we eigen kracht. Vervolgens onderzoekt het college wat met behulp van gebruikelijke hulp, mantelzorg en het sociaal netwerk kan worden opgelost. Ook onderzoekt het college of algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen een oplossing kunnen bieden. Wanneer dit allemaal geen passende oplossing biedt, onderzoekt het college of een maatwerkvoorziening, zoals bijvoorbeeld een rolstoel, Ondersteuning Thuis of een woningaanpassing een passende oplossing is. Deze wijze van onderzoeken speelt een belangrijke rol bij het bepalen welke oplossing het meest passend is. Tijdens het onderzoek kan het college extern advies (bouwkundig, ergonomisch of medisch) opvragen. Wanneer het college een aanvraag afwijst op basis van medische gronden moet in het onderzoek een extern medisch advies zijn gevraagd.

Hieronder volgt de uitwerking van dit algemene afwegingskader.

Artikel 2.1 Eigen kracht

Het college onderzoekt bij iedere ondersteuningsbehoefte of er vanuit eigen kracht een passende oplossing is.

Eigen kracht is datgene dat de cliënt zelf kan doen om zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Het zelf inschakelen van een vrijwilliger.

  • Een beroep doen op andere wet- en regelgeving. Hieronder beschrijven we hoe we omgaan met de Wmo en de wetten waarmee veel raakvlakken zijn: de Wet langdurige zorg (Wlz, paragraaf 2.1.1), de Zorgverzekeringswet (Zvw, paragraaf 2.1.2) en de Jeugdwet (paragraaf 2.1.3).

  • Daarnaast geldt ook voor andere, niet nader benoemde wetten, dat wanneer een cliënt hierop beroep kan doen om de beperkingen weg te nemen, dit als een passende oplossing wordt gezien.

  • Het aanvragen van een Valyspas voor verplaatsingen buiten de regio (een straal van 20 kilometer buiten het adres van de cliënt).

  • Het zelf herinrichten van de woning of het verplaatsen van voorwerpen zodat de cliënt beter in zijn eigen woning kan leven.

  • Het zelf aanschaffen van een voorziening.

Artikel 2.1.1 Wet langdurige zorg - Wmo

De afbakening met de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) is wettelijk geregeld in de Wmo 2015. Wanneer een cliënt een Wlz-indicatie voor verblijf in een instelling heeft of er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt deze indicatie zou kunnen krijgen, verstrekt het college geen maatwerkvoorziening. Het college moet wel goed kunnen motiveren dat zij denkt dat de cliënt een indicatie op grond van de Wlz zou kunnen krijgen. Het college motiveert dit als volgt:

Het college neemt contact op met het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) en legt hen de situatie van de cliënt anoniem voor. Het CIZ maakt dan een inschatting of deze situatie mogelijk reden is voor een Wlz-indicatie. Wanneer het CIZ denkt dat er inderdaad reden is voor een Wlz-indicatie heeft het college voldoende reden om aan te nemen dat de cliënt aanspraak kan maken op deze Wlz-indicatie.

Het college kan wel een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo verstrekken als overbrugging tot de Wlz-indicatie ingaat. Het aanvragen van een Wlz-indicatie kan namelijk enige tijd duren. Daarom kan het college voor een tijdelijke oplossing zorgen door een korte indicatie af te geven.

Wanneer uit onderzoek blijkt dat de cliënt in aanmerking komt voor een Wlz-indicatie, maar de cliënt geen Wlz-indicatie aanvraagt, weigert het college een eventueel beroep op de Wmo voor de ondersteuningsbehoefte waar de cliënt een indicatie vanuit de Wlz had kunnen ontvangen.

Artikel 2.1.2 Zorgverzekeringswet - Wmo

De afbakening met de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) is niet geregeld bij wet. Wanneer de cliënt via de Zvw zorg die voldoet aan de ondersteuningsbehoefte kan ontvangen ziet het college dit als een passende oplossing vanuit de eigen kracht.

Voorbeelden van mogelijk passende oplossingen vanuit de Zvw zijn:

  • Behandeling: Van de cliënt mag verwacht worden dat hij/zij doet wat in zijn/haar vermogen ligt om herstel te bevorderen.

  • Uitleen van hulpmiddelen voor korte duur.

  • Maaltijdvoorziening bij behoefte aan of risico op geneeskundige zorg (en geen aanspraak op WLZ).

Artikel 2.1.3 Jeugdwet – Wmo

Het college zoekt altijd samen met de cliënt naar de best passende oplossing. Wanneer de best passende oplossing vanuit de Jeugdwet geleverd kan worden kan er voor deze ondersteuningsbehoefte geen beroep op de Wmo worden gedaan.

De Jeugdwet biedt voor cliënten die jonger zijn dan 18 jaar de best passende oplossing wanneer de ondersteuningsbehoefte zich richt op begeleiding. Dit geldt ook voor jongeren tussen de 18 en 23 die aanspraak kunnen maken op verlengde jeugdhulp.

Artikel 2.1.4 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Wanneer iemand op school of op het werk alleen kan functioneren met behulp van een voorziening en deze voorziening is alleen noodzakelijk voor school of werk, dan biedt de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen een passende oplossing. Het college ziet dit als een passende oplossing vanuit de eigen kracht.

Artikel 2.2 Gebruikelijke hulp

Het college onderzoekt bij elke ondersteuningsbehoefte of inzet van gebruikelijke hulp een passende oplossing is.

Artikel 2.2.1 Wat is gebruikelijke hulp?

In de Wmo 2015 wordt gebruikelijke hulp gedefinieerd als: Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

Onder hoofdstuk 4 wordt bij Ondersteuning Thuis en Individuele Begeleiding verder uitgewerkt wanneer het college uitgaat van gebruikelijke hulp.

Artikel 2.3 Mantelzorg

Het college onderzoekt of de ondersteuningsbehoefte kan worden opgelost door de inzet van mantelzorg. Wanneer er al sprake is van mantelzorg, wordt de mantelzorger zoveel mogelijk bij het onderzoek betrokken. Hierbij onderzoekt het college of de mantelzorger behoefte heeft aan ondersteuning en zoekt ook daarvoor samen met de cliënt en de mantelzorger naar een passende oplossing.

Artikel 2.3.1 Wat is mantelzorg?

Mantelzorg is de hulp die mensen verlenen vanwege een rechtstreekse sociale relatie tussen degene die de hulp geeft en degene die de hulp verlangt. Mantelzorg overstijgt qua duur en intensiteit de normale gang van zaken (de gebruikelijke hulp). Het gaat dus om hulp die verder gaat dan de gebruikelijke hulp (bovengebruikelijke hulp).

Wanneer iemand uit het sociaal netwerk betaald wordt voor zijn of haar dienstverlening, noemt het college dit geen mantelzorg.

Artikel 2.3.2 Mantelzorg als passende oplossing

Mantelzorg kan een passende oplossing zijn wanneer iemand vanuit het sociale netwerk van de cliënt mantelzorg wil en kan verlenen. Het college verplicht het verlenen van mantelzorg niet.

Artikel 2.4 Sociaal netwerk

Het college onderzoekt bij iedere ondersteuningsbehoefte of inzet vanuit het sociale netwerk van de cliënt een passende oplossing is.

Artikel 2.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en diensten

Het college onderzoekt bij iedere ondersteuningsbehoefte of inzet van algemeen gebruikelijke voorzieningen en diensten een passende oplossing is.

Artikel 2.5.1 Wat is een algemeen gebruikelijke voorziening of dienst?

Een voorziening of dienst wordt algemeen gebruikelijk genoemd wanneer het aannemelijk is dat de cliënt hier ook over had kunnen beschikken wanneer de ondersteuningsbehoefte er niet was geweest.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen en diensten zijn:

  • elektrische fiets;

  • scooter;

  • boodschappenservice van supermarkten;

  • maaltijdvoorziening zoals tafeltje-dek-je;

  • openbaar vervoer;

  • beugels aan de wand;

  • kleine woonvoorzieningen zoals bijvoorbeeld een verhoogd toilet, beugels aan de wand, thermostaatkranen.

Artikel 2.5.2 Algemeen gebruikelijke voorziening als passende oplossing

Wanneer het college onderzoekt of een voorziening of dienst algemeen gebruikelijk is, wordt altijd gekeken naar persoonskenmerken en omstandigheden van de cliënt. Hierbij spelen de volgende zaken een rol:

  • Is de voorziening gewoon verkrijgbaar?

  • Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die worden gezien als algemeen gebruikelijk?

  • Is de voorziening specifiek ontworpen voor mensen met een beperking?

  • Zou een persoon zonder beperkingen, die dezelfde persoonskenmerken heeft als de cliënt over de voorziening kunnen beschikken?

Het onderzoek van het college richt zicht niet op het inkomen en/of vermogen van de cliënt. Het inkomen en vermogen mag alleen in beeld komen wanneer de cliënt aangeeft dat hij of zij de algemeen gebruikelijke voorziening of dienst niet kan betalen. De cliënt moet dan zelf aantonen dat hij of zij dit inderdaad niet kan.

Artikel 2.6 Algemene voorzieningen

Het college onderzoekt bij elke ondersteuningsbehoefte of inzet van een algemene voorziening een passende oplossing is.

Artikel 2.6.1 Wat is een algemene voorziening?

Een algemene voorziening is een aanbod van diensten, of activiteiten dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is, en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Een algemene voorziening moet geboden worden door een aanbieder. Een aanbieder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die van het college opdracht heeft gekregen een algemene voorziening of maatwerkvoorziening te leveren.

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:

  • ouderencoach van Stichting Welzijn Lochem (SWL);

  • ondersteuning door ‘t Baken;

  • mantelzorgondersteuning via SWL.

Artikel 2.6.2 Wanneer is een algemene voorziening een passende oplossing?

Een algemene voorziening is een passende oplossing wanneer:

  • deze aansluit op de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

  • deze daadwerkelijk beschikbaar is;

  • de cliënt de eventuele bijdrage voor de algemene voorziening kan betalen.

Artikel 2.7 Maatwerkvoorziening

Als de onder 2.1 tot en met 2.6 beschreven oplossingen niet leiden tot het oplossen van de ondersteuningsbehoefte, zal het college onderzoeken of een maatwerkvoorziening een passende oplossing biedt. Hoofdstuk 4 en 5 bevatten een afwegingskader per oplossingsmogelijkheid.

Artikel 2.7.1 Wat is een maatwerkvoorziening?

Een maatwerkvoorziening is een voorziening of dienst die zoveel mogelijk is afgestemd op de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt. Maatwerkvoorzieningen zijn alleen beschikbaar via een beschikking vanuit het college. De maatwerkvoorzieningen worden verder toegelicht in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen: verstrekkingsvormen en eigen bijdragen

Wanneer duidelijk is dat de mogelijkheden die genoemd zijn in hoofdstuk 2 onvoldoende oplossing bieden voor de cliënt, kan een maatwerkvoorziening een passende oplossing zijn. Een maatwerkvoorziening helpt de cliënt om zijn of haar zelfredzaamheid te vergroten en/of om deel te nemen aan de samenleving.

Als een maatwerkvoorziening de best passende oplossing is, kan de cliënt kiezen tussen een maatwerkvoorziening in natura (ZIN, paragraaf 3.1) en een maatwerkvoorziening via een persoonsgebonden budget (pgb, paragraaf 3.2).

De cliënt betaalt zelf mee aan de maatwerkvoorziening via een eigen bijdrage. Op de eigen bijdrage wordt verder ingegaan in paragraaf 3.3.

Er bestaan twee hoofdcategorieën van maatwerkvoorzieningen: dienstverlening en voorzieningen. Onder dienstverlening vallen dagbesteding, individuele begeleiding, persoonlijke verzorging, ondersteuning thuis en respijtzorg. De voorzieningen gaan over hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen (bijvoorbeeld een scootmobiel) en rolstoelen.

Artikel 3.1 Maatwerkvoorziening via zorg in Natura (ZIN)

Als de cliënt kiest voor zorg in natura dan krijgt de cliënt de dienstverlening of voorziening via een aanbieder waar de gemeente een contract mee heeft. De gemeente geeft de aanbieder opdracht voor het leveren van de dienstverlening of de voorziening. De gemeente kent een andere werkwijze voor dienstverlening dan voor voorziening. Dit wordt hieronder toegelicht:

  • Dienstverlening

  • Diensten als begeleiding en ondersteuning thuis worden in de vorm van dienstverlening verstrekt. De gemeente heeft hiervoor contracten gesloten met aanbieders. De cliënt kan kiezen bij welke van de gecontracteerde aanbieders hij of zij de dienstverlening wil afnemen.

  • Voorzieningen (woonvoorzieningen, rolstoel en vervoersvoorzieningen)

  • Een voorziening kan worden verstrekt in eigendom of bruikleen. Dit is afhankelijk van de contracten die de gemeente heeft gesloten met aanbieders. Wanneer de voorziening in bruikleen wordt verstrekt, staan in de beschikking gebruiksvoorwaarden beschreven.

Voor een deel van de voorzieningen heeft de gemeente contracten gesloten met meerdere aanbieders. De cliënt kan dan kiezen bij welke aanbieder hij of zij de voorziening wil afnemen. Wanneer de passende oplossing niet binnen de door de gemeente gesloten contacten valt, kan de voorziening bij een andere niet-gecontracteerde aanbieder worden ingekocht en als zorg in natura worden geleverd.

Artikel 3.2 Maatwerkvoorziening via Persoonsgebonden budget (pgb)

Een maatwerkvoorziening in pgb wil zeggen dat het college de cliënt een budget verstrekt. De cliënt kan met dit budget de benodigde voorziening aanschaffen of de benodigde dienstverlening inkopen.

Artikel 3.2.1 Voorwaarden pgb

Het college verstrekt slechts een pgb wanneer dit voor cliënt een passende oplossing is. Het college onderzoekt dan of:

  • a.

    Een pgb de wil is van cliënt zelf. De cliënt moet zelf kunnen aangeven waarom een pgb een goede oplossing is;

  • b.

    De cliënt of iemand in zijn of haar nabije omgeving (niet de hulpverlener) het pgb kan beheren.

In het geval van dienstverlening moet degene die het pgb beheert de volgende taken kunnen uitvoeren:

  • een contract aangaan;

  • een zorgverlener die aan de zorgvraag kan voldoen kiezen;

  • zorg inkopen die van voldoende kwaliteit is;

  • de zorgaanbieder aansturen;

  • de administratie met betrekking tot de verleende zorg bijhouden;

  • eventuele werkgeverstaken uitvoeren: als de cliënt vier of meer dagen per week ondersteuning inkoopt, is de cliënt als werkgever aan te merken. Daar horen verplichtingen en taken bij.

In het geval van een voorziening gaat het om de volgende taken:

  • offertes aanvragen;

  • voorziening kopen die van voldoende kwaliteit is.

Artikel 3.2.2 Afwegingskaders pgb

Wanneer de cliënt met het pgb dienstverlening uit het sociaal netwerk inkoopt gelden de volgende afwegingskaders:

  • Een pgb voor de inzet van hulp door iemand uit het sociaal netwerk moet leiden tot minstens even goede en effectieve ondersteuning als de inzet van ondersteuning door een professional. Er mag geen belangenverstrengeling zijn of situatie die in strijd is met de in het ondersteuningsplan of beschikking gestelde doelen in stand gehouden worden.

  • Wanneer de persoon van wie gebruikelijke hulp verwacht kan worden (bijvoorbeeld de partner) overbelast is, geeft het college geen pgb af waarmee deze persoon ingehuurd kan worden. Dit is namelijk geen oplossing voor de overbelasting.

Artikel 3.2.3 Eisen aan de invulling van het pgb

Wanneer de cliënt heeft gekozen voor een pgb, kan hij of zij zelf de dienstverlening of voorziening die nodig is inkopen. Hiervoor zijn enkele eisen:

  • a.

    In alle gevallen moet het pgb ten dienste komen aan de doelen die in de beschikking en het ondersteuningsplan zijn beschreven.

  • b.

    Wanneer er met het pgb professionele dienstverlening wordt ingekocht, moet deze aan de meest actuele professionele standaarden van de betreffende branche te voldoen.

  • c.

    De dienstverlening of voorziening is altijd waarneembaar, concreet en draagt aantoonbaar bij aan het realiseren van de doelen die beschreven zijn in het ondersteuningsplan en/of de beschikking.

  • d.

    Het pgb mag niet ingezet worden voor (para)medische hulp.

  • e.

    Wanneer er met het pgb een hulpmiddel, woonvoorziening of vervoersvoorziening aangeschaft wordt, dient deze te voldoen aan de geldende wetgeving. De aangeschafte voorziening moet ongeveer even lang meegaan als de voorziening die de gemeente verstrekt zou hebben wanneer de cliënt had gekozen voor zorg in natura.

  • f.

    De cliënt moet zelf bewaken dat de ingekochte voorziening of dienstverlening van goede kwaliteit is. Het college kan dit controleren door het doen van een heronderzoek.

Artikel 3.2.4 Hoogte en duur van het pgb

De manier waarop de hoogte van het budget wordt berekend staat in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem 2020.

Het college verstrekt een pgb dat hoog genoeg is om bij tenminste één aanbieder de voorziening aan te kunnen schaffen of in te kopen. Dit kan dezelfde aanbieder zijn als waar de gemeente een contract mee heeft. De cliënt kan in zo’n situatie tegen dezelfde kostprijs de voorziening aanschaffen. Wanneer de cliënt ervoor kiest om een voorziening aan te schaffen die duurder is dan het verstrekte pgb zijn de extra kosten voor rekening van de cliënt. Het pgb is maximaal het bedrag dat de gemeente kwijt zou zijn geweest voor zorg in natura.

Bij een pgb wordt dezelfde levensduur gehanteerd als voor zorg in natura.

Artikel 3.2.5 Betalingen van pgb’s

Op de pgb’s is het trekkingsrecht van toepassing. Dat wil zeggen dat de betaling via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gaat. De cliënt moet alle kosten die hij of zij maakt vanuit een pgb verantwoorden bij de SVB. De gemeente Lochem kent geen verantwoordingsvrij bedrag.

Er is een uitzondering op het trekkingsrecht: eenmalige betalingen. Deze worden rechtstreeks aan de cliënt betaald. De cliënt moet vooraf met een factuur of offerte aantonen wat de daadwerkelijke kosten van het aanschaffen van de voorziening zijn.

Artikel 3.2.6 Beheren van het pgb

Wanneer de cliënt niet zelf het pgb beheert, kan hij of zij zich laten bijstaan door iemand uit zijn sociaal netwerk of door zijn of haar vertegenwoordiger (bewindvoerder, gemachtigde, mentor). Het college acht het niet wenselijk dat de beheerder van het pgb tevens de hulpverlener is.

Wanneer de cliënt niet zelf het pgb beheert, blijft de cliënt wel verantwoordelijk voor het budget en de besteding daarvan. Bij een onjuiste besteding, kan het college dat budget terugvorderen. Mocht er budget teruggevorderd worden, dan wordt dit teruggevorderd van de cliënt en niet van degene die het pgb beheert.

Artikel 3.3 Eigen bijdrage

Wanneer een cliënt gebruik maakt van één of meerdere maatwerkvoorziening(en), betaalt hij of zij daar zelf aan mee. Dit noemen we de eigen bijdrage. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) int deze eigen bijdrage.

Voor de volgende maatwerkvoorzieningen geldt geen eigen bijdrage via het CAK:

  • Rolstoel

  • Sportrolstoel

  • Collectief vervoer

  • Vervoer naar dagbesteding

  • Voor kind-voorzieningen betalen ouders/verzorgers alleen een eigen bijdrage bij een woonvoorziening van woon- en/of bouwtechnische aard. Voor alle andere kind-voorzieningen hoeven ouders geen eigen bijdrage te betalen.

Wanneer een cliënt of zijn of haar echtgenoot op basis van de WLZ een eigen bijdrage verschuldigd is, betaalt hij of zij geen eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening vanuit de Wmo.

Artikel 3.1.1 Regresrecht

Cliënten die letselschade hebben opgelopen vóór 15 februari 2017 hoeven op grond van het regresrecht geen eigen bijdrage te betalen. Aansprakelijkheidsverzekeraars en het VNG hebben hierover een contract afgesloten waarbij de schade is afgekocht. Wanneer er sprake is van letselschade onderzoekt het college altijd:

  • of de letselschade is opgelopen voor 15 februari 2017;

  • of de verzekeraar van de veroorzaker van de schade is aangesloten bij het letselschadeconvenant;

  • of de schadeafhandeling al is voldaan.

Wanneer deze drie vragen positief worden beantwoord wordt geen eigen bijdrage opgelegd aan de cliënt. Wanneer de letselschade na 15 februari 2017 is ontstaan moet de cliënt wel een eigen bijdrage betalen. De cliënt kan de kosten dan verhalen op de aansprakelijkheidsverzekeraar van de veroorzaker van de letselschade.

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen: voorzieningen WRV (Wonen, Rolstoel en Vervoer)

In dit hoofdstuk worden de maatwerkvoorzieningen rondom wonen, rolstoel en vervoer (de voorzieningen) verder uitgewerkt.

Artikel 4.1 Wonen en verhuizen

Wanneer een cliënt belemmeringen ervaart in het normale gebruik van zijn of haar woning zijn er twee typen maatwerkvoorzieningen die een passende oplossing kunnen bieden.

  • 1.

    Verhuizen (paragraaf 4.1.2)

  • 2.

    Woonvoorzieningen (paragraaf 4.1.3)

Artikel 4.1.1 Afwegingskader wonen en verhuizen

Hieronder wordt beschreven hoe het college afwegingen maakt rondom woonvoorzieningen.

  • Bij bouwkundige ingrepen werkt het college altijd met een programma van eisen, zo nodig opgesteld door een extern adviseur. Voor de uitvoering hiervan zijn twee offertes nodig.

  • Als uitbreiding van de woning de goedkoopst passende oplossing is voor de ondersteuningsbehoefte van de cliënt, maakt het college een keuze tussen een aanbouw of een herbruikbare unit.

  • In het geval van progressieve ziekte onderzoekt het college eerst of een woonunit een passende oplossing is.

  • Wanneer de cliënt van plan is vanuit een geschikte woning naar een ongeschikte woning te verhuizen moet de cliënt vooraf contact opnemen met de gemeente om te overleggen over de mogelijkheden.

  • Wanneer de cliënt is verhuisd vanuit een geschikte woning naar een ongeschikte woning, indiceert het college hier in principe geen nieuwe maatwerkvoorziening op het gebied van wonen, tenzij er een belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is en er geen andere geschikte woning beschikbaar is. Een belangrijke reden kan zijn:

  • a.

    het aanvaarden van een nieuwe baan in een andere gemeente;

  • b.

    een echtscheiding;

  • c.

    een huwelijk.

  • Wanneer een cliënt een transferhulpmiddel langdurig nodig heeft kan deze hem of haar mogelijk vanuit de Wmo verstrekt worden. Wanneer er sprake is van zorg voor een beperkte of onzekere duur of wanneer het transferhulpmiddel gericht is op het verplaatsen in bed kan de cliënt gebruik maken van de Zvw.

  • Wanneer een cliënt een aanpassing van een woonwagen of woonschip aanvraagt, onderzoekt het college altijd hoelang de standplaats of ligplaats nog ter beschikking blijft voor de cliënt. Hiermee wordt een afweging gemaakt of een aanpassing van een woonwagen of woonschip een langdurig passende oplossing biedt.

  • Wanneer een cliënt in een wooncomplex dat specifiek bedoeld is voor ouderen of personen met een lichamelijke beperking woont, dan verwacht het college dat dit wooncomplex voldoet aan de basiseisen van toegankelijkheid voor deze doelgroepen. De eigenaar van de woning is in deze gevallen ook verantwoordelijk voor woonvoorzieningen in de gemeenschappelijke ruimte. Hier kent het college geen woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard voor toe.

  • Wanneer de cliënt in een wooncomplex woont en de algemene ruimte van dat wooncomplex is voor de cliënt niet bereikbaar of toegankelijk, dan kan het college besluiten om op de persoon gerichte aanpassingen aan te laten brengen.

Artikel 4.1.2 Verhuizen

Verhuizen naar een andere woning kan een passende oplossing zijn voor de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Het college zoekt hierbij samen met de cliënt naar een passende oplossing en gaat hierbij uit van de goedkoopst adequate oplossing. Wanneer verhuizen een passende oplossing is en het goedkoper is dan het aanpassen van de huidige woning van de cliënt, kan het college er in overleg met de cliënt voor kiezen om een pgb voor verhuizen te verstrekken. Hierbij gaat het college uit van een verhuizing uit een sociale huurwoning. Voor de verhuiswagen en manuren kan de cliënt offertes opvragen. Voor eventuele stofferingskosten (hieronder valt: vloerbekleding, raambekleding en muurbekleding) gaat het college van de Prijzengids van het NIBUD.

Artikel 4.1.3 Woonvoorzieningen

Woonvoorzieningen zijn de andere maatwerkvoorzieningen voor het oplossen van ervaren belemmeringen bij het wonen. Dit zijn bijvoorbeeld bouwkundige en woontechnische woningaanpassingen, tilliften en losse woonunits.

Artikel 4.1.3.1 Toestemming

Voor een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard hoeft geen toestemming te worden gevraagd aan de eigenaar van de woning, wanneer de cliënt niet zelf de eigenaar is. Wel moet de eigenaar ingelicht worden over een aanpassing.

Een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard hoeft niet te worden verwijderd door de cliënt of de gemeente wanneer de cliënt uit de woning vertrekt.

Artikel 4.1.3.2 Anti-speculatiebeding

Wanneer een cliënt een maatwerkvoorziening in de vorm van een aanbouw aan de woning met kosten boven de €10.000,- heeft ontvangen van de gemeente, kan dit betekenen dat de woning meer waard wordt. Om verlies van maatschappelijk kapitaal te voorkomen hoort bij deze maatwerkvoorzieningen een anti-speculatiebeding. Wanneer de cliënt eigenaar is van de woning en binnen tien jaar nadat de aanpassing gereed was verhuist, wordt hij of zij verplicht een percentage van de kosten van de aanpassing terug te betalen. Wanneer de cliënt een goede reden heeft voor verhuizing, hoeft de cliënt dit percentage niet te betalen. Goede redenen voor verhuizing worden beschreven onder de afwegingskaders voor woonvoorzieningen van bouwkundige of woon technische aard.

Het afschrijvingsschema luidt als volgt:

  • Bij verkoop in het eerste jaar na gereedmelding 100% van de kosten;

  • Bij verkoop in het tweede jaar na gereedmelding 90% van de kosten;

  • Bij verkoop in het derde jaar na gereedmelding 80% van de kosten;

  • Bij verkoop in het vierde jaar na gereedmelding 70% van de kosten;

  • Bij verkoop in het vijfde jaar na gereedmelding 60% van de kosten;

  • Bij verkoop in het zesde jaar na gereedmelding 50% van de kosten;

  • Bij verkoop in het zevende jaar na gereedmelding 40% van de kosten;

  • Bij verkoop in het achtste jaar na gereedmelding 30% van de kosten;

  • Bij verkoop in het negende jaar na gereedmelding 20% van de kosten;

  • Bij verkoop in het tiende jaar na gereedmelding 10% van de kosten.

Artikel 4.1.3.3 Mantelzorgwoning

Van een mantelzorgwoning spreken we als een zorgvrager bij de mantelzorger gaat wonen of andersom en voor de zorgvrager of mantelzorger:

  • een aan- of bijgebouw van de woning van de mantelzorger geschikt wordt gemaakt, of;

  • een tijdelijke mantelzorgunit aan de woning wordt gekoppeld, of;

  • een aparte woning of woonunit op het erf van de mantelzorger wordt gerealiseerd.

Inwoners die een mantelzorgwoning willen bouwen of huren, moeten hiervoor zelf in de kosten voorzien. Dit zijn namelijk de normale kosten voor wonen.

Artikel 4.2 Rolstoel

Wanneer cliënten een ondersteuningsbehoefte hebben in hun algemene dagelijkse levensverrichtingen, het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer kan of het verplaatsen in en om de woning kan een rolstoel een passende oplossing bieden.

Artikel 4.2.1 Afwegingskader rolstoelen

Er zijn verschillende oplossingen vanuit eigen kracht of algemeen gebruikelijke voorzieningen die voor de eerder genoemde ondersteuningsbehoefte een passende oplossing kunnen bieden. Dit zijn bijvoorbeeld wandelstokken, looprekken of rollators. Ook kan de cliënt tijdelijk (tot maximaal zes maanden) een rolstoel lenen via een uitleenpunt.

Wanneer deze algemeen gebruikelijke voorzieningen geen passende oplossingen zijn voor de ondersteuningsbehoefte van de cliënt, kan een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo een passende oplossing zijn.

Artikel 4.2.2 Type rolstoel

Er zijn verschillende typen rolstoelen die als maatwerkvoorziening verstrekt kunnen worden. Bij de selectie van het type rolstoel stelt het college een functioneel programma van eisen op. Hierbij tellen ook de belangen van de mantelzorgers meegewogen, zoals de (on)mogelijkheid van mantelzorger om de rolstoel te duwen.

Aan de hand van het functioneel programma van eisen stelt het college vast welke categorie rolstoel een passende oplossing is. De aanbieder van de rolstoel onderzoekt vervolgens welke type rolstoel uit deze categorie het meest passend is bij het functioneel programma van eisen en levert deze rolstoel.

Artikel 4.3 Vervoersvoorzieningen

Wanneer een cliënt zich niet in redelijke mate kan verplaatsen om deel te nemen aan de samenleving en mensen te ontmoeten, zijn er meerdere oplossingen mogelijk. Voorbeelden hiervan zijn:

  • collectief vervoer;

  • door spierkracht voorbewogen vervoermiddelen, zoals een driewielfiets;

  • scootmobiel.

Artikel 4.3.1 Collectief vervoer

Collectief vervoer is een maatwerkvoorziening waarbij meerdere mensen tegelijkertijd worden vervoerd. Bij collectief vervoer gaat het om middellange en lange afstanden (tot 20 kilometer), betaalt de cliënt een ritbijdrage en wordt er van deur tot deur vervoerd.

Artikel 4.3.1.1 Afwegingskaders collectief vervoer

  • Een cliënt komt in aanmerking wanneer het openbaar vervoer geen passende oplossing is. Hierbij kijkt het college naar:

  • a.

    Is iemand in staat om gebruik te maken van het openbaar vervoer?

  • b.

    Kan de cliënt zelf vanuit de woning naar de opstapplaats?

  • c.

    Kan de cliënt vanuit de aankomsthalte naar de bestemming komen?

  • Voorbeelden van oplossingen vanuit eigen kracht zijn:

  • a.

    Een ov-begeleiderskaart

  • b.

    Vervoer vanuit de Zorgverzekeringswet. Wanneer de Zvw geen vervoer biedt voor afspraken in het ziekenhuis kan er eventueel vanuit de Wmo een passende oplossing worden ingezet.

  • c.

    Wanneer de vervoersbehoefte gaat over een afstand langer dan 25 kilometer kan de Valys een passende oplossing zijn.

  • Collectief vervoer gaat uit van een vervoersbehoefte tot 20 kilometer. De Valys biedt een oplossing voor afstanden vanaf 25 kilometer. Wanneer de enige vervoersbehoefte van de cliënt gaat over een afstand tussen de 20 en 25 kilometer kan het college alsnog een maatwerkvoorziening voor collectief vervoer verstrekken.

  • Collectief vervoer kan alleen een passende oplossing zijn wanneer de cliënt er ook daadwerkelijk gebruik van kan maken. De bussen zijn toegankelijk voor zoveel mogelijk mensen. Daarnaast kan het college besluiten extra opties toe te voegen. Het gaat om de volgende opties:

  • a.

    Individueel vervoer. Dit kan een oplossing zijn wanneer het voor een cliënt onmogelijk is om te reizen met anderen.

  • b.

    Gezinstaxi. Dit kan een oplossing zijn wanneer het vanwege de persoonskenmerken van de cliënt wenselijk is dat hij met het hele gezin vervoerd wordt.

  • c.

    Sociaal begeleider. Dit kan een oplossing zijn wanneer de cliënt en een naaste van de cliënt een gezamenlijke vervoersbehoefte hebben die niet op een andere manier op te lossen is. De begeleider betaalt een gereduceerde ritbijdrage.

  • d.

    Medisch begeleider (zonder ritbijdrage) Dit kan een passende oplossing zijn wanneer er vanwege (kans op) medische zorg of (kans op) gedragsproblemen altijd een begeleider nodig is.

  • e.

    Kamer tot kamervervoer. Dit kan een passende oplossing zijn wanneer de cliënt begeleiding nodig heeft bij het bereiken van de taxi.

  • f.

    Rolstoelbus. Wanneer er sprake is van een rolstoel is dit het standaardvervoersmiddel.

  • g.

    Taxivoertuig. Dit kan een passende oplossing zijn wanneer er redenen zijn waardoor een cliënt niet met een taxibus vervoerd kan worden, bijvoorbeeld omdat een cliënt geen hoge opstap kan maken.

  • h.

    Scootmobiel mee. Dit kan een passende oplossing zijn wanneer de cliënt voor de korte afstand afhankelijk is van zijn of haar scootmobiel en de vervoersbehoefte zodanig is dat een combinatie van collectief vervoer en scootmobiel noodzakelijk is.

  • Collectief vervoer is geen passende oplossing wanneer de vervoersbehoefte van de cliënt zich richt op een zeer korte afstand.

Artikel 4.3.1.2 Pgb voor ondersteuningsbehoefte vervoer op middellange of lange afstand

Een cliënt kan kiezen voor een pgb. De hoogte van het pgb berekent het college op basis van een inschatting van het aantal te reizen kilometers met een maximum van 2000 kilometers voor een vervoersbehoefte binnen een straal van 20 kilometer rondom de eigen woning.

Artikel 4.3.2 Overige vervoersvoorzieningen

Collectief vervoer is niet altijd een passende oplossing. Alleen als collectief vervoer geen passende oplossing biedt zijn er andere mogelijkheden, voorbeelden hiervan zijn:

  • Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel (bijvoorbeeld een driewielfiets of een handbike, paragraaf 4.3.2.1)

  • Scootmobiel (paragraaf 4.3.2.2)

  • Aanpassing en meerkosten van een auto (paragraaf 4.3.2.3)

Artikel 4.3.2.1 Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel

Als de cliënt zijn of haar vervoersbehoefte op korte en middellange afstanden niet kan invullen met bijvoorbeeld een fiets kan het college een maatwerkvoorziening verstrekken voor een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel. Het gaat dan bijvoorbeeld om een driewielfiets.

Artikel 4.3.2.2 Scootmobiel

Een scootmobiel kan een oplossing zijn voor vervoersbehoeften op korte en middellange afstanden. Hiervoor geldt een aantal voorwaarden:

  • Rijvaardigheid

  • Voor een scootmobiel moet de cliënt de rijvaardigheid van een beginnend bestuurder hebben. Het college onderzoekt voor verstrekking de rijvaardigheid van de cliënt. Ook na verstrekking kan het college in het kader van een heronderzoek de rijvaardigheid onderzoeken. Wanneer de cliënt niet langer de rijvaardigheid heeft die nodig is, trekt het college de indicatie in en moet de cliënt het voertuig inleveren.

  • Wanneer een cliënt niet de nodige rijvaardigheid bezit maar wel in staat is dit te leren, kan het college lessen indiceren.

  • Stallingsruimte

  • Voor het gebruik van een scootmbiel moet de cliënt geschikte stallingsruimte of mogelijkheden om deze te realiseren hebben. Een geschikte stallingsruimte is droog en afgesloten. Dit kan bijvoorbeeld een tuin of een schuur zijn. Een hal of parkeergarage van een appartementencomplex kan ook een geschikte stallingsruimte zijn. De veiligheid van het complex mag niet in gevaar worden gebracht door het parkeren van de scootmobiel. Het college kan een maatwerkvoorziening voor het realiseren van een geschikte stallingsruimte indiceren.

Artikel 4.3.2.3 Aanpassingen en meerkosten van een auto

Wanneer een cliënt een eigen auto heeft, maar deze vanwege zijn of haar beperkingen niet kan gebruiken, kan een aanpassing van de auto een passende oplossing zijn. Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen voor de noodzakelijke aanpassingen. Het college kent alleen een maatwerkvoorziening toe voor aanpassingen die niet standaard door de fabriek meegeleverd kunnen worden. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening gebruikt het college een programma van eisen.

Voor aanpassingen en vergoeden van meerkosten van auto’s geldt een aantal afwegingskaders:

  • Het college kent geen maatwerkvoorziening voor een autoaanpassing toe wanneer de cliënt een adequate auto had, maar deze heeft ingeruild voor een inadequate auto.

  • Het college onderzoekt of er sprake is van aantoonbare meerkosten als gevolg van de beperkingen van de cliënt. Als dat zo is kan de cliënt een maatwerkvoorziening ontvangen. Het college kent geen vergoeding toe voor aanpassingen die algemeen gebruikelijk zijn.

  • Of en in hoeverre er sprake is van meerkosten beoordeelt het college aan de hand van de situatie van de cliënt en het de hoeveelheid extra verplaatsingen op de korte afstand die de cliënt als gevolg van zijn of haar beperking met de auto moet maken. Het college onderzoekt daarbij of deze extra verplaatsingen op een andere manier, bijvoorbeeld met het collectief vervoer, gemaakt kunnen worden.

  • Zolang de maatwerkvoorziening of de auto technisch voldoet kent het college geen nieuwe maatwerkvoorziening toe.

Artikel 4.4 Sportvoorzieningen

Met het verstrekken van een sportvoorziening kan het college bereiken dat een cliënt in staat wordt gesteld om in redelijke mate:

  • te participeren;

  • medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan;

  • te ontspannen.

Artikel 4.4.1 Afwegingskaders sportvoorzieningen

  • Wanneer een sportvoorziening voor topsport wordt aangevraagd wordt gecompenseerd tot het niveau van het kunnen uitoefenen van de sport. Er wordt dan uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening om de betreffende sport uit te kunnen oefenen. Specifieke eisen en extra’s aan een voorziening voor gebruik voor topsport worden hierin niet meegenomen.

  • Sportvoorzieningen kunnen algemeen gebruikelijk zijn. Wanneer een cliënt meerkosten heeft door zijn of haar beperkingen verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening voor de meerkosten.

  • Het college verstrekt pas een nieuwe sportvoorziening wanneer de oude technisch is afgeschreven. Hierop is een uitzondering: wanneer er veranderingen zijn in het functioneren van de cliënt.

Hoofdstuk 5 Maatwerkvoorzieningen dienstverlening

Een maatwerkvoorziening dienstverlening kan een passende oplossing zijn op voor de volgende negen ondersteuningsgebieden:

  • 1.

    ondersteunen bij en opbouwen van sociaal netwerk van de cliënt;

  • 2.

    ondersteunen bij de regie op het voeren van een huishouding

  • 3.

    ondersteunen van de (financiële) thuisadministratie;

  • 4.

    ondersteuning bij arbeidsparticipatie/dagbesteding;

  • 5.

    ondersteuning bij zelfzorg;

  • 6.

    persoonlijk functioneren;

  • 7.

    mantelzorgondersteuning.

  • 8.

    het leven in een schoon en leefbaar huis; en/of

  • 9.

    het beschikken over schone en draagbare kleding.

Er zijn verschillende vormen van dienstverlening:

  • 1.

    Ondersteuning Thuis. Deze dienstverlening is erop gericht om een gestructureerd huishouden te kunnen voeren (paragraaf 5.1).

  • 2.

    Begeleiding. Deze dienstverlening heeft als doel cliënten te ondersteunen om zelfstandig te kunnen leven. Begeleiding bestaat uit drie categorieën:

  • Dagbesteding (paragraaf 5.2)

  • Individuele begeleiding (paragraaf 5.3)

  • Persoonlijke verzorging (paragraaf 5.4)

  • 3.

    Respijtzorg. Deze dienstverlening heeft als doel de mantelzorger tijdelijk te ontlasten van zijn of haar taak (paragraaf 5.5).

Het college geeft voor dienstverlening indicaties van maximaal drie jaar.

Artikel 5.1 Ondersteuning Thuis Artikel 5.1.1 Wanneer is Ondersteuning Thuis een passende oplossing?

Ondersteuning Thuis is een combinatie van huishoudelijke hulp en lichte begeleiding en kan worden ingezet ter ondersteuning van de zelfredzaamheid op de negen ondersteuningsgebieden die hierboven zijn genoemd.

Ondersteuning Thuis wordt enkel ingezet voor het hoofdverblijf van een cliënt.

Artikel 5.1.2 Afwegingskader Ondersteuning Thuis

  • Tussen de maatwerkvoorzieningen Begeleiding en Ondersteuning Thuis zijn de nodige raakvlakken. Hierdoor is het mogelijk om af te schalen van Begeleiding naar Ondersteuning Thuis, en andersom. Ondersteuning Thuis voert enkel lichte begeleidingstaken uit, hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:

  • a.

    Het helpen van het sorteren van de post.

  • b.

    Het attenderen op zaken als persoonlijke verzorging.

  • c.

    Het motiveren voor deelname aan sociale activiteiten.

  • Ondersteuning Thuis is alleen een passende oplossing wanneer de te bieden hulp de gebruikelijke hulp overstijgt.

  • Er is sprake van gebruikelijke hulp wanneer de cliënt een inwonende huisgenoot heeft. Of sprake is van inwoning hangt af van de concrete en feitelijke situatie. Wanneer de inwonende huisgenoot de woning schoon en leefbaar kan houden, wordt er geen indicatie voor Ondersteuning Thuis afgegeven. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat zowel volwassen huisgenoten als jonge huisgenoten een bijdrage dienen te leveren aan het huishouden. Hierbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van kinderen. Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • a.

    Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden.

  • b.

    Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bijvoorbeeld opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand doen).

  • c.

    Huisgenoten van 13 tot en met 17 kunnen helpen bij lichte werkzaamheden (zie hierboven voor voorbeelden) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).

  • d.

    Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Daarnaast kan in dien nodig de opvang en of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.

  • e.

    Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen.

  • Wanneer mensen de vaardigheid missen om huishoudelijk werk te verrichten, verwacht het college dat zij dit kunnen leren. Hiervoor is eventueel een maatwerkvoorziening mogelijk. De taken worden dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

  • Wanneer de persoon die de gebruikelijke hulp zou kunnen leveren overbelast is of er overbelasting dreigt, kan er voor een bepaalde tijd een indicatie Ondersteuning Thuis worden gegeven. Op deze manier kan verdere overbelasting worden voorkomen. In terminale situaties kan het college soepeler omgaan met het principe van gebruikelijk hulp.

  • De volgende taken vallen onder het doel schoon en leefbaar huis:

  • a.

    lichte huishoudelijke taken, zoals afstoffen, afwassen;

  • b.

    zware huishoudelijke taken, zoals stofzuigen, de badkamer poetsen;

  • c.

    wasverzorging, het wassen, ophangen en strijken en opbergen van de kleding;

  • d.

    de volgende taken vallen in principe niet onder het doel schoon en leefbaar huis;

  • e.

    boodschappen doen, een boodschappenservice is voorliggend;

  • f.

    ramen wassen aan de buitenkant wanneer de cliënt in een gebied woont waar geen glazenwasser wil komen. Anders is een glazenwasser een algemeen gebruikelijke voorziening.

  • Voor het bepalen van de uren voor de huishoudelijke taken kijkt het college per situatie naar wat nodig is. Hierbij maakt het college gebruik van de CIZ-normtijden.

Artikel 5.1.3 Hoe wordt de omvang van de indicatie bepaald?

De omvang (in uren) van de indicatie is afhankelijk van een aantal factoren:

  • de taken die overblijven nadat is onderzocht of er oplossingen mogelijk zijn middels eigen kracht, sociaal netwerk, gebruikelijke hulp, algemene voorzieningen of algemeen gebruikelijke voorzieningen;

  • gezinssamenstelling;

  • de ruimten in de woning die schoongemaakt dienen te worden, het gaat hierbij enkel om de ruimten die de cliënt in het dagelijks leven gebruikt.

Artikel 5.2 Dagbesteding Artikel 5.2.1 Wanneer is Dagbesteding een passende oplossing?

Dagbesteding kan een passende oplossing zijn wanneer de ondersteuningsvraag van de inwoner zich richt op de resultaatgebieden arbeidsparticipatie/dagbesteding en mantelzorgondersteuning.

Artikel 5.2.2 Welke vorm van Dagbesteding is een passende oplossing?

Wanneer duidelijk is dat een maatwerkvoorziening die voorziet in dagactiviteit een passende oplossing is, maakt het college de afweging welk ondersteuningsproduct wordt geïndiceerd. Dit is van belang voor de inhoud van de dagactiviteit, welke expertise de aanbieder inzet en het tarief dat de aanbieder ontvangt.

Welk ondersteuningsproduct de meest passende oplossing is, is vooral afhankelijk de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en de grondslag voor de indicatie.

In eerste instantie kijkt het college naar de grondslag van de ondersteuningsbehoefte. Hiervoor kunnen vier verschillende ondersteuningsproducten worden ingezet:

  • 1.

    Geestelijke gezondheid – Langdurig Zorgafhankelijk (GZZ-LZA). Hier wordt de dagactiviteit GGZ – LZA voor ingezet.

  • 2.

    Verstandelijke beperking. Hier wordt onderscheid gemaakt in licht, midden en zwaar.

  • a.

    Licht: De cliënt kan functioneren in een grotere groep en vraagt weinig persoonlijke aandacht.

  • b.

    Midden: De cliënt kan niet in een te grote groep functioneren, heeft een beetje persoonlijke aandacht en lichte aansturing bij de persoonlijke verzorging op de dagbesteding nodig.

  • c.

    Zwaar: De cliënt heeft één op één begeleiding, veel persoonlijke aandacht en hulp bij de persoonlijke verzorging nodig.

  • 3.

    Lichamelijke beperking. Hieronder vallen ook cliënten met niet-aangeboren hersenletsel (NAH). Hier wordt onderscheid gemaakt in licht, midden en zwaar.

  • a.

    Licht: De cliënt kan functioneren in een grotere groep en vraagt weinig persoonlijke aandacht.

  • b.

    Midden: De cliënt kan niet in een te grote groep functioneren, heeft een beetje persoonlijke aandacht en lichte aansturing bij de persoonlijke verzorging op de dagbesteding nodig.

  • c.

    Zwaar: De cliënt heeft één op één begeleiding, veel persoonlijke aandacht, hulp bij de persoonlijke verzorging en bij het maken van transfers nodig.

  • 4.

    Regulier. Hieronder vallen met name cliënten die aan ouderdom gerelateerde ondersteuningsbehoeften, zoals dementie, hebben. Ook somatische klachten vallen onder regulier. Hier wordt onderscheid gemaakt in dagbesteding, psychogeriatrisch en somatisch ondersteunend.

  • a.

    Dagbesteding: Deze vorm van dagbesteding lijkt qua zwaarte op de lichte vormen voor dagbesteding voor cliënten met een lichamelijke of verstandelijke beperking. De cliënt heeft niet veel persoonlijke aandacht nodig, kan zelfstandig transfers maken en heeft niet meer dan enige ondersteuning nodig met betrekking tot persoonlijke verzorging.

  • b.

    Module cliëntkenmerk (psychogeriatrisch).: De cliënt heeft een intensieve begeleidingsbehoefte en behoefte aan persoonlijke verzorging tijdens het dagprogramma.

  • c.

    Module cliëntkernmerk (somatisch ondersteunend): De cliënt heeft op de dagbesteding hulp nodig bij het maken van transfers en persoonlijke verzorging.

Artikel 5.2.3 Vervoer dagbesteding

Wanneer een cliënt niet meer zelfstandig of met behulp van anderen naar de dagbesteding kan, is het mogelijk om vervoer te indiceren.

Het vervoer wordt dan geregeld door de vervoerscentrale (PlusOV). In individuele gevallen kan er sprake zijn dat enkel de zorgaanbieder passend vervoer kan bieden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een cliënt door de zorgaanbieder gemotiveerd moet worden om uit bed te komen en mee te gaan naar de dagbesteding. In die gevallen kan er vervoer worden geïndiceerd met de zorgaanbieder als uitvoerder.

Artikel 5.3 Individuele begeleiding Artikel 5.3.1 Wanneer is individuele begeleiding een passende oplossing?

Wanneer de cliënt een ondersteuningsbehoefte heeft met betrekking tot het sociaal netwerk, regie op het huishouden, financiën of persoonlijk functioneren kan individuele begeleiding een passende oplossing zijn. Bij het vaststellen of er sprake is van bovengebruikelijke hulp maakt het college gebruik van de CIZ-indicatiewijzer .

Artikel 5.3.2 Welke vorm van individuele begeleiding is een passende oplossing?

Op basis van de zwaarte van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en de specifieke kennis die een zorgverlener nodig heeft om in de ondersteuningsbehoefte te voorzien zijn er vier vormen van begeleiding mogelijk.

  • 1.

    Begeleiding: het gebruikelijke product voor begeleiding.

  • 2.

    Begeleiding extra: de cliënt heeft behoefte aan individuele begeleiding en deze behoefte is moeilijk te plannen.

  • 3.

    NAH: de cliënt heeft niet-aangeboren hersenletsel. Hiervoor kan specifieke kennis bij de zorgverlener noodzakelijk zijn. Wanneer deze vereist is, zet het college een speciale vorm van begeleiding in.

  • 4.

    Psychisch: de cliënt kampt met een langdurige psychische stoornis. Hiervoor kan specifieke kennis bij de zorgverlener noodzakelijk zijn. Wanneer deze vereist is, zet het college een speciale vorm van begeleiding in.

Artikel 5.4 Persoonlijke verzorging Artikel 5.4.1 Wanneer is persoonlijke verzorging een passende oplossing?

Persoonlijke verzorging kan een passende oplossing zijn wanneer de cliënt een ondersteuningsbehoefte heeft op het gebied van het aansturen of overnemen van zelfzorg. Wanneer er behoefte is aan of een risico op geneeskundige zorg valt persoonlijke verzorging onder de Zorgverzekeringswet. Het college ziet dit als een oplossing vanuit eigen kracht.

Artikel 5.4.2 Welke vorm van persoonlijke verzorging is een passende oplossing?

Er zijn twee categorieën van persoonlijke verzorging.

  • 1.

    Persoonlijke verzorging: de cliënt heeft behoefte aan aansturing of enige overname bij de persoonlijke verzorging.

  • 2.

    Persoonlijke verzorging extra: de cliënt heeft behoefte aan aansturing of enige overname bij de persoonlijke verzorging en de ondersteuningsbehoefte van de cliënt is moeilijk planbaar.

Artikel 5.5 Respijtzorg

Wanneer er sprake is van overbelasting of dreigende overbelasting van de mantelzorger van de cliënt, kan het college de maatwerkvoorziening in de vorm van respijtzorg inzetten. Hierbij kan de cliënt enkele dagen of periodiek enkele dagen verblijven op een extern adres waarbij de zorg voor de cliënt wordt overgenomen van de mantelzorger.

Artikel 5.6 Spoedzorg

Wanneer er sprake is van het acuut wegvallen van een mantelzorger en er met spoed zorg nodig is, kan spoedzorg worden ingezet. Het college staat garant voor de kosten wanneer spoedzorg noodzakelijk was en deze niet vanuit een andere wet vergoed kan worden.

Artikel 5.7 Dienstverlening in pgb

In artikel 4.2.c van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem 2020, staat hoe de hoogte van een pgb wordt berekend. Hierin worden drie verschillende percentages genoemd.

  • Om voor het tarief van 100% van het tarief voor zorg in natura in aanmerking te komen dient aangetoond te worden dat een organisatie voldoet aan de volgende kwaliteitseisen:

  • a.

    Relevant keurmerk, bijvoorbeeld HKZ-Keurmerk of ISO 9001;

  • b.

    Gedragsverklaring aanbesteden.

  • Om voor het tarief van 80% van het tarief voor zorg in natura in aanmerking te komen dient aangetoond te worden dat de hulpverlener een professional is. Het college controleert dit aan de hand van de volgende bewijsstukken:

  • a.

    Verklaring Omtrent Gedrag, deze mag niet ouder zijn dan 12 maanden voorafgaand aan de aanvang van de ondersteuning; en

  • b.

    Relevant diploma of relevante werkervaring, welke controleerbaar is via opgegeven referenties.

  • Wanneer niet aangetoond kan worden dat de hulpverlener een professional is, gaan we uit van het minimumloon.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Herziening, intrekking en terugvordering

In hoofdstuk 6 van de Verordening wordt aangegeven dat een besluit herzien of ingetrokken kan worden om de daar genoemde redenen.

Artikel 6.2 Heroverweging

Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is om de beslissing tot een maatwerkvoorziening te heroverwegen. Bij de heroverweging wordt een onderscheid gemaakt tussen twee aspecten: passendheid en handhaving.

  • Passendheid

Het college kan de beschikking inhoudelijk opnieuw bekijken om te bepalen of de geboden ondersteuning (nog steeds) goed aansluit bij de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en of deze ondersteuning efficiënt is. De gemeente kan dit doen door geen indicaties langer dan drie jaar af te geven. Hiermee wordt periodiek bezien of de indicatie die iemand heeft nog past bij de individuele situatie.

  • Handhaving

Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de geboden ondersteuning past bij de afgegeven beschikking. Het gaat hierbij om een juiste toepassing van maatwerkvoorzieningen, het tegengaan van oneigenlijk gebruik en het voorkomen van fraude.

Artikel 6.3 Bezwaar en mediation

Wanneer een cliënt het niet eens is met een genomen besluit, kan de cliënt hiertegen in bezwaar gaan.

Het college licht cliënten vooraf in wanneer er een negatief of afwijkend besluit wordt genomen op een aanvraag. Dit biedt cliënten de gelegenheid hierop te reageren.

Tot slot bestaat de mogelijkheid tot mediation, indien zowel de cliënt als het college dit zinvol acht.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden op 1 januari 2020 in werking. De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2018 gemeente Lochem vervallen met inwerkingtreding van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2020 gemeente Lochem.

Artikel 6.5 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2020 gemeente Lochem”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem in de vergadering van 17 december 2019.

De secretaris, de burgemeester,

R. Starke S.W. van ‘t Erve