Regeling vervallen per 19-12-2019

Damoclesbeleid Maasgouw 2017

Geldend van 20-07-2017 t/m 18-12-2019

Intitulé

Damoclesbeleid Maasgouw 2017

De burgemeester van de gemeente Maasgouw;

gelet op artikel 13b Opiumwet;

BESLUIT:

onder intrekking van het ‘Damoclesbeleid Maasgouw 2012’ (vastgesteld op 12 maart 2012),

vast te stellen het ‘Damoclesbeleid Maasgouw 2017’

1. INLEIDING

Op 1 november 2007 is het gewijzigde artikel 13b Opiumwet in werking getreden. Op grond van dit artikel is de burgemeester bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen indien in woningen of lokalen en/of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II behorend bij de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd, verstrekt of daartoe aanwezig is. De werkingssfeer van artikel 13b Opiumwet is daarmee verruimd tot ook de niet voor het publiek toegankelijke lokalen en woningen. Voor handhaving van de Opiumwet is de gecoördineerde inzet van het openbaar bestuur, het openbaar ministerie en de politie vereist en strikte handhaving noodzakelijk. Bij de aanpak van drugshandel, hennepteelt en synthetische drugs worden naast strafrechtelijke en fiscale sancties ook bestuursrechtelijke maatregelen ingezet. Strafrechtelijke en fiscale sancties richten zich op de illegale drugshandel betrokken personen. Het beëindigen, opheffen en voorkomen van herhaling van de illegale drugshandel wordt daarmee niet per definitie bereikt.

Bestuursrechtelijke maatregelen richten zich op bij overtreding van de Opiumwet betrokken woningen of lokalen, waardoor het beëindigen, opheffen en/of voorkomen van herhaling van de illegale drugshandel kan worden bereikt.

In deze beleidslijn is vastgelegd op welke manier de burgemeester gebruik maakt van de bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet. Argumenten om beleid voor de bestuurlijke handhaving van dit artikel te formuleren zijn:

  • 1.

    De gemeente Maasgouw wordt geconfronteerd met illegale (verkoop)punten van verdovende middelen of productieplaatsen daarvan. De Opiumwet verbiedt in artikel 2 en 3 om verdovende middelen (soft- en harddrugs) te telen, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren alsmede aanwezig te hebben en te vervaardigen.

  • 2.

    Drugshandel, alsmede de aanwezigheid van een illegale hoeveelheid drugs, in woningen, lokalen en/of daarbij behorende erven vormt een ernstige aantasting van de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. De gemeente is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid, het beschermen van de volksgezondheid en van het woon- en leefklimaat van haar inwoners.

  • 3.

    Met de beleidslijn wordt uitvoering gegeven aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang toe te passen indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

  • 4.

    Om bij de handhaving aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit te voldoen is het gewenst om de bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet vast te leggen in lokaal beleid.

  • 5.

    Het beleid sluit aan bij de uitgangspunten van het Hennepconvenant Limburg 2012 en de taak die de burgemeester hierin heeft op het gebied van integrale veiligheid en zijn verantwoordelijkheden in het kader van preventie, signalering, handhaving, hulpverlening en het opwerpen van barrières om te voorkomen dat georganiseerde criminaliteit, criminele organisaties of personen misbruik maken van legale structuren.

  • 6.

    De aanpak van georganiseerde criminaliteit (waaronder drugshandel) is één van de hoogste prioriteiten in de aanpak van onder andere politie, Openbaar Ministerie en gemeenten. Maasgouw heeft dit onderwerp geprioriteerd in het Integraal Veiligheidsplan.

2. JURIDISCHE KADER

Voor de bestuurlijke handhaving van de verboden in de zin van artikel 2 (verbod op aanwezigheid van harddrugs, lijst I) en artikel 3 (verbod op aanwezigheid van softdrugs, lijst II) van de Opiumwet, is in die wet het artikel 13b opgenomen.

Artikel 13b luidt als volgt:

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunde, de geneeskunst, de tandheelkunde of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

3. DOEL

De beleidsregels hebben het volgende doel (niet uitsluitend):

  • a.

    te realiseren dat geconstateerde overtredingen van artikel 13b Opiumwet opgevolgd worden door een reactie die qua intensiteit zo goed mogelijk aansluit bij de aard en de ernst van de overtreding (proportionaliteit en subsidiariteit).

  • b.

    te bewerkstelligen dat er door de gekozen maatregel een einde komt aan de verboden situatie.

  • c.

    te bewerkstelligen dat door de gekozen maatregel het drugspand definitief uit het drugscircuit wordt verwijderd, door de loop uit het drugspand te halen en de bekendheid als verkooppunt bij handelaren, gebruikers en derden te weg te nemen.

  • d.

    te bewerkstelligen dat herhaling van de overtreding wordt voorkomen.

  • e.

    door het treffen van de gekozen maatregel de negatieve effecten en risico’s voor de openbare orde en veiligheid van handel in en het gebruik van drugs zoveel mogelijk te beheersen.

  • f.

    voorkomen dat strafbare feiten plaatsvinden.

  • g.

    bescherming van de volksgezondheid en van het woon- en leefklimaat.

  • h.

    het beschermen van de rechten van anderen door een voor een ieder

    zichtbare sluiting.

  • i.

    kenbaar te maken aan de burger welke maatregelen hij van de overheid kan verwachten na een overtreding van de Opiumwet.

  • j.

    de handhavingsactiviteiten van politie, belastingdienst, openbaar ministerie en gemeente op elkaar af te stemmen en complementair te laten zijn.

4. OMSCHRIJVING EN DEFINITIE VAN BEGRIPPEN

Ter verduidelijking van deze beleidsregel is onderstaand een aantal begrippen gedefinieerd en

omschreven.

  • Drugs: Een middel als bedoeld in lijst I en lijst II behorende bij de Opiumwet.

  • Drugshandel: De verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezigheid van drugs (lijst I en II behorende bij de Opiumwet) in een woning of lokaal en de daarbij behorende erven.

  • Woning: Een voor bewoning gebruikte ruimte. Een woning is te karakteriseren als een van de buitenwereld afgesloten plaats waar iemand, eventueel in een gemeenschappelijke huishouding met andere personen, zijn privaat huiselijk leven leidt of pleegt te leiden. Of een ruimte een woning is, wordt niet alleen bepaald door uiterlijke kenmerken, zoals de bouw en de aanwezigheid van een bed en ander huisraad, maar ook door de daaraan werkelijk gegeven bestemming. Er dient daadwerkelijk gewoond te worden. Of dit het geval is kan onder meer blijken uit de Basisregistratie personen (BRP), de inrichting en het feitelijke gebruik dat van de ruimte wordt gemaakt. De woning hoeft niet in een woonhuis te zijn gelegen. Onder omstandigheden kan ook een hotelkamer of ander recreatieverblijf als woning gelden. Een persoon die incidenteel overnacht in een woning en niet op dit adres in de BRP staat ingeschreven, wordt niet aangemerkt als bewoner. Als er wél sprake is van een bewoner, dan leidt diens tijdelijke afwezigheid, bijvoorbeeld wegens vakantie of opname in een ziekenhuis, er niet toe dat de ruimte het karakter van woning verliest. Niet tot een woning behoren die ruimten die in het geheel niet voor bewoning zijn bestemd en ook niet als zodanig worden gebruikt en die van buitenaf via een eigen ingang kunnen worden betreden. Een voor bewoning bestemde ruimte die niet gebruikt wordt als woning kan aangemerkt worden als een al dan niet voor publiek toegankelijk lokaal en valt daarmee onder het handhavingsbeleid dat voor lokalen geldt. Als er sprake is van een woning waarin kamerverhuur plaatsvindt en de illegale drugs in één van de verhuurde kamers is geconstateerd dan kan een gedeeltelijke sluiting van de woning worden overwogen. Gelet op het feitelijke gebruik ervan kan deze kamer in principe worden aangemerkt als afzonderlijke woning. De beleidslijn is echter om uit te gaan van een gehele sluiting van de woning. Dit met het oog op de doelstelling van Opiumwet 13b, het verwijderen van een drugspand uit het drugscircuit. Doorgaans zal een woning als zodanig en niet (alleen) een zich daarin bevindende specifieke kamer bekend staan als drugspand.

  • Lokaal: Een al dan niet voor publiek toegankelijke ruimte, niet zijnde een woning. Onder de in deze rubriek bedoelde panden vallen de voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven zoals winkels en horecabedrijven en de niet voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven zoals loodsen, magazijnen en andere bedrijfsruimten. Ook kunnen bijvoorbeeld een hotelkamer, andere recreatieverblijven en een kantoor, voor zover zij geen ‘woning’ zijn, onder het begrip lokaal vallen.

  • Erf: Al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

  • Recidive: Een herhaalde overtreding van het bepaalde in artikelen 2 en/of 3 van de Opiumwet binnen een periode van 3 jaar na de laatste overtreding. Hierbij is niet relevant of de laatste overtreding is gegrond op artikel 2 of 3 van de Opiumwet.

5. DAMOCLESBELEID (HANDHAVINGSBELEID ARTIKEL 13B OPIUMWET)

Deze beleidsregel ziet op de bevoegdheid van de burgemeester om over te gaan tot het sluiten van woningen of lokalen met bijbehorende erven, indien er sprake is van verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezig zijn van een middel als bedoeld in lijst I of II behorende bij de Opiumwet vanuit woningen of lokalen en de daarbij behorende erven.

ARTIKEL 1. ALGEMEEN

LID 1.1 BELEIDSUITGANGSPUNT

Als beleidsuitgangspunt wordt als regel gekozen voor het opleggen van een last onder bestuursdwang en niet voor het opleggen van een dwangsom. Een last onder bestuursdwang is een directer middel dat in tegenstelling tot de dwangsom binnen een concreet gesteld begunstigingstermijn tot feitelijke beëindiging van de overtreding leidt. Hiermee wordt tevens voorkomen dat betrokkenen in de gelegenheid worden gesteld een financiële belangenafweging te maken.

LID 1.2 SLUITING WONING/LOKAAL

Bij het opleggen van een last onder bestuursdwang wordt in principe gekozen voor sluiting van de woning/het lokaal. Dit moet als de meest effectieve maatregel worden beschouwd om de met de Opiumwet strijdige situatie te doen beëindigen en herhaling ervan te voorkomen. Bij wijze van uitzondering kan in concrete gevallen, waar het middel van sluiting niet adequaat of niet evenredig is, bekeken worden welke andere bestuursrechtelijke maatregel dient te worden toegepast.

LID 1.3 SLUITINGSBEVOEGDHEID

De sluitingsbevoegdheid van de burgemeester op basis van artikel 13b Opiumwet en de overige daarmee samenhangende maatregelen kan uitsluitend toepassing krijgen op basis van schriftelijke bewijsstukken.

LID 1.4 SLUITING

Onder het sluiten van het pand wordt in ieder geval het volgende verstaan:

  • 1.

    het afsluiten van het pand door de betrokkene door ramen en deuren te sluiten en gesloten te houden;

  • 2.

    ingeval van een lokaal, het door de betrokkene eventueel verwijderen van aanduidingen op, aan, in en over het pand, waaruit kan blijken dat het pand (voor publiek) geopend is;

  • 3.

    het door de gemeente aanbrengen van stickers/aankondigingen en/of raamborden op de verdieping op/aan het pand dat het is gesloten wegens het overtreden van artikel 13b Opiumwet;

  • 4.

    het ontoegankelijk maken voor het publiek van de woning/het lokaal.

De betrokkene krijgt in de last tot toepassing van bestuursdwang eerst zelf de gelegenheid om over te gaan tot sluiting van het drugspand. Hiertoe wordt hem in principe een begunstigingstermijn geboden van maximaal 72 uur.

Bij lokalen geldt dat binnen het eerste uur van deze 72 uur de klanten uit de inrichting dienen te worden verwijderd. Als binnen die termijn door de betrokkene geen sluiting heeft plaatsgevonden of wordt na de sluiting, zonder toestemming van het bevoegde gezag alsnog het drugspand betreden, dan kan de burgemeester onder toepassing van bestuursdwang de sloten van het drugspand vervangen. Het doorbreken van de door de burgemeester aangebrachte verzegeling en/of het daarna betreden van het gesloten pand levert een strafbaarheid op (artikel 2:31 APV), tenzij sprake is van een rechtmatig verkregen ontheffing van de burgemeester.

LID 1.5 INSCHRIJVING KADASTER

De beleidsregel is gerelateerd aan de locatie. Dat betekent dat een opgelegde bestuurlijke maatregel tevens werkt voor rechtsopvolgers. Een besluit tot toepassing van bestuursdwang ingevolge artikel 13b van de Opiumwet is een beperkingsbesluit dat valt onder de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

De burgemeester zal op grond van deze wet een besluit tot sluiting zo spoedig mogelijk inschrijven in de openbare registers, zoals bedoeld in 3:16 BW.

LID 1.6 KOSTEN

Op grond van artikel 5:25 Algemene wet bestuursrecht worden de kosten voor het toepassen van de bestuursdwang verhaald op de overtreder. De overtreder is degene die de overtreding van artikel 13b Opiumwet pleegt of medepleegt (conform artikel 5:1 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht). Eventuele kosten die gepaard gaan met de (tijdelijke) huisvesting van (huis)dieren door de gemeente vallen hier ook onder.

LID 1.7 ZIENSWIJZEN

  • 1.

    Ingevolge artikel 4:8 Awb worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen. Belanghebbende(n) krijg(en) hiervoor een termijn van 7 dagen. Hiervan kan, op grond van artikel 4:11 Awb, worden afgezien indien vereiste spoed zich daartegen verzet.

  • 2.

    Van het geen staat weergegeven onder 1. kan op grond van artikel 4:11 Awb worden afgezien, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet. Afhankelijk van de aard en ernst van de feiten kan spoedshalve bestuursdwang worden toegepast en hoeft geen termijn voor het indienen van zienswijzen te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.

LID 1.8 PROPORTIONALITEIT EN SUBSIDIARITEIT

In het kader van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit wordt door middel van een handhavingsarrangement opgetreden. Het voeren van een beleid waarin direct tot sluiting wordt overgegaan, is redelijk indien gemotiveerd wordt waarom de betreffende sluiting proportioneel en subsidiair is.

Mocht sluiting in voorkomend geval niet proportioneel en subsidiair worden geacht dan wordt bezien of volstaan, kan worden met een minder ingrijpende bestuurlijke maatregel, waaronder (niet-limitatief) het geven van een waarschuwing (al dan niet met een voorwaarde die strekt tot periodieke controles) of het voorwaardelijk nemen van een sluitingsbesluit met daaraan verbonden een in redelijkheid vast te stellen proeftijd.

De burgemeester dient aan degene(n) aan wie de gekozen maatregel wordt bekend gemaakt de motivering daarvan duidelijk en schriftelijk mede te delen.

Bij deze motivering betrekt de burgemeester in ieder geval de duur van de sluiting in relatie tot:

  • 1.

    de bestemming van het pand

  • 2.

    de zwaarte van de overtreding

  • 3.

    herhaling

  • 4.

    duur van de overtreding.

LID 1.9 AFWIJKINGSBEVOEGDHEID

De bestuurlijke maatregelen zijn in dit beleid weergegeven. In beginsel wordt er overeenkomstig dit beleid besloten.

De burgemeester kan op basis van feiten en omstandigheden in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de maatregelen zoals deze zijn vastgesteld in het onderhavige beleid (artikel 4:84 Awb, de zgn. inherente afwijkingsbevoegdheid). Ook indien niet dezelfde overtreding voor de 2e of 3e keer is begaan, maar een overtreding uit een andere categorie, kan er aanleiding zijn van dit beleid af te wijken. Dit kan ook betekenen dat bijvoorbeeld bij zeer ernstige overtredingen een stap wordt overgeslagen of voor een langere periode wordt gesloten. Relevante indicatoren voor bepalen zwaarte sanctie. De navolgende (niet uitsluitend) indicatoren zijn betrokken bij het bepalen van de zwaarte voor de op te leggen sancties:

  • de hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet (dit zal in ieder geval een als handelshoeveelheid aan te merken hoeveelheid moeten zijn)

  • de vraag of sprake is van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en lijst II Opiumwet

  • de vraag of sprake is van één of meer (vuur)wapens/verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie

  • (andere) signalen die duiden op beroeps- of bedrijfsmatigheid, zoals de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal, grote som(men) (handels)geld, een weegschaal, assimilatielampen, een tabletteermachine (productie van pillen) e.d.

  • de mate van brandgevaar en/of ander gevaar voor de omgeving; de mate van risico voor omwonenden

  • de mate van overlast en de effecten op de omgeving

  • de vraag of sprake is van gewelds- of andere openbare orde delicten

  • de vraag of sprake is van recidive, ook in relatie tot eerdere voorbereidingshandelingen

  • het bestaan van een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkene(n) verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij moet met name gedacht worden aan antecedenten t.a.v. de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernieling of diefstal e.d. kunnen een rol spelen)

  • de mate waarin het pand/de ruimte bekend staat als drugsadres

  • de mate waarin het pand/de ruimte betrokken is bij de drugshandel in georganiseerd verband

  • de aannemelijkheid dat behalve het pand of het daarbij behorende erf nog één of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel in georganiseerd verband.

LID 1.10 OMSCHRIJVING

Met betrekking tot de omschrijving van het ‘verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben’ van verdovende middelen volgt uit het woord ‘daartoe’ dat de enkele aanwezigheid van verdovende middelen, waaronder hennep in al zijn verschijningsvormen, ten behoeve van verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft tot sluiting. Ten einde een last onder bestuursdwang te kunnen opleggen is het niet vereist dat de verdovende middelen daadwerkelijk zijn verhandeld.

LID 1.11 SLUITING BIJ HUUR

Een wijziging in de huursituatie wordt in beginsel als niet ter zake doende beschouwd indien deze wordt aangebracht nadat het voornemen tot op opleggen van een last onder bestuursdwang is uitgegaan. De ratio hierachter is dat de verhuurder niet met het plaatsen van andere huurders onder de genoemde last kan uitkomen. Het is immers op dat moment nog steeds noodzakelijk de loop van een dergelijk pand af te halen, het enkel plaatsen van nieuwe huurders leidt niet tot het voorkomen van herhaling van een met de Opiumwet strijdige situatie.

Criminelen misbruiken en/of gebruiken woningen en/of lokalen voor de illegale productie, verwerking en verkoop van soft- en harddrugs. Daarbij maken zij gebruik van woningen of lokalen van particuliere (bonafide) eigenaren of woningen van woningcorporaties. De burgemeester vindt het belangrijk dat particuliere verhuurders en woningcorporaties actief toezicht houden op de door hen verhuurde woningen en lokalen. De burgemeester wil in deze context graag gezamenlijk optreden. Daarom wordt voor particuliere eigenaren en woningcorporaties die zelf een concrete melding hebben gemaakt van drugsactiviteiten in een door hen verhuurde woning of lokaal een uitzondering gemaakt op de uitgangspunten van de toepassing van deze beleidsregels.

ARTIKEL 2. HANDHAVINGSARRANGEMENT

LID 2.1 UITGANGSPUNT

Uitgangspunt is dat bij een overtreding van de Opiumwet met toepassing van artikel 13b van deze wet direct wordt overgegaan tot toepassing van bestuursdwang. Dit leidt tot sluiting van het drugspand. Is sprake van een woning, dan kan uitsluitend bij een eerste overtreding een waarschuwing worden overwogen. Dit geldt alléén als sprake is van minder ernstige gevallen. In ernstige gevallen wordt geen waarschuwing gegeven en wordt direct overgegaan tot sluiting van de woning. Hiermee wordt recht gedaan aan artikel 8 EVRM 1 . Bij een lokaal wordt in principe altijd bestuursdwang toegepast.

LID 2.2 VOORBEREIDINGSHANDELINGEN

Als sprake is van handelingen zoals omschreven in artikel 11a van de Opiumwet wordt volstaan met een waarschuwing. Hier valt tevens onder het aantreffen van hennepplantages in opbouw, plantages die gereed zijn zonder planten, geoogste plantages of hennepdrogerijen waar enkel nog gruis aanwezig is in/bij een woning. Indien vervolgens binnen 3 jaar op hetzelfde adres wel daadwerkelijk soft- of harddrugs wordt aangetroffen, dan volgt een tijdelijke sluiting.

LID 2.3 REIKWIJDTE/EIGEN GEBRUIK

Bij de beoordeling of bestuursdwang wordt toegepast in het kader van artikel 13b Opiumwet moet in ieder geval sprake zijn van het verkopen, verstrekken of afleveren dan wel het daartoe aanwezig zijn van drugs. De hoeveelheid van de in een drugspand kan indiceren dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn. In deze beleidsregel wordt hiertoe aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria 2 .

Volgens deze criteria worden een hoeveelheid harddrugs van:

  • maximaal 0,5 gram (zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend in grammen uitgedrukte hoeveelheden cocaïne, heroïne, amfetamine (speed), MDMA (XTC) of andere stof van lijst I), of;

  • maximaal 1 pil, tablet, ampul (zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend in hoeveelheid pillen uitgedrukte hoeveelheden MDMA (XTC), amfetamine (speed) of andere stof van lijst I), of;

  • maximaal 5 milliliter (zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend in milliliters uitgedrukte hoeveelheden GHB of andere stof van lijst I);

en een hoeveelheid softdrugs van:

  • maximaal 5 planten of

  • maximaal 5 gram

als hoeveelheden voor eigen gebruik aangemerkt.

LID 2.4 HANDELSHOEVEELHEID

Worden de hoeveelheden voor eigen gebruik overschreden, dan wordt aangenomen dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en kan artikel 13b Opiumwet worden toegepast. Bij een hoeveelheid softdrugs in een pand van:

  • meer dan 5 planten maar minder dan 15 planten, of;

  • meer dan 5 gram maar minder dan 150 gram

en een hoeveelheid harddrugs in een pand van:

  • meer dan 0,5 gram maar minder dan 1 gram, of;

  • meer dan 1 maar minder dan 5 pillen, of;

  • meer dan 5 milliliter maar minder dan 10 milliliter;

wordt een nadere belangenafweging verricht en wordt, vanuit het oogpunt van proportionaliteit en evenredigheid, bezien welke bestuurlijke maatregel voor dat specifieke geval passend is.

LID 2.5 ERNSTIG GEVAL SOFTDRUGS

Vanuit het oogpunt van de proportionaliteit en evenredigheid zal onder toepassing van bestuursdwang in ieder geval tot directe sluiting van een drugspand worden overgegaan in ernstige gevallen.

Een ernstig geval wordt op grond van deze beleidsregel in ieder geval aangenomen ingeval van een aangetroffen hoeveelheid van meer of gelijk aan 15 hennepstekjes of planten. In dat geval wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt. Er is dan geen sprake van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Bij hennepknipperijen, drogerijen en buitenteelt is doorgaans sprake van een hoeveelheid van meer dan 150 gram hennep of hasjiesj.

Ook bij een hoeveelheid van 150 gram of meer hennep of hasjiesj wordt een ernstig geval van drugshandel aangenomen. Dit, de aanwezigheid van meer of gelijk aan 15 planten of meer of gelijk aan 150 gram softdrugs, wordt in deze beleidsregel in ieder geval beschouwd als hoeveelheid drugs die aanwezig is voor de verkoop, aflevering of verstrekking in de zin van artikel 13b Opiumwet. Bij deze hoeveelheden wordt in beginsel direct overgegaan tot toepassing van bestuursdwang.

LID 2.6 ERNSTIG GEVAL HARDDRUGS

Vanuit het oogpunt van de proportionaliteit en evenredigheid zal onder toepassing van bestuursdwang in ieder geval tot directe sluiting van een drugspand worden overgegaan in ernstige gevallen. Een ernstig geval wordt op grond van deze beleidsregel in ieder geval aangenomen ingeval van een aangetroffen hoeveelheid van:

  • groter of gelijk aan 1 gram, of;

  • groter of gelijk aan 6 pillen, of;

  • groter of gelijk aan 10 milliliter.

Bij deze hoeveelheden wordt in beginsel direct overgegaan tot toepassing van bestuursdwang.

LID 2.7 CATEGORIEËN IN BELEID

Het beleid betreffende de bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet is onderverdeeld in de volgende categorieën:

  • 1.

    Woningen en bijbehorende erven: de drugshandel in woningen dan wel bij de woningen behorende erven.

  • 2.

    Lokalen en bijbehorende erven: de drugshandel in (al dan niet voor het publiek opengestelde) lokalen dan wel bij zodanige lokalen behorende erven.

In het geval dat zich een combinatie voordoet van woning en lokaal (zoals bijvoorbeeld wanneer sprake is van een horecazaak met bovenwoning) wordt, in het geval een handelshoeveelheid verdovende middelen in beide wordt aangetroffen dan wel wanneer tussen woning en lokaal een duidelijke samenhang bestaat (bijvoorbeeld door middel van de stroom- of watervoorziening) in beginsel voor iedere afzonderlijke categorie het in deze beleidsregel opgenomen handhavingsarrangement toegepast.

LID 2.8 WONINGEN EN DAARBIJ BEHORENDE ERVEN

Doordat de sluiting van woningen zwaarder ingrijpt op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene(n) dan de sluiting van lokalen is onderscheid gemaakt tussen woningen en lokalen. De essentie ligt daarin dat er in de bewoonde woningen sprake is van het hebben van woongenot en de daaraan sterk gerelateerde persoonlijke levenssfeer.

Dit vergt een striktere afweging van het belang bij bescherming van die persoonlijke levenssfeer ten opzichte van het algemene belang bij handhaving op basis van artikel 13b Opiumwet. Hierdoor kan onder omstandigheden eerst een waarschuwing zijn aangewezen, alvorens bestuursdwang toe te passen. Er is tevens onderscheid gemaakt tussen de drugshandel in softdrugs en drugshandel in harddrugs.

LID 2.9 DE SLUITINGSTERMIJNEN BIJ WONINGEN EN BIJBEHORENDE ERVEN

In onderstaande overzicht zijn de bestuurlijke maatregelen weergeven die worden getroffen als in woningen en bijbehorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs) met een handelshoeveelheid van meer of gelijk aan 150 gram en/of meer of gelijk aan 15 hennepstekjes of planten.

Ook zijn in onderstaand overzicht de bestuurlijke maatregelen weergeven die worden getroffen als in woningen en bijbehorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) met een handelshoeveelheid van meer of gelijk dan 1 gram.

Woningen en bijbehorende erven

 

Overtreding

 

1e constatering

 2econstatering

(binnen 3 jaar)***

 3 constatering

(binnen 3 jaar)***

Softdrugs* 

3 maanden sluiting

Softdrugs:

6 maanden sluiting

Softdrugs:

sluiting voor onbepaalde tijd

Harddrugs:

12 maanden sluiting

Soft- of harddrugs: sluiting voor onbepaalde tijd

Harddrugs**

6 maanden sluiting

Harddrugs:

12 maanden sluiting

Harddrugs:

sluiting voor onbepaalde tijd

Softdrugs:

6 maanden sluiting

Soft- of harddrugs:

sluiting voor onbepaalde tijd

*Aanwezigheid van softdrugs met een handelshoeveelheid van ≥ 150 gram en/of ≥ 15 hennepstekjes of planten

**Aanwezigheid van harddrugs met een handelshoeveelheid van ≥ 1 gram, of ≥ 6 pillen, of ≥ 10 milliliter

***Binnen drie jaar na de vorige constatering. Concreet: maatregel volgt wanneer de 2e constatering zich voordoet binnen 3 jaar na de 1e constatering, maatregel volgt wanneer de 3e constatering zich voordoet binnen 3 jaar na de 2e constatering.

In principe wordt bij een 1e constatering bij het aantreffen van een hoeveelheid softdrugs van minder dan 15 planten of minder dan 150 gram softdrugs in woningen en bijbehorende erven aangenomen dat sprake is van een minder ernstig geval en volstaan met een waarschuwing.

In principe wordt bij een 1e constatering bij het aantreffen van een hoeveelheid van meer dan 0,5 maar minder dan 1 gram dan wel meer dan 1 maar minder dan 6 pillen dan wel meer dan 5 milliliter maar minder dan 10 milliliter harddrugs in woningen en bijbehorende erven aangenomen dat sprake is van een minder ernstig geval en volstaan met een waarschuwing.

LID 2.10 RECIDIVE

Indien er sprake is van recidive telt voor het toe te passen handhavingsarrangement de laatst hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen en of het desbetreffende middel voorkomt op lijst I of lijst II. Indien, al dan niet uit oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit c.q. met toepassing van artikel 4:84 Awb, bij de eerste overtreding is volstaan met een waarschuwing, wordt bij recidive het handhavingsarrangement behorende bij de tweede overtreding toegepast.

LID 2.11 LOKALEN EN BIJBEHORENDE ERVEN

Drugshandel in lokalen en daarbij behorende erven vormt eveneens een ernstige aantasting van de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. Daarbij legt een illegaal verkooppunt en/of de illegale aanwezigheid van drugs een zware druk op de omgeving. Zeker in woongebieden wordt de aanwezigheid daarvan als zeer belastend ervaren. Illegale verkooppunten (de drugshandel zoals eerder is gedefinieerd) vormen een bedreiging voor de sociale veiligheid in de buurt en leiden vaak tot verloedering van het straatbeeld. Ook bij lokalen en daarbij behorende erven is onderscheid gemaakt tussen de drugshandel in softdrugs en drugshandel in harddrugs.

LID 2.12 DE SLUITINGSTERMIJNEN BIJ LOKALEN EN BIJBEHORENDE ERVEN

In onderstaand overzicht zijn de bestuursrechtelijke maatregelen weergegeven die worden getroffen als in lokalen en bijbehorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs) met een handelshoeveelheid van meer of gelijk aan 150 gram en/of meer of gelijk aan 15 hennepstekjes of planten.

Ook zijn in onderstaand overzicht de bestuursrechtelijke maatregelen weergegeven die worden getroffen als in lokalen en bijbehorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) met een handelshoeveelheid van meer of gelijk aan 1,5 gram.

Wordt bij een 1e constatering meer dan 0,5 maar minder dan 1,5 gram dan wel meer dan 1 maar minder dan 10 pillen dan wel meer dan 5 milliliter maar minder dan 15 milliliter harddrugs harddrugs in lokalen en bijbehorende erven aangetroffen, dan wordt overwogen of met een minder ingrijpende bestuurlijke maatregel kan worden volstaan.

Lokalen en bijbehorende erven

 

Overtreding 

 

1e constatering

 2econstatering

(binnen 3 jaar)***

 3 constatering

(binnen 3 jaar)***

Softdrugs*

6 maanden sluiting

 Softdrugs:

12 maanden sluiting

Softdrugs:

sluiting voor onbepaalde tijd

Harddrugs:

24 maanden sluiting

Soft- of harddrugs:

sluiting voor onbepaalde tijd

Harddrugs**

12 maanden sluiting

 Harddrugs:

24 maanden sluiting

Harddrugs:

sluiting voor onbepaalde tijd

Softdrugs:

24 maanden sluiting

Soft- of harddrugs:

sluiting voor onbepaalde tijd

*Aanwezigheid van softdrugs met een handelshoeveelheid van ≥ 150 gram en/of ≥ 15 hennepstekjes of planten

**Aanwezigheid van harddrugs met een handelshoeveelheid van ≥ 1 gram, of ≥ 6 pillen, of ≥ 10 milliliter

***Binnen twee jaar na de vorige constatering. Concreet: maatregel volgt wanneer de 2e constatering zich voordoet binnen 3 jaar na de 1e constatering, maatregel volgt wanneer de 3e constatering zich voordoet binnen 3 jaar na de 2e constatering.

LID 2.13 RECIDIVE

Als er sprake is van recidive telt voor het toe te passen handhavingsarrangement de laatst hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen en of het desbetreffende middel voorkomt op lijst I of lijst II. Als, al dan niet uit oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit eventueel met toepassing van artikel 4:84 Awb, bij de eerste overtreding is volstaan met een waarschuwing, wordt bij recidive het handhavingsarrangement behorende bij de tweede overtreding toegepast.

LID 2.14 INWERKINGTREDING EN OVERGANGSRECHT

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking de dag na publicatie van de bekendmaking van het besluit tot vaststelling.

  • 2.

    Deze beleidsregel treedt in de plaats van de op 12 maart 2012 vastgestelde beleidsregel. Het voorgaande met inachtneming van het in lid 3 bepaalde.

  • 3.

    Handhavingsprocedures met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet die zijn opgestart (in de zin dat voorafgaand aan het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregel een voornemen tot handhavend optreden is verzonden zonder dat hierover besluitvorming heeft plaatsgevonden) ten tijde van de geldigheid van de op 12 maart 2012 vastgestelde beleidsregel en bijbehorende handhavingsarrangementen, worden voorgezet op basis van deze nieuwe beleidsregel en de daarin opgenomen handhavingsarrangementen.

LID 2.14 CITEERTITEL

Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Damoclesbeleid Maasgouw 2017’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 12 juli 2017.
De burgemeester van Maasgouw,
S.H.M. Strous

Noot
1

Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven

Noot
2

Aanwijzing Opiumwet en Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrugs (2015R018)