Regeling vervallen per 14-12-2018

Beleidsregel toepassing Wet Bibob Noord-Brabant

Geldend van 12-02-2015 t/m 13-12-2018

Intitulé

Beleidsregel toepassing Wet Bibob Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 25 november 2010 de Beleidsregels toepassing Wet BIBOB met betrekking tot omgevingsvergunningen Noord-Brabant 2010 hebben vastgesteld, waarin zij de wijze hebben vastgelegd waarop zij van de bevoegdheid tot toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur bij omgevingsvergunningen gebruik zullen maken;

Overwegende dat op 1 juli 2013 de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob in werking is getreden en de provincie Noord-Brabant de Wet Bibob toepast en wetswijzigingen volgt;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten hebben besloten om de Wet Bibob tevens te gaan toepassen op beschikkingen ter zake van een subsidie, op omgevingsvergunningen voor bouwwerken en op aanbestedingen van overheidsopdrachten;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op basis van de opgedane ervaringen bij het toepassen van de Wet Bibob tot aanpassing, alsmede tot uitbreiding van hun beleid bij de toepassing van de Wet Bibob, over willen gaan;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten gezien de omvang van de voorgenomen wijzigingen hebben besloten om de huidige beleidsregel geheel te vervangen door een nieuwe beleidsregel;

 

 

Besluiten vast te stellen de volgende beleidsregel:  

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1 In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      eigen onderzoek: onderzoek waarbij Gedeputeerde Staten beoordelen of er redenen aanwezig zijn om in een concreet geval de wet toe te passen;

    • b.

      RIEC-samenwerkingsverband: regionaal samenwerkingsverband voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit waaraan Gedeputeerde Staten deelnemen;

    • c.

      Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • d.

      wet: Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 2 Daar waar in deze beleidsregel wordt gesproken over ‘Gedeputeerde Staten’ wordt daaronder tevens begrepen: Gedeputeerde Staten handelend namens de provincie Noord-Brabant als rechtspersoon.  

Paragraaf 2 Omgevingsvergunningen

Artikel 2 Aanleiding eigen onderzoek

Gedeputeerde Staten kunnen bij een omgevingsvergunning of bij een aanvraag om omgevingsvergunning in ieder geval een eigen onderzoek uitvoeren indien wordt voldaan aan één of meer van de volgende voorwaarden:

  • a.

    de officier van justitie wijst Gedeputeerde Staten overeenkomstig artikel 26 van de wet op de mogelijkheid het Landelijk Bureau Bibob om een advies te vragen;

  • b.

    aan de betrokkene is in de laatste vijf jaar een handhavingsbeschikking opgelegd;

  • c.

    Gedeputeerde Staten passen de wet toe of hebben de wet toegepast in een andere procedure, waarbij sprake was van dezelfde betrokkene of dezelfde natuurlijk persoon of rechtspersoon die in relatie staat tot de betrokkene als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de wet;

  • d.

    een ander bestuursorgaan of een andere rechtspersoon met overheidstaak past de wet toe of heeft de wet toegepast in een andere procedure, waarbij sprake was van dezelfde betrokkene of dezelfde natuurlijk persoon of rechtspersoon die in relatie staat tot de betrokkene als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de wet;

  • e.

    handhavingsinformatie, strafrechtelijke informatie, informatie van één of meer partners in een RIEC-samenwerkingsverband of andere indicaties geven aanleiding tot een eigen onderzoek.

     

Artikel 3 Aanleiding eigen onderzoek bij een aanvraag

  • 1 Onverminderd artikel 2 voeren Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek uit bij een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, aanhef en eerste lid, onderdeel e, van de Wabo welke valt onder één van de volgende categorieën van onderdeel C van bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht:

    • a.

      categorie 3.5;

    • b.

      categorie 7.4;

    • c.

      categorie 8.2, onder a;

    • d.

      categorie 9.3, onder d, e, of f;

    • e.

      categorie 11.3, onder a, 11.3, onder b, 11.3, onder c, sub 1, 2, 3, of 5, of 11.3 onder j;

    • f.

      categorie 13.3 onder b, of c;

    • g.

      categorie 16.3, onder b;

    • h.

      categorie 27.3; of

    • i.

      categorie 28.4, 28.5 of 28.6.

  • 2 Onverminderd artikel 2 kunnen Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek uitvoeren bij een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van de Wabo voor een bouwwerk waarbij sprake is van bedrijfsmatige activiteiten welke vallen onder één van de categorieën, bedoeld in lid 1, en de bouwsom volgens berekening van Gedeputeerde Staten meer bedraagt dan € 50.000 exclusief BTW.

     

Artikel 4 Gevolgen eigen onderzoek bij een aanvraag

  • 1 De uitkomst van een eigen onderzoek bij een aanvraag om omgevingsvergunning kan voor Gedeputeerde Staten aanleiding zijn om:

    • a.

      een omgevingsvergunning te weigeren; of

    • b.

      voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning, gericht op het wegnemen of het beperken van het gevaar, bedoeld in artikel 3, eerste of zevende lid, van de wet.

  • 2 Alvorens Gedeputeerde Staten een beslissing nemen als bedoeld in het eerste lid, vragen zij advies aan bij het Landelijke Bureau Bibob, tenzij de noodzaak daartoe naar hun oordeel ontbreekt.

     

Artikel 5 Aanleiding eigen onderzoek bij een verleende omgevingsvergunning

Onverminderd artikel 2 voeren Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek uit bij een reeds verleende omgevingsvergunning, indien:

  • a.

    het een inrichting betreft welke valt onder één van de categorieën, bedoeld in artikel 3, eerste lid, en:

    • 1°.

      de inrichting is overgedragen aan een ander natuurlijk persoon of een andere rechtspersoon; of

    • 2°.

      de rechtspersoon waaraan de vergunning is verleend is geheel of ten dele in handen gekomen van een andere eigenaar;

  • b.

    zij een eigen onderzoek bij de aanvraag om de omgevingsvergunning niet volledig hebben kunnen afronden omdat op dat moment nog niet alle benodigde gegevens voor een dergelijk onderzoek aan de zijde van de aanvrager beschikbaar waren en deze gegevens alsnog beschikbaar blijken te zijn gekomen.

     

Artikel 6 Gevolgen eigen onderzoek bij een verleende omgevingsvergunning

  • 1 De uitkomst van een eigen onderzoek als bedoeld in artikel 3 of 5, kan voor Gedeputeerde Staten aanleiding zijn om:

    • a.

      een reeds verleende omgevingsvergunning in te trekken; of

    • b.

      extra voorschriften te verbinden aan een reeds verleende omgevingsvergunning, gericht op het wegnemen of het beperken van het gevaar, bedoeld in artikel 3, eerste en zevende lid, van de wet.

  • 2 Alvorens Gedeputeerde Staten een beslissing nemen als bedoeld in het eerste lid, vragen zij advies aan bij het Landelijke Bureau Bibob, tenzij de noodzaak daartoe naar hun oordeel ontbreekt.

      

Paragraaf 3 Subsidies

Artikel 7 Aanleiding eigen onderzoek

Gedeputeerde Staten kunnen bij een subsidiebeschikking of bij een aanvraag om subsidiebeschikking in ieder geval een eigen onderzoek uitvoeren indien wordt voldaan aan één of meer van de volgende voorwaarden:

  • a.

    de officier van justitie wijst Gedeputeerde Staten overeenkomstig artikel 26 van de wet op de mogelijkheid het Landelijk Bureau Bibob om een advies te vragen;

  • b.

    aan de betrokkene is in de laatste vijf jaar een handhavingsbeschikking opgelegd;

  • c.

    Gedeputeerde Staten passen de wet toe of hebben de wet toegepast in een andere procedure, waarbij sprake was van dezelfde betrokkene of dezelfde natuurlijk persoon of rechtspersoon die in relatie staat tot de betrokkene als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de wet;

  • d.

    een ander bestuursorgaan of een andere rechtspersoon met overheidstaak past de wet toe of heeft de wet toegepast in een andere procedure, waarbij sprake was van dezelfde betrokkene of dezelfde natuurlijk persoon of rechtspersoon die in relatie staat tot de betrokkene als bedoeld in

  • artikel 3, vierde lid, van de wet;

  • e.

    handhavingsinformatie, strafrechtelijke informatie, informatie van één of meer partners in een RIEC-samenwerkingsverband of andere indicaties geven aanleiding tot een eigen onderzoek.

     

Artikel 8 Aanleiding eigen onderzoek bij een aanvraag

Onverminderd artikel 7 voeren Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek uit bij een aanvraag om subsidiebeschikking door of ten behoeve van een natuurlijk persoon of rechtspersoon die behoort tot één of meer van de risicocategorieën, bedoeld in bijlage 1.

Artikel 9 Gevolgen eigen onderzoek bij een aanvraag

  • 1 De uitkomst van een eigen onderzoek bij een aanvraag om subsidiebeschikking kan voor Gedeputeerde Staten aanleiding zijn om:

    • a.

      een subsidiebeschikking te weigeren;

    • b.

      de subsidie op een lager bedrag vast te stellen; of

    • c.

      aan de beschikking voorschriften te verbinden, gericht op het wegnemen of het beperken van het gevaar, bedoeld in artikel 3, eerste of zevende lid, van de wet.

  • 2 Alvorens Gedeputeerde Staten een beslissing nemen als bedoeld in het eerste lid, vragen zij advies aan bij het Landelijke Bureau Bibob, tenzij de noodzaak daartoe naar hun oordeel ontbreekt.

Artikel 10 Aanleiding eigen onderzoek bij een verleende subsidie

Onverminderd artikel 7 voeren Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek uit bij een reeds verleende subsidie indien:

  • a.

    deze subsidie is verleend aan of ten behoeve van een rechtspersoon die:

    • 1°.

      behoort tot één van de risicocategorieën, bedoeld in bijlage 1; en

    • 2°.

      voor subsidievaststelling geheel of ten dele in handen van een andere eigenaar is gekomen;

  • b.

    zij een eigen onderzoek bij de aanvraag om subsidiebeschikking niet volledig hebben kunnen afronden omdat op dat moment nog niet alle benodigde gegevens voor een dergelijk onderzoek aan de zijde van de aanvrager beschikbaar waren en deze gegevens alsnog beschikbaar blijken te zijn gekomen.

     

Artikel 11 Gevolgen eigen onderzoek bij een verleende subsidie

  • 1 De uitkomst van een eigen onderzoek bij een reeds verleende subsidiebeschikking kan voor Gedeputeerde Staten aanleiding zijn om:

    • a.

      een reeds verleende subsidie in te trekken;

    • b.

      de subsidie op een lager bedrag vast te stellen dan bij de verlening is bepaald; of

    • c.

      de subsidie op een andere manier te wijzigen ten nadele van de ontvanger.

  • 2 Alvorens Gedeputeerde Staten een beslissing nemen als bedoeld in het eerste lid, vragen zij advies aan bij het Landelijke Bureau Bibob, tenzij de noodzaak daartoe naar hun oordeel ontbreekt.  

Paragraaf 4 Overheidsopdrachten

Artikel 12 Aanleiding eigen onderzoek

Gedeputeerde Staten kunnen een eigen onderzoek uitvoeren bij de gunning van overheidsopdrachten binnen de sectoren milieu, informatie- en communicatietechnologie en bouw.

Artikel 13 Gevolgen eigen onderzoek

  • 1 De uitkomst van een eigen onderzoek bij de gunning van een overheidsopdracht kan voor Gedeputeerde Staten aanleiding zijn om een gegadigde/inschrijver van een opdracht uit te sluiten, om in de overeenkomst inzake de gunning van een overheidsopdracht nadere, al dan niet ontbindende, voorwaarden op te nemen of om als voorwaarde op te nemen dat onderaannemers niet zonder toestemming van Gedeputeerde Staten worden gecontracteerd.

  • 2 Alvorens Gedeputeerde Staten een beslissing nemen als bedoeld in het eerste lid, vragen zij advies aan bij het Landelijke Bureau Bibob, tenzij de noodzaak daartoe naar hun oordeel ontbreekt.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, ook in de overeenkomst opnemen, indien wordt voldaan aan één of meer van de volgende voorwaarden:

    • a.

      Gedeputeerde Staten hebben het eigen onderzoek nog niet of niet volledig afgerond op het moment van het sluiten van de overeenkomst;

    • b.

      het eigen onderzoek van Gedeputeerde Staten heeft geleid tot het aanvragen van een advies bij het Landelijk Bureau Bibob, maar dit advies is nog niet ontvangen of de procedure tot het verwerken van het advies is door Gedeputeerde Staten nog niet afgerond;

    • c.

      er zijn aanwijzingen dat de gegadigde/inschrijver waarmee de overeenkomst wordt aangegaan binnen de looptijd van de opdracht geheel of ten dele in handen komt van een andere eigenaar.

Paragraaf 5 Overige bepalingen

Artikel 14 Strafbaar feit ter verkrijging van een beschikking

  • 1 Indien daarvoor indicaties zijn, beoordelen Gedeputeerde Staten bij een aanvraag om een beschikking of een reeds verleende beschikking, of er feiten en omstandigheden zijn die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde of reeds verleende beschikking een strafbaar feit is gepleegd.

  • 2 De uitkomst van een eigen onderzoek als bedoeld in het eerste lid kan voor Gedeputeerde Staten aanleiding zijn om een aangevraagde beschikking te weigeren of een verleende beschikking in te trekken.

  • 3 Alvorens Gedeputeerde Staten een beslissing nemen als bedoeld in het tweede lid, vragen zij advies aan bij het Landelijke Bureau Bibob, tenzij de noodzaak daartoe naar hun oordeel ontbreekt.

     

Artikel 15 Achterwege laten eigen onderzoek

Gedeputeerde Staten voeren geen eigen onderzoek uit in geval van:

  • a.

    een beschikking die is aangevraagd door of verleend is aan een overheidsdienst;

  • b.

    een beschikking die is aangevraagd door of verleend is aan Staatsbosbeheer, de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland of een van de twaalf provinciale Landschappen;

  • c.

    een omgevingsvergunning die is overgedragen aan een overheidsdienst;

  • d.

    een omgevingsvergunning die is overgedragen aan Staatsbosbeheer, de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland of een van de twaalf provinciale Landschappen;

  • e.

    de gunning van een overheidsopdracht aan een rechtspersoon met een overheidstaak; of

  • f.

    de gunning van een overheidsopdracht aan Staatsbosbeheer, de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland of een van de twaalf provinciale Landschappen.

     

Artikel 16 Beperkt eigen onderzoek

  • 1 Indien Gedeputeerde Staten eerder een eigen onderzoek naar een persoon of een rechtspersoon hebben uitgevoerd en dit onderzoek is minder dan twee jaar geleden afgerond zonder dat dit toepassing van de Wet Bibob tot gevolg heeft gehad, voeren Gedeputeerde Staten geen volledig eigen onderzoek, maar een beperkt eigen onderzoek uit.

  • 2 Een beperkt eigen onderzoek als bedoeld in het eerste lid ziet enkel op:

    • a.

      de veranderingen in de omstandigheden van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon en wijzigingen binnen de rechtspersoon vanaf de afronding van het vorige eigen onderzoek; en

    • b.

      feiten en omstandigheden die ten tijde van het eerdere eigen onderzoek bij Gedeputeerde Staten nog niet bekend waren.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in ieder geval een volledig eigen onderzoek uitvoeren indien het beperkte eigen onderzoek daartoe aanleiding geeft.

  • 4 Onverminderd het eerste en het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten een volledig eigen onderzoek uitvoeren indien wordt voldaan aan één of meer van de volgende voorwaarden:

    • a.

      de officier van justitie wijst Gedeputeerde Staten overeenkomstig artikel 26 van de wet op de mogelijkheid het Landelijk Bureau Bibob om een advies te vragen;

    • b.

      aan de betrokkene is in de laatste vijf jaar een handhavingsbeschikking opgelegd;

    • c.

      Gedeputeerde Staten passen de wet toe of hebben de wet toegepast in een andere procedure, waarbij sprake was van dezelfde betrokkene of dezelfde natuurlijk persoon of rechtspersoon die in relatie staat tot de betrokkene als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de wet;

    • d.

      een ander bestuursorgaan of een andere rechtspersoon met overheidstaak past de wet toe of heeft de wet toegepast in een andere procedure, waarbij sprake was van dezelfde betrokkene of dezelfde natuurlijk persoon of rechtspersoon die in relatie staat tot de betrokkene als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de wet;

    • e.

      handhavingsinformatie, strafrechtelijke informatie, informatie van één of meer partners in een RIEC-samenwerkingsverband of andere indicaties geven aanleiding tot een eigen onderzoek.  

Paragraaf 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 17 Intrekking

De Beleidsregels toepassing Wet BIBOB met betrekking tot omgevingsvergunningen Noord-Brabant 2010 worden ingetrokken.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin deze is geplaatst.

Artikel 19 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregel toepassing Wet Bibob Noord-Brabant.

Ondertekening

‘s-Hertogenbosch, 3 februari 2015 Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter de secretaris prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger

Bijlage 1: Risicocategorieën

Onder de risicocategorieën, bedoeld in artikel 8 en 10, vallen, conform de wetsgeschiedenis van de Wet Bibob en de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob en de Indicatorenlijsten van het Landelijk Bureau Bibob, de volgende categorieën (rechts)personen en activiteiten:

  • 1.

    inrichtingen waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet:

    • -

      logies wordt verstrekt (waaronder hotels en pensions);

    • -

      dranken worden geschonken (waaronder horecabedrijven); of

    • -

      rookwaren of spijzen (waaronder coffeeshops) voor directe consumptie worden verstrekt;tenzij het een paracommerciële rechtspersoon betreft als bedoeld inartikel 1 van de Drank- en Horecawet (zoals een dorpshuis, een buurthuis, een clubhuis of een kantine van een sportvereniging), waarvan de horeca in eigen beheer en niet verpacht is;

  • 2.

    voor het publiek toegankelijke, besloten ruimten waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is of anders dan om niet seksuele handelingen worden verricht, seksuele diensten worden aangeboden of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden (waaronder prostitutiebedrijven, darkrooms, seksbioscopen, sekswinkels, erotische massagesalons);

  • 3.

    een natuurlijke persoon, een groep van natuurlijke personen of een rechtspersoon die bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen verricht of seksuele diensten aanbiedt in een andere ruimte dan de bedrijfsruimte (waaronder escortbedrijven);

  • 4.

    inrichtingen die in het maatschappelijk verkeer worden aangeduid als smartshops, headshops of growshops;

  • 5.

    inrichtingen die zijn bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen als bedoeld in

  • artikel 30c, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de kansspelen (waaronder gokhallen, speelautomatenhallen en gamecenters);

  • 6.

    afvalbewerkings- en verwerkingsbedrijven;

  • 7.

    wisselkantoren;

  • 8.

    kapsalons;

  • 9.

    cadeauwinkels;

  • 10.

    belwinkels;

  • 11.

    internetcafés;

  • 12.

    uitzendbureaus die geen certificering hebben van de Stichting Normering Arbeid;

  • 13.

    transportondernemingen;

  • 14.

    autohandel (de opslag van auto’s en onderdelen van auto’s, verkoop van auto’s en onderdelen van auto’s of de verhuur van auto’s);

  • 15.

    sloopbedrijven;

  • 16.

    sportscholen;

  • 17.

    beauty-, welness- en saunabedrijven;

  • 18.

    im- en exportbedrijven (handelsondernemingen; schoenen, kleren, onderdelen);

  • 19.

    vastgoedbedrijven;

  • 20.

    vrijplaatsen (locaties waar en/of groepen waartegen een effectief overheidsoptreden wordt belemmerd, leidend tot een maatschappelijk ongewenste situatie, waarbij aanwijzingen bestaan voor het aanwezig zijn van strafbare gedragingen waaronder (fiscale) fraude en waarbij we spreken over handhavingsknelpunten. De belemmering betreft soms een bestaande of vermeende dreiging, soms een sociaal-culturele hindernis);

  • 21.

    bedrijven in de vuurwerkbranche;

  • 22.

    bedrijven in de bouwnijverheid;

  • 23.

    bedrijven in de informatie- en communicatietechnologie;

  • 24.

    evenementen;

  • 25.

    bedrijven en personen die zich bezig houden met kamerverhuur.

 Toelichting Beleidsregel toepassing Wet Bibob Noord-Brabant

Inleiding Een van de conclusies die de Parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden (de Commissie-Van Traa) in 1996 trok was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie. Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door onder meer gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.

Op 1 juni 2003 is de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) in werking getreden. De Wet Bibob is een (preventief) bestuursrechtelijk instrument. Als er een ernstig gevaar dreigt dat bijvoorbeeld een (aangevraagde) vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen of om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten, dan kan het bevoegde bestuursorgaan de aanvraag weigeren of de verleende vergunning intrekken. Zo wordt voorkomen dat de overheid strafbare feiten faciliteert en wordt bovendien de concurrentiepositie van bonafide ondernemers beschermd. Op deze manier beschermt de Wet Bibob de integriteit van de overheid. Om de mate van gevaar te bepalen, kan het bestuursorgaan advies aanvragen bij het Landelijke Bureau Bibob (hierna: LBB). De wet biedt tevens de mogelijkheid om gebruik te maken van dergelijke instrumenten bij het verlenen van subsidies, het aanbesteden van overheidsopdrachten en het aangaan van vastgoedtransacties wanneer het (ernstige) gevaar bestaat dat daarmee strafbare feiten gepleegd zullen worden of dat uit strafbare feiten verkregen geld benut zal worden. Een minder zwaar instrument dat de Wet Bibob biedt, is het verbinden van extra voorschriften aan bijvoorbeeld een vergunning of een subsidie. Deze voorschriften moeten erop zijn gericht om het gevaar weg te nemen of te beperken dat een vergunning of subsidie mede gebruikt zal worden om strafbare feiten te plegen of om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten.

Op 1 juli 2013 is de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob in werking getreden. Door de wijziging van de Wet Bibob is het toepassingsbereik van de wet verruimd. De rechtsbescherming van de betrokkene en de informatiepositie van het bevoegd gezag zijn verbeterd en er zijn maatregelen getroffen om de lastenverzwaring van bedrijven te beperken, waaronder het vaststellen van landelijke vragenformulieren.

Gedeputeerde Staten en de provincie Noord-Brabant als rechtspersoon passen de Wet Bibob toe en volgen de wetswijzigingen. Gedeputeerde Staten hebben hiertoe een geheel nieuwe beleidsregel vastgesteld, omdat zij de toepassing van de Wet Bibob wilden uitbreiden en het bestaande beleid wilden aanpassen aan opgedane ervaringen. Met deze beleidsregel ontstaat een helder bibob-beleid, dat willekeur voorkomt, duidelijkheid biedt voor de Brabantse inwoners en bedrijven, en inzichtelijk is voor de betrokkenen.

Bij het opstellen van bibob-beleid is het van belang geweest te onderzoeken hoe de Wet Bibob selectief, consequent en risicogericht kan worden ingezet en de lastenverzwaring voor het bedrijfsleven kan worden beperkt.

Artikelsgewijze toelichting

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen De Wet Bibob hanteert in artikel 1, eerste lid, een aantal begripsbepalingen. Voor zover deze begrippen in deze beleidsregel worden gehanteerd, wordt hieronder hetzelfde verstaan als in dat artikel van de Wet Bibob. In aanvulling daarop hanteert deze beleidsregel een aantal begrippen, die in artikel 1 nader worden omschreven.

Deze beleidsregel geldt voor zowel beschikkingen (omgevingsvergunningen en subsidiebeschikkingen), die verstrekt worden door Gedeputeerde Staten, als overheidsopdrachten, die aanbesteed en gegund worden door de rechtspersoon de provincie Noord-Brabant. Daarom geldt dat onder ‘Gedeputeerde Staten’ zowel het bestuursorgaan als het college handelend namens de provincie Noord-Brabant wordt verstaan.

Paragraaf 2 Omgevingsvergunningen

Artikel 2 Aanleiding eigen onderzoek Gedeputeerde Staten hebben de mogelijkheid om aanvragen om omgevingsvergunningen te weigeren als er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om reeds verleende omgevingsvergunningen in te trekken als er sprake is van een dergelijk gevaar. Soms is er een indicatie waarbij het niet ter zake doet of er sprake is van een aanvraag of van een reeds verleende omgevingsvergunning. Bij deze indicaties moet het altijd mogelijk zijn om een onderzoek te starten op basis van de Wet Bibob. Dat is bijvoorbeeld het geval bij handhavingsinformatie, strafrechtelijke informatie of een tip van de officier van justitie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob. Dergelijke indicaties kunnen een aanleiding vormen om deze (aanvragen om) omgevingsvergunningen aan een eigen onderzoek (inclusief door betrokkene(n) in te vullen bibob-vragenformulier) te onderwerpen.

Zo kunnen Gedeputeerde Staten in het geval van een tip van de officier van justitie een eigen onderzoek opstarten. Het is dan niet relevant binnen welke branche de inrichting valt of in welke categorie van Bijlage I, Besluit omgevingsrecht deze inrichting kan worden ingedeeld. Het handhavingsverleden van een bedrijf, bijvoorbeeld het stelselmatig overtreden van voorschriften waartegen met een handhavingsbeschikking is opgetreden, kan ook een belangrijke indicator zijn van het zich niet houden aan wet- en regelgeving en dus het plegen van strafbare feiten. Derhalve kan ook dit leiden tot genoemd eigen onderzoek.

Daarnaast moet de situatie worden voorkomen dat Gedeputeerde Staten of een ander bestuursorgaan op één vlak de Wet Bibob toepassen, maar Gedeputeerde Staten dat op een ander vlak niet doen. Het kan immers voorkomen dat een bedrijf zowel een omgevingsvergunning aanvraagt bij, als subsidie ontvangt van Gedeputeerde Staten. Het zou dan merkwaardig zijn als de omgevingsvergunning wordt geweigerd op basis van de Wet Bibob, maar er geen eigen onderzoek wordt verricht naar de subsidie van datzelfde bedrijf. Vandaar dat de toepassing van de Wet Bibob in het ene geval (door Gedeputeerde Staten, dan wel een ander bestuursorgaan of andere overheidsinstantie), kan leiden tot een eigen onderzoek in een ander geval.

Ten slotte zijn er nog andere indicaties die aanleiding kunnen geven tot een eigen onderzoek. Denk daarbij aan informatie die uit het toezicht op een bedrijf is gebleken, informatie van de partners uit het RIEC-samenwerkingsverband of berichten in de media over betrokkenheid bij strafbare feiten.

Samengevat kunnen alle (aanvragen om) omgevingsvergunningen aan een eigen onderzoek worden onderworpen indien de in dit artikel genoemde indicaties of omstandigheden zich voordoen. Als er een eigen onderzoek plaatsvindt, is de vergunningaanvrager/-houder verplicht een bibob-vragenformulier in te vullen op basis van artikel 30 van de Wet Bibob.

Artikel 3 Aanleiding eigen onderzoek bij een aanvraag Naast de indicaties en omstandigheden genoemd in artikel 2 van de beleidsregel, voeren Gedeputeerde Staten ook een eigen onderzoek uit bij aanvragen om een omgevingsvergunning onderdeel milieu (oprichtings-, veranderings- of revisievergunning) bij de in dit artikellid genoemde categorieën als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht. Ook kunnen Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek uitvoeren bij aanvragen om een omgevingsvergunning onderdeel bouw voor dezelfde categorieën. De omschrijvingen van deze categorieën zijn voor de duidelijkheid en overzichtelijkheid volledig opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting.

Deze beleidsregel bevat een uitbreiding van de categorieën ondernemingen waarbij Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek uitvoeren bij een aanvraag om omgevingsvergunning. In de vorige beleidsregel vond er een dergelijk onderzoek plaats bij aanvragen van bedrijven uit de afvalbranche (categorie 28.4, 28.5 en 28.6) en de vuurwerkbranche (categorie 3.5). Dit zijn branches die kwetsbaar zijn voor criminaliteit (zie bijvoorbeeld pagina 3 van de Indicatorenlijst milieubranche van Dienst Justis op www.justis.nl/producten/ bibob/documenten/). Het verrichten van een eigen onderzoek tot de inrichtingen die vallen onder categorie 28.4, 28.5 en 28.6 (pure afvalstoffenverwerking) is echter te beperkt. Vaak is het onderscheid tussen afvalstoffenverwerking en recycling van reststoffen discutabel. Bovendien is het soms onduidelijk wanneer afvalstoffenverwerking de voornaamste activiteit van een inrichting is en wanneer dit een bijkomende activiteit is. Ten slotte willen Gedeputeerde Staten voorkomen dat door de activiteiten anders te omschrijven of in de omschrijving anders te prioriteren, ondernemingen onder een eigen onderzoek uit kunnen komen. Daarom hebben Gedeputeerde Staten besloten tot een uitbreiding van de categorieën van inrichtingen waarbij er een eigen onderzoek volgt bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Deze uitbreiding heeft betrekking op aanvragen van inrichtingen uit branches waarbij be- of verwerking of recycling van afval en/of reststoffen een belangrijk onderdeel is of kan zijn van het productieproces. Daaronder vallen nu bijvoorbeeld ook mestvergisting en de verwerking van destructiemateriaal (dierlijk afval dat bijvoorbeeld afkomstig is uit de vleesverwerkende industrie).

Verder vindt de uitbreiding plaats naar andere branches die binnen (de wetsgeschiedenis van) de Wet Bibob als criminogeen (vatbaar voor misdaad) zijn aangeduid en waarvoor wij bevoegd gezag zijn, zoals de vervoerssector. Zie in dit kader ook de toelichting op artikel 8.

Ten slotte vindt er ook een uitbreiding plaats omdat met deze beleidsregel, naast de aanvragen om oprichtings- en revisievergunningen, ook de aanvragen om veranderingsvergunningen en om omgevingsvergunningen onderdeel bouw voortaan aan een eigen onderzoek (kunnen) worden onderworpen. Voor aanvragen om omgevingsvergunning onderdeel bouwen geldt daarbij dat er geen eigen onderzoek volgt als de bouwsom volgens de berekening van Gedeputeerde Staten exclusief BTW € 50.000 of minder bedraagt.

Bij een aanvraag om omgevingsvergunning zoals omschreven in dit artikel, zal de betrokkene of zullen de betrokkenen, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren voor de omgevingsvergunning, een zogenaamd bibob-vragenformulier dienen in te vullen en in te leveren bij Gedeputeerde Staten. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd die in deze vragenformulieren zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens Gedeputeerde Staten zijn benoemd. Het bibob-vragenformulier en alle andere gegevens die Gedeputeerde Staten van de betrokkene(n) nodig hebben om het eigen onderzoek te kunnen verrichten, maken onderdeel uit van de aanvraag en zijn daarmee gegevens en bescheiden als bedoeld in 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Mocht(en) de betrokkene(n) deze gegevens en bescheiden niet aanleveren, dan kan dit leiden tot het buiten behandeling laten van de aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht.

Omdat toepassing van de Wet Bibob een ultimum remedium is, zullen Gedeputeerde Staten eerst de mogelijkheden nagaan die reguliere wetgeving biedt voordat zij besluiten de Wet Bibob toe te passen.  

Het eigen onderzoek naar het al dan niet toepassen van de Wet Bibob bestaat uit in ieder geval de controle en analyse van:

  • de door de aanvrager/houder van de vergunning en overige betrokkenen aangereikte informatie uit de vragenformulieren (het algemene vragenformulier en het bibob-vragenformulier) en de door hen daarbij aangeleverde documenten;

  • de door de aanvrager/houder van de vergunning en overige betrokkenen aangereikte informatie bij eerdere aanvragen om omgevingsvergunningen voor dezelfde inrichting;

  • eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager of andere betrokkenen overgelegde documenten of informatie;

  • overigens bij Gedeputeerde Staten aanwezige documenten omtrent de bij de aanvraag betrokken ondernemingen en personen;

  • een openbronnenonderzoek (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster et cetera); en

  • een geslotenbronnenonderzoek voor zover de Wet Bibob daar mogelijkheden toe biedt (met name gegevens van de politie en het Openbaar Ministerie).

Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatiepositie van Gedeputeerde Staten versterkt worden vanuit het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC). Ook kunnen Gedeputeerde Staten desgewenst gebruik maken van de expertise van het RIEC.

Artikel 4 Gevolgen eigen onderzoek bij een aanvraag Als uit het eigen onderzoek blijkt dat het aannemelijk is dat er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, dan kunnen Gedeputeerde Staten de omgevingsvergunning weigeren of deels weigeren. Voor dat laatste kunnen Gedeputeerde Staten bijvoorbeeld kiezen als er een ernstig gevaar is voor strafbare feiten die betrekking hebben op een deel van de omgevingsvergunning. In het geval dat de betrokkene in het verleden herhaaldelijk strafbare feiten heeft gepleegd bij het omgaan met asbest, dan kunnen Gedeputeerde Staten er bijvoorbeeld voor kiezen om het gedeelte van de omgevingsvergunning dat ziet op het bewerken of verwerken van materiaal met asbest, te weigeren.

Vanuit het rechtsadagium ‘wie het meerdere mag, mag ook het mindere’ kunnen Gedeputeerde Staten er in het geval van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob ook voor kiezen om extra voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning. Daarvoor kunnen zij bijvoorbeeld kiezen als het gevaar ziet op een beperkt onderdeel van de vergunning en er afdoende maatregelen mogelijk zijn om dit te ondervangen, maar bijvoorbeeld ook als weigeren van de omgevingsvergunning niet proportioneel zou zijn. Het verbinden van dergelijke voorschriften kunnen Gedeputeerde Staten ook als er sprake is van een mindere mate van gevaar. Zulke voorschriften zijn altijd bedoeld om het geconstateerde gevaar weg te nemen, dan wel te beperken.

Als er uit het eigen onderzoek van Gedeputeerde Staten indicaties blijken dat er sprake zou kunnen zijn van een gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, dan vragen Gedeputeerde Staten in beginsel hierover een advies aan bij het LBB. Het LBB is bij uitstek de expert op dit gebied en heeft een onafhankelijke rol in het beoordelen of er sprake is van een gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Het LBB is daarnaast bevoegd om een diepgravender onderzoek te doen, omdat het LBB op basis van de Wet Bibob meer informatie kan verkrijgen uit gesloten bronnen dan Gedeputeerde Staten. Alleen wanneer de noodzaak naar het oordeel van Gedeputeerde Staten ontbreekt om advies aan te vragen bij het LBB, zullen zij daarvan afzien. Dat is bijvoorbeeld het geval als er ten aanzien van de betrokkene al een advies is van het LBB dat ook te gebruiken is bij het beoordelen van de aanvraag in kwestie.

Wanneer Gedeputeerde Staten advies aanvragen bij het LBB, informeren zij betrokkene hierover. Als het LBB advies heeft uitgebracht, volgt een standpuntbepaling van Gedeputeerde Staten. Als Gedeputeerde Staten in het eigen onderzoek en het advies van het LBB aanleiding zien om de aanvraag om omgevingsvergunning te weigeren, dan stellen zij daarvan de betrokkene(n) op de hoogte. Gedeputeerde Staten verstrekken dan een afschrift van het LBB-advies en betrokkenen krijgen de mogelijkheid hierop te reageren. Als er sprake is van derden die in het advies genoemd worden, dan ontvangen die derden de delen van het advies waarin zij genoemd worden, voor zover de gegevens van belang zijn voor de beslissing die Gedeputeerde Staten uiteindelijk moeten nemen ten aanzien van toepassing van de Wet Bibob. Betrokkene(n) en derden worden daarbij door Gedeputeerde Staten gewezen op hun geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet.

Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het LBB, dan wordt de wettelijke termijn waarbinnen op de aanvraag dient te worden besloten, opgeschort vanaf de dag waarop de aanvraag van het advies door het LBB in behandeling wordt genomen tot en met de dag waarop Gedeputeerde Staten het advies hebben ontvangen, met een maximum van 8 weken. Verlenging van de adviestermijn van het LBB (met maximum 4 weken), alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het LBB leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de aanvraag om omgevingsvergunning.

Als er sprake is van een aanvraag van een omgevingsvergunning onderdeel milieu als bedoeld in artikel 2.1, aanhef en eerste lid, onderdeel e, onder 2 of 3, van de Wabo (een veranderings- of revisievergunning) of een aanvraag van een omgevingsvergunning onderdeel bouw, dan kunnen het eigen onderzoek en de adviesaanvraag bij het LBB ook zien op de op dat moment vigerende omgevingsvergunning. Als het aannemelijk is dat er sprake is van een gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, dan kan dat in een dergelijk geval ook gevolgen hebben voor de reeds verleende omgevingsvergunning (zie artikel 3 juncto artikel 6, eerste lid, van de beleidsregel).

Artikel 5 Aanleiding eigen onderzoek bij een verleende omgevingsvergunning Net als dat artikel 3 van de beleidsregel een aanvulling is op artikel 2 voor wat betreft omstandigheden waarin Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek kunnen uitvoeren bij een aanvraag om een omgevingsvergunning, is artikel 5 van de beleidsregel een aanvulling op artikel 2 voor wat betreft omstandigheden waarin Gedeputeerde Staten een eigen onderzoeken kunnen uitvoeren bij reeds verleende omgevingsvergunningen. In het algemeen willen Gedeputeerde Staten voorkomen dat verleende omgevingsvergunningen in de handen komen van (rechts)personen die betrokken zijn bij strafbare feiten, omdat daarbij alsnog het gevaar kan ontstaan dat een omgevingsvergunning mede gebruikt zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen of om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten. Meer specifiek kunnen kwaadwillende (rechts)personen gebruik maken van een zogenaamde stromanconstructie om de Wet Bibob te omzeilen. Gedeputeerde Staten willen met dit artikel dus ook de situatie voorkomen waarin een (rechts)persoon zonder criminele antecedenten een omgevingsvergunning aanvraagt en deze vervolgens overdraagt aan een (rechts)persoon die in het verleden wel is betrokken bij strafbare feiten en Gedeputeerde Staten vervolgens de Wet Bibob niet kunnen toepassen. Daarom voeren Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek uit indien nadat een omgevingsvergunning verleend is, de inrichting wordt overgedragen aan een andere (rechts)persoon of nadat de rechtspersoon waaraan de vergunning is verleend, in handen komt van een andere eigenaar.

Daarnaast kan het voorkomen dat bij een eigen onderzoek ten aanzien van een aanvraag om omgevingsvergunning nog niet alle informatie aan de zijde van de aanvrager beschikbaar is. Zo kan het zo zijn dat de aanvrager nog niet weet hoe hij de investeringen die bij de omgevingsvergunning horen, gaat financieren. Als later deze gegevens wel beschikbaar komen, dat zullen Gedeputeerde Staten daar alsnog onderzoek naar doen.

Ook aan een eigen onderzoek bij een verleende omgevingsvergunning, zijn de vergunninghouder en andere betrokkenen verplicht medewerking te verlenen door gegevens en bescheiden te verstrekken die nodig zijn voor het verrichten van een eigen onderzoek (artikel 30, derde lid, van de Wet Bibob). Als deze gegevens en bescheiden niet worden overgelegd, dan mogen Gedeputeerde Staten een ernstig gevaar aannemen als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob en kunnen zij de omgevingsvergunning intrekken (artikel 4, eerste lid, van de Wet Bibob).

Gedeputeerde Staten kunnen ter verkrijging van relevante informatie over mogelijke stromanconstructies informatie inwinnen bij de RIEC’s (de Regionale Informatie- en Expertisecentra).

Artikel 6 Gevolgen eigen onderzoek bij een verleende omgevingsvergunning Voor dit artikel geldt hetzelfde als voor artikel 4. Zie voor de toelichting op dit artikel daarom de toelichting op artikel 4. Hierbij is van belang te vermelden dat ook een eigen onderzoek bij een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 aanleiding kan zijn om een verleende omgevingsvergunning in te trekken. Dit zal met name het geval zijn als er een veranderings- of revisievergunning of een omgevingsvergunning onderdeel bouwen is aangevraagd. Enkel het weigeren van de aangevraagde omgevingsvergunning zou er dan toe leiden dat de aanvrager nog steeds de activiteiten kan uitvoeren die met de geldende omgevingsvergunning zijn vergund. Aangezien er dan in het gros van de gevallen ook sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob ten aanzien van deze vergunning, is het vaak ook wenselijk de geldende vergunning in te kunnen trekken. Daarom blijkt uit de verwijzing naar artikel 3 in dit artikel van de beleidsregel dat een eigen onderzoek bij een aanvraag gevolgen kan hebben voor een reeds verleende omgevingsvergunning, zoals verwoord in artikel 6, eerste lid, van de beleidsregel.

Met name als een aanvrager een veranderings- of oprichtingsvergunning aanvraagt, dan zal het eigen onderzoek zich in beginsel vooral richten op de aangevraagde vergunning, maar zullen Gedeputeerde Staten ook de vigerende omgevingsvergunning bij dat onderzoek betrekken. Een adviesaanvraag bij het LBB heeft dan in beginsel betrekking op zowel de aangevraagde als de reeds verleende omgevingsvergunning en zal verreweg in de meeste gevallen zowel een adviesaanvraag als bedoeld in artikel 4, tweede lid, als een adviesaanvraag als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de beleidsregel zijn.

Paragraaf 3 Subsidies

Artikel 7 Aanleiding eigen onderzoek Het toepassen van de Wet Bibob bij subsidies is nieuw bij de provincie Noord-Brabant. De Wet Bibob biedt de mogelijkheden aanvragen voor subsidie te weigeren als er een ernstig gevaar is als omschreven in artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob. Net als bij omgevingsvergunning zijn er bij subsidies soms indicaties waarbij het niet ter zake doet of er sprake is van een aanvraag of van een reeds verleende subsidiebeschikking. Bij deze indicaties moet het altijd mogelijk zijn om een onderzoek te starten op basis van de Wet Bibob. Dit zijn dezelfde indicaties als bij omgevingsvergunningen. Voor dit artikel geldt daarom hetzelfde als voor artikel 2. Zie voor de toelichting op dit artikel de toelichting op artikel 2.

Artikel 8 Aanleiding eigen onderzoek bij een aanvraag De in bijlage 1 genoemde risicocategorieën worden in de wetsgeschiedenis van de Wet Bibob en de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob genoemd als risicocategorieën[1] en/of zijn categorieën van rechtspersonen of activiteiten die op de Indicatorenlijsten van het Landelijk Bureau Bibob voorkomen[2]. De genoemde categorieën worden als risicocategorieën gezien omdat het gaat om:

  • branches waarmee mensen die strafbare feiten plegen technisch en financieel vertrouwd zijn (zij kennen de technische faciliteiten die de bedrijven kunnen bieden en de mogelijkheden om geld wit te wassen);

  • sectoren die een lage drempel van toetreding kennen (er zijn weinig diploma’s vereist om als zelfstandig ondernemer te beginnen en het is niet moeilijk om iemand met de benodigde papieren als stroman in te huren);

  • branches die bestaan uit enkele grote bedrijven en een groot aantal kleine bedrijven die met elkaar in een harde onderlinge concurrentie zijn verwikkeld;

  • branches waarin grote sommen contact geld in om gaat, wat de mogelijkheid biedt om activiteiten en inkomsten niet in de administratie op te nemen;

  • economische sectoren waarin weinig is geregeld, waarin de regels gecompliceerd, tegenstrijdig of in de praktijk moeilijk werkbaar zijn;

  • sectoren en branches waarbij strafbare feiten vaker voorkomen dan normaal; en

  • sectoren die op andere wijze kwetsbaar of vatbaar zijn voor criminele beïnvloeding[3].

[1] Zie met name het oorspronkelijke artikel 1, eerste lid, sub c, van de Wet Bibob; artikel 3 van het Besluit Bibob en de toelichting hierop in Stb. 2003, 180; het oorspronkelijke artikel 4 van het Besluit Bibob en de toelichting hierop in Stb. 2003, 180, p. 2, 8 en 9; de wijziging van artikel 4 van het Besluit Bibob, Stb. 2011, 418, p. 1, 5 en 6; Kamerstukken II 1999/2000, 26 883, nr. 3, p. 4, 5 en 31; Kamerstukken II 2010/11, 32 676, nr. 3, p. 5 tot en met 8 en 20; Kamerstukken II 2010/11, 32 676, nr. 4, p. 1, 4, 5, 7 en 8; Kamerstukken II 2011/12, 32 676, nr. 8, p. 2; Kamerstukken II 2011/12, 32 676, nr. 11; en Kamerstukken II 2011/12, 32 676, nr. 12. [2] Zie met name de Indicatorenlijst subsidies, maar ook de Indicatorenlijst milieubranche, de Indicatorenlijst openbare inrichtingen en de Indicatorenlijst vastgoedtransacties op www.justis.nl/producten/bibob/documenten/. [3] Zie met name Kamerstukken II 1999/2000, 26 883, nr. 3, p. 4; en de toelichting op de wijziging van het Besluit Bibob, Stb. 2011, 418, p. 5.Artikel 9 Gevolgen eigen onderzoek bij een aanvraag Hiervoor geldt hetzelfde als bij aanvragen om omgevingsvergunningen. Zie daarom voor een toelichting op dit artikel, de toelichting op artikel 4 van deze beleidsregel. Een aanvullende mogelijkheid die Gedeputeerde Staten hebben bij een aanvraag om een subsidiebeschikking, is om de subsidie op een lager bedrag vast te stellen. Hiervan kunnen Gedeputeerde Staten bijvoorbeeld gebruik maken als de subsidie bestaat uit een aantal te onderscheiden onderdelen en het geconstateerde gevaar ziet op één of meer, maar niet alle onderdelen. Artikel 10 Aanleiding eigen onderzoek bij een verleende subsidie Hiervoor geldt hetzelfde als voor omgevingsvergunningen. Een verschil tussen een omgevingsvergunning en een subsidie is dat er bij een subsidie twee duidelijke toetsmomenten zijn: bij de aanvraag om subsidiebeschikking en bij de subsidievaststelling. Meestal geldt dat de subsidieontvanger bij de subsidievaststelling moet verantwoorden hoe hij de subsidie heeft ingezet. Als tussendoor de rechtspersoon geheel of ten dele in handen is gekomen van een andere eigenaar, is dat voor Gedeputeerde Staten reden voor het uitvoeren van een eigen onderzoek. Dit om te voorkomen dat een rechtspersoon zonder criminele antecedenten de subsidie aanvraagt en de rechtspersoon vervolgens in handen komt van (rechts)personen die in verband staan met strafbare feiten zonder dat Gedeputeerde Staten daar onderzoek naar kunnen doen. Zie voor het overige voor een toelichting op dit artikel, de toelichting op artikel 5 van deze beleidsregel.

Artikel 11 Gevolgen eigen onderzoek bij een verleende subsidie Hiervoor geldt ook hetzelfde als voor omgevingsvergunningen. Hierbij geldt dat Gedeputeerde Staten, naast de mogelijkheid om de verleende subsidie in te trekken, de mogelijkheid hebben om de subsidie op een lager bedrag vast te stellen en de mogelijkheid hebben om de subsidie op een andere manier te wijzigen ten nadele van de ontvanger. Bij de mogelijkheid om de subsidie op een lager bedrag vast te stellen, moet vooral worden gedacht aan de situatie dat de subsidie bestaat uit duidelijke te onderscheiden onderdelen (zie de toelichting op artikel 9). Zie voor het overige voor een toelichting op dit artikel, de toelichting op artikel 6 van deze beleidsregel.

Paragraaf 4 Overheidsopdrachten

Artikel 12 Aanleiding eigen onderzoek Het toepassen van de Wet Bibob bij overheidsopdrachten is eveneens nieuw bij de provincie Noord-Brabant. De Wet Bibob biedt de mogelijkheid om bepaalde overheidsopdrachten niet te gunnen of een overeenkomst te ontbinden indien door bedrijven niet of niet meer wordt voldaan aan de vereisten die op basis van de Wet Bibob of de wetgeving die geldt voor overheidsopdrachten zijn gesteld.

In artikel 3 van het Besluit Bibob zijn sectoren aangewezen ten aanzien waarvan het wenselijk kan zijn aan het LBB advies te vragen op het moment dat een eigen onderzoek van Gedeputeerde Staten daar aanleiding voor geeft. Het advies kan worden gevraagd voordat een beslissing wordt genomen inzake de gunning van een overheidsopdracht of de ten behoeve van de ontbinding van een overeenkomst met de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de opdracht is gegund. De aangewezen sectoren zijn:

  • milieu,

  • informatie- en communicatietechnologie; en

  • bouw.

Gedeputeerde Staten hebben besloten zich bij deze drie categorieën van de wetgever aan te sluiten. Als er sprake is van een aanbesteding van een levering, een dienst of een werk als bedoeld in het ‘Inkoopbeleid provincie Noord-Brabant’ in één van deze sectoren, kunnen Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek uitvoeren.

Teneinde de administratieve lasten voor inschrijvers zoveel mogelijk te beperken, wordt de inschrijver pas verplicht het bibob-vragenformulier in te vullen als er twijfels zijn over de integriteit van de partij. Het eigen onderzoek bij aanbestedingen zal starten met een toets op de bescheiden die de partijen op grond van de aanbesteding en het ‘Inkoopbeleid provincie Noord-Brabant’ al moeten overleggen. Om dit onderzoek uit te voeren, zal gebruik worden gemaakt van het instrumentarium dat de Wet Bibob ons biedt.Artikel 13 Gevolgen eigen onderzoek De integriteit van de provincie Noord-Brabant wordt ook aangetast op het moment dat overheidsopdrachten van de provincie mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen of om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten. Hetzelfde geldt als één van de selectiecriteria van de gunning zich voordoet. Vandaar dat Gedeputeerde Staten in de beleidsregel ook de mogelijkheid hebben opgenomen om bij overheidsopdrachten de Wet Bibob toe te passen.

Bij overheidsopdrachten moeten Gedeputeerde Staten altijd een goede afweging maken tussen wat Gedeputeerde Staten met de toepassing van het bibob-instrumentarium willen bereiken en de belangen die spelen bij de gunning van een overheidsopdracht. Op basis van het eigen onderzoek en in beginsel een advies van het LBB kunnen Gedeputeerde Staten besluiten om een gegadigde/inschrijver van de overheidsopdracht uit te sluiten, om ontbindende voorwaarden op te nemen in de overeenkomst ten aanzien van de overheidsopdracht, of om als voorwaarde op te nemen dat onderaannemers niet zonder toestemming van Gedeputeerde Staten worden gecontracteerd. Van de mogelijkheid om ontbindende voorwaarden op te nemen, zullen Gedeputeerde Staten met name gebruik maken als dit ervoor zorgt dat het geconstateerde gevaar weggenomen of beperkt wordt. Als het gaat om een situatie waarin één of meerdere van de selectiecriteria aan de orde is of zijn (bijvoorbeeld de situatie waarin een ondernemer een ernstige beroepsfout heeft gemaakt of belastingen niet heeft betaald), kunnen Gedeputeerde Staten ervoor kiezen om ontbindende voorwaarden op te nemen in de overeenkomst die herhaling voorkomen of het risico op herhaling beperken. Het uitsluiten van een gegadigde/inschrijver dan wel het opnemen van dergelijke voorwaarden vergt altijd een afweging op casusniveau, waarbij de proportionaliteit van een eventuele uitsluiting een belangrijke rol speelt.

Als het gevaar of de selectiecriteria zich richten op of te maken hebben met het gebruik maken van (bepaalde) onderaannemers, dan zullen Gedeputeerde Staten de voorwaarde opnemen dat onderaannemers niet zonder hun toestemming mogen worden gecontracteerd als daarmee het geconstateerde gevaar of een herhaling van het zich voordoen van één van de selectiecriteria wordt weggenomen of beperkt. Ook hiervoor geldt dat uitsluiten van een gegadigde/inschrijver dan wel het opnemen van dergelijke voorwaarden altijd een afweging op casusniveau vergt, waarbij ook de proportionaliteit van een eventuele uitsluiting een belangrijke rol speelt.

Bij het aanbesteden van overheidsopdrachten gelden vaak scherpe termijnen. Zeker bij grote onderzoeken of als er indicaties zijn die duiden op een gevaar of het zich voordoen van één van de selectiecriteria, dan kan het eigen onderzoek het halen van de termijnen in gevaar brengen. Dat geldt specifiek in het geval dat Gedeputeerde Staten een advies aanvragen bij het LBB. Daarom moet het voor Gedeputeerde Staten mogelijk zijn om bijvoorbeeld ontbindende voorwaarden op te nemen in de overeenkomst voor het geval een ernstig gevaar of de aanwezigheid van een selectiecriterium zich voordoet. Het sluiten van de overeenkomst kan dan doorgang vinden, maar als vervolgens uit het eigen onderzoek en/of LBB-advies blijkt dat er sprake is van een gevaar of het zich voordoen van één van de selectiecriteria, dan kan de overeenkomst alsnog ontbonden worden.

Ook is het mogelijk in de overeenkomst op te nemen dat er op een later moment, op grond van het LBB-advies en/of het eigen onderzoek alsnog extra voorwaarden kunnen worden gesteld aan het uitvoeren van de overheidsopdracht. Hetzelfde geldt voor de voorwaarde dat onderaannemers niet zonder toestemming van Gedeputeerde Staten worden gecontracteerd. Ook die voorwaarde kan worden opgenomen in de overeenkomst als het eigen onderzoek nog niet is afgerond of het LBB-advies nog niet is ontvangen of verwerkt door Gedeputeerde Staten. Een variant daarop is dat in de overeenkomst wordt bepaald dat later, op basis van het afgeronde eigen onderzoek en/of het LBB-advies, alsnog een afspraak wordt gemaakt of het goedkeuren van onderaannemers door Gedeputeerde Staten. Ten slotte is het opnemen van dergelijke voorwaarden mogelijk als er aanwijzingen zijn dat de gegadigde/inschrijver waarmee de overeenkomst wordt aangegaan, tijdens de looptijd van de opdracht geheel of ten dele in handen komt van een andere eigenaar. Als dat het geval is, kan immers de situatie ontstaan dat er bij de nieuwe eigenaar sprake is van gevaar als bedoeld in de Wet Bibob of van de aanwezigheid van één van de selectiecriteria.

Paragraaf 5 Overige bepalingen

Artikel 14 Strafbaar feit ter verkrijging van een beschikking De Wet Bibob biedt de mogelijkheid om een aangevraagde omgevingsvergunning of subsidiebeschikking te weigeren of om een verleende omgevingsvergunning of subsidiebeschikking in te trekken als het aannemelijk is dat ter verkrijging van de omgevingsvergunning of subsidiebeschikking een strafbaar feit is gepleegd (artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob). Er moet dan bijvoorbeeld gedacht worden aan valsheid in geschrifte bij de aanvraag. Als er indicaties zijn dat dit het geval is, dan verrichten Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek. Als uit het eigen onderzoek blijkt dat er concrete indicaties zijn dat dit het geval is, dan zullen Gedeputeerde Staten in beginsel advies aanvragen bij het Landelijk Bureau Bibob.

Op grond van het eigen onderzoek en/of het advies van het LBB kan de aangevraagde omgevingsvergunning of subsidiebeschikking worden geweigerd en/of de reeds verleende omgevingsvergunning of subsidiebeschikking worden ingetrokken.

Artikel 15 Achterwege laten eigen onderzoek Een eigen onderzoek vindt niet plaats indien de omgevingsvergunning of subsidie wordt aangevraagd door een overheidsdienst of een terreinbeherende organisatie, of als de omgevingsvergunning is overgedragen aan een overheidsdienst of een terreinbeherende organisatie. Hetzelfde geldt voor de situatie waarin een overheidsopdracht wordt gegund aan een rechtspersoon met een overheidstaak of een terreinbeherende organisatie.  

Artikel 16 Beperkt eigen onderzoek Onnodige lasten voor het bedrijfsleven willen Gedeputeerde Staten zoveel mogelijk voorkomen. Daarom vindt er slechts een beperkt eigen onderzoek plaats indien er minder dan twee jaar geleden al een eigen onderzoek heeft plaatsgevonden naar dezelfde betrokkene(n) in het kader van een andere procedure. Het onderzoek ziet dan alleen op de ontwikkelingen binnen en van de onderneming vanaf het vorige onderzoek. Gedeputeerde Staten bevragen betrokkene(n) dan dus ook alleen daarop, zodat zij geen onnodige hoeveelheid vragen hoeven in te vullen of informatie hoeven te verstrekken die ze al verstrekt hebben. Het is in dergelijke gevallen immers niet nodig opnieuw een volledige eigen onderzoek te verrichten, maar wel wenselijk om bijvoorbeeld te bekijken hoe nieuwe investeringen worden gefinancierd en of de onderneming sinds het vorige onderzoek te maken heeft gehad met strafrechtelijke vervolgingen. Uiteraard komen er ook feiten en omstandigheden in het beperkte onderzoek aan bod die ten tijde van het vorige onderzoek nog niet bekend waren bij Gedeputeerde Staten maar destijds al wel speelden. Een voorbeeld is een verdenking van strafbare feiten die zich toen al voordeed, maar die toen nog niet bekend was bij Gedeputeerde Staten. Ook daarop kunnen Gedeputeerde Staten betrokkenen bevragen, binnen de mogelijkheden van de Wet Bibob.

Als er uit het eigen onderzoek indicaties komen die duiden op een gevaar als bedoeld in de Wet Bibob of het zich voordoen van één van de selectiecriteria bij een overheidsopdracht, dan kunnen Gedeputeerde Staten alsnog een volledig onderzoek uitvoeren. Natuurlijk letten zij er daarbij nauwgezet op dat zij geen gegevens opvragen die al bij hen bekend zijn. Daarnaast kunnen er andere indicaties zijn die een volledig eigen onderzoek wenselijk maken. Deze indicaties staan in artikel 16, vierde lid, van de beleidsregel. Zie voor een toelichting op deze indicaties de toelichting op artikel 2 van de beleidsregel.  

Paragraaf 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 17 Intrekking Gelet op de aard en omvang van de wijzigingen en uitbreidingen ten opzichte van de eerdere beleidsregel, hebben Gedeputeerde Staten ervoor gekozen een geheel nieuwe beleidsregel vast te stellen. Met deze beleidsregel wordt de vorige beleidsregel, de ‘Beleidsregels toepassing Wet BIBOB met betrekking tot omgevingsvergunningen Noord-Brabant 2010’, daarom ingetrokken.

Artikel 18 Inwerkingtreding Provinciale beleidsregels treden altijd pas in werking nadat deze bekend zijn gemaakt overeenkomstig hetgeen in dit artikel is bepaald. Dit betekent dat de beleidsregel in werking treedt in januari 2015.

Artikel 19 Citeertitel Als er naar deze beleidsregel wordt verwezen, kan deze citeertitel worden gehanteerd.

Bijlage 1: Categorieën waarbij bij een aanvraag om omgevingsvergunning een eigen onderzoek plaatsvindt

Gedeputeerde Staten voeren een eigen onderzoek uit bij aanvragen om een omgevingsvergunning onderdeel milieu (oprichtings-, veranderings- of revisievergunning) bij de in artikel 3 genoemde categorieën als genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Ook kunnen Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek uitvoeren bij aanvragen om een omgevingsvergunning onderdeel bouw bij de in dat artikel genoemde categorieën. Het betreft de volgende categorieën (hierbij is de letterlijke omschrijving uit het Besluit omgevingsrecht aangehouden):

  • categorie 3.5: inrichtingen waar:

    • o

      meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit wordt opgeslagen of consumentenvuurwerk wordt bewerkt in de zin van het Vuurwerkbesluit;

    • o

      professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit worden opgeslagen of bewerkt in de zin van het Vuurwerkbesluit, tenzij sprake is van opslag van uitsluitend theatervuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit in een hoeveelheid van ten hoogste 25 kg;

    • o

      meer dan 25 kg, maar niet meer dan ten hoogste 50 000 kg in beslag genomen vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in de zin van het Vuurwerkbesluit worden opgeslagen;

  • categorie 7.4: inrichtingen voor het bewerken of verwerken van buiten de inrichting afkomstige dierlijke meststoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 25.000 m3 per jaar of meer;

  • categorie 8.2, onder a: inrichtingen voor het vervaardigen van vet, lijm, as, kool, proteïne of gelatine uit beenderen of huiden met een capaciteit ten aanzien daarvan van 5.000.000 kg per jaar of meer;

  • categorie 9.3, onder d, e, en f: inrichtingen voor:

    • o

      het vervaardigen van veevoeder met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.000 kg per uur of meer;

    • o

      het drogen van groenvoer met een waterverdampingscapaciteit ten aanzien daarvan van 10.000 kg per uur of meer;

    • o

      het opslaan of overslaan van veevoeder met een verwerkingscapaciteit ten aanzien daarvan van 500.000 kg per uur of meer;

  • categorie 11.3, onder a en b: inrichtingen voor:

    • o

      het opslaan of overslaan van ertsen, mineralen of derivaten van ertsen of mineralen met een oppervlakte voor de opslag daarvan van 2000 m2 of meer;

  • het malen, roosten, pelletiseren of doen sinteren van ertsen of derivaten daarvan met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.000.000 kg per jaar of meer;

  • categorie 11.3, onder c, sub 1, 2, 3 en 5: inrichtingen voor het vervaardigen van:

    • o

      cement of cementklinker met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.000.000 kg per jaar of meer;

    • o

      cement- of betonmortel met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.000 kg per uur of meer;

    • o

      cement- of betonwaren met behulp van persen, triltafels of bekistingstrillers met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.000 kg per dag of meer;

    • o

      asfalt of asfaltproducten in een buiten opgestelde eenheid, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.000 kg per uur of meer;

  • categorie 11.3, onder j: inrichtingen voor het breken, malen, zeven of drogen van zand, grond, grind of steen, met uitzondering van mergel, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.000.000 kg per jaar of meer;

  • categorie 13.3, onder b en c: inrichtingen voor:

    • o

      het bouwen, onderhouden, repareren of het behandelen van de oppervlakte van metalen schepen met een langs de waterlijn te meten lengte van 25 m of meer;

    • o

      het reinigen van tankschepen;

  • categorie 16.3, onder b: inrichtingen voor het vervaardigen van papier of celstof met een capaciteit ten aanzien daarvan van 3.000 kg per uur of meer;

  • categorie 27.3: inrichtingen voor het reinigen van afvalwater door middel van waterstraal- of oppervlaktebeluchters met een capaciteit van 120.000 of meer vervuilingseenheden als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, onderdeel a, van de Waterwet;

  • categorie 28.4, onder a: inrichtingen voor het opslaan van de volgende afvalstoffen:

    • o

      van buiten de inrichting afkomstige ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 35 m3 of meer;

    • o

      van buiten de inrichting afkomstige ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 35 m3 of meer;

    • o

      van buiten de inrichting afkomstige zuiveringsslib, kolenreststoffen of afvalgips met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.000 m3 of meer;

    • o

      van buiten de inrichting afkomstige verontreinigde grond, waaronder begrepen verontreinigde baggerspecie, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.000 m3 of meer;

    • o

      5 of meer autowrakken en overige voertuigwrakken;

    • o

      van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen;

    • o

      andere dan hiervoor genoemde van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.000 m3 of meer;

  • categorie 28.4, onder b: inrichtingen voor het overslaan van van buiten de inrichting afkomstige:

    • o

      huishoudelijke afvalstoffen of van buiten de inrichting afkomstige bedrijfsafvalstoffen met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 1.000 m3 of meer;

    • o

      gevaarlijke afvalstoffen;

  • categorie 28.4, onder c: inrichtingen voor:

    • o

      het ontwateren, microbiologisch of anderszins biologisch of chemisch omzetten, agglomereren, deglomereren, mechanisch, fysisch of chemisch scheiden, mengen, verdichten of thermisch behandelen – anders dan verbranden – van van buiten de inrichting afkomstige huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 15.000.000 kg per jaar of meer;

    • o

      het verwerken of vernietigen – anders dan verbranden – van van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen;

  • categorie 28.4, onder d: inrichtingen voor het verwerken of vernietigen van autowrakken en overige voertuigwrakken;

  • categorie 28.4, onder e: inrichtingen voor het verbranden van:

    • o

      van buiten de inrichting afkomstige huishoudelijke afvalstoffen;

    • o

      van buiten de inrichting afkomstige bedrijfsafvalstoffen;

    • o

      van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen;

  • categorie 28.4, onder f: inrichtingen voor het op of in de bodem brengen van huishoudelijke afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen om deze stoffen daar te laten;

  • categorie 28.4, onder g: inrichtingen voor het geheel of gedeeltelijk vernietigen van van buiten de inrichting afkomstige genetisch gemodificeerde organismen als afvalstoffen of voorkomend in afvalstoffen;

  • categorie 28.5: inrichtingen voor het verdichten, scheuren, knippen of breken van schroot van ferro- of non-ferrometalen door middel van mechanische werktuigen met een motorisch vermogen of een gezamenlijk motorisch vermogen van 25 kW of meer;

  • categorie 28.6: werken waarbij, anders dan voor het opslaan:

    • o

      1 m3 of meer huishoudelijke afvalstoffen op of in de bodem worden gebracht, tenzij het werk deel uitmaakt van een inrichting en de afvalstoffen uit die inrichting afkomstig zijn;

    • o

      50 m3 of meer bedrijfsafvalstoffen op of in de bodem worden gebracht, tenzij het werk deel uitmaakt van een inrichting en de afvalstoffen uit die inrichting afkomstig zijn;

gevaarlijke afvalstoffen op of in de bodem worden gebracht

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter de secretaris prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger