Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 28 januari 2020 houdende regels omtrent subsidies ten behoeve van het bevorderen van de ontwikkeling van een duurzame en in de maatschappij verankerde land- en tuinbouw in de provincie Noord-Brabant (Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2020-2023)

Geldend van 01-04-2020 t/m 14-12-2020

Intitulé

Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 28 januari 2020 houdende regels omtrent subsidies ten behoeve van het bevorderen van de ontwikkeling van een duurzame en in de maatschappij verankerde land- en tuinbouw in de provincie Noord-Brabant (Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2020-2023)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

Overwegende dat de vereniging Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie en de provincie Noord-Brabant door middel van ondersteuning van innovatieve projecten een duurzame en in de maatschappij verankerde land- en tuinbouw willen bevorderen, zij middels het convenant Landbouw Innovatie Noord-Brabant 2020-2023 zijn overeengekomen de ondersteuning van dergelijke projecten gedurende die periode te continueren en het wenselijk is daartoe, mede gelet op het aantal wijzigingen, de Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2013 in te trekken en een nieuwe regeling vast te stellen;

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Asv : Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

landbouwgroepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193);

MKB-onderneming: kleine, middelgrote of micro-onderneming die voldoet aan de criteria, bedoeld in bijlage 1 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2 Doelgroep

  • 1. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 4, onder a, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      MKB-ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • b.

      een samenwerkingsverband van partijen als bedoeld onder a.

  • 2. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 4, onder b, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      MKB-ondernemingen die aanbieder van onderzoeksdiensten of adviesverstrekker zijn;

    • b.

      een samenwerkingsverband van partijen als bedoeld onder a.

  • 3. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 4, onder c, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      MKB-ondernemingen die activiteiten inzake kennisoverdracht of voorlichting aanbieden;

    • b.

      een samenwerkingsverband van partijen als bedoeld onder a.

  • 4. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 4, onder d, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      MKB-ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector;

    • b.

      een samenwerkingsverband van partijen als bedoeld onder a.

  • 5. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 4, onder e, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding;

    • b.

      een samenwerkingsverband van partijen als bedoeld onder a.

  • 6. Indien een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, onder b, tweede lid, onder b, derde lid, onder b, vierde lid, onder b, of vijfde lid, onder b, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband, waarbij dit, indien aanwezig, een deelnemer met rechtspersoonlijkheid is;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 3 Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze regeling projectsubsidies in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten die gericht zijn op het bevorderen van de ontwikkeling van een duurzame en in de maatschappij verankerde land- en tuinbouw, in de vorm van:

  • a.

    met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in activa op landbouwbedrijven als bedoeld in artikel 14 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

  • b.

    marktonderzoek, productontwerp en productdesign of het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder a, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

  • c.

    kennisoverdracht en voorlichting als bedoeld in artikel 21 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

  • d.

    afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten als bedoeld in artikel 24 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening; of

  • e.

    onderzoek en ontwikkeling in de landbouwsector als bedoeld in artikel 31 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

Artikel 5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    reeds voor indiening van de aanvraag begonnen is met de uitvoering van het project;

  • b.

    het project grote gelijkenis vertoont met een project waarvoor reeds subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant, de Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2013 of deze regeling;

  • c.

    de subsidieaanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, onder 14, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening; of

  • d.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een bevel tot terugvordering als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, onder a, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening uitstaat.

Artikel 6 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het project wordt hoofdzakelijk uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

  • b.

    het project is gericht op het bevorderen van de ontwikkeling van een duurzame en in de maatschappij verankerde land- en tuinbouw, in de vorm van:

    • 1°.

      met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in activa op landbouwbedrijven als bedoeld in artikel 14 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

    • 2°.

      marktonderzoek, productontwerp en productdesign of het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder a, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

    • 3°.

      kennisoverdracht of voorlichting als bedoeld in artikel 21 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

    • 4°.

      afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten als bedoeld in artikel 24 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening; of

    • 5°.

      onderzoek of ontwikkeling in de landbouwsector als bedoeld in artikel 31 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

  • c.

    het project levert een bijdrage aan ten minste twee van de volgende thema’s in de provincie Noord-Brabant:

    • 1°.

      de verbetering van de fysieke leefomgeving;

    • 2°.

      het tot waarde brengen van producten en diensten van het agrarische bedrijf door middel van nieuwe verdienmodellen of vernieuwende marktconcepten;

    • 3°.

      de maatschappelijke inbedding van de landbouwsector of aantrekkelijk landbouwondernemerschap;

  • d.

    het project heeft een innovatief karakter;

  • e.

    het project heeft een reële slagingskans, onder meer gelet op het draagvlak binnen de landbouwsector en de betrokkenheid van ondernemers bij het project;

  • f.

    het project is gericht op een praktijkrijp resultaat dat zich leent voor grootschalige toepassing; en

  • g.

    aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

    • 1°.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze regeling; en

    • 2°.

      een sluitende en realistische begroting.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4, onder a, de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10% van de totale subsidiabele kosten;

    • b.

      kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

      algemene kosten in verband met de uitgaven, bedoeld onder a of b;

    • d.

      kosten van de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    • e.

      kosten van uitgaven voor niet-productieve investeringen in verband met de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen als bedoeld in artikel 14, derde lid, onder d, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4, onder b, de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van marktonderzoek;

    • b.

      kosten van productontwerp en productdesign;

    • c.

      kosten voor het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder a, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

  • 3. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4, onder c, de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching, en kosten van voorlichtingsacties;

    • b.

      kosten van demonstratieactiviteiten, waarbij demonstratieprojecten in verband met investeringen subsidiabel zijn overeenkomstig het eerste lid, onder a tot en met d, en slechts voor zover en zolang zij voor het demonstratieproject worden gemaakt, waardoor het enkel de afschrijvingskosten betreft die met de looptijd van het demonstratieproject overeenstemmen, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen.

  • 4. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4, onder d, de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van het organiseren van en deelnemen aan wedstrijden, handelsbeurzen en tentoonstellingen als bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

    • b.

      kosten van publicaties om landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 24, derde en vijfde lid, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

  • 5. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4, onder e, de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

    • b.

      kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project;

    • c.

      kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project;

    • d.

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

    • e.

      extra algemene kosten en andere operationele uitgaven, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

Artikel 8 Niet subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 7 komen de kosten van reguliere bedrijfsactiviteiten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking.

  • 2. Onverminderd het eerste lid komen voor investeringen in landbouwbedrijven als bedoeld in artikel 4, onder a, de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten voor werkkapitaal;

    • b.

      kosten voor de aankoop van productierechten, betalingsrechten, dieren en eenjarige gewassen;

    • c.

      kosten voor de aanplant van eenjarige gewassen;

    • d.

      kosten voor afwateringswerkzaamheden;

    • e.

      kosten voor investeringen om aan Europese wetgeving te voldoen;

    • f.

      kosten voor reguliere vervangingsinvesteringen.

Artikel 9 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend van:

  • a.

    1 maart 2020 tot en met 31 december 2020;

  • b.

    1 januari 2021 tot en met 31 december 2021;

  • c.

    1 januari 2022 tot en met 31 december 2022;

  • d.

    1 januari 2023 tot en met 31 december 2023.

Artikel 10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 4 vast op:

  • a.

    € 500.000 voor de periode, genoemd in artikel 9, onder a;

  • b.

    € 0 voor de periode, genoemd in artikel 9, onder b;

  • c.

    € 0 voor de periode, genoemd in artikel 9, onder c;

  • d.

    € 0 voor de periode, genoemd in artikel 9, onder d.

Artikel 11 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 4, onder a, bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 35.000 per jaar voor ten hoogste 3 jaren.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 4, onder a, ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 35.000 per jaar voor ten hoogste 3 jaren, indien:

    • a.

      het activiteiten betreft gericht op de verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of normen inzake dierenwelzijn;

    • b.

      de investering verder gaat dan de investering die nodig is om aan de Europese wetgeving te voldoen; en

    • c.

      de verbetering niet leidt tot een verhoging van de productiecapaciteit.

  • 3. De hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 4, onder b tot en met e, bedraagt ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 35.000 per jaar voor ten hoogste 3 jaren.

Artikel 12 Verdeelcriteria

  • 1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3. Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

  • 4. De loting vindt plaats middels trekking in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 5. De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris.

  • 6. De eerst getrokken aanvraag wordt als hoogste gerangschikt.

  • 7. De hoogst gerangschikte aanvraag komt het eerst in aanmerking voor subsidie.

  • 8. Subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      hij draagt de innovaties uit en verspreidt ze naar sectorgenoten en partners in de landbouwketen;

    • b.

      hij maakt de resultaten van het project toegankelijk voor derden;

    • c.

      hij overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien sprake is van een subsidie van € 25.000 en hoger en de periode vanaf de verlening van de subsidie tot de vaststelling van de subsidie meer dan twaalf maanden bedraagt; en

    • d.

      hij houdt ingevolge artikel 7, eerste lid, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

  • 2. Onverminderd het eerste lid voldoet de subsidieontvanger in geval van subsidie als bedoeld in artikel 4, onder e, aan de volgende verplichtingen:

    • a.

      hij maakt de informatie, bedoeld in artikel 31, derde lid, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening, voor de begindatum van het project bekend op internet; en

    • b.

      hij stelt de resultaten van het gesteunde project beschikbaar op internet vanaf de einddatum van het project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van specifieke organisaties, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt.

  • 3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de resultaten, bedoeld in het tweede lid, onder b, gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het project beschikbaar blijven op internet.

Artikel 14 Prestatieverantwoording

  • 1. De subsidieontvanger toont bij de aanvraag tot subsidievaststelling door middel van een activiteitenverslag aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat voldaan is aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.

  • 2. Onverminderd het eerste lid overlegt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling bewijsstukken als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening waaruit de gerealiseerde kosten blijken.

Artikel 15 Bevoorschotting en betaling

Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van 60% van het verleende subsidiebedrag. Het voorschot wordt in een keer betaald.

Artikel 16 Subsidievaststelling

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen de subsidie ingevolge artikel 7, eerste lid, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening vast op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2. De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats overeenkomstig artikel 21, eerste tot en met vierde en achtste lid, van de Asv.

Artikel 17 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2023 aan Provinciale Staten een verslag over de werking van deze regeling in de praktijk.

Artikel 18 Intrekking

De Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 19 Overgangsrecht

Op subsidieaanvragen als bedoeld in de Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2013, die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, blijft de Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2013, zoals die luidde de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, van toepassing.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 2020.

Artikel 21 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2020-2023.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 28 januari 2020

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de secretaris

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Toelichting behorende bij de Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2020-2023

  • I.

    Algemeen

1. Inleiding en doelstelling

In 1995 werd door de provincie Noord-Brabant en de voorloper van de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie het samenwerkingsverband “Landbouw Innovatie Noord-Brabant (LIB)” opgericht. LIB is vastgelegd in een convenant met een meerjarenprogramma en tot nu toe telkens met 4 jaar verlengd. Doel van LIB is het gezamenlijk bevorderen van de ontwikkeling van een duurzame en in de maatschappij verankerde land- en tuinbouw. Dit wordt gedaan door middel van themabijeenkomsten, een bestuurlijk platform en door de ondersteuning van innovatieve projecten.

Uit de externe LIB-evaluatie over de periode 2015-2018 komt naar voren dat LIB een grote betekenis heeft in de praktijk en hoog gewaardeerd wordt. Het wordt aanbevolen dat LIB na afloop van het LIB-convenant 2016-2019 wordt voortgezet. In het bestuursakkoord “Kiezen voor Kwaliteit” is onder de opgave “Landbouw en Voedsel” de wens opgenomen om LIB als instrument te continueren, met als doel de ontwikkeling van sociale en technische innovatie op dit terrein te bevorderen. Op 11 september 2019 is het LIB-convenant 2020-2023 gesloten.

De Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2013 vormde tot eind 2019 het juridisch kader op grond waarvan innovatieve projecten met betrekking tot de land- en tuinbouw werden ondersteund. Gelet op het nieuwe LIB-convenant wordt met deze regeling een nieuwe subsidieregeling vastgesteld en wordt hierbij de Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2013 ingetrokken. In de onderhavige subsidieregeling zijn enkele nieuwe inzichten en actualisaties opgenomen ten opzichte van de Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2013, maar de uitgangspunten zijn gelijk gebleven.

2. De landbouwgroepsvrijstellingsverordening

Overheidsfinanciering die aan de criteria van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) voldoet vormt staatsteun en dient krachtens artikel 108, derde lid, VWEU bij de Europese Commissie te worden aangemeld. De Europese Raad kan op grond van artikel 109 VWEU categorieën steun vaststellen die van die aanmeldingsverplichting worden vrijgesteld. De Europese Commissie kan op grond van artikel 108, vierde lid, VWEU verordeningen betreffende die categorieën steun vaststellen. Voor wat betreft de onderhavige subsidieregeling zijn vrijstellingsmogelijkheden opgenomen in Verordening (EU) 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193) (hierna: landbouwgroepsvrijstellingsverordening). Meer specifiek gaat het om de artikelen 14, 20, 21, 24 en 31 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening. Deze subsidieregeling is opgesteld binnen dat kader. Conform artikel 9 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening wordt de subsidieregeling uiterlijk 10 dagen voor inwerkingtreding ter kennisgeving bij de Europese Commissie aangeboden.

De eisen van de artikelen 14, 20, 21, 24 en 31 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening zijn zoveel mogelijk en in dezelfde bewoording in deze regeling overgenomen om op voorhand voor de aanvrager duidelijk te maken wat subsidiabel is en wat niet. De landbouwgroepsvrijstellingsverordening is niettemin onvoorwaardelijk van toepassing. Daarom worden de aanvragen nog altijd aan de verordening zelf getoetst.

3. Juridisch kader subsidieregeling

Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in de subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer wat de termijnen zijn voor het nemen van een beslissing op een aanvraag en ook bevat de Asv algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht in geval van het niet, niet tijdig of niet geheel verrichten van de activiteiten dan wel nakomen van de verplichtingen.

Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies die worden verstrekt op grond van deze subsidieregeling.

  • II.

    Artikelsgewijs

In het onderstaande wordt, voor zover noodzakelijk, per artikel een toelichting gegeven.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Onder MKB-onderneming wordt in deze regeling verstaan: een kleine, middelgrote of micro-onderneming die voldoet aan de criteria, bedoeld in bijlage 1 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening. Artikel 1 van genoemde bijlage bepaalt dat als onderneming wordt beschouwd: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd eenheden die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen.

Artikel 2 Doelgroep

Naast verlening aan MKB-ondernemingen kan subsidie ook worden verleend aan een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen. In dat geval dient een penvoerder aangewezen te worden. De penvoerder is degene die de aanvraag doet en zorgdraagt voor de overige correspondentie en inhoudelijke en financiële verantwoording. In geval het samenwerkingsverband geen rechtspersoonlijkheid bezit, dient de aanvraag door een van de deelnemers gedaan te worden. Wanneer binnen een dergelijk samenwerkingsverband sprake is van een deelnemer (of deelnemers) met rechtspersoonlijkheid, dan verzorgt die deelnemer (of een van die deelnemers) de aanvraag. De deelname van de overige deelnemers blijkt uit een verklaring, die bij de aanvraag overlegd moet worden.

Artikel 3 Subsidievorm

Subsidie op grond van deze regeling wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie. Een projectsubsidie is op grond van artikel 1, onder h, Asv een subsidie in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen, verleend voor een eenmalig project van een subsidieaanvrager, ten behoeve van de geheel of gedeeltelijke dekking van de begroting van dat project. In het kader van de onderhavige subsidieregeling gaat het alleen om gedeeltelijke dekking van de begroting van een project. Een project wordt aangemerkt als een activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in de tijd en gericht op een specifiek eindresultaat (artikel 1, onder g, Asv). De subsidie wordt conform artikel 7, tweede lid, onder a, Asv verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 5 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden in dit artikel komen in aanvulling op de weigeringsgronden uit de artikelen 4:25 en 4:35 Awb en 8 Asv. Artikel 5, onder b, bepaalt dat subsidie wordt geweigerd indien het project grote gelijkenis vertoont met een project waarvoor reeds subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant, de Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2013 of de onderhavige regeling. Het wordt niet wenselijk geacht wanneer twee nagenoeg dezelfde projecten worden gesubsidieerd (ook niet wanneer zij worden uitgevoerd in verschillende gebieden). Wel is denkbaar dat een project wordt gesubsidieerd dat voortvloeit uit en daarmee een vervolg is op een project waarvoor reeds subsidie is verstrekt. Artikel 5, onder b, vormt geen belemmering voor stapeling van subsidies op basis van andere, niet in onderdeel b genoemde regelingen (mits toelaatbaar gelet op het geldende staatssteunregime).

Artikel 6 Subsidievereisten

Gelet op artikel 6, onder a, komt een project slechts in aanmerking voor subsidie indien het in overwegende mate in de provincie Noord-Brabant wordt uitgevoerd.

Artikel 6, onder c, bepaalt dat het project een bijdrage dient te leveren aan ten minste twee van de in dat onderdeel genoemde thema’s. Deze thema’s zien op de innovatiesporen zoals genoemd in het LIB-convenant 2020-2023.

Onderdeel 1° betreft de verbetering van de fysieke leefomgeving. In dit kader gaat het om het terugdringen van emissies van milieubelastende stoffen, de inzet op klimaatmitigatie, klimaatadaptatie, biodiversiteit, duurzame energie, kringloopsluiting, het zuinig gebruiken van eindige grondstoffen, de verbetering van de bodem-, water- en luchtkwaliteit en de beheersing van de waterkwantiteit (beschikbaarheid en berging). Voorts kan bij dit thema ook gedacht worden aan de verbetering van het dierenwelzijn, diergezondheid en het verminderen van risico’s voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier.

Onderdeel 2° betreft het innovatiespoor “waardecreatie”. Het gaat hierbij om het tot waarde brengen van producten en diensten van het agrarische bedrijf door middel van nieuwe verdienmodellen of vernieuwende marktconcepten. Hierbij kan gedacht worden aan nieuwe inkomstenbronnen, betere benutting van productiemiddelen, slimmere agrodfoodketens of het op onderscheidende wijze (bijvoorbeeld gelet op de kwaliteit of exclusiviteit) op de markt brengen van producten.

Onderdeel 3° heeft betrekking op de maatschappelijke inbedding van de landbouwsector en aantrekkelijk landbouwondernemerschap. Bij de maatschappelijke inbedding van de landbouwsector gaat het om het leveren van een bijdrage aan het verkleinen van de kloof tussen boer en burger, waardoor er meer wederzijds begrip ontstaat. Van het creëren van aantrekkelijk landbouwondernemerschap is sprake indien wordt ingezet op activiteiten die het voor ondernemers aantrekkelijker maken om landbouwactiviteiten uit te voeren. Gedacht kan worden aan activiteiten gericht op de verbetering van de arbeidsomstandigheden of het imago van de landbouwsector.

Voor wat betreft artikel 6, onder d, zij opgemerkt dat het innovatieve karakter zowel technisch als sociaal van aard kan zijn. Gedacht kan worden aan vernieuwende organisaties, samenwerkingsvormen, verdienmodellen en marktconcepten.

Artikel 6, onder e, ziet op de slagingskans van het project. Uit de onderbouwing bij de aanvraag zal moeten blijken dat het reëel is dat het projectresultaat kan worden behaald. Hierbij is onder meer het draagvlak binnen de landbouwsector en de betrokkenheid van ondernemers van belang.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

In dit artikel is aangegeven welke kosten van de verschillende activiteiten in een project subsidiabel zijn. Bij de formulering van de mogelijk te subsidiëren kostenposten is aansluiting gezocht bij de artikelen 14, 20, 21, 24 en 31 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening. Onder de algemene kosten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c, vallen gelet op artikel 14, zesde lid, onder c, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening onder meer kosten voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en kosten voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies.

Artikel 8 Niet subsidiabele kosten

Uit het eerste lid volgt dat alleen meerkosten ten opzichte van de gangbare bedrijfsvoering voor ondersteuning in aanmerking komen. Opgemerkt zij dat verrekenbare BTW gelet op artikel 11, onder a, Asv niet subsidiabel is.

Artikel 10 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 is vastgesteld op € 500.000. Het subsidieplafond voor de overige tijdvakken is vastgesteld op € 0, aangezien de toekenning van deze middelen afhankelijk is van de besluitvorming door Provinciale Staten in 2020 over de Brabantvisie Landbouw en Voedsel 2030 en de daarbij behorende middelen, inclusief die voor LIB voor de jaren 2021 tot en met 2023. Na genoemde besluitvorming zullen Gedeputeerde Staten een beslissing nemen over de subsidieplafonds voor de jaren 2021 tot en met 2023. Artikel 10 zal hier te zijner tijd op aangepast worden.

Artikel 12 Verdeelcriteria

Artikel 12, eerste lid, bepaalt dat subsidie op grond van deze subsidieregeling wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen. Voor het bepalen van de onderlinge rangschikking dient een aanvraag volledig te zijn. Voor het bepalen van het wel of niet in behandeling nemen van de aanvraag geldt de initiële aanvraagdatum.

Artikel 13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a en b, kan onder meer worden voldaan door publicatie op een website, het houden van een open dag of het organiseren van een bijeenkomst. Artikel 13, eerste lid, onder d, bepaalt dat de subsidieontvanger een administratie dient bij te houden van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, Awb en deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten dient te overleggen.

Artikel 14 Prestatieverantwoording en artikel 16 Subsidievaststelling

Gelet op artikel 7, eerste lid, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening worden subsidies verstrekt op basis van prestaties en gerealiseerde kosten, ook indien het gaat om subsidies tot € 125.000. Dit laatste wijkt af van de artikelen 13, eerste en tweede lid, 20 en 21, vijfde lid, onder a en b, Asv. De vaststelling van subsidies op grond van deze subsidieregeling geschiedt overeenkomstig artikel 21, eerste tot en met vierde en achtste lid, Asv. De subsidieontvanger dient in alle gevallen een aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen en daarbij bewijsstukken te overleggen waaruit de gerealiseerde kosten blijken.

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de secretaris

drs. M.J.A. van Bijnen MBA