Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Wet kinderopvang

Geldend van 01-01-2005 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening Wet kinderopvang

Verordening Wet kinderopvang gemeente Nunspeetseptember 2004De raad van de gemeente Nunspeet;gelezen het voorstel van het college van 17 november 2004, nr. 283;gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling vande tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;b e s l u i t:vast te stellen de Verordening Wet kinderopvang. 

Hoofdstuk 1 Nieuw Hoofdstuk

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:a. het college: het college van burgemeester en wethouders;b. de wet: de Wet kinderopvang. 

Hoofdstuk 2 Vaststelling noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medische

Artikel 2 Te verstrekken gegevens

  • 1 Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medischeindicatie als bedoeld in artikel 23 van de wet bevat in ieder geval de volgende gegevens:a. naam en adres van de ouder;b. indien van toepassing: naam van de partner en, als dit een ander adres is dan het adresvan de ouder: het adres van de partner;c. naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekkingheeft;d. overige gegevens die het college nodig acht te kunnen besluiten over de aanvraag vande tegemoetkoming. 

  • 2 Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier. 

  • 3 Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Artikel 3 Beslistermijn

  • 1 Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens. 

  • 2 Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de ouderhiervan schriftelijk in kennis. 

Artikel 4 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaalmedischeindicatie bevat in ieder geval:a. de geldigheidsduur van de indicatie;b. de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht. 

Artikel 5 Weigeringsgronden

Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatievast te stellen als:a. de ouder en de partner al een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt ofkan ontvangen;ofb. de ouder of de partner niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder-deel k of l van de wet. 

Hoofdstuk 3 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 6 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1 Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:a. naam, adres en sofi-nummer van de ouder;b. indien van toepassing: naam en sofi-nummer van de partner en, als dit een ander adresis dan het adres van de ouder: het adres van de partner;c. naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagdetegemoetkoming betrekking heeft;d. een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvanggaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvangper kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;e. gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot degroep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;f. overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraagvan de tegemoetkoming. 

  • 2 Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het collegevastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier. 

  • 3 Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Hoofdstuk 4 Verlening van de tegemoetkoming

Artikel 7 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1 Het college besluit over de aanvraag binnen vier weken na ontvangst van alle benodigde gegevens 

  • 2 Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis. 

Artikel 8 Weigeringsgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet. 

Artikel 9 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1 De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor detegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen. 

  • 2 Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleendmet ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden. 

Artikel 10 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1 De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periodeverlenen. 

Artikel 11 Omvang van de kinderopvang

  • 1 Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd. 

  • 2 In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerstelid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantaluren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatievan arbeid en zorg. 

Artikel 12 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in iedergeval:a. de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;b. de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekkingheeft;c. de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaats-vindt;d. de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkomingwordt verleend;e. de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat opbasis hiervan wordt verleend;f. de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;g. de verplichtingen van de ouder. 

Artikel 15 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder ver-rekening van de betaalde voorschotten.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen van de ouder

Artikel 16 Inlichtingenplicht

  • 1 De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigenbeweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststel-ling van een lagere tegemoetkoming. 

  • 2 De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college testellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor deaanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn. 

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 17 Inwerkingtreding

  • 1 Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze verordening inwerking ingaande 1 januari 2005. 

  • 2 In afwijking van het eerste lid treedt hoofdstuk 2 van deze verordening in werking op het moment dat artikel 23 van de Wet kinderopvang in werking treedt.

Artikel 18 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet kinderopvang gemeente Nunspeet.Vastgesteld in de openbare vergadering 25 november 2004.de griffier, de voorzitter, 

Toelichting 1 Algemene toelichting

ALGEMENE TOELICHTINGInleidingOp 1 januari 2005 treedt de Wet kinderopvang in werking. De Wet kinderopvang beoogt het ou-ders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkendenkunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepenkan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij makenvoor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderop-vang wordt aangeduid met de term 'tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)'. Artikel 25van de Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over detegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voor-schotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aandeze wettelijke opdracht.De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:1. de gemeentelijke verordening Wet kinderopvang;2. de Wet kinderopvang;3. de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingenIn deze modelverordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tege-moetkomingendoor de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Heteerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van detegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelij-ke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijkbeheersbaar zijn.Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderenDe gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten 'open-einderegeling'. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doel-groep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tege-moetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de modelverordening de volgende bepalingen op-genomen:−De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders die geen eigen bijdrage inde kosten van kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingen gebonden. In de model-verordeningwordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrektvoor het aantal uren kinderopvang per week.−Dat het, naar het oordeel van het college, voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is de combi-natievan arbeid en zorg mogelijk te maken.−Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijketegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een tege-moetkomingdoor de gemeente in ontvangst is genomen.−De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.−De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvangvan eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen,beperkt.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaarEen tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar. Daarmeewordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt.Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzonderingwordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag al duidelijk is dat de aanspraak op detegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratie-traject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaatof de basisschool verlaat).Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappenDe verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangeslotenbij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze be-schikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de te-gemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment datde beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal ma-ken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaarde-lijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak. De tweedestap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel hetuiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordtde tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeenteonderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders tecontroleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau opte vragen.

Aanwijzen van eigen doelgroepenDe verordening bevat geen inhoudelijke criteria over de definities van gemeentelijke doelgroepenen de hoogte van de tegemoetkomingen. Deze criteria zijn allemaal rechtstreeks in de Wet kin-deropvangopgenomen. Gemeenten hebben bij de bepaling van deze doelgroepen en de hoogtevan de tegemoetkoming dus geen beleidsvrijheid. Over de wijze waarop de aanspraak op en dehoogte van de tegemoetkoming moet worden vastgesteld worden gemeenten in een later stadiumapart geïnformeerd zodra alle relevante uitvoeringsregelingen bekend zijn.De gemeente kan er voor kiezen naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd eigen doel-groepenaan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten vankinderopvang. Daarbij kan gedacht worden aan ouders die vrijwilligerswerk doen of ouders diezich bezighouden met mantelzorg. Het verdient aanbeveling de tegemoetkomingen aan eigendoelgroepen in deze verordening te regelen en niet in een aparte verordening. Dit voorkomt ver-snipperingvan regelgeving en bovendien worden de procedurele bepalingen in deze verordeningautomatisch ook van toepassing op de tegemoetkomingen die de gemeente aan eigen doelgroe-penverstrekt.Als een gemeente besluit eigen doelgroepen aan te wijzen, zal ze in de verordening een aantalonderwerpen moeten regelen. Het toevoegen van eigen doelgroepen geschiedt op basis van deautonome verordenende bevoegdheid van gemeenten die is neergelegd in artikel 149 van deGemeentewet. Dit betekent dat de aanhef van de verordening, de bevoegdheidsgrondslag, moetworden uitgebreid. In de aanhef moet de zinsnede 'gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang'worden aangevuld met 'en artikel 149 van de Gemeentewet'.Vanwege de vertraging in de behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede en Eerste Kamerkan het daarnaast noodzakelijk zijn om artikel 149 van de Gemeentewet in de aanhef als grond-slagte vermelden. Dit hangt ondermeer samen met het moment waarop deze verordening in degemeenteraad behandeld wordt. Om deze reden is artikel 149 van de Gemeentewet in de model-verordeningstandaard als grondslag opgenomen. Zie voor een nadere toelichting de artikelsgewijstoelichting bij het inwerkingtredingsartikel.Omdat de Wet kinderopvang niet van toepassing is op de door de gemeente aangewezen doel-groepen,zal de omschrijving van de doelgroep(en) in de verordening moeten geschieden. Bovendienzal in de verordening de hoogte van de tegemoetkoming geregeld moeten worden. Hiervoormoet het volgende worden geregeld:−De wijze waarop de kosten van kinderopvang worden bepaald, inclusief een maximumuurprijs(daarbij zou verwezen kunnen worden naar bepalingen in artikel 7 Wet kinderopvang).−Het deel van de kosten van kinderopvang waarvoor een tegemoetkoming wordt verstrekt.Bovendien kan in de verordening worden geregeld dat er jaarlijks een subsidieplafond wordt vast-gesteldvoor de verstrekkingen van tegemoetkomingen aan de eigen doelgroepen. Zo'n subsidieplafondis niet mogelijk voor de tegemoetkomingen die de gemeente verstrekt op basis van deWet kinderopvang, maar kan wel worden vastgesteld voor de tegemoetkomingen die de gemeen-teverstrekt op grond van haar autonome verordenende bevoegdheid. Met het vaststellen van eensubsidieplafond worden de aanspraken op een tegemoetkoming beperkt tot een bepaald bedrag.Het vaststellen van een subsidieplafond verplicht de gemeente een tegemoetkoming te weigerenals toekenning zou leiden tot overschrijding van het plafond. Hierdoor wordt een open-einde rege-lingvoorkomen. Voor de goede orde: het vaststellen van een subsidieplafond is een bevoegdheid,géén verplichting.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTINGArtikel 1 - BegripsbepalingenDe begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op dezeverordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.Artikel 2 - Te verstrekken gegevensEen aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bijhet college. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medischeindicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvra-genvaak gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een sociaalmedischeindicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnenin één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen:eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgenshet besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.Artikel 3 - BeslistermijnBij het bepalen van de beslistermijn moet rekening worden gehouden met de tijd die gemoeid ismet het uitbrengen van advies door een 'onafhankelijke organisatie die beschikt over adequatedeskundigheid' (artikel 23, derde lid Wet kinderopvang).Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, verdient het aanbeveling dat de ge-meente'harde' afspraken maakt met de adviserende organisaties over de termijn waarbinnenadviezen worden uitgebracht.Artikel 4 - Inhoud van de beschikkingHet besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluitbezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Als de noodzaak van kinderop-vangop grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikkingaangegeven hoeveel uur kinderopvang noodzakelijk wordt geacht.Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aan-vraagvoor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduurvan de indicatie worden vermeld. Deze verplichting staat in het vierde lid van artikel 23 Wetkinderopvang. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook omeen geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraakmoeten worden gedaan.Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bin-dend.Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikkinggeeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in debeschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor hetgeval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.Artikel 5 - WeigeringsgrondenDit artikel bevat twee weigeringsgronden. De weigeringsgrond onder a geeft aan dat een ge-meentelijketegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorzieningis. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraakkunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraakdoen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medischenoodzaak.De weigeringsgrond onder b spreekt voor zich.

Artikel 6 - Te verstrekken gegevens bij de aanvraagDe tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet kinderop-vang).Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derdelid Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een tegemoetkomingsjaar wordt verstrekt (artikel4.4) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de aanvragers zo be-perktmogelijk te houden, verdient het aanbeveling dat de gemeente het aanvraagformulier vooreen vervolgaanvraag aan de ouders toestuurt, waarbij het formulier al is ingevuld met de gege-vensdie bij de gemeente bekend zijn. De ouders hoeven dan alleen de mutaties op het aanvraagfor-mulieraan te geven.Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dag-delenkinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkomingin verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aange-vraagd.De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28,derde lid, Wet kinderopvang en artikel 16, eerste lid).Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kinder-centrumof gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekentdat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend alsde ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de ge-meentede hoogte van de tegemoetkoming vaststellen.Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschrevenstaan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerst lid Wet kinderopvang).Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gege-venswordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep.In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat degemeente over de gegevens beschikt:−de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw énmaakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;−de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bijhet CWI maakt én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;−de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt;−het college heeft sociaal-medische indicatie vastgesteld.In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:De ouder of partner ontvangt een uitkering opgrond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars.De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog nietbereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangtalgemene bijstand op grond van deWWB of kan zo'n uitkering ontvangen.De ouder of diens partner zijn ingeschreven bijeen school of instelling als bedoeld in paragraaf2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkomingonderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot enmet 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000.Als de uitkering wordt verkregen in een anderegemeente: naam van deze gemeente.Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut.Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut.De ouder of diens partner ontvangt een WWuitkeringen maakt gebruik van een voorzieninggericht op arbeidsinschakeling.De ouder of diens partner is arbeidsgehandicapteen maakt gebruik van een voorzieninggericht op arbeidsinschakeling.Trajectplan van het UWV.Trajectplan van het UWVIn het derde lid wordt bepaald dat als de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraagmede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De ver-plichtingis al neergelegd in artikel 26, derde lid Wet kinderopvang.Artikel 7 - Het besluit tot verlenen van de tegemoetkomingDe termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoet-kominggeldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voornieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van eentegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreidingvan de omvang van de kinderopvang. In de modelverordening is gekozen voor een beslistermijnvan ten hoogste vier weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.De beslistermijn van vier weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen vooreen voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat detegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal vierweken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.Het feit dat het college een termijn van vier weken heeft om te beslissen over een aanvraag vooreen tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallenmoet benutten.De gemeente zal er naar moeten streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijkte houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door mid-delvan mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.Artikel 8 - WeigeringsgrondNaast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverle-ningte weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat desubsidieverlening kan worden geweigerd als een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen over deverrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voorzover deze voorde vaststelling van de subsidie van belang zijn.Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening verder in ieder geval kan wordengeweigerd als de aanvrager:a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrek-kingvan deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, ofb. failliet is verklaard, aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem deschuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoekdaartoe bij de rechtbank is ingediend.Artikel 9 - Ingangsdatum van de tegemoetkomingDit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee in-gangsdatamogelijk:1. De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst isgenomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indiental kinderopvang hebben.2. De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen eentegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvangdie plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend.Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan devormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:−schriftelijk moet worden ingediend;−moet zijn ondertekend;−de naam en het adres van aanvrager moet bevatten;−een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraakop een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanafhet moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindtdan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragenvoor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrektvanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.Artikel 10- De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleendDe tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die inde loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 de-cembervan het desbetreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuween aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld hetgeval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoor-beeldals deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrek-kingvan de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of eenandere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van detegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerdebedragen terug te vorderen.Artikel 11 - Omvang van de kinderopvangDe Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van degemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer eenouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeftdeze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantaluren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van dewet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combi-natievan arbeid en zorg.Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvangnihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente ge-compenseerd(het zogeheten 'Koakopje', zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid,onderdeel a, Wet kinderopvang). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen remop de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelij-ke)eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdragezullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opge-nomendie de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het collegede bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelenhoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnencombineren met zorgtaken. Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijsnodig is arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstan-dighedenals een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijkesituatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling totkinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 23 Wet kinderopvang,hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.Artikel 12 - Inhoud van de beschikkingOnderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetko-mingwordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van detegemoetkoming worden vermeld. Artikel 13 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm vanmaandelijkse voorschotten. Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen vande ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:−de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkomingis verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvangover deze periode;−de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang.Artikel 13 - De bevoorschotting van de tegemoetkomingDe subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dathet totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld intwaalf gelijke delen (als de aanvraag het hele tegemoetkomingsjaar betreft).De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoekvan het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen de betalingen recht-streeksaan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridischgezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag ge-stortop de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau. Er blijft sprake van een betalingvan de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere voorschriften te stellen over de wijze vanbevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschotwordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het collegezou zo'n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk ge-bruikzal maken van kinderopvang.Artikel 14 - Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkomingOp grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tege-moetkoming)ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigeninitiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen vande tegemoetkoming bij het college in te dienen.De ouders zijn wel verplicht binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoet-komingis verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang overdeze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, moethet overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college worden ingediend.Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum ofgastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten.Het college heeft vervolgens acht weken de tijd de tegemoetkoming vast te stellen. In deze perio-dekan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming doorgegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcen-trumof gastouderbureau op te vragen.In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag iswaar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijzedie is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangs-puntvoor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordtvastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van detegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststellingvan de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van eenhoger aantal.Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lagerbedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeftdeze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid Awb. Op grond van het tweedelid kan de subsidie lager worden vastgesteld als:a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking vanjuiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverleningzou hebben geleid, ofd. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde teweten. Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: “Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijkis van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, wordenkosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststellingvan de subsidie niet in aanmerking genomen”.Artikel 15 - Verrekening met de voorschottenDit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoet-koming.Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze rechtheeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld inartikel 38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij artikel 16).Artikel 16 - InlichtingenplichtDeze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en metderde lid Wet kinderopvang. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald. Het vierdelid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbu-reau.Deze bepaling luidt: “De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeesteren wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tege-moetkomingvan belang zijn”.Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:1. het desbetreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;2. er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tege-moetkoming(hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetko-mingheeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen oftot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedragterugvorderen. Ook is mogelijk in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de desbetreffendeouder op te leggen. Hieronder wordt op deze twee maatregelen nader ingegaan.Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkomingIn de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologievan de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situ-atiesworden onderscheiden:a. de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld enb. de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.Ad aDe tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verleningvan de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verleningvan de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzi-gen,als:a. de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsge-vondenof zullen plaatsvinden;b. de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;c. de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en deverstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag totverlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;d. de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of be-hoordete weten.De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzijbij de intrekking of wijziging anders is bepaald.Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel totdat het besluit tot verleningvan de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de beta-lingvan de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college deverplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het collegeaan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat de be-schikkingtot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen.Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking over de intrekking of wijziging isbekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertienweken zijn verstreken.Ad bDe tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidie vast-stelling(artikel 4:49 Abw)Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de be-schikkingtot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvangervan de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:a. er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tege-moetkomingredelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkominglager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;b. de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkomingwist dit of behoorde dit te weten;c. de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming nietvoldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger wordengewijzigd, als vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)Als de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken often nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het al betaalde bedrag van de ouder te-rugvorderen.In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand(WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op hetterugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt te-ruggevorderdkan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. Inhet besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld(artikel 60, eerste lid WWB).De bestuurlijke boeteNaast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde geval-lenook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van deWet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoor-waardelijkeverplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder(artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het desbetreffende bedrag komt toe aande gemeente (artikel 72, vierde lid Wet kinderopvang).Het college kan een bestuurlijke boete opleggen als een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt.Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:−het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem enzijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeentevan belang zijn (artikel 28, eerste lid Wet kinderopvang);−het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen redelij-ketermijn (artikel 28, tweede lid Wet kinderopvang);−het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingenen gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 28,derde lid Wet kinderopvang).De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2.269,-- (artikel 72, eerste lid, onder-deelc, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal hetcollege maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogtevan de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding deouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert.Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, als elke vorm van ver-wijtbaarheidontbreekt.In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete magopleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:−de overtreder is overleden;−de overtreder is wegens dezelfde gedraging al eerder een bestuurlijke boete of er is hem eenkennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kanhet college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie;−er is vijf jaar verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot enmet 84 van de Wet kinderopvang.Artikel 17 - InwerkingtredingDoor vertraging in het wetgevingstraject is de oorspronkelijke planning van het implementatietra-jectdoor gemeenten met name in 2004 onder steeds groeiende tijdsdruk komen te staan. Tentijde van publicatie van deze modelverordening was nog niet zeker per wanneer artikel 25 van deWet kinderopvang in werking zou treden. Dit artikel is van belang omdat het de juridische grond-slagvormt waarop deze verordening is gebaseerd.In de oorspronkelijke planning van het wetgevings- en implementatietraject was ervan uitgegaandat gemeenten in de eerste helft van 2004, dus vóór het zomerreces van de gemeenteraad, hunverordening zouden kunnen vaststellen. De juridische basis voor deze verordening kon dan artikel25 van de Wet kinderopvang zijn. Ook zouden gemeenten voldoende tijd hebben voor eventueleinspraaktrajecten (afhankelijk van de lokaal geldende inspraakverordening) voorafgaand aanvaststelling en de termijn van zes weken na vaststelling van de verordening die de Tijdelijke refe-rendumwetvereist voor inwerkingtreding. Nu het niet zeker is of de Eerste Kamer nog vóór hetzomerreces de wet zal behandelen en aannemen is er aanleiding maatregelen te nemen om tijdi-geinvoering van de Wet kinderopvang mogelijk te maken. Daarbij moet een belangenafweginggemaakt worden tussen enerzijds een zorgvuldige besluitvormingsprocedure, die burgers vol-doendetijd en gelegenheid geeft om te reageren op de voorgenomen regelgeving en anderzijdshet belang van de burgers en ook de gemeente om na inwerkingtreding van de verordening vol-doendetijd en gelegenheid te hebben om aan de verplichtingen die de verordening hen oplegt tevoldoen en gebruik te maken van de aanspraken die de verordening de burger biedt. Naar demening van de VNG zou deze belangenafweging ertoe moeten leiden dat gemeenten de volgen-dedrie maatregelen nemen om tijdige inwerkingtreding van de verordening te bewerkstelligen:−Als de lokaal geldende inspraakverordening.die mogelijkheid biedt, afzien van het bieden vangelegenheid tot inspraak. Het is ook mogelijk dat in een gemeente conform de modelinspraakver-ordeningvan de VNG (artikel 2, lid 3 onder e en f) geen inspraak vereist is.−Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet (Trw) de inwerkingtredingvan de verordening niet laten voorafgaan door de door die wet vereiste termijn van zes weken.Dit omdat het inwerkingtreden van de verordening geen uitstel kan leiden.−In de aanhef van de verordening naast artikel 25 van de Wet kinderopvang ook artikel 149van de Gemeentewet als grondslag voor de verordening opnemen. Op deze wijze wordtvoorkomen dat de verordening niet in werking kan treden omdat artikel 25 Wk nog niet inwerking is getreden op het moment dat de gemeenteraad de verordening vaststelt. Burgerskunnen dan toch tijdig aanvragen indienen, waardoor gemeenten in staat zijn tijdig besluitente nemen op deze aanvragen. Het risico voor gemeenten bij deze handelwijze is beperkt, omdatde materiele normen voor de aanspraken op een tegemoetkoming in de Wet kinderopvangzijn vastgelegd. Mocht de wet door de Eerste Kamer worden verworpen of de artikelen22, 23 of 24 niet tijdig in werking treden dan kan de gemeente dergelijke aanvragen afwijzenomdat er geen recht bestaat op een tegemoetkoming. In het eerste geval zal wellicht ook intrek-kingvan de gehele verordening aan de orde zijn.Als artikel 25 van de Wet kinderopvang al in werking is getreden op het moment dat de gemeen-teraadeen besluit neemt over de verordening, kan in principe artikel 149 van de gemeentewet uitde aanhef worden weggelaten. Dit laatste is weer niet het geval wanneer de gemeente eigendoelgroepen in de verordening heeft gedefinieerd (zie het algemene deel van deze toelichting).In de brief van 18 augustus 2004 aan de Tweede Kamer heeft de minister van Sociale Zaken enWerkgelegenheid aangekondigd dat artikel 6, eerste lid onder k en l, en artikel 23 van de Wetkinderopvang in 2005 nog niet in werking zullen treden. In de Wet kinderopvang heeft de ministerde bevoegdheid gekregen om de inwerkingtreding van deze wet bij Koninklijk Besluit te regelen,waarbij hij al dan niet onderdelen op verschillende tijdstippen kan vaststellen. Vanwege budgettai-reen efficiencyredenen wil de minister één organisatie aanwijzen voor de indicatieadvisering voorsociaal-medische problematiek in relatie tot de Wet kinderopvang. Regionale Indicatie Organen(RIO’s) komen hiervoor het meest in aanmerking, gezien het feit dat deze organisaties ook nuindicaties met betrekking tot sociaal-medische problematiek uitvoeren. Door de centralisering vande indicatiestelling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is het echter onzeker of devormgeving van het landelijk Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) per 1 januari 2005 zover gevor-derdis dat de extra taak van indicatieadvisering over sociaal-medische problematiek in relatie totkinderopvang op die datum door het CIZ kan worden uitgevoerd.Om deze reden is de inwerkingtreding van paragraaf 2 afhankelijk gemaakt van inwerkingtredingvan artikel 23 van de Wet kinderopvang. De ingangsdatum van de verordening is bepaald opdatum ingang van de wet.Artikel - 18Deze bepaling spreekt voor zich.