Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Nunspeet 2008

Geldend van 11-03-2009 t/m heden

Intitulé

Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Nunspeet 2008

De raad van de gemeente Nunspeet;gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 februari 2009, nr. 279;gelet op artikel 6.7 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.1.3.3 van het Besluit ruimtelijkeordening;b e s l u i tvast te stellen de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschadegemeente Nunspeet 2008 

Hoofdstuk 1 Nieuw Hoofdstuk

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:a. aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade zoals bedoeld inartikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening indient;b. adviseur: de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon zoalsbedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening;c. adviescommissie: schadebeoordelingscommissie zoals bedoeld in artikel 3, lid 5 van dezeverordening;d. besluit: Besluit ruimtelijke ordening;e. college: het college van burgemeester en wethouders;f. gemeente: gemeente Nunspeet;g. planologische maatregel: oorzaak zoals bedoeld in artikel 6.1, lid 2 van de Wet ruimtelijkeordening;h. planschade: schade zoals bedoeld in artikel 6.1, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening;i. wet: Wet ruimtelijke ordening. 

Artikel 2 Opdrachtverstrekking

Binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijnen zoals bedoeld in artikel 6.1.3.1 van hetbesluit verstrekt het college aan een of meerdere adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zakevan een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 vanhet besluit of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB). 

Artikel 3 Adviseur of adviescommissie

  • 1 Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door het college eenadviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op hetgebied van planschade 

  • 2 Als het college, na advies te hebben ingewonnen van de in lid 1 bedoelde adviseur, van oordeelis dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en er, geziende complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheidwordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebiedvan accountancy of van financieeleconomische bedrijfsvoering. 

  • 3 Als het college, na advies te hebben ingewonnen van de in lid 1 bedoelde adviseur, van oordeelis dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering vaneen onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoeftebestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezendie deskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken en van waardeverminderingdaarvan als gevolg van een planologische verslechtering. 

  • 4 Als naar het oordeel van het college lid 2 en 3 van toepassing zijn, worden zowel de in lid 2als 3 bedoelde adviseurs aangewezen. 

  • 5 Bij aanwijzing van meerdere adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de inlid 1 bedoelde adviseur voorzitter is. 

  • 6 De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 4 Deskundigheid en onafhankelijkheid

  • 1 Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat dezeaantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel3, lid 1, 2 of 3 bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvraag moet beoordelen. 

  • 2 Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijk van de raad. Eveneens mageen adviseur niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekkingheeft. 

Artikel 5 Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur

  • 1 Voordat het college de opdracht tot advisering verstrekt zoals bedoeld in artikel 2, stelt hetcollege de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbendenzoals bedoeld in artikel 6.4a, lid 2 en 3 van de wet schriftelijk op de hoogte van deaanwijzing van:a. een adviseur zoals bedoeld in artikel 3, lid 1 ofb. meerdere adviseurs zoals bedoeld in artikel 3, lid 5. 

  • 2 De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbendenzoals bedoeld in artikel 6.4a, lid 2 en 3 van de wet kunnen binnen twee weken na de mededelingzoals bedoeld in lid 1 schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking vaneen of meerdere adviseurs bij het college indienen. 

  • 3 Het college beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in lid 2 bedoelde termijn overeen ingediend verzoek tot wraking van een of meerdere adviseurs. 

Artikel 6 Werkwijze adviseur of adviescommissie

  • 1 Het college stelt aan de adviseur of de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking hebbendeinformatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviseurof van de adviescommissie noodzakelijke bescheiden ter beschikking. 

  • 2 Het college wijst uit de ambtelijke organisatie een of meer personen aan die de adviseur of deadviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat. 

  • 3 De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert een of meerdere hoorzittingen,waar de aanvrager en de in lid 2 bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheidworden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de adviseringover de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeenteover de aanvraag aan de adviseur of de adviescommissie kenbaar te maken. Eventueleandere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden zoals bedoeld in artikel6.4a, lid 2 en 3 van de wet worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaarte maken. 

  • 4 De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop de adviseurof de adviescommissie de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor deplaatsopneming uit. 

  • 5 Voor een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de adviseurof de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak gemaakt. 

  • 6 Van de in lid 3 bedoelde hoorzitting en van de in lid 4 bedoelde bezichtiging wordt door, danwel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie eenverslag gemaakt dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies. 

  • 7 Voordat een advies wordt uitgebracht, zendt de adviseur of de adviescommissie binnen zestienweken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan degemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan debelanghebbenden zoals bedoeld in artikel 6.4a, lid 2 en 3 van de wet. De adviseur of de voorzittervan de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbijaan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen. 

  • 8 De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbendenzoals bedoeld in artikel 6.4a, lid 2 en 3 van de wet worden in de gelegenheid gesteld om binnenvier weken na de toezending van het conceptadvies schriftelijk hierop te reageren. 

  • 9 In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnenvier weken na het verstrijken van de in lid 8 bedoelde termijn een advies uit aan het college,waarbij de desbetreffende reacties zijn betrokken. 

  • 10 In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissiebinnen twee weken na het verstrijken van de in lid 8 bedoelde termijn een advies uitaan het college. 

Artikel 7 Slotbepalingen

  • 1 Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking van deze verordening.

  • 2 Deze verordening wordt aangehaald als “Procedureverordening voor advisering tegemoetkomingin planschade 2008”.Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 26 februari 2009.de voorzitter, de griffier, 

Toelichting 1 modelprocedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade

Toelichting Algemene toelichtingOp grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm vaninkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zallijden als gevolg van een planologische maatregel, op aanvraag een tegemoetkoming in planschadeworden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvragerhoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende anderszinsverzekerd is.Afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) van de Wro bevat bepalingen over het tijdstip waarbinnenaanvragen moeten worden ingediend (artikel 6.1 lid 4 en 5 van de Wro), is uitgewerkt welkeschade in ieder geval voor rekening van de aanvrager moet blijven (artikel 6.2 van de Wro) enwordt ingegaan op zaken die het bestuursorgaan bij het nemen van een beslissing op het aanvragenom een tegemoetkoming in planschade moet betrekken (artikel 6.3 van de Wro).Artikel 6.1, lid 3 van de Wro stelt eisen aan de aanvraag om een tegemoetkoming, die op grondvan artikel 6.7 van de Wro in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn uitgewerkt. De regels in hetBro leiden tot een uniformering en standaardisering van regels over de inrichting en behandelingen de wijze van beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in schade. Onder de Wet opde Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) bestondde noodzaak dat iedere gemeente een regeling voor de behandeling van de planschadeverzoekenmoest opstellen. De regeling met betrekking tot de behandeling van de aanvragen isnu terug te vinden in het Bro.In het Bro zijn in afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) de vereisten voor het indienen van eenaanvraag, alsmede een aantal procedurevoorschriften en de regels voor het aanwijzen van eenadviseur opgenomen. Artikel 6.1.3.2 van het Bro verplicht het college een adviseur aan te wijzendie advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing. In artikel 6.1.3.3, lid 1 van hetBro wordt voorgeschreven dat de gemeente een verordening moet vaststellen over de wijzewaarop een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop deze tot een advies komt. In artikel6.1.3.3, lid 2 van het Bro wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebbenop:a. de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur;b. de gevallen waarin een adviescommissie wordt ingeschakeld;c. het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld;d. de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbendenzoals bedoeld in artikel 6.4a, lid 2 en 3 van de Wro vooraf in de aanwijzing van deadviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen wraken;e. de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbendenzoals bedoeld in artikel 6.4a, lid 2 en 3 van de Wro onder verslaglegging wordengehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken, en de hierbij geldende termijnen.De modelprocedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade in verhoudingtot de modelprocedureregeling planschadevergoeding 2005Met de inwerkingtreding van de verordening voor advisering tegemoetkoming in planschade in uwgemeente kan de oude planschaderegeling nog niet in zijn geheel door het college worden ingetrokken.De modelprocedureregeling planschadevergoeding 2005 is nog van toepassing op devolgende situaties. Op een aanvraag ingediend:vóór 1 september 2005 in het geval dat de planologische maatregel onherroepelijk is gewordenvóór 1 september 2005 is de WRO van vóór 1 september 2005 van toepassing;op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 in het geval de planologische maatregelonherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de WRO nog van toepassing (maar isgeen verjaringstermijn van toepassing);- 5 -op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 in het geval de planologische maatregelonherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005 en vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden,is de WRO van toepassing (met inbegrip van de verjaringstermijn);op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregelonherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de WRO nog van toepassing (maar isgeen verjaringstermijn van toepassing).De modelprocedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade is van toepassingin de volgende situaties. Op een aanvraag ingediend op of na:1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel onherroepelijkis geworden op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden, isde Wro van toepassing (met inbegrip van de verjaringstermijn, maar er is geen sprake van hetforfait normaal maatschappelijk risico);1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel van kracht isgeworden op of na 1 juli 2008, is de Wro onverkort van toepassing;na 1 september 2010 is de Wro in alle gevallen onverkort van toepassing.Artikelsgewijze toelichtingArtikel 1 BegripsbepalingenBij de definiëring van de begrippen is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro en het Broen voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Voor een juiste interpretatievan de verordening is naast raadpleging van artikel 1 kennisneming van de algemene bepalingenin artikel 6.1.1.1 van het Bro van belang. Voor de duidelijkheid van de begrippen adviseur enadviescommissie is in deze verordening een van het Bro afwijkende omschrijving van het begripadviseur opgenomen. Het begrip gemeente is afzonderlijk gedefinieerd om te verduidelijken datals de verordening het woord gemeente gebruikt, het de gemeente betreft waar de aanvraag omtegemoetkoming in planschade is ingediend.Artikel 2 OpdrachtverstrekkingHet college moet binnen twaalf weken een opdracht verstrekken aan een of meerdere adviseursgezamenlijk, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 van het Bro of aan artikel 4:5 vande AWB. Artikel 6.1.3.1, lid 1 van het Bro geeft het college de bevoegdheid een aanvraag binnenvier dan wel acht weken, als de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de aanvraag aan te vullen,als kennelijk ongegrond af te wijzen. Artikel 6.1.3.1, lid 2 van het Bro heeft betrekking op de bevoegdheidvan artikel 4:5 van de AWB waarbij een onvolledige aanvraag verder buiten behandelingmoet worden gelaten.Volgens artikel 6.1.3.1, lid 2 van het Bro moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnenvier weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager worden meegedeeld. Voor zover deaanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, krijgt het college acht wekende tijd na het tijdstip waarop de termijn om de aanvraag aan te vullen is verstreken, om het besluittot niet verdere behandeling van de aanvraag bekend te maken. De laatstgenoemde beslistermijnkan met ten hoogste vier weken worden verlengd. Als de aanvraag kennelijk ongegrond wordtverklaard of buiten behandeling wordt gelaten, is de verordening niet toepasselijk, tenzij de termijnenzoals bedoeld in artikel 6.1.3.1 van het Bro worden overschreden. In het laatste gevalmoeten niettemin een of meerdere adviseurs worden aangewezen en moet een opdracht wordenverstrekt. De opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken is verstrekenen geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist overeen ingediend verzoek tot wraking.Artikel 3 Adviseur of adviescommissieHet college schakelt een of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering over de op deaanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of eenadviescommissie moet worden ingeschakeld en over welke deskundigheid een adviseur moetbeschikken.- 6 -Een adviseur kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een natuurlijkepersoon of een rechtspersoon wordt aan de gemeente overgelaten (zie Nota van Toelichtingbij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 63). Een adviesbureau gespecialiseerd in planschade kan daaromworden aangewezen als adviseur zoals bedoeld in het lid 1 of als een van de adviseurs (lid 2 of 3)in een adviescommissie.Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van een of meerdere adviseurs noodzakelijk is,staat de verordening niet in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen (vaste adviseur/vaste adviescommissie).In het lid 1 is bepaald dat een eerste adviseur wordt aangewezen die over voldoende deskundigheidop het gebied van planschadeadvisering moet beschikken. Afhankelijk van de kennelijkeoorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde adviseur worden aangewezen, die overspecifieke deskundigheid beschikt op het gebied van planschade wegens inkomensderving onderscheidenlijkwegens waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een planologischeverslechtering.Het is aan het college om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelenof deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard enomvang van de aanvraag behoefte is een tweede en/of derde adviseur bij de opdracht te betrekkendie beschikt over specifieke deskundigheid. Het college moet de tweede en/of derde adviseurdan vervolgens aanwijzen; bij de aanwijzing van twee of meer adviseurs is sprake van een adviescommissie(artikel 3, lid 5). De adviseurs moeten de in artikel 6.1.3.4 van het Bro genoemdezaken betrekken.Artikel 6.1.3.5, lid 1 van het Bro bepaalt dat de adviseur of de adviescommissie zich door derdenkan laten adviseren en bijstaan. Als hiermee kosten zijn gemoeid, is instemming van het collegevereist.Artikel 4 Deskundigheid en onafhankelijkheidArtikel 6.1.3.3, lid 2, onder a. van het Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevattenover de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. Om de deskundigheid van deadviseurs te waarborgen is in lid 1 bepaald dat het college voordat zij tot aanwijzing van een persoonals adviseur overgaat, kan verlangen dat deze persoon aantoont op grond van opleiding enervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, lid 2 of 3, genoemde aspecten waarophij of zij de aanvraag moet beoordelen.In aansluiting op artikel 3:5, lid 1 van de AWB juncto artikel 6.1.1.1, onder c van het Bro waaruitvoortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaanwaaraan wordt geadviseerd, wordt in artikel 4, lid 2 bepaald dat die adviseur eveneensniet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Verder bepaalt artikel 4,lid 2 dat een adviseur niet betrokken mag zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraagbetrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de in het gedingzijnde planologische maatregel. In het bijzonder kan worden gedacht aan personen die behorentot de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van planologische maatregelen.Artikel 5 Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseurof adviescommissieDit artikel bepaalt dat de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en anderebelanghebbenden zoals bedoeld in artikel 6.4a, lid 2 en 3 van de Wro schriftelijk op de hoogtemoeten worden gebracht van de aanwijzing van een adviseur of adviescommissie. De aanwijzingvan een adviseur moet schriftelijk bekend worden gemaakt. In het geval meerdere adviseurs wordenaangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend gemaakt.- 7 -Als de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbendenzoals bedoeld in artikel 6.4a, lid 2 en 3 van de Wro zich niet kunnen verenigen met de aanwijzingvan een of meerdere adviseurs is er de mogelijkheid om een of meerdere adviseurs te wraken.Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbendenzoals bedoeld in artikel 6.4a, lid 2 en 3 van de Wro kunnen een of meerdere adviseursworden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheiden onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Genoemde partijen worden gedurende tweeweken in de gelegenheid gesteld een verzoek tot wraking van een of meerdere adviseurs bij hetcollege kenbaar te maken. Het college moet binnen twee weken na het verstrijken van de termijntot het indienen van een verzoek tot wraking beslissen.Artikel 6 Werkwijze adviseur of adviescommissieDit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganenen andere belanghebbenden zoals bedoeld in artikel 6.4a, lid 2 en 3 van de Wro onder verslagleggingworden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Ook wordende hiervoor geldende termijnen vastgelegd.In lid 2 en 3 is bepaald dat vanuit de gemeente bijstand wordt verleend aan de adviseur of adviescommissie,door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de aanvraag om tegemoetkomingin planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast worden alle bescheiden die naarhet oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig zijn voor de beoordeling van deaanvraag aan hen ter beschikking gesteld.Lid 3, 4 en 5 bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de bezichtiging en de taxatie.Deze onderdelen hoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd. Het is mogelijk om de hoorzittingte combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Volgens artikel 6.1.3.5, lid 2 van het Bromag van de bezichtiging worden afgezien, als uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt datdeze hoort te worden afgewezen.Het conceptadvies moet binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht aan de gemeente,aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden zoalsbedoeld in artikel 6.4a, lid 2 en 3 van de Wro worden toegezonden. Deze termijn kan met tenhoogste vier weken worden verlengd (lid 7).Artikel 6.1.3.3, lid 2, onder e van het Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenkenaan de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbendenzoals bedoeld in artikel 6.4a, lid 2 en 3 van de Wro bij de opstelling van het adviesmoeten worden betrokken.De Nota van Toelichting bij het Bro (zie Stb. 2008, 145, p. 66) noemt als voorbeeld dat de aanvragerin de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde periode op het conceptadvies tereageren. In dit kader bepaalt het lid 8 dat de gemeente, de aanvrager, eventuele andere bestuursorganenen andere belanghebbenden zoals bedoeld in artikel 6.4a, lid 2 en 3 van de Wro inde gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken schriftelijk op het conceptadvies te reageren.Lid 9 en 10 bepalen de termijnen voor het uitbrengen van het advies aan het college.Artikel 7 SlotbepalingenIn de citeertitel is een jaartal opgenomen om de betrokken verordening te onderscheiden vaneventuele gelijkluidende opvolgende verordeningen.