Regeling vervallen per 01-08-2015

Verordening leerlingenvervoer gemeente Nunspeet 2011

Geldend van 01-08-2012 t/m 31-07-2015

Intitulé

Verordening leerlingenvervoer gemeente Nunspeet 2011

De raad van de gemeente Nunspeet;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nun-speet, van 22 juni 2011, nr.

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs (WPO), artikel 4 van de Wet op de expertisecentra (WEC) en artikel 4 van de Wet op het voortgezet on-derwijs (WVO);

gezien het gevoerde overleg met de vertegenwoordigers van de schoolbesturen;

gezien het advies van de commissie Maatschappij en Middelen;

b e s l u i t :

- in te trekken zijn besluit van 24 april 2003 strekkende tot vaststelling van de Verordening leer-lingenvervoer gemeente Nunspeet 2003;

- vast te stellen de volgende Verordening leerlingenvervoer gemeente Nunspeet 2011.

Titeldeel 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:- school:­ een basisschool of speciale school voor basisonderwijs zoals bedoeld in de WPO (Stb. 1998, 495);­ een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voort-gezet speciaal onderwijs zoals bedoeld in de WEC (Stb. 1998, 496);­ een school voor voortgezet onderwijs zoals bedoeld in de WVO (Stb. 1998, 512);­ een school voor speciaal voortgezet onderwijs zoals bedoeld in deel II van de WVO (Stb. 1998, 512);- ouders: de ouders, voogden of verzorgers van de leerling;- leerling: een leerling van een school zoals bedoeld onder a;- gehandicapte leerling: een leerling zoals bedoeld onder c die door een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken;- woning: de plaats waar de leerling feitelijk zijn hoofdverblijf heeft;- afstand: de afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling vol-doende begaanbare en veilige weg;- vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning of de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens het activiteitenplan, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;- openbaar vervoer: voor eenieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling per trein, metro, tram, bus, veerdienst of auto;- aangepast vervoer: vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, treintaxi of bustaxi;- eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig, bromfiets of fiets;- reistijd: de totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens het schoolplan, minus maximaal tien minuten als en voor zover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan het schoolplan aangeeft, of de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens het schoolplan en de aankomst bij de woning;- toegankelijke school:- wat betreft basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs: de basisschool van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting of de openbare school of de speciale school voor basisonderwijs waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting of de openbare school;- wat betreft scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en scholen voor speciaal voort-gezet onderwijs: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen van de ver-langde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting of de openbare school van de soort waarop de leerling is aangewezen;- inkomen:het op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Stb. 2000, 215) vastgestelde gecor-rigeerde verzamelinkomen van de ouders in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd;- opstapplaats:plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het ver-voer;- Commissie van begeleiding:de commissie die is ingesteld door het bevoegd gezag van een school zoals bedoeld in artikel 1 van de WEC niet zijnde een instelling, of de bevoegde gezagsorganen van twee of meer scholen zoals bedoeld in artikel 1 van de WEC, niet zijnde instellingen, die hetzelfde re-gionaal expertisecentrum in stand houden;- vervoersvoorziening:- een geheel of gedeeltelijke bekostiging van de door burgemeester en wethouders nood-zakelijke geachte vervoerskosten van de leerling en zo nodig diens begeleider;- de verstrekking van een abonnement of strippenkaart voor de leerling en zo nodig diens begeleider; of - aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen;- Permanente commissie leerlingenzorg (PCL):de commissie zoals bedoeld in artikel 23 van de WPO;- samenwerkingsverband: het samenwerkingsverband zoals bedoeld in artikel 18 van de WPO;- Regionale verwijzingscommissie (RVC): de commissie zoals bedoeld in artikel 10g van de WVO;- opdc: orthopedagogisch en didactisch centrum zoals bedoeld in artikel 10h, derde lid van de WVO;- ambulante begeleiding: de begeleiding door een personeelslid van een school of instelling zoals bedoeld in artikel 1 van de WEC van leerlingen die zijn geplaatst op een basisschool of leerlingen die zijn ge-plaatst op een school voor voortgezet onderwijs en naar het oordeel van het bevoegd gezag zonder die begeleiding zouden zijn aangewezen op het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs;- Commissie voor de indicatiestelling (CVI): de commissie zoals bedoeld in artikel 28c van de WEC.

Artikel 2 Bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten

  • 1 1. Voor het schoolbezoek kent het college van burgemeester en wethouders aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.

  • 2 2. Als het college van burgemeester en wethouders toepassing geeft aan het eerste lid, verlan-gen zij dat de ouders aan wie slechts een gedeeltelijke vergoeding van de vervoerskosten toekomt, hun kinderen van het aldus verzorgde vervoer gebruik laten maken tegen betaling van een bijdrage tot ten hoogste het bedrag dat de ouders op grond van het bepaalde in deze verordening moeten bijdragen aan de kosten van het vervoer. Weigering tot of nalatigheid in de betaling van de in de vorige volzin bedoelde bijdrage doet de aanspraak op een vergoeding vervallen.

  • 3 3. De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.

  • 4 4. Als de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de bekostiging op aanvraag verstrekt aan de leerling.

Artikel 3 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

  • 1 1. Bekostiging van de vervoerskosten wordt toegekend over de afstand tussen de woning of de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.

  • 2 2. Als ouders bekostiging van de vervoerskosten aanvragen voor het bezoeken van een school, die op grotere afstand van de woning ligt dan in artikel 11 of 15 is bepaald, terwijl een of meer scholen van dezelfde onderwijssoort dichterbij de woning liggen, ontstaat slechts aanspraak op bekostiging naar eerstgenoemde school als door de ouders schriftelijk wordt verklaard dat zij zwaarwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs of tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen, die dichterbij de woning liggen.

Artikel 4 Uitbetaling van de bekostiging

Het college van burgemeester en wethouders bepaalt bij het verstrekken van de bekostiging van de vervoerskosten de wijze en het tijdstip van de uitbetaling, en de tijdsduur van de verstrekte bekostiging, met dien verstande dat de tijdsduur, als dit mogelijk is, voor meerdere jaren of de hele schoolperiode wordt vastgesteld.

Artikel 5 Aanvraagprocedure

  • 1 Een aanvraag voor bekostiging van de vervoerskosten wordt gedaan door indiening bij het college van burgemeester en wethouders van een volledig ingevuld en door de ouders ondertekend formulier, voorzien van de op het formulier vermelde gegevens.

  • 2 De aanvraag wordt, als het een aanvraag voor het eerstvolgende schooljaar betreft, voor 1 juni voorafgaand aan dat schooljaar ingediend.

  • 3 Als dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college de ouders verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.

  • 4 Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 5 Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Zij stellen de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

  • 6 Als een vervoersvoorziening wordt toegekend, wordt deze getroffen:a. met ingang van het nieuwe schooljaar als de aanvraag voor 1 juni is ingediend;b. met ingang van de door de ouders verzochte datum als het een aanvraag gedurende het schooljaar betreft, met dien verstande dat de datum waarop de vergoeding wordt toege-wezen, niet ligt voor de datum van ontvangst van de aanvraag door het college.

Artikel 6 Doorgeven van wijzigingen

  • 1 De ouders zijn verplicht wijzigingen die van invloed kunnen zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten, onder vermelding van datum van wijziging, onverwijld schriftelijk mee te delen aan het college.

  • 2 Als sprake is van een wijziging die van invloed is op de verstrekte bekostiging, vervalt de aanspraak op bekostiging en verstrekt het college al dan niet opnieuw bekostiging van de vervoerskosten.

  • 3 Als de ouders niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid en het college een wijziging zoals bedoeld in het tweede lid vaststelt, waardoor blijkt dat ten onrechte bekostiging is ver-strekt, vervalt de aanspraak op bekostiging van de vervoerskosten terstond en verstrekt het college al dan niet opnieuw bekostiging van de vervoerskosten. Het college deelt zijn besluit schriftelijk mee aan de ouders.

  • 4 Ten onrechte genoten bekostiging kan van de ouders worden teruggevorderd, of worden verrekend bij een eventueel nieuwe verstrekking van bekostiging.

Artikel 7 Peildatum leeftijd leerling

Voor het verstrekken van bekostiging op grond van artikel 12 is bepalend de leeftijd van de leer-ling op 1 augustus van het schooljaar waarop de bekostiging betrekking heeft.

Artikel 8 Andere vergoedingen

De aanspraak op bekostiging wordt verminderd met de aanspraak op een toelage, voor zover die voor de betrokken leerling betrekking heeft op de reiskosten.

Titeldeel 2 Bepalingen over het vervoer van de leerlingen voor primair onderwijs

Artikel 9 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 wordt bekostiging verstrekt van de kosten van het vervoer over de afstand tussen de woning of de opstapplaats ena. de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is; ofb. een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a bedoelde samenwerkingsver-band, als het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar die speciale school voor basisonderwijs, zoals bedoeld onder a.

Artikel 10 Permanente commissie leerlingenzorg

  • 1 Als het college van burgemeester en wethouders de gevraagde voorziening voor een leerling op een school voor primair onderwijs niet of slechts gedeeltelijk toekent, moet het college bij de beschikking de beslissing betrekken van de PCL over de toelating van de leerling op een speciale school voor basisonderwijs.

  • 2 Het college van burgemeester en wethouders betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer eventuele adviezen van de PCL die voor de beoordeling van die aan-vraag van belang zijn.

Artikel 11 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

  • 1 Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs bezoekt bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer, als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan 6 kilometer bedraagt.

  • 2 Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een speciale school voor basisonderwijs bezoekt bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer, als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan 2 kilometer be-draagt.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets, als de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets.

Artikel 12 Bekostiging van de kosten van vervoer ten behoeve van een begeleider

  • 1 Als aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 11, bekostigt het college ook de daarin bedoelde kosten voor een begeleider, als de leerling jonger dan negen jaar is en door de ouders voor het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelf-standig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.

  • 2 Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer voor één begeleider voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 13 Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer

Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, als wordt voldaan aan het afstandscriterium van artikel 11, ena. de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht; ofb. openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets.

Artikel 14 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

  • 1 Als aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2 Als toestemming op grond van het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, of laten vervoeren:a. een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, als aanspraak zou bestaan op een vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer, behoudens het be-paalde in het vijfde lid;b. een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, als aanspraak zou bestaan op een vergoeding van de kosten van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 3 Als toestemming op grond van het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die meer dan een leerling tegelijk zelf vervoeren, of laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling bin-nenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 4 Aan de ouders die een of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen bekostiging ontvangen, afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verleend.

  • 5 Als aanspraak bestaat op bekostiging van vervoerskosten en het college desgewenst toe-staat, of van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.

Titeldeel 3 Bepalingen over het vervoer van de leerlingen van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 15 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

  • 1 Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan 2 kilometer be-draagt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets, of bromfiets, als de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets of zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets.

Artikel 15a Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke WEC-school cluster 4

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 geldt voor de leerling die een school voor (voort-gezet) speciaal onderwijs uit cluster 4 bezoekt als dichtstbijzijnde toegankelijke school, de school die door de CVI is geadviseerd. Dit is van toepassing zolang de leerling zijn woonplaats heeft in het gebied van het regionale expertisecentrum waaraan voornoemde commissie is verbonden.

Artikel 16 Commissie voor de begeleiding

  • 1 Als het college de gevraagde voorziening voor een leerling op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs niet of slechts gedeeltelijk toekent, moet het bij de beschikking het advies van de Commissie voor de begeleiding of het advies van anderen betrekken.

  • 2 Als de Commissie voor de begeleiding binnen vier schoolweken na verzending van de adviesaanvraag geen advies heeft uitgebracht of niet schriftelijk om verlenging van de adviestermijn met ten hoogste twee weken heeft verzocht, wordt door het college het besluit genomen zonder het advies van de Commissie voor de begeleiding.

Artikel 17 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider

  • 1 Als aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 15 bekostigt het college ook de daarin bedoelde kosten voor een begeleider, als door de ouders tegenover burgemeester en wethouders genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling, gelet op zijn verstandelijke, zin-tuiglijke of lichamelijke handicap of leeftijd, niet in staat is zelfstandig van het openbaar ver-voer of de fiets gebruik te maken.

  • 2 Als het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, moet zij bij de beschikking het advies van de Commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen betrekken.

  • 3 Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het openbaar vervoer voor één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

Artikel 18 Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer

  • 1 Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de gehandicapte leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, als voldaan wordt aan het afstandscriterium van artikel 15, ena. de gehandicapte leerling, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethou-ders, gelet op zijn verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding – van openbaar vervoer gebruik te maken; ofb. de gehandicapte leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar kan worden teruggebracht; ofc. openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de gehandicapte leerling naar het oordeel van burge-meester en wethouders al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets of zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets.

  • 2 Als het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekennen, moet zij bij de beschikking het advies van de Commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen betrekken.

Artikel 19 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

  • 1 Als aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2 Als toestemming op grond van het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, of laten vervoeren:a. een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, als aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, behoudens het bepaal-de in het vijfde lid;b. een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, als aanspraak zou bestaan op bekostiging van de kosten van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 3 Als toestemming op grond van het eerste lid aan de ouders is verleend, verstrekt het college aan de ouders die meer dan een leerling tegelijk zelf vervoeren, of laten vervoeren, bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 4 Aan de ouders die een of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen bekostiging ontvangen afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.

  • 5 Als aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten en het college desgewenst toestaat, of van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets of bromfiets, verstrekt het college aan de ouders een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets of bromfiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.

Artikel 20 Bekostiging vervoerskosten van gehandicapte leerlingen voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 1 Het college verstrekt ook bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, in het geval dat de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school minder bedraagt dan is bepaald in artikel 15, als het college van oordeel is dat de lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke handicap van de leerling dat vereist.

  • 2 Als het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, moet het college bij de beschikking het advies van de Commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen betrekken.

Titeldeel 4 Bepalingen over weekeinde- en vakantievervoer

Artikel 21 Bekostiging kosten weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor de leerling passend (voortgezet) speciaal in een internaat of pleeggezin verblijft, volgens het bepaalde in deze

Het college bekostigt desgewenst de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor de leerling passend (voortgezet) speciaal in een internaat of pleeggezin verblijft, volgens het bepaalde in deze titel.

Artikel 22 Bekostiging kosten weekeinde- en vakantievervoer

  • 1 Het college verstrekt aan de ouders bekostiging van de kosten van het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het tweede lid bedoelde schoolvakanties.

  • 2 Het college bekostigt de kosten van het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voor-komt in het schoolplan van de school die de leerling bezoekt.

  • 3 Titel 3 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 16, artikel 17, tweede lid, artikel 18, eerste lid, onder b, artikel 18, tweede lid, en artikel 20.

Titeldeel 5 Eigen bijdrage en bekostiging naar financiële draagkracht

Artikel 23 Drempelbedrag

  • 1 Aan de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs en/of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt en van wie het inkomen tezamen meer bedraagt dan € 23.400,-- wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover de kosten van het vervoer van die leerling de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 11 bepaalde afstand te boven gaan.

  • 2 Ingeval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt of doet verzorgen, betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een school voor speciaal basisonderwijs bezoekt per leerling per schooljaar een eigen bijdrage die gelijk is aan in de bij deze verordening behoren bijlage genoemde bedragen in tabel 1. Na invoering van de OV-chipkaart voor het openbaar vervoer, worden de kosten van één open-bare vervoerzone omgerekend naar de openbaar vervoerkosten per kilometer. Dit met een maximum van het geldende afstandscriterium en een maximum van de op dat moment gel-dende kosten van één vervoerszone.

  • 3 Het bepaalde in lid 2 is niet van toepassing als er sprake is van eigen vervoer (auto), als er sprake is van vervoer van meerdere kinderen, uit eigen gezin of uit meerdere gezinnen, in één auto. In deze situatie wordt de eigen bijdrage voor één leerling geheven.

  • 4 De kosten voor openbaar vervoer, zoals genoemd in het eerste en tweede lid, betreffen de kosten van het openbaar vervoer die op grond van de zone-indeling in de regeling die is ge-baseerd op artikel 30, eerste lid van de Wet personenvervoer 2000, voor de afstand redelij-kerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan.

  • 5 Het bedrag van € 23.400,-- zoals genoemd in het eerste en tweede lid, wordt met ingang van 1 januari 2012 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar en afge-rond op een veelvoud van € 450,--. Het aangepast bedrag treedt in plaats van het eerste en tweede lid genoemde bedrag van € 23.400,--.

  • 6 Deze bepaling is niet van toepassing op de leerling voor wie op grond van titel 6 een ver-voersvoorziening is verstrekt.

Artikel 24 Financiële draagkracht

  • 1 Als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 kilometer bedraagt, wordt de vastgestelde vergoeding verminderd met een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijk bedrag.

  • 2 Ingeval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt of doet verzorgen, en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 kilometer bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.

  • 3 De hoogte van het bedrag zoals bedoeld in het eerste lid en de bijdrage zoals bedoeld in het tweede lid zijn afhankelijk van de hoogte van het belastbaar inkomen van de ouders in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 en wordt vastgesteld op basis van de bedragen die zijn vermeld op de bijlage bij deze verordening in tabel 2.

  • 4 De inkomensbedragen die zijn opgenomen in de tabellen 1 en 2 worden met ingang van 1 januari 2012 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500,--.

  • 5 De bedragen van de eigen bijdrage die zijn opgenomen in tabel 2 worden met ingang van 1 januari 2012 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,--.

  • 6 Deze bepaling is niet van toepassing op de leerling voor wie op grond van titel 6 een ver-voersvoorziening is verstrekt.

Titeldeel 6 Bepalingen over het vervoer van de gehandicapte leerlingen van scholen voor primair en voortgezet onderwijs

Artikel 25 Bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding

  • 1 Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding aan de ouders van de leerling die een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs bezoekt en vanwege een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Ten aanzien van een leerling van een speciale school voor basisonderwijs neemt het college artikel 9 in acht.

  • 2 Als het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, moet het bij de beschikking het advies van de PCL, de ambulante begeleider of het advies van andere deskundigen betrekken.

  • 3 Als één begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het openbaar vervoer voor één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

  • 4 In afwijking van het eerste lid verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets of bromfiets, als de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, of zelfstandig ge-bruik kan maken van het vervoer per bromfiets.

Artikel 26 Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer

  • 1 Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs bezoekt, als:a. de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding – van openbaar vervoer gebruik te maken. Ten aanzien van een leerling van een speciale school voor basisonderwijs neemt het college artikel 9 in acht; ofb. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 25 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school en terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht; ofc. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 25 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets, of zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets.

  • 2 Als het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, moet het bij de beschikking het advies van de PCL, de ambulante begeleider of het advies van andere deskundigen betrekken.

Artikel 27 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

  • 1 Als aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2 Als toestemming op grond van het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, of laten vervoeren:a. een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, als aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, behoudens het bepaal-de in het vijfde lid;b. een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, als aanspraak zou bestaan op bekostiging van de kosten van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 3 Als toestemming op grond van het eerste lid aan de ouders is verleend, verstrekt het college aan de ouders die meer dan een leerling tegelijk zelf vervoeren, of laten vervoeren, bekosti-ging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 4 Aan de ouders die een of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van ge-meentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen bekostiging ontvangen, afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.

  • 5 Als aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten en het college desgewenst toe-staat, of van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets of brom-fiets, verstrekt het college aan de ouders een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets of bromfiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.

Titeldeel 7 Slotbepalingen

Artikel 28 Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 29 Afwijken van bepalingen

Het college kan in bijzondere gevallen, die het vervoer voor onderwijs aangaan, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben ge-vraagd aan de PCL, de Commissie voor de begeleiding, de RVC en eventueel andere deskundi-gen.

Artikel 30 Overgangsregeling

  • 1 Voor een leerling zoals bedoeld in titel 6 voor wie in het schooljaar 2001-2002 op grond van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) een vervoersvoorziening werd verstrekt, niet zijnde een voorziening in de vorm van een bruikleenauto of een voorziening deel uitmakend van of samenhangend met een leefvervoervoorziening, blijft, als de ouders dat wensen, zo nodig in afwijking van artikel 3 aanspraak bestaan op een gelijkwaardige voorziening van en naar de school die de leerling in het schooljaar 2001-2002 bezocht.

  • 2 Voor de leerling van een school voor leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs die in het schooljaar 2001-2002 een vervoersvoorziening kreeg naar een school voor speciaal voortgezet onderwijs, leerwegondersteunend onderwijs, praktijkonderwijs of een OPDC blijft aanspraak bestaan op een vervoersvoorziening van en naar de school of OPDC die de leer-ling in het schooljaar 2001-2002 bezocht. De bepalingen in titel 6 zijn voor de eerste maal van toepassing in het schooljaar 2002-2003. Op het vervoer van leerlingen voorafgaand aan het schooljaar 2002-2003 en daarop betrekking hebbende geschillen, blijven de regelingen die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening luiden, van toepassing. Titel 5 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 31 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1 Deze verordening is vastgesteld bij raadsbesluit van 30 juni 2011 en treedt in werking op 1 augustus 2012.

  • 2 Met ingang van die dag vervalt de bij raadsbesluit van 24 april 2003 vastgestelde Verordening leerlingenvervoer gemeente Nunspeet 2003.

  • 3 Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening leerlingenvervoer gemeente Nunspeet 2011.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 30 juni 2011,
de griffier, de voorzitter,

Toelichting 1 Nieuwe Toelichting

TOELICHTING

Algemene toelichting

InleidingIeder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen kunnen kinderen niet zelfstan-dig naar school, of kunnen ze niet door hun ouders worden gehaald en gebracht. Als aan bepaal-de criteria is voldaan, kunnen ouders een beroep doen op de verordening leerlingenvervoer. De verordening leerlingenvervoer gaat over de bekostiging van een vervoersvoorziening. Het expli-ciete doel van de regeling is het verstrekken van een voorziening. Het is aan de gemeente om te beslissen in welke vorm de voorziening wordt verstrekt. Het impliciete doel is het effectueren van het recht op onderwijs en de vrijheid van onderwijs. Voor de toekenning van de vergoeding wordt uitgegaan van de kosten van het vervoer naar de dichtstbijzijnde voor de (gehandicapte) leerling toegankelijke school. De ouders kunnen de gemeente ook vragen het vervoer van hun kind(eren) naar de dichtstbijzijnde school van de gewenste levensbeschouwelijke richting te verzorgen. Hier-voor is in de meeste gevallen een eigen bijdrage verschuldigd.

Artikelsgewijze toelichting verordening leerlingenvervoer

Artikel 1 – BegripsomschrijvingIn artikel 1 van de verordening is een aantal begrippen nader gedefinieerd, die regelmatig ge-bruikt worden in de verordening.

Ad a School- Speciale school voor basisonderwijsDe Wet op het primair onderwijs (WPO), die op 1 augustus 1998 in werking is getreden. De scholen voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (lom), moeilijk lerende kinderen (mlk) en in hun ontwikkeling bedreigde kleuters (iobk) heten onder de WPO ‘speciale scholen voor basisonderwijs’.- School voor voortgezet onderwijsOnder een school voor voortgezet onderwijs zoals bedoeld in de WVO, vallen het voorberei-dend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), waar praktijkonderwijs en leerweg-ondersteunend onderwijs deel van uit maken.- Speciaal onderwijs (WEC)De WEC omvat al het overig speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Het gaat om onder-wijs voor doven, slechthorenden, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehan-dicapten, lichamelijk gehandicapten, kinderen opgenomen in het ziekenhuis, langdurig zie-ken, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandi-capten en onderwijs op pedologische instituten. De WEC onderscheidt de volgende clusters:- Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen of meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap;- Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraak-moeilijkheden of meervoudige gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;- Cluster 3: onderwijs aan langdurige zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk ge-handicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen of meervoudig gehandicapte kin-deren met een van deze handicaps;- Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische institu-ten.- Andere onderwijsvormenHet vervoer naar het middelbaar beroepsonderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het uni-versitair onderwijs valt onder geen enkele omstandigheid onder het leerlingenvervoer. Ge-handicapte leerlingen die een dergelijke opleiding volgen, kunnen zich tot het UWV wenden voor een eventuele vergoeding.

Ad b OudersOok pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip ‘ouders’, zoals bedoeld in de verordening. Voor de bepaling of een drempelbedrag verplicht is, moet een inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting aanwezig zijn. Als de aanvrager een rechtspersoon is (bijvoorbeeld een zorginstelling), dan valt deze formeel niet onder de werking van de Wet op de inkomstenbelasting. In de bekostiging van instellingen is vaak rekening gehou-den met bekostiging van de kosten van het dagelijks vervoer naar school en het weekeinde- en vakantievervoer. In voorkomende gevallen kan met de betrokken instelling contact worden opge-nomen.

Ad c LeerlingIn artikel 39, derde lid van de WPO is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen worden echter pas als zij de leeftijd van vier jaar hebben bereikt leerling in de zin van de WPO (artikel 39, eerste lid van de WPO). De ouders kunnen dan ook pas vanaf het moment dat hun kind vier jaar is geworden eventueel aanspraak maken op bekostiging van de vervoerkosten naar de basisschool of school voor speciaal basisonderwijs. De toelatingsleeftijd voor kinderen in het speciaal onderwijs is geregeld in artikel 39 van de WEC. Voor leerlingen die op grond van de onderwijswetgeving toegelaten zijn op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, ongeacht of zij de leerplichtige leeftijd hebben bereikt, of al voorbij zijn, kunnen de ouders voor minderjarige kinderen, als zij voldoen aan de voorwaarden van de gemeentelijke verordening leerlingenver-voer, aanspraak maken op bekostiging van de vervoerskosten. Voor het voortgezet onderwijs geldt dat zolang een leerling toegelaten is op een school voor voortgezet onderwijs, en dus ‘leer-ling’ is van zo’n school, er aanspraak kan bestaan op bekostiging op grond van titel 6 van de ver-ordening.

Ad d Gehandicapte leerlingEen leerling die door een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, wordt aangemerkt als een gehandicapte leerling in de zin van de verordening.

Ad e WoningOnder ‘woning’ wordt in de verordening verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Met andere woorden, de plaats van waaruit het kind de school bezoekt. In dezen is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven. Niet ter zake doet of de ouders, voogden of verzorgers in de gemeente hun officiële verblijf hebben in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat als een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft in deze andere gemeente (in het algemeen) bekostiging van de vervoerkosten van deze leerling moet worden aangevraagd (dit geldt overigens niet als het bijvoorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van de ouders tijdelijk elders ver-blijft).- Tijdelijk verblijfAls vooraf vaststaat dat een leerling gedurende een korte periode (niet meer dan bijvoorbeeld zes weken) in een andere gemeente (B) verblijft en zijn oude school blijft bezoeken, dan wordt dit verblijf aangemerkt als verblijf in de oorspronkelijke gemeente (A). Deze gemeente (A) zal dan ook het vervoer gedurende deze weken blijven verzorgen. Hierbij wordt ervan uit-gegaan dat het kind naar zijn eigen school blijft gaan. Is de afstand van het tijdelijk verblijf van de leerling naar school kleiner dan de kilometergrens die gemeente A hanteert, dan zal uiteraard (tijdelijk) geen aanspraak op bekostiging van vervoerkosten bestaan.- Dagcentrum: twee woningenHet uitgangspunt van de verordening leerlingenvervoer is dat slechts het vervoer van de wo-ning naar de onderwijsinstelling en vice versa wordt bekostigd. In het geval een leerling van-uit een ouderlijke woning een school bezoekt en vanuit die school, omwille van een medische of sociale indicatie, naar een dagcentrum (bijvoorbeeld een Boddaertcentrum) reist, is de gemeente daarom niet verplicht het vervoer van school naar het dagcentrum te bekostigen. Als het dagcentrum als structureel feitelijk (eventueel tweede) verblijf kan worden aange-merkt en er zijn aan het vervoer naar het dagcentrum geen extra kosten verbonden dan kan er vervoer van huis naar school en van school naar het dagcentrum worden aangeboden. Het dagcentrum wordt dan aangemerkt als tweede woning. Het vervoer van het dagcentrum naar huis valt dan niet onder het leerlingenvervoer.- Gescheiden ouders: twee woningenEen kind van gescheiden ouders kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind evenveel bij de ene als de andere ouder verblijft, kan worden gezegd dat er sprake is van twee hoofdverblijven. Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moeten beide ouders afzon-derlijk, voor de dagen dat het kind doordeweeks bij hen verblijft, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is. Waar de leerling staat ingeschreven doet niet ter za-ke; doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling. De desbetreffende gemeen-ten toetsen de aanvraag elk aan de eigen verordening leerlingenvervoer, waarbij onder meer wordt bekeken of er sprake is van een woning in de zin van de verordening, of de school wel de dichtstbijzijnde toegankelijke is en of voldaan is aan de afstandsgrens. Het komt voor dat slechts in één van beide gemeenten aanspraak op leerlingenvervoer bestaat, doordat de school niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is.

Ad f AfstandDe afstand moet consequent worden gemeten. De gemeente Nunspeet hanteert de ANWB route-planner en maakt daarbij gebruik van de kortste route.

Ad g VervoerTer verduidelijking is opgenomen dat het vervoer alleen plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in het schoolplan. Hiermee wordt voorkomen dat ouders op basis van bijvoorbeeld sociale of tijdelijke medische overwegingen aanvragen indienen voor het vervoer tijdens de schooltijd (bijvoorbeeld omdat de leerling te jong is om het hele on-derwijsprogramma te volgen). Uitsluitend als de structurele handicap van een leerplichtige leerling noodzaakt tot het volgen van slechts een deel van het onderwijsprogramma, moet in voorkomend geval wel tijdens de schooltijd worden vervoerd. Voor de bepaling van het recht op leerlingenver-voer wordt aangesloten op het schoolplan die een school heeft uitgegeven. Als een school dus van de nieuwe regelgeving gebruikmaakt en dat vastlegt in het schoolplan, moet de gemeente dit honoreren.

Ad h Openbaar vervoerBij de definiëring van het begrip ‘openbaar vervoer’ is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000 (wet van 12 maart 1987, Stb. 175). In deze wet wordt onder ‘openbaar vervoer’ verstaan: voor eenieder openstaand per-sonenvervoer per trein, metro, tram, bus, of auto volgens een dienstregeling.

Ad I Aangepast vervoerVervoer behoudens openbaar vervoer.

Ad j Eigen vervoerVervoer per eigen motorvoertuig, bromfiets of fiets waarbij de ouders/verzorgers eigenaar zijn van het vervoermiddelen en de kosten van onderhoud van het vervoermiddel zelf dragen en niet kun-nen overdragen aan anderen.

Ad k ReistijdOnder ‘reistijd’ wordt in de verordening verstaan, de tijdspanne die ligt tussen het verlaten van het huis en de aanvang van de schooldag, of de tijdspanne die ligt tussen het einde van de schooldag en de aankomst bij het huis. De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht of zij gebruikmaken van het leerlingenvervoer, zich vaak zo’n tien minuten voor de aanvang van de lessen op het schoolplein bevinden. Het ligt voor de hand deze tijd uit te sluiten van de reistijd. Dit betreft enkel de wachttijd aan het begin van de schooldag. De eventuele wachttijd aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend bij de totale reistijd.

Ad l Toegankelijke schoolDe WPO kent het orgaan de PCL (PCL, artikel 23 van de WPO). Deze commissie beslist op aan-vraag van de ouders of een leerling op het onderwijs van een school voor speciaal basisonderwijs is aangewezen. Alleen als dit besluit positief is, kan een leerling op een school voor speciaal ba-sisonderwijs worden opgenomen. Het college van burgemeester en wethouders moet bij de be-oordeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer van dit besluit uitgaan. Dit besluit is overigens een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (AWB). In het kader van de operatie Weer samen naar school is afgesproken dat, als vaststaat dat een leerling is aangewezen op een hulpklas bij een basisschool, deze basisschool moet worden aan-gemerkt als de toegankelijke school, ook wanneer dit niet de dichtstbijzijnde basisschool is, en dat daarom vervoer naar deze basisschool met hulpklas moet worden bekostigd. De RVC bepaalt de toelaatbaarheid tot het praktijkonderwijs (artikel 10g van de WVO).

Ad m InkomenOm te bepalen of op grond van artikel 23 een drempelbedrag kan worden geheven, is het inko-men van ouders in het peiljaar nodig. Ouders kunnen een IB 60-formulier opvragen bij de Belas-tingdienst, waarop dit gecorrigeerde verzamelinkomen staat vermeld.

Ad n OpstapplaatsEen van de mogelijkheden om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, is het instellen van centrale opstapplaatsen, van waar de leerlingen met de taxi of bus worden ver-voerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar moeten zij zich, al dan niet onder begeleiding van de ouders, begeven naar de door de gemeente aangewezen opstapplaats.

Ad o Commissie voor de begeleidingDe Commissie voor de begeleiding is in de plaats gekomen voor de Commissie van onderzoek (CVO). De indicerende taken van de CVO zijn overgegaan naar de regionale commissies van indicatiestelling (CVI’s). De taken voor toewijzing van (ambulante) begeleiding liggen bij de com-missie voor de begeleiding, verbonden aan een school.

Ad p VervoersvoorzieningDe wet bepaalt dat de gemeenten het vervoer zelf kunnen verzorgen, of doen verzorgen. In de begripsbepaling ‘vervoersvoorziening’ is dit nader uitgewerkt. Er moet een keuze worden gemaakt tussen één van de drie weergegeven mogelijkheden: 1. een gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte ver-voerskosten van de leerling en zonodig diens begeleider;2. de verstrekking van een abonnement of strippenkaart voor de leerling en zo nodig diens be-geleider; of3. aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen.

Ad q Permanente commissie leerlingenzorgDe WPO kent de PCL. Besluiten van de PCL over de toelating van een leerling tot een speciale school voor basisonderwijs moeten door het college bij de beoordeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer worden betrokken, ingeval het college een negatieve beschikking geeft op de gevraagde voorziening.

Ad r SamenwerkingsverbandOp basis van de WPO moeten basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs die samen-werken, een zodanige zorgstructuur inrichten, dat voor elke leerling de benodigde zorg kan wor-den geboden. Artikel 18 van de WPO geeft een regeling voor de samenwerkingsverbanden.

Ad s Regionale verwijzingscommissieDe RVC heeft op grond van artikel 10g van de WVO tot taak te beoordelen of een leerling tot het praktijkonderwijs toelaatbaar is.

Ad t Orthopedagogisch en -didactisch centrum (OPDC)Bovenschoolse voorziening bedoeld om leerlingen extra zorg te geven. Op een OPDC kan ook onderwijs gegeven worden, maar de leerlingen blijven ingeschreven op een school voor voortge-zet onderwijs. Leerlingen die volledig onderwijs volgen aan een OPDC en aanspraak maken op vervoer op basis van titel 6, kunnen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar het OPDC. Leerlingen die gedeeltelijk onderwijs volgen aan een OPDC en gedeeltelijk aan een school voor voortgezet onderwijs, kunnen alleen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar de school voor voortgezet onderwijs.

Ad u Ambulante begeleidingEen ambulante begeleider is verbonden aan een school voor speciaal onderwijs en geeft onder-steuning aan gehandicapte leerlingen in het reguliere primair en voortgezet onderwijs. De ge-meente kan aan de ambulante begeleider van gehandicapte leerlingen in het reguliere onderwijs, voor wie een aanvraag leerlingenvervoer wordt ingediend, advies vragen over de vervoersbehoef-te van die leerlingen.

Ad v Commissie voor de indicatiestellingElk kind dat wordt aangemeld voor het speciaal onderwijs moet worden geïndiceerd. De CVI be-oordeelt aan de hand van onafhankelijke landelijke criteria of een leerling in aanmerking komt voor leerlinggebonden financiering en in welk cluster de leerling wordt geplaatst.

Artikel 2 – Bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskostenIn de verordening worden de aanspraken van de ouders op gehele of gedeeltelijke bekostiging voor het dagelijks vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs vastgelegd. Als het college het vervoer zelf laat verzorgen, kan het van ouders, die voor bekostiging van de vervoerskosten in aanmerking ko-men, verlangen dat hun kinderen van dit vervoer gebruikmaken. Ook kan zij van ouders, aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, verlangen een eigen bijdra-ge te betalen aan het vervoer van hun leerlingen (artikel 2, tweede lid van de verordening). De hoogte van deze eigen bijdrage, die slechts van toepassing is op ouders van leerlingen die scho-len voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs bezoeken, is afhankelijk van het inkomen van de ouders en de afstand tussen de woning en de te bezoeken school. Als de ouders weigeren of nalatig zijn met betrekking tot de op grond van de verordening te betalen bijdrage, leidt dit tot het vervallen van de aanspraak op de bekostiging of, als gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld een taxi (busje), tot stopzetting van het vervoer. Bij het aangepast vervoer zijn af-spraken gemaakt in het kader van de Europese aanbesteding van dit vervoer om een zo efficiënt en goedkoop mogelijke wijze van aangepast vervoer te organiseren. Ook komt in artikel 2, tweede lid tot uitdrukking dat het eventuele drempelbedrag en de bijdrage afhankelijk van het inkomen nooit hoger kunnen zijn dan de werkelijke kosten van vervoer. De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft op grond van de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. In artikel 2, derde lid van de verordening is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders. In het vierde lid staat dat een leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is zelf een aanvraag voor leerlingenvervoer kan doen in plaats van de ouders/verzorgers.

Artikel 3 – Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke schoolEen van de uitgangspunten van de artikelen 4 van de WPO, WVO en de WEC is dat de gemeen-teraad bij het vaststellen van de verordening en het college bij de uitvoering daarvan de op gods-dienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze voor een school moet eerbiedigen. Ook is in de voornoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt ge-maakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. In de verordening is dit verankerd in artikel 3. Bekostiging van de vervoerskosten wordt verstrekt over de afstand tussen de woning van de leer-ling en de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school. Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt: de school die naar afstand het dichtstbij ligt, gemeten langs de kortste voor de leer-ling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg. Als toegankelijke school is aan te merken wat betreft het primair onderwijs: de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting of de openbare school. Wat betreft (voortgezet) speciaal onderwijs wordt hier nog een tweede criterium aan toegevoegd: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De hier bedoelde soorten zijn schooltypen zoals vermeld in artikel 2 van de WEC en artikel 5 van de WVO. Op grond van de WPO moet voor de scholen voor speciaal basisonderwijs het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school in het samenwerkingsverband worden bekostigd.

StagevervoerIs de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma en krijgt de leerling dagelijks leerlingen-vervoer naar de school, dan bestaat in beginsel aanspraak op leerlingenvervoer naar het stagea-dres. Dit is dan immers aan te merken als de ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’. De gemeente kan scholen er op attenderen dat stageplaatsing financiële gevolgen kan hebben voor gemeen-ten. Scholen kunnen dit aspect mee laten wegen in de plaatsing van leerlingen door bijvoorbeeld een stageplek te zoeken op de route van het leerlingenvervoer.

Overige scholenNiet tot het begrip ‘richting’ wordt gerekend een bepaalde onderwijskundige methode van een school. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Dalton-scholen en Freinetscholen. Deze scholen baseren hun identiteit op de onderwijskundige inrichting van de school en niet op de godsdienstige of levensbeschouwelijke richting. Montessorischolen c.a. kunnen onder meer van katholieke, protestante signatuur zijn. Dit betekent dat er in dezen geen verschil bestaat tussen een ‘reguliere’ katholieke basisschool en een katholieke Montesso-rischool et cetera. Relatief nieuw zijn de zogenoemde ‘Iederwijsscholen’. Dit zijn particuliere scho-len die sinds 2000 op verschillende plaatsen in Nederland gestart zijn. In het algemeen worden deze scholen erkend als ’scholen’ in de zin van de onderwijswetten. De identiteit van de school lijkt meer geënt op de onderwijskundige inrichting, dan een godsdienst of levensovertuiging.

Verklaring van bezwaarOp grond van artikel 3, tweede lid van de verordening moeten ouders, als een leerling een school voor basisonderwijs bezoekt op grotere afstand dan bepaald in de verordening, terwijl zich dich-terbij andere (openbare en bijzondere) basisscholen bevinden, schriftelijk verklaren, dat zij zwaarwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs of tegen de richting van de bij-zondere basisscholen die dichterbij liggen. Een verklaring van bezwaar moet zich richten tegen de richting van het bijzonder onderwijs of tegen het openbaar onderwijs en niet tegen de onder-wijskundige methode die op de school wordt gehanteerd.

Speciaal onderwijsUiteraard geldt voor het (voortgezet) speciaal onderwijs dat het bovenstaande slechts van toe-passing is op dichterbij gesitueerde scholen van de soort waarop de leerling is aangewezen. In dit kader is van belang dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft bevestigd dat voor het antwoord op de vraag op welke soort speciaal onderwijs een leerling is aangewezen slechts een keuze kan worden gemaakt uit de in artikel 2 van de WEC onderschei-den soorten (ABRvS, 2 januari 1992, R03.88.4075 en R03.89.160/62-129; zie Jur. 21.2). ‘Binnen die soorten is geen nadere onderverdeling aangebracht op basis waarvan onderscheid tussen (...) scholen (...) kan worden gemaakt’. Slechts als door de ouders wordt aangetoond – met name via deskundigenrapporten – dat niet de dichtstbij liggende school van de gewenste richting en de aangewezen soort geschikt is maar een verder gelegen school, neemt de ABRvS aan dat de leerling op deze verder liggende school feitelijk is aangewezen, en is er voor het college aanlei-ding te bezien of met toepassing van de hardheidsclausule het vervoer naar de verder liggende school moet worden bekostigd. Op grond van de Wet leerlinggebonden financiering kunnen leer-lingen die geïndiceerd zijn voor (voortgezet) speciaal onderwijs ook kiezen voor het regulier on-derwijs. Leerlingen die naar het (voortgezet) speciaal onderwijs gaan, titel 3 van de verordening, maken onverminderd aanspraak op leerlingenvervoer. Voor leerlingen van cluster 4-scholen (zeer moeilijk opvoedbare kinderen, leerlingen van scholen verbonden aan pedologische instituten en langdurig zieke kinderen (psychiatrische problematiek)) geldt dat zij recht hebben op vervoer naar de cluster 4-school waarvoor de CVI een advies heeft afgegeven. Artikel 4, vijfde lid van de WEC bepaalt namelijk dat de cluster 4-school waarvoor de CVI een advies heeft afgegeven, wordt aan-gemerkt als de dichtstbijzijnde, toegankelijke school. Dit geldt zolang de leerling woont in het gebied van het regionaal expertisecentrum waar voor-noemde commissie aan is verbonden.

Artikel 4 – Uitbetaling van de bekostigingAanvragers moeten wijzigingen die van invloed zijn op de bekostiging direct doorgeven aan het college. Het is raadzaam aanvragers nadrukkelijk te wijzen op het feit dat ten onrechte genoten bekostiging kan worden teruggevorderd, of kan worden verrekend (zie ook artikel 6). Als er in de situatie van de leerling echter verbetering of verandering valt te verwachten, moet worden geko-zen voor een verstrekking over een termijn van één schooljaar (of een beperkt aantal schoolja-ren). Hierbij kan worden gedacht aan de noodzaak van het passend vervoer: deze kan per jaar sterk veranderen en moet dus jaarlijks opnieuw worden bekeken. De eigen bijdrage moet jaarlijks worden vastgesteld. Hiervoor moet de aanvrager jaarlijks de inkomensgegevens te overleggen, ook al wordt de bekostiging voor een langere periode verstrekt. Ook moet het college bij verstrek-king van bekostiging de wijze en het tijdstip van uitbetaling bepalen. Bepaald moet onder andere worden of:- de bekostiging per maand, kwartaal of halfjaar geschiedt;- de bekostiging in de vorm van een voorfinanciering of op declaratiebasis, of via een vast termijnbedrag achteraf geschiedt;- de bekostiging, in het geval er sprake is van aangepast vervoer, rechtstreeks aan de ver-voersonderneming geschiedt.

Artikel 5 – AanvraagprocedureAls ouders menen voor bekostiging in aanmerking te komen, moeten zij hiertoe een aanvraag indienen bij het college. In artikel 5 van de verordening zijn nadere bepalingen opgenomen over de aanvraag van bekostiging van de vervoerskosten.De aanvraag kan in principe op twee tijdstippen plaatsvinden:1. als het een aanvraag voor het nieuwe schooljaar betreft, moet de aanvraag voor 1 juni voor-afgaand aan dat nieuwe schooljaar worden ingediend;2. als het een aanvraag tijdens het schooljaar betreft, kan de aanvraag gedurende het school-jaar ingediend worden.

Ad 1 Aanvraag voor 1 juni; beschikking geven voor het nieuwe schooljaarVeelal zal ruimschoots voor de aanvang van het nieuwe schooljaar bekend zijn dat een leerling in het nieuwe schooljaar een bepaalde school gaat bezoeken. Ook continuering van het schoolbe-zoek is in veel gevallen ruim voor de aanvang van het nieuwe schooljaar bij de ouders bekend. In dergelijke gevallen bepaalt artikel 5, tweede lid van de verordening dat de ouders, die in aanmer-king wensen te komen voor bekostiging van de vervoerskosten, voor 1 juni voorafgaand aan het nieuwe schooljaar een aanvraag bij de gemeente moeten indienen. Deze datum is gekozen om-dat het van belang is om de afwikkeling van de aanvraagprocedures zo veel mogelijk voor de werkelijke aanvang van het schooljaar gerealiseerd te hebben respectievelijk voor de zomerva-kantie in verband met de – in voorkomend geval – vereiste werkzaamheden van de CVO. Als de aanvraag voor 1 juni is ingediend bij de gemeente, heeft het college op grond van artikel 5, vierde lid tot uiterlijk het begin van het nieuwe schooljaar de tijd een besluit te nemen en aan de aanvra-gers af te geven. De aanvraag moet juist en volledig zijn ingevuld en voorzien zijn van de nood-zakelijke bijlagen. Voor de termijn van 1 juni plus acht weken is gekozen om de eventueel te ver-wachten stormloop van aanvragen in de zomervakantie te kunnen verwerken. Aanvragen die na 1 juni binnenkomen, kunnen als onrechtmatig worden beoordeeld.

Ad 2 Aanvragen gedurende het schooljaar; beschikking binnen acht wekenIn gevallen waarin de ouders een aanvraag voor het nieuwe schooljaar om welke reden dan ook niet tijdig voor 1 juni indienen, is het in de meeste gevallen niet haalbaar de beschikking voor het begin van het nieuwe schooljaar af te geven. Hetzelfde geldt in het geval de aanvraag – welis-waar ingediend voor 1 juni – onvolledig is of onjuist is ingevuld (tenzij de gecorrigeerde aanvraag ook voor 1 juni bij de gemeente binnen is).

Geen bekostiging met terugwerkende krachtAls de aanvraag gedurende het schooljaar aan het college wordt gericht, zal de ingangsdatum van de bekostiging in principe samenvallen met de in het aanvraagformulier verzochte datum van ingang, echter niet voor de datum waarop de aanvraag wordt gedaan (artikel 5, zesde lid, onder b, de datum van ontvangst).

Overleggen gegevens voor de aanvraagZoals al eerder is opgemerkt, geeft artikel 4:4 van de AWB de gemeente de bevoegdheid om het gebruik van aanvraagformulieren voor te schrijven. Artikel 4:15 van de AWB bepaalt dat de beslis-termijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aan-gevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Onder gegevens moet ook wor-den verstaan eventuele toevoeging van verklaringen (bewijsstukken). Te denken valt hierbij bij-voorbeeld aan een medische verklaring, werkgeversverklaring, verklaring van de rijksinspecteur der belasting, verklaring van overwegende bezwaren en eventuele andere bewijsstukken. Ouders zijn op grond van artikel 4:2 van de AWB verplicht deze gegevens over te leggen, als deze gege-vens van belang zijn voor een juiste beoordeling van de aanvraag. Of gegevens daadwerkelijk van belang zijn voor een juiste beoordeling wordt door het college bepaald. Uiteraard moet het begrip ‘juist’ redelijk geïnterpreteerd worden. Criterium is: gegevens die van invloed zijn op de aanvraag moeten juist en volledig zijn ingevuld. Het college bepaalt of dat daadwerkelijk het geval is. Als het aanvraagformulier aanvulling behoeft of gecorrigeerd moet worden, stuurt het college het aanvraagformulier terug. Ouders worden dan in de gelegenheid gesteld om de verlangde gegevens binnen een door het college te bepalen termijn (bijvoorbeeld vier weken) aan te vullen of te verbeteren. Wordt hiervan geen gebruikgemaakt, dan moet het college de afweging maken of de aanvraag in behandeling wordt genomen (artikel 4:5, eerste lid van de AWB). Op grond van artikel 4:5, vierde lid van de AWB, moet in een voorkomend geval aan de aanvrager bekend wor-den gemaakt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.

Artikel 6 – Doorgeven van wijzigingenLid 1Artikel 6, eerste lid van de verordening regelt dat ouders verplicht zijn wijzigingen door te geven aan het college, die van directe invloed zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten. Ouders moeten dergelijke wijzigingen onverwijld meedelen aan het college. Gegevens die van invloed kunnen zijn op de bekostiging zijn onder andere:- wijziging van de reistijd, in verband met verandering in bijvoorbeeld het openbaar vervoer;- wijziging in het woonadres van de leerling, door bijvoorbeeld verhuizing;- wijziging van de gezinssamenstelling;- wijziging in de gezinssituatie, die invloed heeft op het al dan niet begeleiden van leerlingen;- wijziging van het adres van de school;- wijziging van de schooltijden van de school;- wijziging van school (bijvoorbeeld van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onder-wijs);- toekenning van bekostiging op grond van de Wet WIA, of op grond van andere wet en regel-geving.

Lid 2Als de wijziging daartoe aanleiding geeft, trekt het college de verstrekte bekostiging in en ver-strekt het college al dan niet opnieuw bekostiging van de vervoerskosten (artikel 6, tweede lid van de verordening). Als de wijziging geen invloed op de bekostiging heeft, gebeurt dit uiteraard niet. Wijziging in het inkomen van ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs of school voorspeciaal basisonderwijs volgen, heeft in principe geen invloed op de bekostiging van de ver-voerskosten voor het desbetreffende jaar. Als er echter sprake is van een structurele wijziging in het inkomen van de ouders die voor hen ernstig nadelig is, kan het college vooruitlopend op het volgende schooljaar de bekostiging aanpassen. Als het college, zonder hiervan door de ouders onverwijld op de hoogte te zijn gesteld, zelf wijzigingen vaststelt die van invloed kunnen zijn op de bekostiging, kan het zijn dat ouders ten onrechte bekostiging (hebben) ontvangen.Lid 4Artikel 6, vierde lid van de verordening biedt een kapstok om de ten onrechte betaalde bekosti-ging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging. Ook in desbetreffende gevallen geldt immers dat nadat de wijziging is vastgesteld de bekostiging kan vervallen en eventueel opnieuw wordt verstrekt. De beslissing moet aan de aanvrager be-kend worden gemaakt (artikel 3:41 van de AWB).

Artikel 7 – Peildatum leeftijd leerlingIn de verordening (artikel 7) is dan ook gekozen voor een peildatum die geldt voor het gehele schooljaar. Gekozen is voor de peildatum van 1 augustus van het desbetreffende schooljaar, omdat deze datum samenvalt met de wettelijke start van het schooljaar. Deze bepaling houdt in dat als de leerling op 1 augustus van een bepaald schooljaar acht jaar is, hij in het kader van de verordening het gehele schooljaar als acht jaar wordt aangemerkt (ook al wordt de leerling hal-verwege het schooljaar negen jaar). Er hoeft dan ook maar één beschikking voor het gehele schooljaar te worden afgegeven. Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs is een dergelijke leef-tijdsgrens niet opgenomen. Het recht op leerlingenvervoer staat verder in geen relatie tot een bepaalde leeftijdgrens. Inschrijving bij een WPO-, WEC- of WVO-school volstaat.

Artikel 8 – Andere vergoedingenAls kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bij-voorbeeld via de werkgever) vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school, mag de gemeente die vergoeding aftrekken van de bekostiging die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de verordening leerlingenvervoer. Dat geldt echter niet voor vergoedingen die worden verstrekt door de IB-groep op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, die ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs kunnen aanvra-gen. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, boekengeld enzovoort en is niet puur bestemd voor reiskosten. Deze vergoeding mag daarom niet worden afgetrokken van de bekostiging leerlingenvervoer.

Artikel 9 – Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basis-onderwijs in het samenwerkingsverbandDit artikel is een aanvulling op artikel 3 van de verordening. Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel van artikel 3, eerste lid. Artikel 4 van de WPO bepaalt voor scholen voor speciaal ba-sisonderwijs echter dat het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband moet worden bekostigd. Dat zal veelal wel, maar hoeft niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school van zijn soort te zijn omdat buiten het samenwerkingsverband een dichterbij gelegen speciale school kan zijn. Evenals bij de regeling voor basisscholen wordt bij het toekennen van een voor-ziening voor leerlingenvervoer rekening gehouden met de toegankelijkheid voor de leerling en de op godsdienst of levensbeschouwing berustende keuze van de ouders. In artikel 9 wordt gespro-ken van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is. Dit is op grond van artikel 3 van de ver-ordening de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool. Is dit het geval, dan is artikel 9 van toepas-sing. Daarnaast geldt als gevolg van de verwijzing naar artikel 3 van de verordening bij toepas-sing van onderdeel b ook hier het vereiste van schriftelijke instemming van de ouders.

Artikel 10 – Permanente commissie leerlingenzorgIn de WPO wordt aan de PCL de taak opgedragen om een besluit te nemen over de toelating van een leerling tot een school voor speciaal basisonderwijs. Het college moet bij de beoordeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer van dit besluit uitgaan. Daarnaast kunnen door het samen-werkingsverband aan de PCL adviestaken worden opgedragen. Wanneer dat is gebeurd moet het college het advies van de commissie bij de beoordeling te betrekken. Omdat het een advies be-treft, is het college daaraan echter niet gebonden. Om de bestuurslast beperkt te houden, is be-paald dat het advies van de PCL alleen moet worden betrokken, als het college een negatieve beschikking op de gevraagde voorziening geeft.Artikel 11 – Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fietsArtikel 11 van de verordening bepaalt dat de ouders van leerlingen die een school voor basison-derwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoeken, in aanmerking kunnen komen voor bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer of vervoer per fiets, als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school meer dan zes kilome-ter bedraagt. Het tweede lid van artikel 11 voorziet er in dat een fietsvergoeding wordt verstrekt. Het college moet dan van oordeel zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij moeten in overweging worden genomen de leeftijd van de leerling, de eventuele handicap van de leerling, de veiligheid van de af te wijken route en de af-stand. Ook is het mogelijk een fietsbekostiging voor bijvoorbeeld de maanden maart tot november te verstrekken en voor de overige maanden bekostiging voor ander passend vervoer. In artikel 11 van de verordening zijn de minimumvoorwaarden vastgelegd om ouders aanspraak te kunnen laten maken op bekostiging van de vervoerkosten. Hierbij geldt als uitgangspunt ‘bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of de kosten van het vervoer per fiets’.

Artikel 12 – Bekostiging van de kosten van vervoer ten behoeve van een begeleiderIn een aantal gevallen zal blijken dat het voor de leerling niet mogelijk is zelfstandig met het open-baar vervoer te reizen. Als er dan geen andere ‘oudere’ leerlingen zijn die de leerling kunnen begeleiden, is deze begeleiding een verantwoordelijkheid van de ouders. In artikel 12 van de verordening is daarover een regeling getroffen. Uit artikel 12 blijkt:- dat de afstand van de woning naar de school meer dan het afstandscriterium moet zijn om voor bekostiging van de vervoerkosten voor een begeleider in aanmerking te komen;- dat begeleiding slechts wordt bekostigd aan de ouders, als de leerling jonger dan negen jaar is. Met andere woorden: de regeling gaat ervan uit dat een leerling van negen jaar en ouder in principe zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Is dat in een incidenteel geval niet zo, dan kan op grond van artikel 29 van de verordening een uitzondering hierop worden gemaakt.- In dit verband is artikel 7 van de verordening van belang. Als de leerling op 1 augustus van het schooljaar acht jaar is, geldt voor het hele schooljaar dat de leerling als acht jaar wordt aangemerkt ook al wordt de leerling in de loop van het schooljaar negen jaar;- dat door de ouders genoegzaam moet worden aangetoond dat de leerling niet in staat is zelf-standig van het openbaar vervoer gebruik te maken. Hiervan kan onder andere sprake zijn als: - de leerling te jong is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken;- de leerling gedurende de rit met het openbaar vervoer een of meerdere malen moet over-stappen op gevaarlijke overstappunten en hij, gezien zijn leeftijd, te jong hiervoor is;- de route van het uitstappunt van de bus naar de school gevaarlijke punten kent (en op-lossing daarvan door bijvoorbeeld verkeersbrigadiers niet mogelijk is).Dit ‘genoegzaam aantonen’ moet zo veel mogelijk worden ondersteund door eventuele bewijs-stukken, zoals gegevens over de routes van het openbaar vervoer, psychologische verklaringen en medische verklaringen. In een aantal gevallen kan het voorkomen dat het bewijs moeilijk te geven is. In die gevallen moet de situatie zorgvuldig worden beoordeeld door het college. Het college bepaalt immers of inderdaad aangetoond wordt of zelfstandig vervoer van de leerling niet mogelijk is. Wie uiteindelijk als begeleider zal fungeren is in principe niet van belang. Ongeacht wie de leerling begeleidt, vindt de bekostiging van de kosten plaats aan de ouders van de leerling. Als een begeleider (al dan niet een ouder) meer dan een leerling tegelijk begeleidt, geldt slechts bekostiging als ware er sprake van de begeleiding van één leerling. Met andere woorden, als bijvoorbeeld een ouder drie leerlingen begeleidt met het openbaar vervoer, kan het niet zo zijn dat de bekostiging van de kosten van openbaar vervoer voor de begeleider drie maal plaatsvindt. Artikel 12, tweede lid van de verordening bepaalt dan ook dat de kosten van openbaar vervoer voor een begeleider voor bekostiging in aanmerking komen.

Artikel 13 – Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoerBekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer voor de leerling die een school voor basisonderwijs of een school voor speciaal basisonderwijs bezoekt, moet in principe slechts in uitzonderingsgevallen worden verleend. Deze uitzonderingen zijn in artikel 13 van de verordening vastgelegd. In veel gevallen zal het voorkomen dat het college het aangepast vervoer zelf organiseert. Het drempelbedrag en de bijdrage op grond van de draagkracht moeten dan door de ouders aan het college worden be-taald, in feite in ruil voor het aangeboden vervoer. Overigens geldt met name voor aangepast vervoer dat regionale samenwerking met andere gemeenten tot belangrijke besparingen leidt.

Onderdeel a. Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uurAls de leerling met gebruikmaking van het openbaar vervoer, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, wordt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer ver-strekt. Overigens is het niet zo dat de ouders, als zij op basis van het criterium reistijd aanspraak op bekostiging van aangepast vervoer maken, van het college kunnen eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht (in het geval dat het college het vervoer zelf organiseert). Als een schoolbusje meer leerlingen vervoert, kan dit tijdscriterium overschre-den worden. Slechts van belang is dat via individuele meting de conclusie wordt getrokken, dat de totale reisduur van die leerling met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur bedraagt en deze met het aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan wor-den teruggebracht. Is hiervan sprake dan kunnen ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer. Met name bij lange afstanden kan het zinvol zijn om combinatie van vervoer te overwegen. De leerling zou in zo’n geval gebruik kunnen maken van aangepast vervoer (dat ook wordt ingezet voor andere leerlingen) tot een centraal eindpunt, en vervolgens gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer om op de plaats van bestemming te komen. Een vorm van combinatievervoer kan zijn dat de leerling eerst met de bus naar het station gaat en vervolgens de trein neemt. Een ander voorbeeld kan zijn dat de schoolbus enkele centra-le opstapplaatsen (zie artikel 1, onder l) kent.

Onderdeel b. Openbaar vervoer ontbreektIn een aantal gemeenten komt het voor dat openbaar vervoer geheel ontbreekt of zo weinig fre-quent rijdt dat leerlingen daar geen gebruik van kunnen maken voor het vervoer van woning naar school of vice versa. In principe kunnen de ouders dan aanspraak maken op bekostiging op basis van aangepast vervoer. Hierbij kan het college de volgende mogelijkheden overwegen:- is een combinatie van vervoer haalbaar;- de vervoersonderneming kan worden verzocht om wijzigingen aan te brengen in de dienstre-geling of de mate van het openbaar vervoer, waardoor deze vervoervorm dienstbaar wordt voor het reizen van en naar de school;- het bevoegd gezag van de school kan worden verzocht de schooltijden af te stemmen op de vervoertijden;- contact kan worden opgenomen met de rijksverkeersinspectie in het desbetreffende gebied; deze kan eventueel een adviserende en bemiddelende rol spelen;- ook kan nog bezien worden of het mogelijk is andersoortig vervoer te organiseren tegen de kosten van openbaar vervoer.Als echter blijkt dat voorgaande en eventuele andere mogelijkheden niet uitvoerbaar zijn, dan kan het college bekostiging verstrekken op basis van de kosten van aangepast vervoer (of de leerling gebruik laten maken van het door de gemeente verzorgde vervoer). Overigens biedt artikel 13, onder b van de verordening het college de mogelijkheid om te beoordelen of de leerling in staat mag worden geacht met de fiets naar school te gaan. Hierbij spelen de volgende overwegingen een belangrijke rol:- is de leerling zelfstandig genoeg om met de fiets naar school te gaan;- is de route die de leerling af moet leggen, veilig met de fiets af te leggen; is dat het geval, dan vindt een fietsbekostiging plaats (zie ook de toelichting op artikel 12).

Begeleiding door oudersBegeleiding is primair een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is, moeten zij zelf voor een oplossing zorgen. Die kan worden gevonden door bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of ande-ren in te schakelen. In noodsituaties kunnen ouders een beroep doen op de hardheidsclausule (artikel 29 van de verordening). Artikel 14 – Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoerArtikel 14 van de verordening geeft nadere regels over de bekostiging van het eigen vervoer. Hieronder kan worden verstaan: ouders die de leerlingen zelf naar school vervoeren of laten ver-voeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets etc.) of een leerling die gebruikmaakt van fietsvervoer. Of van bekostiging van eigen vervoer sprake kan zijn, is ter beoordeling van het col-lege. Een belangrijke maatstaf hierbij kan zijn dat dit vervoer voor de gemeente een goedkopere wijze van vervoer is. Hiervan is bijvoorbeeld geen sprake als voor de desbetreffende leerling nog plaats is in een aangepast vervoermiddel (busje, taxi) waarmee de leerling anders zou kunnen reizen. Ook kunnen aspecten zoals zelfredzaamheid van de leerling meespelen bij de beoordeling van het college of de leerling zelf gebruik kan maken van het vervoer per fiets. De bekostiging van het eigen vervoer is gerelateerd aan de bekostiging waar de ouders in principe op basis van de bepalingen in de verordening voor in aanmerking komen:- voor openbaar vervoer;- voor aangepast vervoer.

Ad a Openbaar vervoerAls ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer en zij vervoeren de leerling met toestemming van het college zelf, dan keert het college bekostiging uit op basis van het openbaar vervoer.

Ad b Aangepast vervoerAls ouders in aanmerking komen voor bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer en zij met toestemming van het college de leerling zelf vervoeren, geldt een vergoeding per kilo-meter. Geen bekostiging wordt verstrekt voor de kosten die ontstaan als de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd. Als ouders twee of meer leerlingen vervoeren die aangepast vervoer behoeven, mag worden uitgegaan van de rijafstand uitgaand van de woning van de te vervoeren leerling die het verst van de school verwijderd, woont. In artikel 14, derde lid van de verordening is bepaald dat ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van een kilometervergoeding, als zij meer dan één leerling tegelijk vervoeren en daarvoor van het college toestemming hebben gekregen. Dit is ook het geval als ouders in principe slechts aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer. Als ouders bijvoorbeeld zes kinderen met een eigen busje vervoeren, kan het college bij wijze van uitzondering op grond van de hardheidsclausule een andere bekostiging vaststellen. Dit vervoer kan goedkoper zijn dan aangepast vervoer per leerling. Ook in een dergelijk geval is toestemming van het college noodzakelijk. Hierbij moet ui-teraard rekening worden gehouden met de kosten die daarmee gepaard gaan. Ten slotte bepaalt artikel 14, vijfde lid van de verordening dat het college bekostiging verstrekt op basis van het aan-tal kilometers fietsvervoer, als de leerling gebruikmaakt van het vervoer per fiets. Hiervan kan sprake zijn:a. als het college van oordeel is dat de leerling hiertoe in staat mag worden geacht als openbaar vervoer ontbreekt;b. als de ouders van de leerling dit wensen, bijvoorbeeld in het kader van de bevordering van de zelfredzaamheid, en het college hiervoor toestemming geeft.

Artikel 15 – Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fietsVoor het vervoer van leerlingen naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt evenals voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basis-onderwijs als uitgangspunt: bekostiging van de kosten van openbaar vervoer. Als het college van oordeel is, eventueel na de Commissie voor de begeleiding en andere deskundigen gehoord te hebben, dat een andere wijze van vervoer noodzakelijk is, kan een andere wijze van vervoer voor bekostiging in aanmerking gebracht worden, namelijk:- openbaar vervoer onder begeleiding;- aangepast vervoer al dan niet verzorgd door het college;- eigen vervoer;- een combinatie van bovenstaande vervoersmogelijkheden.In de verordening is voor het (speciaal) onderwijs één afstandsgrens opgenomen, Hierbij moet echter rekening worden gehouden met het bepaalde in artikel 20 van de verordening. Artikel 15a – Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke WEC school cluster 4Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 16 – Commissie voor de begeleidingHet college kan advies inwinnen bij de Commissie voor de begeleiding en/of de ambulante bege-leider van een leerling. Als zij niet op de hoogte zijn van de gesteldheid van de leerling waarvoor een aanvraag is binnengekomen, kan advies worden ingewonnen bij de schooldirecteur. Deze moet een gemotiveerd advies geven. Het is van belang dat het college een gemotiveerd advies vraagt van de directeur/Commissie voor de begeleiding. Verder is in de verordening gekozen voor de mogelijkheid om ook andere deskundigen te raadplegen. Van de mogelijkheid dat het college het advies van andere deskundigen in kan winnen, kan gebruik worden gemaakt als bijvoorbeeld het oordeel van het college afwijkt van het advies van de genoemde commissies, of als de bijzon-dere handicap van de leerling dit vraagt. Andere deskundigen zijn bijvoorbeeld medische specia-listen, een orthopedagoog, de huisarts van de leerling, een kinderpsycholoog, en dergelijke. Er kan ook worden gekozen voor advisering door een schoolartsendienst of geneeskundige dienst. De kosten verbonden aan de adviezen van een schoolartsendienst of geneeskundige dienst, zullen veelal lager zijn dan de kosten verbonden aan een apart ingestelde onafhankelijke com-missie. Deze kosten zullen echter ook voor rekening van de gemeente komen. Wanneer advies nodig is over deelaspecten van het vervoer – bijvoorbeeld ‘veilige route’ –, dan kan dit worden ingewonnen bij deskundigen op het terrein van het desbetreffende deelaspect, bijvoorbeeld in dit geval de (verkeers)politie. Ook voor deze deskundigen geldt dat zij een onafhankelijke positie innemen.

Advisering bij negatieve beschikkingOm de bestuurslast beperkt te houden, is bepaald dat alleen in het geval het college een negatie-ve beschikking op de gevraagde voorziening geeft, het advies van genoemde commissies daarbij moet worden betrokken. Als het voor een gemeente duidelijk is dat het aangevraagde vervoer voor de leerling passend is (bijvoorbeeld omdat het een herhalingsaanvraag betreft of omdat de handicap dat vervoer noodzakelijk maakt), behoeft het advies niet te worden gevraagd. Uiteraard laat deze bepaling onverlet dat het advies van genoemde commissies ook gevraagd kan worden als de gemeente dit wenselijk vindt.

Artikel 17 – Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer voor een begeleiderAls ouders van een leerling op grond van artikel 15 van de verordening in aanmerking komen voor bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer, en het college van oordeel is dat de leerling niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken, komen de ouders ook in aanmerking voor bekostiging van de kosten van het openbaar vervoer voor een begeleider (artikel 17 van de verordening). Uit artikel 17 blijkt dat:a. de leerling een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs moet bezoeken die is aan te mer-ken als de dichtstbijzijnde toegankelijke school, en de afstand van de woning naar de school voor speciaal onderwijs moet meer dan zes kilometer bedragen;b. de begeleiding slechts wordt bekostigd als door de ouders genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling door zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap of door zijn leeftijd niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken. Hiervan kan onder andere sprake zijn:- als de handicap of de leeftijd van de leerling begeleiding noodzakelijk maakt;- als de leerling gedurende de rit met het openbaar vervoer een of meerdere malen moet overstappen op te gevaarlijke overstappunten en dit gezien de leeftijd van de leerling on-verantwoord is;- als de route van het uitstappunt van de bus naar de school te gevaarlijke punten kent, en een adequate oplossing van deze gevaarlijke punten niet mogelijk is (bijvoorbeeld ver-keersbrigadiers et cetera).

Artikel 18 – Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoerOok voor het vervoer naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt dat bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer in principe uitzondering is. Wel moet de toegankelijkheid van het (voortgezet) speciaal onderwijs gewaarborgd blijven. Daar waar vervoer, openbaar of aangepast, noodzakelijk is, moet dit op passende wijze kunnen plaats-vinden. In artikel 18 van de verordening zijn deze waarborgen verankerd.

Onderdeel a De handicap van de leerling vereist aangepast vervoerAls de gehandicapte leerling niet in staat is, ook niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer gebruik te maken, bekostigt het college de kosten van het aangepast vervoer. Welke wijze van aangepast vervoer bekostigd wordt, bepaalt het college. In veel gevallen zal het door het college georganiseerde vervoer het meest efficiënt zijn.

Onderdeel b Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uurHet college verstrekt ook bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer, als de leer-ling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan ten minste anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per open-baar vervoer kan worden teruggebracht. Ook hierbij geldt dat het advies van de Commissie voor de begeleiding niet gevraagd hoeft te worden. Zie verder de toelichting op artikel 13, onder ad 1.

Onderdeel c Openbaar vervoer ontbreektArtikel 18, eerste lid, onder c van de verordening geeft een derde mogelijkheid om aanspraak te maken op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer. Dit lid bepaalt dat het col-lege de kosten van het aangepast vervoer bekostigt, als openbaar vervoer ontbreekt. Ook kan het voorkomen dat het openbaar vervoer zo weinig frequent rijdt dat de leerling daarvan geen gebruik kan maken. Echter, voordat het college beslist dat bekostiging van het aangepast vervoer ver-leend wordt, kan het de mogelijkheden onderzoeken zoals in de toelichting op artikel 13 is uitge-werkt. Ook kan het college bepalen dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per (brom)fiets. Het college kan het advies van de Commissie voor de begeleiding en eventueel het advies van andere deskundigen daarover vragen.

Medische begeleidingGemeenten zijn niet verantwoordelijk voor de medische begeleiding in het leerlingenvervoer.

AdviseringOp grond van artikel 18, tweede lid van de verordening moet het college als het de gevraagde voorziening niet of slechts gedeeltelijk toekent het advies te vragen aan de Commissie voor de begeleiding. Deze moet dan beoordelen of de leerling, gezien zijn lichamelijke, zintuiglijke of ver-standelijke handicap, niet in staat is – ook niet onder begeleiding – van het openbaar vervoer gebruik te maken. Ook kan het college het advies van andere deskundigen inwinnen.

Artikel 19 – Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoerMet name bij het bezoeken van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs kan het voorkomen dat de ouders de leerlingen zelf wensen te vervoeren of te laten vervoeren per auto. In artikel 19 van de verordening zijn hiervoor nadere voorschriften gegeven.

a. Openbaar vervoerAls ouders de leerling zelf wensen te vervoeren of te laten vervoeren tegen een (kilome-ter)vergoeding, is toestemming van het college noodzakelijk. Deze toestemming is opgeno-men in de verordening, omdat het college moet bekijken of deze wijze van vervoer daadwer-kelijk de goedkoopste is. Is dat het geval, dan kan het college desgewenst toestaan dat de ouders de leerling zelf vervoeren of laten vervoeren. De bekostiging die hier dan tegenover staat is afhankelijk van de bekostiging waarop de ouders in principe recht hebben. Maken ou-ders aanspraak op bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en wensen zij de leerling zelf te vervoeren of te laten vervoeren, dan bekostigt het college de kosten van het openbaar vervoer.b. Aangepast vervoerMaken ouders aanspraak op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer en vervoeren zij de leerling, na toestemming van het college, zelf of laten zij de leerling zelf ver-voeren, dan bekostigt het college een bedrag per kilometer. Deze bekostiging is analoog aan de desbetreffende bepaling in titel 2 van de verordening, namelijk een bedrag per kilometer, afgeleid van de Reisregeling binnenland. Voor een verdere uitwerking hiervan wordt verwe-zen naar de toelichting op artikel 14. In artikel 19, derde lid van de verordening is ook bepaald dat, als het college de ouders desgewenst heeft toegestaan meer dan een leerling zelf te ver-voeren of te laten vervoeren, bekostiging op basis van een kilometervergoeding bestaat. Dit geldt ook als de ouders aanspraak maken op bekostiging gebaseerd op openbaar vervoer. Als de ouders of het college van oordeel zijn dat de leerling met de fiets of de bromfiets naar school en terug kan, wordt bekostiging verstrekt op basis van een fietsvergoeding of op basis van een bromfietsvergoeding. Als het college van oordeel is dat de leerling gebruik kan ma-ken van het (brom)fietsvervoer kan het advies van de Commissie voor de begeleiding of an-dere deskundigen worden ingewonnen. Zeker voor leerlingen die een school voor voortgezet speciaal onderwijs bezoeken, kan deze vorm van vervoer nuttig zijn in het kader van de be-vordering van de zelfredzaamheid. Het college verleent dan een vergoeding per km fietsver-voer (zie de toelichting op artikel 14) of een vergoeding per kilometer bromfietsvervoer afge-leid van de bedragen zoals genoemd in de Reisregeling binnenland.

Artikel 20 – Bekostiging vervoerskosten van gehandicapte leerlingen voor scholen van (voortgezet) speciaal onderwijsUitgangspunt van de verordening is dat in principe voldaan moet worden aan het gestelde criteri-um in artikel 15 van de verordening (afstandsgrens), dat is gebaseerd op artikel 4, zevende lid, van de WEC. Hierin is bepaald dat de gemeenteraad kan bepalen dat geen aanspraak op bekos-tiging bestaat op grond van de afstand tussen de woning en de school. Echter, artikel 4, zevende lid van de WEC bepaalt ook dat gehandicapte leerlingen, die op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, op een passende wijze moeten worden vervoerd. In een aantal geval-len zal het voorkomen dat een leerling, gezien zijn handicap, ook over een afstand van minder dan 2 kilometer aangepast vervoer behoeft. Artikel 20 van de verordening voorziet in een dergelij-ke voorziening.

Artikel 21 – Bekostiging van de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende oudersArtikel 21 van de verordening bepaalt dat het college desgewenst de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer bekostigt aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft. Dit artikel valt in twee belangrijke onderdelen uiteen:1. Het college van de gemeente waar de ouders wonen, bekostigt de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer.2. Het college bekostigt de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer, als het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is met het oog op het volgen van pas-send (voortgezet) speciaal onderwijs.

Ad 1Als de ouders voor hun kind aanspraak maken op bekostiging van het weekeinde- en vakantie-vervoer, dan wordt deze bekostiging verstrekt door het college van de gemeente waar de ouders woonachtig zijn, en dus niet door het college van de gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeggezin verblijft. Wellicht ten overvloede wordt hier nog opgemerkt dat het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft, het dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug moet bekostigen, als de leerling daarvoor in aan-merking komt. Het komt wel eens voor dat ouders van een leerling die een internaat bezoekt ge-scheiden zijn en dat de leerling het ene weekeinde naar zijn moeder en het andere weekeinde naar zijn vader moet worden vervoerd. Als de vader in een andere gemeente woont dan de moeder dan moet iedere ouder zelfstandig een aanvraag indienen bij de gemeente waar men woonachtig is. Het komt nogal eens voor dat ouders het college vragen hun kind af en toe ook door de week naar huis te vervoeren. Dergelijke verzoeken kunnen worden afgewezen. Het gaat hier immers om weekeinde- en vakantievervoer. Als daartoe aanleiding is, kan in voorkomend geval bezien worden of toepassing moet worden gegeven aan artikel 29 van de verordening.

Ad 2Essentieel voor de regeling is dat pas bekostiging van het weekeinde- en vakantievervoer wordt verleend als het verblijf in het internaat of pleeggezin noodzakelijk is voor het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Woont de leerling niet meer bij zijn ouders om sociale of medi-sche redenen (denk aan uithuisplaatsing, crisisopvang), dan wordt dit vervoer niet door de ge-meente vergoed in het kader van het leerlingenvervoer. Doorslaggevend is de directe relatie tus-sen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs. Dit betekent dat het college geen bekostiging voor het weekeinde- en vakantievervoer verstrekt, als de leerling passend onderwijs kan volgen dat met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan wor-den. Ook betekent dit dat het vervoer niet wordt bekostigd van gemeentewege als de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft.

Slechts voor (voortgezet) speciaal onderwijsWeekeinde- en vakantievervoer geldt dus slechts voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Met ande-re woorden: voor het volgen van primair onderwijs wordt geen weekeinde- of vakantievervoer bekostigd van en naar het internaat of pleeggezin.

Artikel 22 – Bekostiging kosten weekeinde- en vakantievervoerWelke wijze van vervoer op grond van artikel 21 wordt bekostigd, wordt weergegeven in artikel 22. Dit artikel van de verordening bepaalt welke bekostiging maximaal wordt verleend, namelijk voor:1. de reis van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouders en terug in elk week-einde, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de schoolvakanties;2. de reis van het internaat of het pleeggezin naar de woning van de ouders en terug in elke vakantie van twee of meer schooldagen, voor zover deze vakantie is opgenomen in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.Welke wijze van vervoer wordt bekostigd, bepaalt het college van de gemeente waar de ouders wonen. Artikel 22, derde lid van de verordening geeft aan dat de bepalingen van titel 3 van de verordening van overeenkomstige toepassing zijn op de toekenning van bekostiging voor week-einde- en vakantievervoer, met uitzondering van artikel 16, artikel 17, tweede lid, artikel 18, eerste lid, onder b, artikel 18, tweede lid en artikel 20 van de verordening. Zie verder de toelichting bij deze artikelen. Analoge toepassing van titel 3 van de verordening betekent dat:1. bekostiging van openbaar vervoer regel is als aan de afstandscriteria van artikel 15 wordt voldaan.2. het college ook de kosten van het openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider kan bekostigen, in het geval door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling, gelet op zijn verstandelijke, zintuiglijke of lichamelijke handicap of leeftijd, niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken (artikel 17, eer-ste lid).3. het college de kosten van het aangepast vervoer bekostigt, als: a. de leerling gelet op zijn verstandelijke, zintuiglijke of lichamelijke handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding – van het openbaar vervoer gebruik te maken (artikel 18, eerste lid, onder a);b. openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college van het (brom)fietsvervoer gebruik kan maken (van het (brom)fietsvervoer zal, gezien de afstan-den die moeten worden overbrugd, in principe geen gebruikgemaakt worden) (artikel 18, eerste lid, onder c). Overigens geldt met name voor het weekeinde- en vakantievervoer dat een combinatie van vervoer in veel gevallen mogelijk is. Bijvoorbeeld een combinatie trein-taxi et cetera.4. het college kan toestaan dat de ouders de leerling zelf vervoeren. De bekostiging is dan af-hankelijk van de bekostiging van het vervoer waarop de ouders aanspraak zouden maken (artikel 19).De algemene bepalingen van titel 1 van de verordening zijn uiteraard ook van toepassing, en het bepaalde in titel 7.

Artikel 23 – DrempelbedragBij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op leerlingenvervoer. Invoering van het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de ouders komen. De gemeente is voor de berekening van de hoogte van het drempelbedrag gebonden aan de wet. De doelgroep voor het drempelbedrag bestaat uit leerlingen die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal voortgezet onderwijs bezoeken en waar-van de ouders een gezamenlijk inkomen van meer dan € 23.400,-- (geïndexeerd) hebben. Voor leerlingen die onder titel 6 vallen (gehandicapte leerlingen in het reguliere primair en voortgezet onderwijs) geldt dat aan de ouders geen drempelbedrag mag worden gevraagd. Ook wanneer de leerling zelf de aanvraag doet mag geen drempelbedrag worden gevraagd.

Het begrip ‘inkomen’Onder inkomen moet worden verstaan: het gecorrigeerd verzamelinkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 in het peiljaar. Als peiljaar moet op grond van de wet worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerkosten wordt gevraagd.

PleegoudersPleegouders kunnen als ‘ouders’ in de zin van de verordening worden aangemerkt (zie de toelich-ting bij artikel 1, onderdeel b). Zij kunnen dus (als zij voldoen aan de voorwaarden) een tege-moetkoming in de vervoerskosten krijgen. De ABRvS acht het redelijk dat als de verzorgers pleegouders zijn, zij ook de financiële verplichtingen op zich nemen die uit de eventuele honore-ring van een aanvraag tot bekostiging van vervoerkosten naar school voortvloeien. De gemeente kan pleegouders dus een eigen bijdrage in rekening brengen. In tegenstelling tot de vrijwillige plaatsing zijn de natuurlijke ouders bij een justitiële plaatsing niet meer aan te spreken voor de extra kosten, tenzij de natuurlijke ouders en niet de pleegouders de aanvraag hebben ingediend. In de bekostiging op basis van de Regeling vrijwillige pleegzorg zit in het algemeen geen compo-nent voor de kosten van het schoolbezoek, die door de gemeente in mindering gebracht kan wor-den op de gemeentelijke bekostiging voor het leerlingenvervoer. Pleegouders die bekostiging ontvangen op basis van de Regeling vrijwillige pleegzorg, moeten bij een honorering van hun aanvraag tot bekostiging van de kosten van het leerlingenvervoer door de gemeente ook het drempelbedrag per schooljaar aan de gemeente betalen, als hun inkomen boven de inkomens-grens ligt. Ook moeten de pleegouders de eventuele bijdrage naar financiële draagkracht aan de gemeente voldoen. Eventueel kunnen zij deze kosten wel verhalen op de natuurlijke ouders of voogden van de leerling. Voogdij-instellingen kunnen ook als ‘ouder worden aangemerkt. Zij kun-nen ook een aanvraag indienen. Bij hen kan echter geen drempelbedrag worden vastgesteld, omdat zij geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben (deze wet ziet op natuurlijke personen).

Artikel 24 – Financiële draagkrachtArtikel 4 van de WPO biedt gemeenten de mogelijkheid om van ouders van wie de kinderen een school voor basisonderwijs bezoeken en van wie de school ten minste twintig kilometer van de woning is verwijderd, een van de draagkracht afhankelijke bijdrage te vragen in de kosten van het vervoer.

Artikel 25 – Bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer met begeleidingIn titel 6 wordt geregeld dat alleen gehandicapte leerlingen in het regulier primair en voortgezet onderwijs, die niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, in aan-merking kunnen komen voor leerlingenvervoer. Voor deze gehandicapte leerlingen geldt geen afstandscriterium.

Structurele handicapAls in de verordening gesproken wordt van een handicap, wordt een structurele handicap be-doeld. In het leerlingenvervoer kennen wij geen tijdelijke handicap. Dit betekent dat de gemeente geen vervoer hoeft te verzorgen om tijdelijke medische redenen, bijvoorbeeld als een leerling een gebroken been heeft. Ouders hebben hier zelf een verantwoordelijkheid in. In sommige gevallen vergoedt de ziektekostenverzekeraar een gedeelte.

Artikel 26 – Bekostiging op basis van kosten van aangepast vervoerVoor gehandicapte leerlingen die zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, maar die daartoe niet in staat zijn omdat het openbaar vervoer in de regio ontbreekt, verwijzen wij naar de toelichting op artikel 13, ad 2. Leerlingen die een handicap hebben waardoor zij niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, maken aanspraak op aangepast vervoer als het open-baar vervoer in de regio ontbreekt.

Artikel 27 – Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoerZie de toelichting op artikel 25. Over eigen vervoer is een uitgebreide toelichting te vinden bij arti-kel 14 en 19. In artikel 27 wordt de bekostiging gerelateerd aan de bekostiging waar ouders in principe op basis van de verordening voor in aanmerking komen. Voor de leerlingen in titel 6 be-tekent dit ofwel bekostiging op basis van openbaar vervoer met begeleiding (artikel 25) ofwel aangepast vervoer (artikel 26).

Artikel 28 – Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorzietDit artikel bepaalt dat het college beslist in gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer be-treffende, waarin de verordening niet voorziet. In de verordening zijn de hoofdlijnen van de bekos-tiging van het leerlingenvervoer vastgelegd. Uiteraard zal zich een aantal concrete gevallen voor-doen, waarin de verordening niet voorziet. Te denken valt onder andere aan:- varianten van het combinatievervoer (bijvoorbeeld aangepast plus openbaar vervoer);- begeleiding tijdens groepsvervoer;- gemeenschappelijke afspraken met andere gemeenten;- varianten in het gebruik van eigen vervoer.Voor dergelijke en andere situaties waarin de verordening niet voorziet, is in artikel 28 van de verordening bepaald dat het college beslist. Hierbij moet in redelijkheid gehandeld worden. Uit-gangspunt bij deze besluitvorming moet zijn dat in de geest van de wet en de verordening wordt gehandeld. Het komt voor dat schoolbesturen of een groep ouders een vervoermiddel in eigen beheer gebruiken om de leerlingen naar school te brengen. Van belang daarbij is dat de aanspra-kelijkheid en het toezicht hierop bij de gemeente blijft. Aansprakelijkheid is immers gekoppeld aan zorgplicht. Voor het vervoer gelden dezelfde eisen als voor vervoersbedrijven.

Artikel 29 – Afwijken van bepalingenDit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders kan afwijken van de bepalingen in de verordening. Dit houdt in dat het college slechts in voor ouders voordelige zin kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid van de WPO, artikel 4, zevende lid, van de WVO en artikel 4, tiende lid van de WEC. Van een dergelijke afwijking in voor ouders gunstige zin kan bijvoorbeeld sprake zijn als:- een leerling, die niet voor bekostiging van de begeleiding in aanmerking komt, toch – gezien zijn verstandelijke, zintuiglijke of lichamelijke handicap –moet worden begeleid;- leerlingen die naar het oordeel van het college gebruik moeten maken van aangepast ver-voer, terwijl zij, gezien de criteria, daarvoor niet in aanmerking komen;- sprake is van groepsvervoer, georganiseerd door de ouders en het college een daarop geën-te bekostiging wil betalen;- sprake is van een voor het kind onaanvaardbare onderwijsinhoudelijke of onhoudbare prakti-sche situatie op de dichtstbij gelegen toegankelijke school. Als daarvan sprake is – de bewijs-last daarvan ligt bij de ouders–- kan bekostiging volgen van de kosten van vervoer naar een verder gelegen toegankelijke school Verder moet erop worden toegezien dat ter voorkoming van – ongewenste – precedentenwerking de toepassing van de hardheidsclausule wordt onderbouwd met op de specifieke, concrete situa-tie van ouders van een leerling betrekking hebbende argumenten. Ook wordt in artikel 29 van de verordening bepaald dat het college zo nodig het advies van de commissie van onderzoek, het advies van de RVC of andere deskundigen vraagt.