Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004

Geldend van 18-08-2004 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004

De raad van de gemeente Nunspeet;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op de artikel 8 , eerste lid onderdeel c, en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

overwegende;

dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bij-standsgerechtigden

van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

b e sl u i t :

vast te stellen de Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Nieuw Artikel

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven,

    hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Algemene wet

    bestuursrecht (Awb).

     

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. de wet: de Wet werk en bijstand;

    b. gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de wet.

     

Artikel 2 Nieuw Artikel

  • 1 De bepalingen van deze verordening gelden tot de belanghebbenden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen als beide echtgenoten 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.

     

  • 2 De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1 De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt twintig procent van de

    gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander

    zijn hoofdverblijf heeft.

     

  • 2 De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt tien procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft.

     

  • 3 De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt vijf procent van de gehuwdennormvoor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning twee of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

     

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen

    als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    a. personen van 18 jaar of ouder maar jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste

    vijfendertig procent van de gehuwdennorm;

    b. meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000

    (Wsf 2000);

    c. meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming

    onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos).

     

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

  • 1 De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt tien procent van de gehuwdennorm

    voor gehuwden die een woning delen met één ander.

     

  • 2 De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt twintig procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met twee of meer anderen.

  • 3 Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

a. twintig procent van de gehuwdennorm als een woning wordt bewoond waaraan voor belang-hebbende

geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn;

b. tien procent van de gehuwdennorm als geen woning bewoond wordt.

 

Artikel 6 Verlaging Schoolverlaters

De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt twintig procent van de gehuwdennorm.

 

Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1 De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt twintig procent van de gehuwdennorm.

  • 2 In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel

    3 toegekende toeslag als deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing

    van lid 1 zou leiden.

     

  • 3 De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 6

    van toepassing is.

     

Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig dat de toepasselijke bijstands-norm

voor belanghebbende ten minste bedraagt:

a. 35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

b. 55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

c. 65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

 

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening toeslagenverordening Wet werk en

bijstand gemeente Nunspeet 2004.

 

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking zes weken nadat datum van bekendmaking;

  • 2 de Verordening Algemene bijstandswet (toeslagen- en kortingenbeleid) vervalt per ingangsdatum

    van de Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004.

    Vastgesteld in de openbare raadsvergadering

    van 1 juli 2004.

    de griffier, de voorzitter,

     

Toelichting 1 Algemene toelichting

De Algemene toelichting

1. Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de Wwb kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een sys-teem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is grotendeels overgenomen uit

de Abw. In de Wwb maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is

toegekend als norm of als toeslag. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artike-len 20 tot en met 24, Wwb. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de arti-kelen 25 tot en met 29, Wwb. Het college is verplicht in voorkomende gevallen de norm te verho-gen met een toeslag. Van de mogelijkheid een verlaging toe te passen, hoeft geen gebruik te

worden gemaakt.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er drie basisnormen (artikel 21, Wwb), te

weten:

1. gehuwden: honderd procent van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm);

2. alleenstaande ouders: zeventig procent van de gehuwdennorm;

3. alleenstaanden: vijftig procent van de gehuwdennorm.

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder als de algemeen

noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het

delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast desbetreffende belanghebbende nog één of

meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas,

water en licht, maar ook krant et cetera gedeeld worden. De toeslag bedraagt ten hoogste twintig

procent van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

– alleenstaande ouders: negentig procent van de gehuwdennorm;

– alleenstaanden: zeventig procent van de gehuwdennorm.

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van twintig procent van de

gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitge-werkt

in artikel 3 van de Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004.

Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is

overigens niet verplicht bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaans-kosten.

Het college heeft de mogelijkheid alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder

nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken. (Zie TK 28870, nr. 3, p. 52 en 53.)

Verlagingen

De Wwb noemt de volgende verlagingen:

– verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen

noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26, Wwb);

– verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27, Wwb);

– verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28, Wwb);

– verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29, Wwb).

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de verordening.

2. De Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004

In artikel 8, lid 1, onder c, jo. artikel 30, Wwb, is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening

moet vaststellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op

grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastge-legd in de Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004 door de ge-meenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

Categorieën

Artikel 30, Wwb, bepaalt dat de Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet

2004 een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds gepro-beerd te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een

forfaitaire benadering. Het is niet nodig in de Verordening toeslagen Wet werk en bijstand ge-meente Nunspeet 2004 alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzon-derlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht de bijstand op grond van

artikel 18, lid 1, Wwb, bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

In deze Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004 wordt, naast de

toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de Wwb mogelijk maakt. In artikel 8 van de

Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004 wordt daarentegen het

effect van samenloop van verschillende verlagingen beperkt door minimumhoogtes voor te schrij-ven waaraan de bijstand moet voldoen na toepassing van de verlagingen. Eenvoudigheidshalve

is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar

jonger dan 65 jaar, hoewel de Wwb de mogelijkheid biedt de verlagingen ook toe te passen op

belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende

van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van

18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college

eveneens op grond van artikel 18, lid 1, Wwb, de bijstand aanpast. (Zie ook de artikelgewijze

toelichting bij artikel 2 van de Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet

2004.)

3. Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de Wwb is – in tegenstelling tot in de Abw – niet voorgeschreven dat in gevallen waarin zowel

de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag moet

plaatsvinden. De reden van het vervallen van het voorschrift ligt in de financieringsstructuur van

de Wwb, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing

van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie

van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een

zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de

aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens

woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de

leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten. Bovenstaande in acht nemend kan hoogte van de

uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend:

1. basisnorm;

2a. optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders); of

2b. korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden);

3. korten met verlaging wegens woonsituatie;

4a. korten met verlaging schoolverlater; of

4.b korten met verlaging voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.

De verlagingen onder stap 4a en 4b mogen nooit gelijktijdig worden toegepast. De Verordening

toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004 geeft aan welke verlaging geldt.

Leidt de uitkomst tot een lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 8 van de

Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004, dan moet het college de

bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde minimumhoogte volgens dit artikel. De uitkomst

van deze berekening laat ook een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij

wijze van individualisering onverlet.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1

Er is voor gekozen begrippen die al zijn omschreven in de Wwb of Awb niet afzonderlijk te definië-ren

in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van desbetreffende definities in de

Wwb of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd. Voor het gebruik van het begrip gehuw-dennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de Wwb zelf wordt gegeven in artikel 21,

onder c, Wwb. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het nettominimumloon.

Artikel 2

Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28, Wwb, ook categoriale verlagingen mogelijk maakt

voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen

van artikel 20, Wwb, zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van be-langhebbenden.

Desbetreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht

door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou

als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Verordening toeslagen

Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004 de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou

de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uit-voering van de Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004 nodeloos

ingewikkeld maken.

Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20, Wwb,

onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd op grond van artikel 18, lid 1, Wwb,

de bijstand lager vast te stellen. In de praktijk zal dit zich gezien de geringe hoogte van de jonge-rennorm niet veelvuldig voordoen, maar te denken valt aan de situatie waarin gehuwden met een

kind in een kraakpand wonen. De gehuwdennorm van artikel 21, onder c, Wwb, minus de verla-ging van 5 onder a van de Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004

leidt tot een lager bedrag aan bijstand dan de norm van artikel 20, lid 2, onder c, Wwb. In dergelij-ke uitzonderlijke situaties moet het college gebruikmaken van zijn bevoegdheid tot individualise-ren.

De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om – zo nodig in afwijking van

de uit de Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004 voortvloeiende

hoogte van de bijstand – de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden,

mogelijk en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30, lid 4, Wwb. De indivi-dualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Verordening toeslagen Wet werk en bij-stand gemeente Nunspeet 2004 niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Verordening

toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004 geen misverstand te laten bestaan, is

ervoor gekozen deze plicht expliciet in de Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente

Nunspeet 2004 op te nemen.

Artikel 3

De hoogte van twintig procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleen-staande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op

grond van artikel 30, lid 2, onder a, Wwb. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft,

wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bij-voorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld

worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitge-gaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de Verorde-ning toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004 is daarom gekozen voor een toe-slag van tien procent van de gehuwdennorm in het geval één ander in dezelfde woning zijn

hoofdverblijf heeft. Als nog een ander zijn hoofdverblijf in de woning heeft, kunnen de kosten nog

meer gedeeld worden. Ingeval dat nog meer anderen in de woning hun hoofdverblijf hebben, kan

er echter niet meer van worden uitgegaan dat het delen van kosten tot nog duidelijk lagere alge-mene bestaanskosten leidt. Bovendien zal in de praktijk in voorkomende gevallen de woning ook

groter (en dus duurder) dan gebruikelijk zijn of betreft de woonruimte een kamer in een (studen-ten) flat. Zolang er sprake is van een zelfstandige huishouding, blijft een deel van de daarop be-trekking hebbende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan uitsluitend voor rekening van

belanghebbende. In de Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004 is

daarom gekozen om, ingeval twee of meer anderen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben,

de toeslag vast te stellen op vijf procent van de gehuwdennorm. In het vierde lid wordt geregeld

dat personen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die ook in omstandigheden verkeren

waardoor het niet aannemelijk is dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet

meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben.

Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de Wsf 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten al

een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien desbetreffende personen niet in de bijstand begre-pen zijn, is het aan de belanghebbende zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden

vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn.

Artikel 4

In de gehuwdennorm is al rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van

hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Als in de woning nog een ander zijn hoofdver-blijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld wor-den. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat

is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf. Gekozen is voor eenzelfde benadering als

bij alleenstaanden en alleenstaande ouders (zie artikel 3).

In het derde lid wordt geregeld dat personen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die

ook in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is dat zij kunnen bijdragen in de

kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf heb-ben.

Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de Wsf 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten

al een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien de in het derde lid bedoelde personen niet in de

bijstand begrepen zijn, is het aan belanghebbende zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan

worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn.

Artikel 5

Artikel 27, Wwb, geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre

belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van

zijn woonsituatie. Artikel 27, Wwb, is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26, Wwb.

Ten opzichte van artikel 35, lid 1, Abw, is artikel 27, Wwb, ruimer. Artikel 35, lid 1, Abw, voorzag

enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woon-kosten verbonden waren. Volgens de toelichting op artikel 27, Wwb, is de verruiming bedoeld om

ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging toe te kunnen toepassen. In

dit artikel is onder a een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht hier ook nog

onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Als een belanghebbende

uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn met toepassing van artikel 18, lid 1, Wwb, de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het

begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'. Daarmee wordt dui-delijk dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet

afdoende is om een verlaging van krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met

de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip

woonkosten in de zin van artikel 35, lid 1, Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW

en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)

In onderdeel b wordt de verlaging ingeval belanghebbende in het geheel geen woning bewoont,

vastgesteld op tien procent van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting

op artikel 27, Wwb. Een belanghebbende die geen woning bewoont, wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten.

Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kos-teloos woont in een woning. Een dakloze wordt immers geconfronteerd met de hogere kosten van

het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang.

De hoogte van een verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de wijze waarop de bij-stand verleend moet worden. Als bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik-maken van zijn bevoegdheid een budgetteringsplicht op te leggen of de bijstand in natura (in de

vorm van opvang) te verlenen.Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebben-den zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoons-gegevens op grond van artikel 40, lid 1 en 2, Wwb, door bij algemene maatregel van bestuur (Bij-standsbesluit adreslozen) aan te wijzen centrumgemeenten. Maar niet elke belanghebbende zon-der woning is een adresloze in de zin van aangehaalde wet. Belanghebbende kan immers ook de

beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie.

Artikel 6

De schoolverlatersverlaging van artikel 28, Wwb, is volgens de toelichting op dat artikel bedoeld

om de schoolverlater gedurende het eerste halfjaar niet in een veel betere financiële positie te

brengen dan toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krach-tens de Wtos. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswo-nende student. Met deze omstandigheden wordt immers al rekening gehouden in artikel 4 en 5

van de Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004.

Artikel 7

Artikel 29, Wwb, geeft het college de bevoegdheid een verlaging toe te passing als het van oor-deel is dat gezien de hoogte van het minimumjeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk

te aanvaarden. Aangezien het minimumjeugdloon lager is dan de bijstandsnorm verhoogd met

een volledige toeslag van twintig procent van de gehuwdennorm, ligt het voor de hand een verla-ging toe te passen. In het tweede lid wordt geregeld, dat – overeenkomstig het bepaalde in artikel

2,9 Wwb – de verlaging voor een 21- of 22-jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel 25, Wwb. In het derde lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 30, lid 2,

onder b, Wwb, om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig

kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen

van de schoolverlatersverlaging is gekozen, opdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af

is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van de Verorde-ning toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004.

Artikel 8

De verschillende verlagingen in de Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nun-speet 2004 zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk

als redelijk in desbetreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat

echter kunnen betekenen dat – met name in situaties waarin de schoolverlatersverlaging in com-binatie met een van de andere verlagingsgronden aan de orde is – het college de bijstand van-wege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen dat er feitelijk geen sprake meer zou

zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18, lid 1, Wwb, de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is ervoor gekozen al in de Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004 een minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) ten minste

moet vaststellen.

Aan de verplichting van artikel 30, lid 2, onder b, Wwb, die in de Verordening toeslagen Wet werk

en bijstand gemeente Nunspeet 2004 wordt vastgelegd dat de schoolverlatersverlaging (artikel

28, Wwb) en de leeftijdsverlaging (artikel 29, Wwb) niet gelijktijdig mogen worden toegepast,

wordt al voldaan door de formulering van artikel 7 van de Verordening toeslagen Wet werk en

bijstand gemeente Nunspeet 2004.

Artikel 9

Evenals de uitvoering van de Wwb ligt de uitvoering van de Verordening toeslagen Wet werk en

bijstand gemeente Nunspeet 2004 bij het college.

Artikel 10

Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever, als

gebruikt in de toelichting bij artikel 3, Invoeringswet Wwb (zie TK 2002-2003, 28 960, nr. 3, p. 8).

Artikel 11

De Verordening toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004 is op grond van artikel

8, Tijdelijke referendumwet, referendabel. De datum van de inwerkingtreding van de Verordening

toeslagen Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004 moet daarom, met inachtname van

artikel 22, Tijdelijke referendumwet, op ten minste zes weken na datum publicatie gesteld worden.