Regeling vervallen per 31-12-2021

Verordening begraafplaatsrechten 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m 30-12-2021

Intitulé

Verordening begraafplaatsrechten 2021

De raad van de gemeente Ommen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 17 november 2020, nummer 109779;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b van de Gemeentewet;

Besluit:

vast te stellen de:

VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN BEGRAAFPLAATSRECHTEN 2021

Ondertekening

Artikel 1

Definities

In de verordening wordt verstaan onder:

- begraafplaats: de begraafplaatsen aan de Hardenbergerweg, "Beer­zer­veld", "Laarmanshoek" en “Dr. A.C. van Raaltestraat”.

- graf: een zandgraf of keldergraf, waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

1. het doen begraven en begraven houden van lijken;

2. het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

3. het doen verstrooien van as.

- urnengraf: een graf, grafkelder daaronder begrepen, waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

1. het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

2. het doen verstrooien van as.

- urnennis: een nis in een urnenmuur of columbarium welke kan worden verhuurd aan een natuurlijk of rechtspersoon voor een van tevoren overeen gekomen periode voor het doen bijzetten en bijgezet houden van een of meer urnen of asbussen.

- asbus: een bus ter berging van as van een overledene.

- verstrooiingsplaats: een permanent daartoe bestemd terrein waarop as wordt verstrooid.

Artikel 2

Belastbaar feit

Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaats en voor het door de gemeen­te verlenen van dien­sten in verband met de begraafplaats.

Artikel 3

Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 4

Vrijstellingen

De rechten worden niet geheven voor het lichten van een lijk c.q. overblijfselen van lijken of asbus op rechterlijk gezag.

Artikel 5

Maatstaf van heffing en belastingtarief

De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 6

Belastingjaar

1. Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belas­tingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

2. Met betrekking tot de rechten genoemd in hoofdstuk 4, onder­deel 4.3.2, 4.3.3 en 4.3.4 van de tarieventabel is het belastingtijdvak gelijk aan de periode waar­voor wordt afge­kocht.

Artikel 7

Wijze van heffing

1. De onderhoudsrechten, bedoeld in hoofdstuk 4, onderdeel 4.3.1 van de tarieventabel, worden geheven bij wege van aanslag.

2. Andere rechten als die bedoeld in het vorige lid worden geheven door middel van een gedagtekende kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld.

Artikel 8

Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang voor dejaarlijks verschuldigde rechten

1. De onderhoudsrechten, als bedoeld in 4.3.1, 4.3.2, 4.3.3 en 4.3.4 van de tarieventa­bel zijn verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belas­tingplicht.

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak ein­digt, wordt voor de rechten als bedoeld in 4.3.1 van de tarieventabel onthef­fing verleend voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na het einde van de belas­tingplicht, nog volle kalendermaan­den overblijven.

4. In afwijking van het vorige lid wordt, voor de rechten als bedoeld in 4.3.1 van de tarieventabel, indien de belasting­plicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt in verband met afkoop als bedoeld in onder­deel 4.3.2, 4.3.3 en 4.3.4 van de tarieventabel, ontheffing verleend over het gehele belastingtijd­vak.

Artikel 9

Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten

Andere rechten als die bedoeld in 4.3.1 van de tarie­venta­bel, zijn ver­schuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtin­gen.

Artikel 10

Termijn van betaling

1. De aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslag­biljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, voor aanslagen die worden opgelegd in het belastingjaar waarop zij betrekking hebben, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 100,-- doch minder dan € 2.000,-- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elke van de volgende termijnen telkens een maand later, met dien verstande dat, indien na de kalendermaand, waarin de aanslagen worden opgelegd, minder dan tien kalendermaanden in het belastingjaar overblijven, de aanslagen moeten worden betaald in zoveel bedoelde termijnen als er nog kalendermaanden in het jaar overblijven, met een minimum van vier.

3. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, voor aanslagen die worden opgelegd na afloop van het belastingjaar waarop zij betrekking hebben, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 100,-- doch minder dan € 2.000,-- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in vier gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elke van de volgende termijnen telkens een maand later.

4. De op voet van artikel 7, tweede lid, geheven rechten moeten worden betaald:

a. ingeval van uitreiking van de kennisgeving: op het tijdstip van uitreiking;

b. ingeval van toezending van de kennisgeving: binnen twee maanden na de dagtekening van de kennisgeving.

5. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 11

Kwijtschelding

Bij de invordering van de begraafplaatsrechten wordt geen kwijtschel­ding verleend.

Artikel 12

Overgangsrecht

De ‘Verordening begraafplaatsrechten 2020’ van 28 november 2019, kenmerk 15344, wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid van artikel 13 genoemde datum van ingang van de heffing, met dien ver­stande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorge­daan.

Artikel 13

Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

Artikel 14

Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de ‘Verordening be­graaf­plaatsrechten 2021’.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Ommen d.d. 26 november 2020.

De raad voornoemd,

De griffier, De voorzitter,

J.A.R.Tenkink mr. drs. J.M. Vroomen

* bijlage tarieventabel begraafplaatsrechten 2021