Regeling vervallen per 31-12-2021

Verordening rioolheffing 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m 30-12-2021

Intitulé

Verordening rioolheffing 2021

De raad van de gemeente Ommen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 17 november 2020, nummer 109779;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

Besluit:

vast te stellen de:

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN RIOOLHEFFING 2021

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

- gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

- perceel: een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ;

- verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

- water: drinkwater, huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.

- afvalwater: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater.

Artikel 2 Aard van belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van degene die een perceel waarnaar direct of indirect water wordt toegevoerd en van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeente­lijke riolering wordt afgevoerd al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt of persoonlijk recht gebruikt.

2. Met betrekking tot de belasting wordt als gebrui­ker aangemerkt:

a. degene die door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden is aangemerkt als gebruiker;

b. degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld voor volgtijdig gebruik.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

1. De belasting wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het perceel wordt afge­voerd.

2. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de voorlaatste aan het begin van het belas­ting­jaar voorafgaande verbruikspe­riode naar het perceel is toege­voerd of opgepompt. Ingeval de verbruikspe­riode niet gelijk is aan een perio­de van twaalf maanden, wordt de hoeveel­heid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

3. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompin­stalla­tie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afge­lezen.

De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveel­heid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wette­lijke bepaling.

4. De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

Artikel 5 Belastingtarief

1. De belasting bedraagt voor elke volle eenheid van 500 kubieke meters afvalwater, bij een hoeveelheid water:

a. € 222,-- per eenheid van 0 tot en met 500 m3;

b. € 207,-- per eenheid boven de 500 m3 tot en met 1.000 m3;

c. € 137,-- per eenheid boven de 1.000 m3 tot en met 2.500 m3;

d. € 117,-- per eenheid boven de 2.500 m3 tot en met 5.000 m3;

e. € 97,-- per eenheid boven de 5.000 m3 tot en met 10.000 m3;

f. € 88,-- voor elke eenheid van 500 m3 boven de 10.000 m3.

2. Voor de toepassing van het vorige lid wordt een gedeelte van een eenheid voor een volle eenheid gerekend.

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aan­vang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting ver­schul­digd over zoveel twaalf­de gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belas­tingplicht, nog volle kalendermaanden over­blij­ven.

3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar ver­schul­digde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belas­ting­plicht, nog volle kalen­der­maanden overblijven.

4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belas­ting­plichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

Artikel 9 Termijn van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, voor aanslagen die worden opgelegd in het belastingjaar waarop zij betrekking hebben, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen , of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 100,-- doch minder dan € 2.000,-- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elke van de volgende termijnen telkens een maand later, met dien verstande dat, indien na de kalendermaand, waarin de aanslagen worden opgelegd, minder dan tien kalendermaanden in het belastingjaar overblijven, de aanslagen moeten worden betaald in zoveel bedoelde termijnen als er nog kalendermaanden in het jaar overblijven, met een minimum van vier.

  • 3.

    In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, voor aanslagen die worden opgelegd na afloop van het belastingjaar waarop zij betrekking hebben, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen , of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 100,-- doch minder dan € 2.000,-- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in vier gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elke van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10 Overgangsrecht

De ‘Verordening rioolheffing 2020’ van 28 november 2019, met kenmerk 15344 wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid van artikel 11 genoemde datum van ingang van de heffing, met dien ver­stande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorge­daan.

Artikel 11 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening rioolheffing 2021’.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Ommen d.d. 26 november 2020.

De raad voornoemd,

De griffier, De voorzitter,

J.A.R. Tenkink, mr. drs. J.M. Vroomen