Regeling vervallen per 22-12-2018

Uitvoeringsregels voor het toekennen van ambtshalve verminderingen van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen

Geldend van 23-01-2013 t/m 21-12-2018

Intitulé

Uitvoeringsregels voor het toekennen van ambtshalve verminderingen van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen

Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep;

gelet op artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 123, 132 en 134 van de Waterschapswet, hoofdstuk 7 van de Waterwet en de artikelen 231 en 244 van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende Uitvoeringsregels voor het toekennen van ambtshalve verminderingen van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen.

Artikel 1 Reikwijdte en definities

  • 1 Deze uitvoeringsregels gelden bij de heffing van waterschapsbelastingen als bedoeld in artikel 113 van de Waterschapswet en hoofdstuk 7 van de Waterwet en van gemeentelijke belastingen in de zin van artikel 219 van de Gemeentewet, met dien verstande dat onder gemeentelijke belastingen mede worden begrepen rechten die door de gemeente kunnen worden geheven..

  • 2 Van deze uitvoeringsregels zijn uitgezonderd belastingaanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en wegenheffing gebouwd en gemeentelijke belastingaanslagen, waaraan een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is.

  • 3 Voor de toepassing van deze uitvoeringsregels wordt verstaan onder:

    • a

      de ambtshalve vermindering: de vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belastingen bedoeld in artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 134 van de Waterschapswet en artikel 244 van de Gemeentewet;

    • b

      de belanghebbende: de belastingplichtige of degene die de belasting als hoofdelijk mede–aansprakelijke heeft betaald;

    • c

      de vijfjaarstermijn: een termijn van vijf kalenderjaren, door welks verloop de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag of een naheffingsaanslag op voet van artikel 16 respectievelijk artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vervalt;

    • d

      de belastingaanslag: de aanslag bedoeld in artikel 2, derde lid, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met dien verstande dat voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

      • 1

        de aanslag, de voorlopige aanslag, de navorderingsaanslag en de naheffingsaanslag: het gevorderde bedrag, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde, het nagevorderde bedrag;

      • 2

        het aanslagbiljet: de kennisgeving van het in onderdeel 1. bedoelde bedrag.

    • e

      het bedrag van de vermindering: de vermindering van het belastingbedrag vermeerderd met (het daaraan toe te rekenen gedeelte van) de bestuurlijke boete of de kostenopslag, indien een bestuurlijke boete of een kostenopslag is toegepast. Het bedrag van de vermindering wordt berekend per belastingaanslag;

    • f

      de ambtenaar belast met de heffing: de krachtens de Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep aangewezen ambtenaar, bedoeld in de artikelen 124, vijfde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet en 232, vierde lid, onderdeel a, van de Gemeentewet;

    • g

      de belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en uitvoeringsregels op het gebied van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen.

Artikel 2 Gevallen waarin ambtshalve vermindering van belasting wordt verleend

  • 1 Indien bij de afhandeling van een te laat ingediend bezwaarschrift of een bezwaarschrift dat om andere redenen van formele aard niet–ontvankelijk wordt verklaard, blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, wordt deze door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve verminderd.

  • 2 Indien een aanvraag, betrekking hebbend op een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling niet tijdig wordt gedaan en blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, wordt deze vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve verleend.

  • 3 Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing in gevallen waarin uit enig feit blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld of dat een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling niet is verleend. De ambtenaar belast met de heffing gaat in de hier bedoelde gevallen slechts tot het verlenen van ambtshalve vermindering over, indien deze aanslag bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gehandhaafd kan worden.

Artikel 3 Uitzonderingen

In de volgende gevallen vindt geen ambtshalve vermindering plaats:

  • 1

    indien ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of de aanvraag, dan wel op het tijdstip waarop het in artikel 2, derde lid, bedoelde feit ter kennis van de heffingsambtenaar komt, de vijfjaarstermijn is versteken;

  • 2

    indien het bedrag van de vermindering lager is dan € 5,00.

Artikel 4 Jurisprudentie

  • 1 Een arrest van de Hoge Raad of een uitspraak van een Gerechtshof of een Rechtbank, waarin een toepassing van de belastingwet ligt besloten die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot ambtshalve vermindering indien de belastingaanslag onherroepelijk is komen vast te staan vóór de dag waarop het arrest van de Hoge Raad is gewezen dan wel de uitspraak van het Gerechtshof of de Rechtbank is gedaan, tenzij de dagelijks besturen van de deelnemers op dit punt een afwijkende regeling hebben getroffen.

  • 2 Hetgeen in het eerste lid is bepaald, is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.

Artikel 5 Mededeling van toekenning en afwijzing

Zowel in het geval waarin ambtshalve vermindering wordt toegekend als in het geval waarin daartoe geen redenen aanwezig zijn, wordt belanghebbende daarvan gemotiveerd mededeling gedaan. De mededeling wordt gedaan in de uitspraak op het bezwaarschrift dan wel in de beschikking waarbij op de aanvraag wordt beslist.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1 Deze uitvoeringsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2013 en hebben betrekking op belastingaanslagen die worden opgelegd ter zake van belastbare feiten die zich met ingang van het jaar 2013 voordoen.

  • 2 De uitvoeringsregels ambtshalve vermindering van waterschapsbelastingen, zoals die zijn vastgesteld op 7 januari 2010 door het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep, worden ingetrokken op de datum van inwerking van deze uitvoeringsregels, met dien verstande dat zij van toepassing blijven voor de belastbare feiten die zich hebben voorgedaan voor 1 januari 2013.

  • 3 Deze uitvoeringsregels worden aangehaald als: Uitvoeringsregels ambtshalve vermindering belastingen Regionale Belasting Groep.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep d.d. 10 januari 2013.
Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep,
directeur, voorzitter,
H.B. Sigmond drs. A.J.B. van der Klugt

Toelichting op de Uitvoeringsregels ambtshalve vermindering van belastingen Regionale Belasting Groep

1 Algemeen

Ingevolge artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) – welk artikel ook van toepassing is bij de heffing van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen, kan een onjuiste belastingaanslag of beschikking door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve worden verminderd. Ook in de Waterschapswet en de Gemeentewet zijn bepalingen opgenomen die van belang zijn bij het toepassen van ambtshalve verminderingen. In dit artikel is geregeld dat de heffingsambtenaar een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling ambtshalve kan verlenen. Het is van belang op te merken dat ervan wordt uitgegaan dat de bepalingen van artikel 65 AWR en de Waterschapswet en de Gemeentewet weliswaar zijn geformuleerd als een bevoegdheid van de betrokken functionarissen, maar dat zij in feite een verplichting aan deze functionarissen inhouden.

Alhoewel de Waterschapswet en de Gemeentewet op zichzelf geen regeling bevatten over het verlenen van ambtshalve verminderingen als zodanig, is de inhoud van deze bepaling voor een goed begrip en in het kader van het onderhavige onderwerp wel van belang. De desbetreffende wetsartikelen bevatten een regeling inzake de termijn waarbinnen een aanvraag op een in de belastingverordening voorziene vrijstelling, vermindering, ontheffing of teruggaaf moet zijn ingediend en de wijze waarop daarop door de heffingsambtenaar beschikt moet worden.

De onderhavige uitvoeringsregels strekken ertoe om tot een uniforme gedragslijn op het vlak van ambtshalve vermindering van onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen te komen en geven aan in welke gevallen tot het verlenen van ambtshalve vermindering zal worden overgegaan en in welke gevallen daarvan geen sprake (meer) kan zijn.

Meestal zal aan een ambtshalve vermindering een actie van een belanghebbende ten grondslag liggen. Deze actie zal er veelal uit bestaan dat de belastingplichtige alsnog, dat is in dit verband buiten de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, een bezwaarschrift indient. Ook de situatie waarin een aanvraag om een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling buiten de wettelijke termijn wordt ingediend, moet hiertoe worden gerekend. Tenzij sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, zal de ambtenaar belast met de heffing de belastingplichtige in beide gevallen niet-ontvankelijk verklaren. Bij het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid zal de ambtenaar belast met de heffing echter steeds nagaan of de belastingaanslag correct en tot een juist bedrag is vastgesteld dan wel of de in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling terecht niet is verleend. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan zal de belastingaanslag ambtshalve worden verminderd, dan wel zal de in de belastingverordening voorziene vermindering, etc. ambtshalve worden verleend.

Het kan in de praktijk ook gebeuren dat de RBG buiten enige actie van de belanghebbende om tot het besef komt dat een aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld dan wel dat een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling ten onrechte niet is verleend. Te denken valt bijvoorbeeld aan de ontdekking van een systeemfout of een andere onjuistheid in het belastingbestand. Ook in dit geval kan de onjuistheid door middel van het verlenen van ambtshalve vermindering worden rechtgezet.

2 Termijn waarbinnen het recht op ambtshalve vermindering bestaat

Zoals gezegd gaat het bij het verlenen van ambtshalve verminderingen veelal om gevallen waarin een belastingplichtige zijn bezwaarschrift of aanvraag te laat indient. Het gaat dus om gevallen waarin de belastingaanslag onherroepelijk vaststaat. De hoofdregel is dat een onherroepelijk vaststaande aanslag niet meer kan worden aangetast, noch door de belastingplichtige noch door de belastingheffer.

In de praktijk zijn echter twee situaties denkbaar waarin dit anders kan zijn.

De eerste situatie betreft het geval waarin een belastingaanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld. In dit geval bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid de te weinig geheven belasting na te vorderen of na te heffen. De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt blijkens artikel 16 van de AWR door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. De bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan (artikel 20 AWR).

De regeling inzake ambtshalve vermindering kan in feite worden aangemerkt als de spiegelbeeldsituatie van navorderen en naheffen. Waar het er in het geval van navorderen en naheffen om gaat dat te weinig geheven belasting door het bevoegde orgaan alsnog bij de belastingplichtige „in rekening wordt gebracht”, gaat het er in het geval van ambtshalve vermindering om dat een belastingaanslag die tot een te hoog bedrag blijkt te zijn vastgesteld en waartegen officieel niet meer in bezwaar of in beroep kan worden gekomen, toch nog tot het juiste bedrag wordt verminderd. Vanwege deze spiegelbeeldsituatie, wordt in de praktijk ook wat betreft de te hanteren ambtshalve verminderingstermijnen veelal aansluiting gezocht bij de termijnen die bij navorderen en naheffen gelden.

Dit is bijvoorbeeld het geval in het beleid dat de Staatssecretaris van Financiën ten behoeve van de Rijksbelastingdienst heeft uitgevaardigd en in het modelbeleid dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ten behoeve van de gemeenten heeft vastgesteld.

De Unie van Waterschappen stelt zich op het standpunt dat de redelijkheid met zich brengt voor ambtshalve verminderingen eenzelfde termijn te hanteren als de termijn die voor het opleggen van navorderings- en naheffingsaanslagen geldt en stelt dus ook een termijn van vijf jaar voor. Hiermee wordt tevens aangesloten bij de terzake in de praktijk reeds bestaande regelingen.

De heffingsambtenaar zal in de praktijk steeds moeten nagaan of op het moment waarop van de te hoog vastgestelde aanslag blijkt, de vijfjaarstermijn al dan niet is verstreken. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zal hij vervolgens de ambtshalve vermindering wel of niet verlenen.

Bevoegd orgaan

De artikelen 65 AWR, 134 Waterschapwet en 244 Gemeentewet kennen de bevoegdheid tot het ambtshalve verminderen van belastingaanslagen toe aan de ambtenaar belast met de heffing. Omdat de uitvoeringsregels ambtshalve vermindering als het ware het kader aangeven dat hierbij geldt, is het logisch dat de uitvoeringsregels door het dagelijks bestuur van de RBG worden vastgesteld.

3 Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Reikwijdte en definities

  • 1

    Ingevolge het eerste lid gelden de uitvoeringsregels voor alle belastingen die door de waterschappen en gemeenten kunnen worden geheven.

  • 2

    Wat betreft de watersysteemheffing en de wegenheffing van gebouwde onroerende zaken is in het tweede lid een uitzondering opgenomen, inhoudende dat voor zover op belastingaanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd de regeling van artikel 18a AWR van toepassing is, op deze aanslagen de uitvoeringsregels niet van toepassing zijn. De reden dat deze uitzondering is opgenomen is gelegen in het feit dat de heffingsmaatstaf voor gebouwd ingevolge artikel 120, tweede lid, Waterschapswet, de waarde is die de gemeente op basis van de Wet WOZ ter zake van de onroerende zaak heeft vastgesteld. Dit betekent onder andere dat de grondslag van de aanslag gebouwd de WOZ-beschikking volgt. Wijzigt de (waarde op de) WOZ-beschikking, dan wijzigt daarmee automatisch ook de grondslag van de watersysteemheffing en wegenheffing gebouwd. Dit is ook het geval indien de WOZ-beschikking op ambtshalve gronden wordt verminderd. In deze situatie wordt de herziening van de belastingheffing via artikel 18a AWR geregeld.

  • 3

    onderdeel a. Het begrip „ambtshalve vermindering” is in onderdeel a van het derde lid gedefinieerd als elke vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting die wordt verleend krachtens artikel 65 AWR, artikel 134 Waterschapswet en/of artikel 244 Gemeentewet.

  • 3

    onderdeel b. De uitvoeringsregels ambtshalve vermindering zijn van toepassing op belanghebbenden. Dit zijn de belastingplichtigen (degenen op wiens naam de aanslag is gesteld), maar ook degenen op wiens naam de aanslag niet is gesteld, maar die de aanslag als hoofdelijk medeaansprakelijke hebben voldaan. Bij dit laatste kan worden gedacht aan de echtgenoot/echtgenote van de belastingplichtige. Daarnaast zijn ook anderen van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de aanslag betrekking heeft, belanghebbenden.

  • 3

    onderdeel c. De vijfjaarstermijn is gedefinieerd als de termijn door welks verloop de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag of een naheffingsaanslag op de voet van artikel 16 respectievelijk artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vervalt. Het verlenen van ambtshalve verminderingen kan als de spiegelbeeldsituatie van navorderen of naheffen worden gekenschetst. Immers, waar de overheid het recht heeft om onder bepaalde voorwaarden meer belasting te heffen dan waarvan een belastingplichtige (op basis van het feit dat hij reeds een definitieve aanslag heeft ontvangen) meende te mogen uitgaan, is het redelijk om ook voor de omgekeerde situatie (de aanslag staat reeds onherroepelijk vast maar kan desondanks verminderd worden) een regeling te treffen. Evenals het geval is bij het opleggen van navorderings- en naheffingsaanslagen, kan ambtshalve vermindering plaatsvinden binnen een termijn van vijf jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Hierbij geldt dat de belastingschuld waarvan de grootte eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, wordt geacht te zijn ontstaan op het tijdstip waarop dat tijdvak eindigt.

  • 3

    onderdeel d. De uitvoeringsregels ambtshalve vermindering zijn van toepassing op opgelegde belastingaanslagen en – indien sprake is van een belasting die op andere wijze wordt geheven – op de kennisgeving waarbij de belastingschuld aan de belastingplichtige bekend wordt gemaakt.

  • 3

    onderdeel e. Indien bij het opleggen van een aanslag een bestuurlijke boete en/of een kostenopslag zijn toegepast, worden deze boete en kostenopslag tevens verrekend.

  • 3

    onderdeel g. De belastingwet is gedefinieerd als elk algemeen verbindend voorschrift en elke uitvoeringsregel die regels geeft op het gebied van de belastingen. Daarmee wordt bereikt dat ook de belastingverordeningen van de waterschappen en gemeenten zelf in dit verband als wettelijke voorschriften worden aangemerkt.

Artikel 2 Gevallen waarin ambtshalve vermindering van belasting wordt verleend

In artikel 2 worden drie situaties genoemd waarin sprake kan zijn van ambtshalve vermindering. Het eerste lid betreft de situatie waarin een belastingplichtige de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de aanslag ongebruikt heeft laten verstrijken. De aanslag staat dan zogezegd onherroepelijk vast. Indien de belastingplichtige op een gegeven moment evenwel alsnog een bezwaarschrift indient, zal de ambtenaar belast met de heffing hem wegens termijnoverschrijding in dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. De ambtenaar gaat daarbij evenwel altijd na of de aanslag correct en tot een juist bedrag is vastgesteld. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan zal de ambtenaar de aanslag ambtshalve verminderen.

In het tweede lid is aangegeven dat de ambtenaar belast met de heffing een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting ambtshalve kan verlenen. Deze bevoegdheid, die in artikel 134 van de Waterschapswet en artikel 244 van de Gemeentewet is omschreven, vormt in feite de keerzijde van artikel 132, respectievelijk artikel 242 van deze wetten.

De verminderingen, ontheffingen, etc. zijn zaken waar een belastingplichtige om dient te vragen bij de RBG. De termijn hiervoor bedraagt 6 weken. Indien een belastingplichtige zijn aanvraag buiten deze termijn indient, gaat de ambtenaar belast met de heffing evenwel altijd na of de vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling op ambtshalve gronden kan worden verleend.

Het derde lid is van toepassing als niet enig geschrift (een bezwaarschrift of een aanvraag) van een belastingplichtige ten grondslag ligt aan de ambtshalve vermindering van een tot een te hoog bedrag vastgestelde belastingaanslag en geldt in die gevallen waarin uit enig feit blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld of dat een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling niet is verleend en waartegen officieel niet meer in bezwaar of in beroep kan worden gekomen.

Artikel 3 Uitzonderingen

De ambtenaar belast met de heffing verleent in de eerste plaats geen ambtshalve vermindering indien op het moment waaruit van de onjuiste aanslag blijkt (of op het moment waarop blijkt dat een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf niet is verleend) de vijfjaarstermijn is verstreken. Concreet betekent dit dus dat de ambtenaar na zal gaan of hij op het betreffende moment, indien alsdan sprake zou zijn van een situatie waarin een navorderings- of naheffingaanslag zou moeten worden opgelegd nog wel bevoegd zou zijn tot het opleggen van deze aanslagen over te gaan. Wordt deze vraag negatief beantwoord (de vijfjaarstermijn voor het opleggen van een navorderings- of naheffingsaanslag is dus verstreken), dan betekent dit dat ook van het verlenen van enige ambtshalve vermindering op dat moment geen sprake meer kan zijn. Ter toelichting dient het volgende voorbeeld.

Op 15 mei 2010 legt de RBG een belanghebbende een aanslag in de watersysteemheffing ingezetenen 2010 op. Op 4 februari 2015 dient deze belanghebbende tegen de aanslag alsnog een bezwaarschrift in. De heffingsambtenaar constateert dat belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar en gaat ook na of de belanghebbende wellicht voor ambtshalve vermindering in aanmerking komt. Hiertoe dient de ambtenaar na te gaan of de vijfjaarstermijn op 4 februari 2015 al dan niet is verstreken. De heffingsambtenaar weet dat de watersysteemheffing ingezetenen een zogenaamde tijdstipbelasting is en komt tot de conclusie dat hij op 4 februari 2015 dus niet meer bevoegd zou zijn een eventuele navorderingsaanslag op te leggen. Hij weet dan ook dat hij op dat moment niet meer bevoegd is over het jaar 2010 een ambtshalve vermindering te verlenen.

De RBG legt op 15 mei 2010 aan een zogenaamd meetbedrijf een aanslag in de zuiveringsheffing 2010 op. Eveneens op 4 februari 2015 dient dit bedrijf tegen de aanslag alsnog een bezwaarschrift in. De heffingsambtenaar constateert ook in dit geval dat belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar. De heffingsambtenaar gaat na of belanghebbende wellicht voor ambtshalve vermindering in aanmerking komt en toetst hiertoe aan de vijfjaarstermijn. Wetende dat de zuiveringsheffing een zogenaamde tijdvakheffing is, concludeert de ambtenaar dat hij op 4 februari 2015 nog wel bevoegd zou zijn over het jaar 2010 een eventuele navorderingsaanslag op te leggen. Hij weet dan ook dat hij op dat moment bevoegd is de ambtshalve vermindering waarvoor deze belastingplichtige in aanmerking komt, te verlenen.

De tweede beperking die bij het verlenen van ambtshalve verminderingen geldt, is dat de vermindering niet wordt verleend indien het bedrag van de vermindering een gering bedrag is. Nadere invulling van de hoogte van het geringe bedrag heeft in de modeluitvoeringsregels van de Unie van Waterschappen niet plaatsgevonden. Wel kan de Unie zich zeer goed voorstellen dat de waterschappen op dit punt in de praktijk aansluiting zoeken bij het bedrag waaronder ingevolge het bepaalde in artikel 122, lid 2, Waterschapswet, geen aanslagen worden opgelegd. De RBG heeft in haar uitvoeringsregels aansluiting gezocht bij dit bedrag, waardoor geen ambtshalve vermindering plaatsvindt indien het bedrag van de vermindering lager is dan € 5,00.

Artikel 4 Jurisprudentie

In de regel geldt dat nieuwe jurisprudentie – dit is jurisprudentie die wordt gewezen na het moment van heffing van de belasting – waarin een toepassing van de Belastingwet ligt besloten die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering leidt indien de belastingaanslag vóór de dag waarop de gerechtelijke uitspraak is gedaan of het arrest is gewezen, onherroepelijk is komen vast te staan.

Artikel 5 Mededeling van toekenning en afwijzing

Indien uit het onderzoek blijkt dat belanghebbende voor ambtshalve vermindering in aanmerking komt, wordt hem dit schriftelijk medegedeeld. De mededeling vindt plaats in de uitspraak op het bezwaarschrift dan wel bij de beslissing op de aanvraag. Dezelfde werkwijze wordt toegepast indien het onderzoek heeft aangetoond dat er geen redenen voor het verlenen van ambtshalve vermindering aanwezig zijn. Een besluit tot ambtshalve vermindering op grond van artikel 2, derde lid, van deze uitvoeringsregels wordt door de ambtenaar belast met de heffing schriftelijk medegedeeld aan de belanghebbende.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

Uitvoeringsregels zijn bij besluit vastgestelde algemene regels. Een vereiste is dat deze regels bekend dienen te worden gemaakt. Dit geschiedt door het via gedigitaliseerde weg plaatsen van de bekendmaking op Overheid.nl, dat deze uitvoeringsregels door het dagelijks bestuur zijn vastgesteld. Hierin wordt verwezen naar en een link gelegd met de uitvoeringsregels zoals die zijn geplaatst op de internetsite van de RBG.

Bepaald is dat de uitvoeringsregels van toepassing zijn op belastingaanslagen die worden opgelegd over belastbare feiten die zich met ingang van het jaar 2013 voordoen. De uitvoerings- en beleidsregels ambtshalve vermindering van belastingen zoals die door de RBG en de gemeente Delft waren vastgesteld voor 2013 worden ingetrokken op de datum van inwerking van deze uitvoeringsregels, met dien verstande dat zij van toepassing blijven voor de belastbare feiten die zich hebben voorgedaan voor 1 januari 2013.