Gemeenschappelijke Regeling BAR-organisatie

Geldend van 22-02-2020 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling BAR-organisatie

De burgemeesters en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft,

overwegende dat:

  • de colleges hebben besloten de ambtelijke organisaties van de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk per 1 januari 2014 te integreren in één ambtelijke organisatie;

  • de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren op 1 januari 2020 in werking treedt, waardoor de publiekrechtelijke aanstelling van medewerkers van de BAR-organisatie wijzigt in een privaatrechtelijke overeenkomst;

  • er voor Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties een werkgeversvereniging is opgericht en een cao is opgesteld.

gelet op:

  • de vastgestelde kaders met betrekking tot de samenwerking,

  • de toepasselijke bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen,

  • de Gemeentewet waarin de bevoegdheden van de burgemeester, het college en de raad zijn verankerd, en

  • de Algemene wet bestuursrecht.

BESLUITEN:

de navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen tot vorming van een openbaar lichaam genaamd “BAR-organisatie”.

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a.

Burgemeester:

De burgemeester van de deelnemende gemeenten.

b.

Deelnemer:

De aan deze regeling deelnemende bestuursorganen.

c.

Deelnemende gemeente:

De gemeente wiens bestuursorganen deelnemen aan deze regeling.

d.

De regeling:

Deze gemeenschappelijke regeling.

e.

De wet:

De Wet Gemeenschappelijke Regelingen.

f.

College:

Het college van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten.

g.

Gedeputeerde Staten:

Het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.

h.

GR-Begroting:

De begroting welke door het Algemeen Bestuur van de BAR-organisatie wordt vastgesteld met alle inkomsten en uitgaven (personele kosten, bedrijfsvoeringkosten en materialen) van de BAR-organisatie voor het komende jaar gekoppeld aan de voor de deelnemers uit te voeren taken en de te bereiken doelstellingen en de condities waaronder dat zal gebeuren.

i.

Het openbaar lichaam:

Het rechtspersoonlijkheid bezittende openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling.

j.

Het samenwerkingsgebied:

Het gezamenlijke grondgebied van de aan deze regeling deelnemende gemeenten.

k.

Opdrachtgever:

Een deelnemende gemeente, vertegenwoordigd door het College.

l.

Opdrachtnemer:

Het openbaar lichaam, vertegenwoordigd door de voorzitter.

m.

Personeel:

Alle medewerkers in dienst van de deelnemende gemeenten met uitzondering van de gemeentesecretarissen (artikel 102 Gemeentewet), de griffiers (artikel 107 Gemeentewet) en op de griffies werkzame ambtenaren (artikel 107 Gemeentewet).

n.

Programmabegroting:

De begroting zoals de gemeenten die opstellen op basis van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en de artikel 212-Gemeentewetverordeningen van die gemeenten.

o.

Programma:

Het geheel van samenhangende producten en diensten op een beleidsterrein als benoemd in de programmabegroting van de deelnemende gemeenten met de bijbehorende programmabudgetten voor de uitvoering van de gemeentelijke taken.

Artikel 2: Openbaar lichaam en bestuurssamenstelling

  • 1. Er is een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, genaamd “BAR-organisatie”.

  • 2. Het openbaar lichaam is gevestigd in Ridderkerk met dependances in de overige deelnemende gemeenten.

HOOFDSTUK 2: BELANG, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 3: Belang

Doel van de regeling is het bewerkstelligen van een kwalitatief hoogwaardige en een doelmatige uitvoering door het openbaar lichaam van de door de deelnemende gemeenten opgedragen taken.

Artikel 4: Taken organisatie

  • 1. De deelnemers laten overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van deze regeling door het openbaar lichaam een basistakenpakket uitvoeren.

  • 2. De omvang en inhoud van het basistakenpakket wordt in gezamenlijkheid door de colleges vastgesteld. Het basispakket kan zowel producten als diensten bevatten.

  • 3. Dit basistakenpakket strekt zich in ieder geval uit tot de volgende adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden:

    • a.

      Beleidsontwikkeling en beleidsvoorbereiding;

    • b.

      Uitvoering van het (door bevoegd gemeentelijke bestuursorganen vastgestelde) beleid en de wettelijke taken;

    • c.

      Toezicht op en handhaving van de hiervoor genoemde uitvoering.

  • 4. De deelnemende gemeenten zijn gehouden in alle gevallen de diensten en producten, die behoren bij de overeengekomen taken, af te nemen. Een deelnemer mag bepaalde taken of aspecten daarvan pas zelf uitvoeren dan wel aan een andere uitvoerder uitbesteden na bestuurlijke besluitvorming van het algemeen bestuur. Aan dit besluit kunnen voorwaarden betreffende onder andere de vergoeding van frictiekosten worden gesteld.

  • 5. In aanvulling op de taken uit het basistakenpakket kan het openbaar lichaam op verzoek van een deelnemer op basis van een pluspakket ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden verrichten.

  • 6. Het openbaar lichaam voert alleen pluspakketten uit voor een deelnemer voor zover dit geen verstoring veroorzaakt in de uitvoering van het basispakket.

  • 7. De taken en producten uit het pluspakket en de condities waaronder het openbaar lichaam deze uitvoert, worden afzonderlijk in de GR-begroting opgenomen en komen voor rekening van het opdrachtgevende bestuursorgaan.

  • 8. Met betrekking tot de uitvoering en nadere invulling van de taken in het basispakket en het pluspakket worden door of namens het dagelijks bestuur en elk van de deelnemers de prestatieafspraken vastgelegd in de (meerjaren)begroting van het openbaar lichaam (GR-Begroting), waarin in ieder geval is vastgelegd welke producten en diensten van het openbaar lichaam aan de deelnemers zullen worden geleverd en wat de kosten daarvan zullen zijn.

  • 9. Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit het basis- en pluspakket bedoelde taken, kan het openbaar lichaam op verzoek van derden adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de basis- en pluspakketten verrichten. Onder derden wordt verstaan: niet-deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling.

Artikel 5: Algemene bevoegdheidstoedeling

De daartoe bevoegde bestuursorganen van de deelnemers c.q. participanten zullen middels algemene dan wel afzonderlijke delegatie- en/of mandaatbesluiten bepalen welke bevoegdheden die samenhangen met de taakgebieden zoals vermeld in artikel 4 van de regeling, dienen te worden verleend aan de bestuursorganen of aan de directieraad van het openbaar lichaam.

Artikel 6: Kwaliteitsborging

  • 1. Het openbaar lichaam draagt zorg voor uitvoering van de taken zoals vermeld in artikel 4 van deze regeling en zoals vastgelegd in de GR-begroting.

  • 2. Indien desondanks sprake is van onvoldoende kwalitatief of onzorgvuldig c.q. onrechtmatig handelen van het openbaar lichaam ten aanzien van één of meer deelnemende gemeenten als gevolg waarvan schade is ontstaan of dreigt te ontstaan, melden de betreffende colleges dit zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen drie maanden na het constateren

  • 3. van de geleden of dreigende schade, bij het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor beperking en zo nodig tot herstel van geleden schade.

HOOFDSTUK 3: HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 7: Samenstelling algemeen bestuur

Het algemeen bestuur bestaat uit de drie burgemeesters en alle overige leden van de colleges.

Artikel 8: Werkwijze Algemeen Bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert zo vaak als het daartoe heeft besloten, maar tenminste tweemaal per jaar en verder als de voorzitter of minimaal vier leden onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen dit verzoeken.

  • 2. Voor de oproeping van de vergaderingen is artikel 19 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Bij de stemming van het algemeen bestuur heeft ieder college één stem.

  • 4. Besluiten van het algemeen bestuur worden genomen bij unanimiteit/consensus. Wordt geen unanimiteit/consensus bereikt dan wordt in de eerstvolgende vergadering waarop het onderwerp opnieuw wordt geagendeerd vergadert overeenkomstig artikel 22 Wgr.

  • 5. In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over:

    • de organisatie-inrichting;

    • de begroting dan wel wijzigingen daarvan;

    • het vaststellen van de jaarrekening van het openbaar lichaam;

    • het wijzigen dan wel opheffen van de regeling.

  • 6. De leden van het algemeen bestuur ontvangen voor hun werkzaamheden geen vergoeding in welke vorm dan ook.

  • 7. De besluiten van het algemeen bestuur worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

Artikel 9: Bevoegdheden algemeen bestuur

Ter uitvoering van deze regeling komen aan het algemeen bestuur alle taken en bevoegdheden toe die bij of krachtens deze gemeenschappelijke regeling respectievelijk wet- en regelgeving niet zijn opgedragen dan wel zijn verleend aan het dagelijks bestuur, de voorzitter, de directieraad of een ander orgaan van de gemeenschappelijke regeling.

Artikel 10: Informatie- en verantwoordingsplicht

  • 1. Het algemeen bestuur geeft en de individuele leden van het algemeen bestuur geven zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen dertig dagen aan de raden alsmede aan de colleges van de deelnemende gemeenten de door een of meer leden van die raden, de colleges of de burgemeesters schriftelijk gevraagde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 2. Het algemeen bestuur geeft en de individuele leden van het algemeen bestuur geven aan de colleges en aan de raden van de deelnemende gemeenten ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het algemeen bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn.

  • 3. De colleges zijn gehouden het algemeen bestuur in kennis te stellen van de bij hen in voorbereiding zijnde plannen en/of maatregelen met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde taakgebieden en taakaspecten daarbinnen, voor zover deze redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor het functioneren van het openbaar lichaam.

Artikel 11: Bestuurscommissies

  • 1. Het algemeen bestuur is bevoegd tot het instellen van bestuurscommissies.

  • 2. Bij de instelling wordt in ieder geval geregeld:

    • a.

      het doel;

    • b.

      de samenstelling;

    • c.

      de bevoegdheid;

    • d.

      de werkwijze;

    • e.

      de openbaarheid van vergaderingen;

    • f.

      het toezicht van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur;

    • g.

      de verhouding van de toegekende bevoegdheden tot die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • h.

      de verantwoording aan het algemeen bestuur;

    • i.

      wanneer de commissie is ingesteld voor bepaalde tijd, wordt tevens de einddatum van de commissie geregeld.

HOOFDSTUK 4: HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 12: Samenstelling

  • 1. Met in achtneming van het tweede lid wijst het algemeen bestuur in de eerste vergadering van elke zittingsperiode, gelijk aan de periodieke verkiezing van de gemeenteraad, uit zijn midden een dagelijks bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur wordt aangewezen uit het algemeen bestuur zoals aangegeven in het eerste lid, waarbij elke deelnemende gemeente één lid, zijnde een wethouder, en de burgemeester afvaardigt, de voorzitter meegerekend.

  • 3. Voor elk lid van het dagelijks bestuur wijst ieder college een plaatsvervangend collegelid uit de afzonderlijke gemeenten aan.

  • 4. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen.

  • 5. Degene die tussentijds ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

  • 6. Indien tussentijds een vacature ontstaat in het dagelijks bestuur, benoemt het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid.

Artikel 13: Bevoegdheden dagelijks bestuur

  • 1. Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde is het dagelijks bestuur belast met en bevoegd tot:

    • a.

      het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, voor zover niet bij of krachtens de wet of deze regeling het algemeen bestuur hiermee is belast;

    • b.

      beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

    • c.

      het toezicht op en het beheren van de financiën van het openbaar lichaam;

    • d.

      het toezicht op en beheren van de eigendommen van het openbaar lichaam;

    • e.

      te besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het openbaar lichaam ten behoeve van de bedrijfsvoering van de organisatie, met uitzondering van het aankopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen;

    • f.

      te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur – voor zover het het algemeen bestuur aangaat – in voorkomende gevallen anders beslist;

    • g.

      het aangaan van arbeidsovereenkomsten met en het schorsen en ontslaan van ambtenaren en om arbeidsvoorwaardenregels vast te stellen omtrent (ambtelijk) personeel van de organisatie van het openbaar lichaam;

  • 2. Het dagelijks bestuur oefent, indien en voor zover het algemeen bestuur daartoe besluit en naar de door deze te stellen regels, de aan het algemeen bestuur toekomende bevoegdheden uit, met uitzondering van:

    • a.

      Het vaststellen dan wel wijzigen van de GR-begroting.

    • b.

      Het vaststellen van de jaarrekening.

    • c.

      Het vaststellen van de financiële beheers- en de controleverordening zoals omschreven in de artikelen 212 en 213 Gemeentewet.

Artikel 14: Informatie en verantwoordingsplicht

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, samen en afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur geven, samen en afzonderlijk, aan het algemeen bestuur ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het gevoerde en te voeren beleid noodzakelijk is.

  • 3. De leden van het dagelijks bestuur geven samen dan wel afzonderlijk aan het algemeen bestuur, indien dit bestuur dan wel een of meer leden daarom verzoeken, binnen dertig dagen alle gevraagde inlichtingen, een en ander voor zover dit niet in strijd is met het openbaar belang.

HOOFDSTUK 5: DE VOORZITTER

Artikel 15: De voorzitter

  • 1. Het algemeen bestuur benoemt uit zijn midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter zijn beiden burgemeester.

  • 2. De voorzitter vervult zijn functie voor één jaar. Het voorzitterschap rouleert jaarlijks op 1 januari tussen de deelnemende gemeenten, tenzij het algemeen bestuur anders besluit.

  • 3. De voorzitter is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 4. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan deze bevoegdheid aan een ander overdragen.

HOOFDSTUK 6: DE SECRETARIS EN DIRECTIERAAD

Artikel 16: De secretaris en de directieraad

  • 1. De directieraad is belast met de dagelijkse leiding van het openbaar lichaam.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt een statuut voor de directieraad vast.

  • 3. De directieraad bestaat uit de gemeentesecretarissen van de deelnemende gemeenten.

  • 4. Een lid van de directieraad fungeert als secretaris van het openbaar lichaam.

  • 5. Jaarlijks rouleert de functie van secretaris onder de directieraadleden.

HOOFDSTUK 7: PERSONEEL

Artikel 17: Personeel

  • 1. Het personeel van de deelnemende gemeenten treedt in dienst van het openbaar lichaam met uitzondering van de griffiemedewerkers.

  • 2. Het openbaar lichaam sluit zich ten behoeve van het personeel aan bij de cao SGO (Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties) en neemt daartoe deel in de werkgeversvereniging voor aangesloten organisaties.

  • 3. Bij de overgang van personeel van de deelnemende gemeenten naar het openbaar lichaam zullen het algemeen- en dagelijks Bestuur, ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft, zorg dragen voor de verdere toepassing en uitvoering van het Sociaal Statuut van die gemeenten.

HOOFDSTUK 8: FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 18: Financiële administratie en controle

  • 1. Op het financieel beleid, het financieel beheer, de inrichting van de financiële organisatie en de controle daarop zijn de artikelen 212 en 213 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt in dat kader de vereiste financiële regelingen en nadere regels vast, waarbij rekening gehouden wordt met de taakstelling en taakgebieden en de wijze van uitvoering daarvan zoals bepaald in de artikelen 4 tot en met 6 van deze regeling.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de concept financiële regelingen en nadere regels van het openbaar lichaam acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toe aan de colleges.

  • 4. De colleges kunnen bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam hun zienswijze over de concept financiële regelingen en nadere regels naar voren brengen.

  • 5. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin de zienswijzen zijn vervat bij deze concept financiële regelingen en concept-nadere regels, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden

  • 6. De colleges stellen het dagelijks bestuur tijdig in kennis van de zienswijzen van de rade.

  • 7. Het algemeen bestuur zendt de vastgestelde financiële regelingen en nadere regels aan de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 19: Dienstjaar

Het dienstjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 20: GR-Begroting

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt elk jaar, met in achtneming van de voorschriften genoemd in de financiële regelingen van het openbaar lichaam, een ontwerpbegroting van inkomsten en uitgaven op voor komend dienstjaar van het openbaar lichaam, voorzien van de nodige toelichting en specificaties rekening houdende met de bepalingen van artikel 4, zesde lid, aan de deelnemende gemeenten. Tevens stelt zij elk jaar een meerjarenbegroting op.

  • 2. Wijzigingen op de begroting vanaf €100.000,- van de jaarlijkse exploitatielasten, worden vooraf ter vaststelling voorgelegd aan het algemeen bestuur.

  • 3. Voor een zienswijze behoeft aan de raden van de deelnemende gemeenten niet te worden voorgelegd:

    • a.

      een begrotingswijziging van administratieve aard, waarbij het niveau van de dienstverlening voor deelnemende gemeenten gelijk blijft en die tevens geen financiële gevolgen heeft voor de afzonderlijke gemeentebegrotingen of de deelnemersbijdrage;

    • b.

      een begrotingswijziging die het gevolg is van de besluitvorming door één of meer van de deelnemende gemeenten, om de dienstverlening aan haar c.q. hen te vergroten en de daarmee gemoeide financiële middelen door die gemeente(-n) aan de BAR-organisatie ter beschikking zijn gesteld.

Artikel 21: Jaarrekening

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt elk jaar de rekening van baten en lasten van het voorgaande jaar op met in achtneming van de voorschriften genoemd in de Financiële Verordening van het openbaar lichaam. Het dagelijks bestuur zendt de rekening ter controle naar de accountant, met het verzoek zo spoedig mogelijk het controlerapport uit te brengen.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening met het controlerapport en accountantsverklaring van het openbaar lichaam, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3. De raden van de deelnemende gemeente kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de jaarrekening van het openbaar lichaam naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin de zienswijzen vervat bij deze jaarrekening, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening van het openbaar lichaam vast conform de procedure en termijnen genoemd in de financiële regelingen van het openbaar lichaam.

  • 5. Het besluit van het algemeen bestuur, houdende vaststelling van de rekening, strekt voor zover het daarin opgenomen ontvangsten en uitgaven betreft het dagelijks bestuur tot décharge, behoudens later in recht gebleken onregelmatigheden.

  • 6. De BAR-organisatie is verplicht om het positief saldo op de jaarrekening naar rato terug te storten aan de deelnemende gemeenten.

Artikel 23: Financiële verplichtingen

  • 1. De deelnemende gemeenten zullen er steeds zorg voor dragen dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2. Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan Gedeputeerde Staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

HOOFDSTUK 9: ARCHIEF

Artikel 24: Archief openbaar lichaam

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de BAR-organisatie en haar bestuursorganen overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen archiefregeling.

  • 2. De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden als bedoeld in het vorige lid overeenkomstig de door het dagelijks bestuur vast te stellen nadere regels.

  • 3. Bij opheffing van de regeling wordt het archief afgesloten en worden de archiefbescheiden geplaatst in een door het dagelijks bestuur aan te wijzen archiefbewaarplaats.

HOOFDSTUK 10: GESCHILLEN

Artikel 25: Geschillen

  • 1. Indien er tussen het openbaar lichaam en een der deelnemende gemeenten een geschil ontstaat over genomen besluiten en/of de uitvoering van de taken zoals opgenomen in de artikelen 4 tot en met 6 van deze regeling, treden het dagelijks bestuur en het betreffende college terstond in overleg met elkaar teneinde het geschil verder te verkennen en zo mogelijk op te lossen.

  • 2. Met betrekking tot geschillen tussen de deelnemers onderling dan wel tussen de deelnemers en openbaar lichaam omtrent de toepassing in de ruimste zin van de regeling is artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen van toepassing.

HOOFDSTUK 11: TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING, OPHEFFING

Artikel 26: Toetreding

  • 1. Het college en de burgemeester van een gemeente die wensen toe te treden, richten het verzoek ter zake aan de overeenkomstige bestuursorganen van de deelnemende gemeenten en aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam.

  • 2. Toetreding vindt plaats indien de raden van de deelnemende gemeenten daartoe besluiten en het algemeen bestuur van het openbaar lichaam daarmee instemt.

  • 3. Aan de toetreding kan het algemeen bestuur, na toestemming door de raden, voorwaarden verbinden.

  • 4. Het besluit van de deelnemende gemeenten als bedoeld in het tweede lid geeft de datum van toetreding aan.

  • 5. Van elk bericht van toetreding van een gemeente wordt kennis gegeven aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 27: Uittreding

  • 1. Een college en een burgemeester gezamenlijk kunnen , na vooraf verkregen toestemming van de raad van die gemeente, besluiten dat de deelneming aan deze regeling wordt opgezegd. De raden van de overige gemeenten worden over de besluiten geïnformeerd. Een dergelijk besluit kan voor de eerste keer worden genomen zes jaar na inwerkingtreding van deze regeling behoudens in geval van een verplichting daartoe die voortvloeit uit de wet.

  • 2. Een uittredingsbesluit gaat twee kalenderjaren na het verstrijken van het jaar, waarin het besluit tot opzegging is genomen, in, tenzij partijen anders overeenkomen.

  • 3. Alvorens de deelnemende gemeente tot besluitvorming komt, als bedoeld in het eerste lid, wordt eerst over het voornemen overleg met de andere deelnemende gemeenten gevoerd.

  • 4. In het voornemen als bedoeld in het derde lid worden de motieven gegeven en op grond waarvan de deelnemende gemeente wenst uit te treden.

  • 5. Het besluit als bedoeld in het eerste lid wordt terstond ter kennis gebracht van het algemeen bestuur.

  • 6. De financiële schade die door de uittreding aan het openbaar lichaam is toegebracht wordt, inclusief de hierdoor ontstane wachtgeldverplichtingen, aan de uittredende gemeente in rekening gebracht. In het kader van de afwikkeling van de financiële gevolgen van de uittreding zal een toewijzing van personeel aan de uittredende deelnemer plaatsvinden en er zal een compensatie verschuldigd zijn voor de overige rechten, verplichtingen en vermogen, tenzij partijen anders overeenkomen.

  • 7. De hoeveelheid toe te wijzen personeel wordt bepaald op basis van de GR-begroting over het jaar voorafgaand aan het jaar van uittreding en betreft zowel het directe als het indirecte personeel.

  • 8. De hoeveelheid toe te wijzen indirect personeel en de overige rechten, verplichtingen en vermogen worden bepaald op basis van de kostenverdelingen, welke zijn opgenomen in de begroting over het jaar voorafgaand aan het jaar van uittreding.

  • 9. Compensatie voor de overige rechten en verplichtingen, als bedoeld in het tweede lid, zal in een bijdrage ineens voldaan worden. Deze bijdrage is gelijk aan driemaal de bepaalde hoeveelheid overige rechten en verplichtingen zoals bedoelt in het zesde lid.

  • 10. De verrekening van het vermogen wordt verrekend met de bijdrage als bedoeld in het negende lid.

  • 11. Voor de vaststelling van de financiële schade als bedoeld in het zesde lid wordt door algemeen bestuur en de uittredende gemeente, gezamenlijk, advies gevraagd aan een onafhankelijke externe deskundige. Het advies van de deskundige in de vorige zin genoemd is voor partijen bindend.

  • 12. Van elk besluit tot uittreding van een gemeente wordt terstond kennis gegeven aan de overige deelnemende gemeenten en Gedeputeerde Staten.

Artikel 28: Wijziging en opheffing

  • 1. De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2. Indien het algemeen bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet het dagelijks bestuur het daartoe strekkend voorstel aan de betrokken bestuursorganen van de deelnemende gemeenten.

  • 3. In geval van opheffing van de regeling stelt het algemeen bestuur een liquiditeitsplan op dat voorziet in de verplichting van de deelnemende gemeenten alle rechten, verplichtingen en vermogen van het openbaar lichaam over de deelnemende gemeenten te verdelen op een in dit plan te bepalen wijze. Dit plan wordt vastgesteld door de betreffende bestuursorganen van de deelnemende gemeenten.

  • 4. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 5. Zo nodig blijft het algemeen bestuur functioneren tot de liquidatie voltooid is.

  • 6. Van elk besluit tot wijziging dan wel opheffing van deze regeling wordt terstond bericht gezonden aan de betrokken gemeenten en Gedeputeerde Staten.

HOOFDSTUK 13: GEMEENTERAAD

Artikel 29: Ondersteuning gemeenteraden

  • 1. Op de gemeenteraden en elk van zijn leden van de deelnemende gemeenten is artikel 33 van de Gemeentewet van toepassing.

  • 2. De gemeentelijke verordening ex artikel 33 Gemeentewet van elke deelnemer is van overeenkomstige toepassing op de uitvoering van het eerste lid.

HOOFDSTUK 14: OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 30: Bestaande samenwerkingen en deelnemingen

  • 1. De op het moment van inwerkingtreding van deze regeling bestaande privaatrechtelijke dan wel publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden van de deelnemende gemeenten afzonderlijk of gezamenlijk met derden blijven bestaan. Dit tot het moment, waarop ieder van de colleges van de deelnemende gemeenten, na een gezamenlijke inventarisatie daarvan met het Dagelijks Bestuur, besloten heeft welke van de per gemeente geïnventariseerde samenwerkingsverbanden door de betreffende gemeente gehandhaafd dan wel opgezegd dienen te worden. In geval van opzegging kan een college besluiten de betreffende taken te laten uitoefenen door het openbaar lichaam.

  • 2. De in het vorige lid vermelde inventarisatie zal uiterlijk binnen 1 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze regeling voltooid te zijn.

Artikel 31: Slotbepaling

  • 1. Het personeel van de deelnemende gemeenten wordt op 1 januari 2014 overgedragen aan het openbaar lichaam.

  • 2. De regeling kan worden aangehaald onder de titel 'Gemeenschappelijke regeling BAR-organisatie“

  • 3. De deelnemende gemeenten dragen zorg voor de bekendmaking van deze regeling voorafgaande aan de inwerkingtreding op een in de desbetreffende gemeente gebruikelijke wijze.

  • 4. Het gemeentebestuur van de gemeente Ridderkerk is aangewezen als het gemeentebestuur als bedoeld in artikel 26 van de wet Gemeenschappelijke Regelingen.

  • 5. In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het algemeen bestuur gehoord de colleges.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Barendrecht op 17 december 2019,

de secretaris,

G.J. Bravenboer

de burgemeester,

drs. J. van Belzen

 

Aldus vastgesteld door de burgemeester van de gemeente Barendrecht op 17 december 2019,

De burgemeester

drs. J. van Belzen

 

Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Albrandswaard op 10 december 2019,

de secretaris,

Hans Cats

de burgemeester,

drs. Jolanda de Witte

 

Aldus vastgesteld door de burgemeester van de gemeente Albrandswaard op 10 december 2019,

De burgemeester,

drs. Jolanda de Witte

 

Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Ridderkerk op 17 december 2019,

de secretaris,

dhr. H.W.J. Klaucke

de voorzitter,

mevrouw A. Attema

 

Aldus vastgesteld door de burgemeester van de gemeente Ridderkerk op 17 december 2019,

De burgemeester,

Mevrouw A. Attema