Regeling vervallen per 01-07-2016

PARTICIPATIEVERORDENING GEMEENTE SMALLINGERLAND 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 30-06-2016

Intitulé

PARTICIPATIEVERORDENING GEMEENTE SMALLINGERLAND 2015

De raad van de gemeente Smallingerland;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 november 2014;

gelet op artikel 108, tweede lid jo. artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet;

gelet op artikel 6, tweede lid van de Participatiewet;

gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdelen a, c, d en e van de Participatiewet;

B E S L U I T

vast te stellen de volgende PARTICIPATIEVERORDENING GEMEENTE SMALLINGERLAND 2015

Artikel 1 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet ,in de Algemene wet bestuursrecht of overige in deze verordening aangehaalde wetten.;

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet : de Participatiewet ;

    • b.

      Ioaw : de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    • c.

      Ioaz : de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen;

    • d.

      doelgroep : personen als bedoeld in artikel 7 , eerste lid onder a van deze wet , met uitzondering van personen als bedoeld in artikel 7 , derde lid van deze wet;

    • e.

      gemeente : gemeente Smallingerland;

    • f.

      college : het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Smallingerland;

    • g.

      gemeenteraad : de gemeenteraad van de gemeente Smallingerland;

    • h.

      uitkeringsgerechtigde : de persoon met een periodieke uitkering voor levensonderhoud o.g.v. de wet, Ioaw of de Ioaz;

    • j.

      belanghebbende : een persoon die tot de doelgroep van deze verordening behoort;

    • k.

      werknemer : belanghebbende die een dienstverband heeft met een werkgever die een loonkostensubsidie ontvangt op grond van deze verordening;

    • l.

      dienstverband : een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of een ambtelijke aanstelling;

    • m.

      traject : een traject dat het college aanbiedt ter ondersteuning als bedoeld in artikel 7 eerste lid aanhef en in artikel 44a van de wet en bestaat uit één of meerdere voorzieningen;

    • n.

      Voorzieningen : voorzieningen bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a van de wet en als onderdeel van een traject beschreven in deze verordening;

    • o.

      algemeen geaccepteerde arbeid : iedere vorm van betaalde arbeid met uitzondering van betaalde arbeid die gewetensbezwaren oproept;

    • p.

      vrijwilligerswerk : een voorziening waarbij met behoud van uitkering onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten worden verricht als eerste stap in de voorbereiding op arbeidsinschakeling;

    • q.

      werkoriëntatie : een voorziening waarbij het met behoud van uitkering praktisch leren en het opdoen van bepaalde beroepsvaardigheden of oriëntatie op de arbeidsmarkt centraal staan en de belanghebbende voor te bereiden op arbeidsinschakeling;

    • r.

      gesubsidieerd werk : een arbeidsplaats waarvoor een loonkostensubsidie wordt gegeven waarbij het opdoen van arbeidsvaardigheden en/of het opdoen van voor arbeidsinschakeling noodzakelijke kennis centraal staan met als doel de belanghebbende voor te bereiden op arbeidsinschakeling;

    • s.

      loonkostensubsidie : een subsidie voor een deel van de loonkosten die de werkgever maakt ten behoeve van zijn werknemer voor een dienstverband dat onderdeel uitmaakt van een traject;

    • t.

      wettelijk minimumloon : het geldende minimumloon en de vakantiebijslag als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag exclusief werkgeverslasten;

    • u.

      participatieplaats : onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a van de wet;

    • w.

      Participatie; : alle activiteiten waaraan de belanghebbende in de samenleving deelneemt, onderverdeeld in arbeid, onderwijs en maatschappelijke participatie

    • x.

      nugger : niet-uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a van deze wet, die niet of minder dan 12 uur per week werkt en meer dan 12 uur per week wil werken;

    • y.

      ondersteuning : ondersteuning als bedoeld in artikel 7 , eerste lid, onderdeel a van deze wet , inclusief het bepalen en aanbieden van door het college noodzakelijk geachte voorzieningen.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze verordening richt zich op het bieden van ondersteuning aan belanghebbenden die tot de doelgroep behoren bij het participeren op het voor de individuele belanghebbende hoogst haalbare niveau

Artikel 3 Opdracht aan het college

  • 1. Het college doet, voor zover het college dat noodzakelijk acht, belanghebbenden alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10 , tweede lid van de wet, een aanbod voor ondersteuning bij participatie dat in overeenstemming is met de bepalingen van deze verordening en de op deze verordening gebaseerde beleidsregels.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning, gelet op de mogelijk-heden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op de participatie. Het college draagt zorg voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen.

  • 3. Bij het aanbieden van ondersteuning als bedoeld in lid 1 van dit artikel heeft het college aandacht voor een evenwichtige aanpak van groepen belanghebbenden als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a, van de wet. Binnen de primaire doelgroepen van de wet kan het college extra aandacht geven aan specifieke categorieën belanghebbenden.

  • 4. Het college kan tijdelijk afzien van het aanbieden van ondersteuning als bedoeld in lid 1 van dit artikel , wanneer daar in individuele gevallen dringende redenen voor zijn.

  • 5. Het college besteedt in ieder geval aandacht aan de afstand tot de arbeidsmarkt en de wijze waarop rekening wordt gehouden met de zorgtaken , waaronder begrepen de opvang van ten laste komende kinderen tot 5 jaar en het noodzakelijkerwijs verrichten van mantelzorg.

  • 6. Het college kan , bij het bepalen van de wijze waarop de ondersteuning wordt vormgegeven prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en maatschappelijke , economische en conjuncturele ontwikkelingen

  • 7. Ter uitvoering van de zorgplicht als bedoeld in lid 1 van dit artikel stelt het college jaarlijks een nota op waarin op basis van het beschikbare budget wordt aangeven op welke wijze het komende jaar wordt voorzien in de ondersteuning bij participatie voor de doelgroep van de wet .

  • 8. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

  • 9. De nota als bedoeld in lid 7 van dit artikel alsmede het verslag als bedoeld in lid 8 van dit artikel bevat de mening van de Cliëntenraad.

  • 10. Het college kan, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt indien het college en het Uitvoerings-instituut werknemersverzekeringen daarover een overeenkomst hebben gesloten.

  • 11. Het college kan , voor zover het college dat noodzakelijk acht , een voorziening als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep als beschreven in artikel 1, sub 1, 2 en 3 van de Wet Participatiebudget.

Artikel 4 Aanspraak op en vormen van ondersteuning

  • 1. Ondersteuning bij participatie wordt geboden door het aanbieden van een traject of door het geven van advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2. De componenten waaruit het traject bestaat worden nader uitgewerkt in een op de specifieke situatie van de belanghebbende toegespitst persoonlijk actieplan.

  • 3. Het persoonlijk actieplan als bedoeld in lid 2 van dit artikel wordt samen met de belanghebbende opgesteld en wanneer van toepassing en voor zover dat mogelijk is, afgestemd met zijn gezin en/of netwerk vanuit het kader : één gezin , één plan , één regisseur.

  • 4. Het persoonlijke actieplan bedoeld in lid 2 van dit artikel wordt afgestemd, voor zover van toepassing en voor zover dat mogelijk is, met de ondersteuning die wordt geboden bijvoorbeeld op grond van de wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of op grond van de Jeugdwet met als doel het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning , preventieve zorg , zorg , jeugdzorg , onderwijs , welzijn, wonen , werk en inkomen ;

  • 5. Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor die voorziening die beschikbaar is en die adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 6. Voorzieningen die gericht zijn op arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

Artikel 5 Beperkingen

  • 1. Geen recht op ondersteuning in de vorm van een traject bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het College in voldoende mate bijdraagt aan de participatie van de belanghebbende of welke naar het oordeel van het college voldoende bijdraagt aan het behalen van de voor belanghebbende hoogst haalbare participatietrede..

  • 2. De aanspraak op een traject bedoeld in artikel 4 lid 1 van deze verordening kan door het college worden geweigerd indien naar het oordeel van het college een dergelijk traject voor de belanghebbende niet noodzakelijk is, of wanneer met het aanbieden van een dergelijk traject het subsidieplafond bedoeld in artikel 15 wordt overschreden.

  • 3. Belanghebbenden bedoeld in artikel 1, lid 2 onder x van deze verordening dienen een bijdrage te leveren in de kosten van het traject indien het inkomen van het gezin hoger is dan 115% van het wettelijk minimumloon.

Artikel 6 Sluitende aanpak

  • 1. Elke uitkeringsgerechtigde krijgt zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op de uitkering is ontstaan, zoals bedoeld in artikel 44 lid 1 van de wet , met in achtneming van het bepaalde in artikel 3 lid 6 en artikel 20 van deze verordening een traject aangeboden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing indien het College heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid van dit artikel.

  • 4. Het college kan in individuele gevallen aan de belanghebbende een budget beschikbaar stellen waarmee een belanghebbende zijn eigen participatie kan regelen.

Artikel 7 Verplichtingen

  • 1. De belanghebbende is verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.

  • 2. Een belanghebbende aan wie een traject zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 van deze verordening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 3. Onverminderd andere verplichtingen, voortvloeiend uit wet- of regelgeving, geldt voor een belanghebbende die deelneemt aan een traject de verplichting:

    • a.

      alle inlichtingen te verstrekken aan het College over de passendheid en de voortgang van het traject en wijzigingen in zijn persoonlijke situatie die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak op ondersteuning en de noodzaak van voortzetting van een traject, daaronder in ieder geval begrepen wijzigingen in woonplaats, wijzigingen met betrekking tot gezondheidssituatie of arbeidshandicaps en wijzigingen met betrekking tot nevenwerkzaamheden of neveninkomsten;

    • b.

      zijn medewerking te verlenen aan onderzoeken over de inhoud, passendheid, voortgang en uitvoering van het traject ;

    • c.

      naar vermogen uitvoering te geven dan wel mee te werken aan de onderdelen van het traject;

    • d.

      na te laten alles dat de realisatie van het doel van het traject belemmert.

  • 4. Als een belanghebbende zijn verplichtingen krachtens het tweede, het derde of het vierde lid van dit artikel niet nakomt, kan het College beslissen dat zijn aanspraak op ondersteuning vervalt gedurende maximaal 2 jaar.

Artikel 8 Criteria ontheffing arbeidsplicht.

  • 1. Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de wet onderscheidenlijk artikel 37a van de loaw en de loaz bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 7, lid 1 van deze verordening genoemde verplichting, onder meer:

    • a.

      indien de belanghebbende een alleenstaande ouder betreft die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 5 jaar;

    • b.

      indien belanghebbende om psychische dan wel medische redenen niet in staat is om te werken.

  • 2. Ontheffing van de arbeidsplicht wordt slechts verleend voor een door het College vast te stellen periode.

  • 3. Op basis van een herbeoordeling kan het College besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

Artikel 9 Voorzieningen

  • 1. Het College kan een persoon behorende tot de doelgroep door het aanbieden van een traject (laten) ondersteunen bij het zoeken naar en verwerven van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede bij het wegnemen van belemmeringen voor het zoeken en verwerven van algemeen geaccepteerde arbeid of anderszins ondersteunen bij maatschappelijke participatie .

  • 2. Het traject kan bestaan uit de volgende voorzieningen:

    • a.

      vrijwilligerswerk: een voorziening zoals omschreven in artikel 1 lid 2 sub p van deze verordening;

    • b.

      werkoriëntatie: een voorziening zoals omschreven artikel 1 lid 2 sub q van deze verordening;

    • c.

      gesubsidieerd werk : een voorziening zoals omschreven in artikel 1 lid 2 sub r van deze verordening;

    • d.

      scholing;

    • e.

      kinderopvang;

    • f.

      het verstrekken van een premie per kalenderjaar aan de uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en alleenstaande ouders en arbeidsgehandicapten, die zich hebben ingespannen richting arbeidsmarkt door bijvoorbeeld een traject te doorlopen en in voltijd en/of in deeltijd zijn gaan werken;

      het verstrekken van een premie voor de uitkeringsgerechtigde ouder dan 26 jaar die zes maanden onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a , zesde lid van de wet heeft verricht en naar het oordeel van het College in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling in het arbeidsproces.

    • g.

      nazorg: activiteiten die er op gericht zijn uitstroom te continueren ten einde hier een duurzaam karakter aan te geven;

    • h.

      activiteiten in het kader van schuldhulpverlening : activiteiten zoals schuldbemiddeling en schuldsanering indien de schuldsituatie een belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling;

    • i.

      een participatieplaats;

    • j.

      een participatievoorziening beschut werk als bedoeld in artikel 11 van deze verordening

    • k.

      een no-risk polis als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

    • l.

      ondersteuning bij leerwerktraject als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

    • m.

      persoonlijke ondersteuning als bedoeld in artikel 14 van deze verordening;

  • 3. Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a van de wet door het College beoordeeld in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Het college betrekt bij deze beoordeling:

    • a.

      in hoeverre belanghebbende de krachten en bekwaamheden bezit om scholing of opleiding te volgen;

    • b.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de werkzaamheden uitvoert;

    • c.

      de scholingswens van belanghebbende.

  • 4. Het College kan voor de uitvoering van het traject, bedoeld in het tweede lid van dit artikel, afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven.

  • 5. Bij uitvoeringsbesluit stelt het College ten aanzien van de voorzieningen, genoemd in het tweede lid van dit artikel, nadere regels.

  • 6. Voor het bepalen van de vorm en inhoud van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 44a van de wet , gelden de volgende regels:

    • a.

      het college stemt de ondersteuning af op de individuele omstandigheden van de belanghebbende. De ondersteuning kan bestaan uit de voorzieningen, bedoeld in artikel 9 lid 2 van deze verordening met uitzondering van de voorzieningen, bedoeld in artikel 10a van de wet en in artikel 31, vijfde lid van de wet.

    • b.

      het college bepaalt de wijze waarop en de mate waarin de evaluatie van het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a plaatsvindt.

Artikel 10 Afweging

  • 1. Bij de afweging welk traject en welke voorziening het meest adequaat is voor de belanghebbende worden de mogelijkheden en belemmeringen van de persoon en het belang van de gemeente tegen elkaar afgewogen. Daarnaast speelt de situatie op de arbeidsmarkt een rol.

  • 2. Het College kan, voordat besloten wordt tot een traject en tot de inzet van voorzieningen zoals bedoeld in artikel 9 lid 2 van deze verordening, een gericht onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid van de in te zetten voorzieningen.

  • 3. Het College houdt bij de inzet van een traject rekening met de zorgtaken van alleen-staande ouders voor hun kinderen tot 5 jaar.

  • 4. Voorts kan een alleenstaande ouder pas deelnemen aan een traject zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 van deze verordening indien een kinderopvangvoorziening beschikbaar is.

  • 5. Indien de alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar een verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichting indient, verleent het College op grond van artikel 9a algehele ontheffing van de verplichting tot het verkrijgen en aanvaarden van algemene geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel a, van de wet.

  • 6. Indien aan een alleenstaande ouder ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 9a, eerste lid van de wet en die beschikt niet over een startkwalificatie, beoordeelt het College in hoeverre scholing of opleiding de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert. Ten aanzien van een alleenstaande ouder die al beschikt over een startkwalificatie kan het College na overleg met belanghebbende beoordelen of scholing of opleiding die leidt tot een hoger kwalificatieniveau de toegang tot de arbeidsmarkt verder bevordert.

Artikel 11 Beschut werk

  • 1. Een belanghebbende met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking, dan wel een combinatie van genoemde beperkingen, die een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek vereist dat van een reguliere werkgever in redelijk-heid niet mag worden verwacht dat hij deze belanghebbende in dienst neemt, kan door het college de participatievoorziening beschut werk als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet worden aangeboden.

  • 2. Het college maakt ter uitvoering van het eerste lid van dit artikel een voorselectie uit de groep belanghebbenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college overeenkomstig artikel 10b, tweede lid van de Participatiewet in verband met de beoordeling of een klant slechts mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden.

  • 4. Het college biedt de volgende op arbeidsinschakeling gerichte voorzieningen aan om de in artikel 10b, eerste lid van de Participatiewet bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken:

    • a.

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 5. Het college legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt.

Artikel 12 De no-riskpolis

  • 1. Een werkgever die een uitkeringsgerechtigde een dienstbetrekking aanbiedt komt in aanmerking voor een no-riskpolis op basis van nader door het college nader vast te stellen regels.

  • 2. Om de werkgever een no-riskpolis te kunnen verstrekken , sluit de gemeente een verzekering af met een verzekeraar die een dergelijke verzekering aanbiedt en treedt op als verzekeringsnemer. De begunstigde is de werkgever. De verzekering heeft betrekking op het verstrekken van een vergoeding van de loonschade gedurende de ziekteperiode van de werknemer tot het einde van de dekkingsduur.

  • 3. Bij gelijktijdige toepassing van de voorziening loonkostensubsidie en de no-risk polis gaat, in geval van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte, toepassing van de no-risk polis voor.

Artikel 13 Ondersteuning bij leer-werktraject

Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:

  • a.

    van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of

  • b.

    van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

Artikel 14 Persoonlijke ondersteuning

Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.

Artikel 15 Handhaving

  • 1. Als een belanghebbende die deelneemt of heeft deelgenomen aan traject zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7 van deze verordening niet nakomt of niet is nagekomen, kan het College de kosten van het traject alsmede de kosten van de in het kader van het traject ten behoeve van de belanghebbende ingezette voorzieningen geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 2. Als een uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7 van deze verordening niet is nagekomen of niet nakomt, kan het College de uitkering verlagen, conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening Participatiewet,loaw en loaz.

Artikel 16 Beëindiging

  • 1. Het College kan een traject of een specifieke voorziening beëindigen:

    • a.

      als de belanghebbende zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7 van deze verordening, dan wel zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de wet, niet nakomt;

    • b.

      als een persoon die deelneemt aan een traject niet meer tot de doelgroep van deze verordening behoort;

    • c.

      indien het College aan de belanghebbende een ander traject aanbiedt;

    • d.

      als een persoon die deelneemt aan een traject, neveninkomsten heeft die naaroordeel van het College betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt;

    • e.

      indien naar het oordeel van het College het traject onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 2. Wanneer een traject beëindigd is en niet het beoogde doel heeft gehad, kan het College besluiten gedurende een door het College te bepalen periode geen traject aan te bieden aan de betreffende belanghebbende.

Artikel 17 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het College kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de uitvoering van een traject of voor de verstrekking van loonkostensubsidies. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een traject of een loonkostensubsidie.

  • 2. Het College kan bij uitvoeringsbesluit een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een traject of een loonkostensubsidie.

Artikel 18 Uitvoering dienstbetrekkingen Wet inschakeling werkzoekenden .

  • 1. Het College draagt zorg voor de uitvoering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw), zoals dit luidde op 31 december 2003.

  • 2. Het College draagt zorg voor de subsidiëring van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wiw, zoals dit luidde op 31 december 2003, en stimuleert de uitstroom. .

  • 3. De dienstbetrekkingen genoemd in eerste en tweede lid, zijn vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet voorzieningen in de zin van de wet. Het College stelt bij uitvoeringsbesluit nadere voorwaarden aan de subsidieverstrekking.

Artikel 19 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule.

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het College.

  • 2. Het College kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20 Nadere regels

Het College is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 21 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het College.

Artikel 22 Inwerkingtreding

  • 1. De Participatieverordening gemeente Smallingerland 2015 treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013 vastgesteld door de gemeenteraad in zijn vergadering van 11 juni 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald: Participatieverordening gemeente Smallingerland 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad voornoemd in zijn vergadering van 9 december 2014.

TOELICHTING

Algemene toelichting

Per 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden en per 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. De bepalingen van de Participatiewet komen voor het overgrote deel overeen met de bepalingen en de uitgangspunten van de WWB.

Toch is er sprake van een verandering. De Participatiewet maakt deel uit van een groter decentralisatieproces, waarbij taken verschuiven van het rijk naar de gemeenten. Het Rijk hevelt vanaf 2015 taken op het gebied van Jeugdzorg, AWBZ-Wmo en Participatie over naar gemeenten. Zelfredzaamheid, eigen kracht en het meer inzetten van sociale netwerken zijn begrippen die in elk van de decentralisaties centraal staan. Om onze inwoners optimale zorg en ondersteuning te kunnen bieden kunnen we de verschillende decentralisaties niet los van elkaar zien. We staan voor de uitdaging om de samenhang tussen de verschillende decentralisaties te bezien en deze vanuit een integrale visie op het sociale domein vorm te geven en uit te voeren.

Participatie is onlosmakelijk verbonden met de visie op het Sociaal Domein van de gemeente Smallingerland. De gemeenteraad heeft de visie op het Sociaal Domein in de nota "Samen voor elkaar" vastgelegd en deze visie is ook van toepassing op uitvoering van de Participatiewet. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

  • -

    Wij willen dat iedereen die een beroep doet op de gemeenschap zich naar vermogen inzet om weer zelf in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Duurzame sociaal economische zelfredzaamheid in de vorm van werk is het hoogste doel. Als dat (langdurig) niet meer mogelijk is, motiveren wij mensen om hun talenten naar vermogen in te zetten voor de eigen ontwikkeling of de gemeenschap.

  • -

    We zetten het beschikbare budget in om mensen met een uitkering weer zo snel mogelijk aan het werk te krijgen.

  • -

    We werken lokaal en regionaal samen met werkgevers om te komen tot een goede match van vraag en aanbod van arbeid.

  • -

    We gaan nog meer een beroep doen op de eigen kracht van mensen en alleen diegenen die het echt nodig hebben ondersteuning op maat bieden naar werk en maatschappelijke participatie. Hoe hoger de zelfredzaamheid hoe meer de nadruk ligt op een collectief ondersteuningsaanbod. Hoe beperkter de zelfredzaamheid, hoe meer ruimte voor individuele ondersteuning (op maat). Door zoveel mogelijk op collectieve ondersteuning in te zetten en individueel maatwerk te bieden waar nodig, kunnen we met beperkte middelen meer mensen ondersteunen richting werk en maatschappelijke participatie.

  • -

    In het gebiedsteam wordt vanuit een integrale blik vanuit meerdere levensgebieden gekeken op welke wijze de bijstandsgerechtigde het beste kan participeren. In eerste instantie richting werk. Mocht dit (nog) niet mogelijk zijn dan naar andere vormen van maatschappelijke participatie. Deze integrale aanpak biedt kansen om de uitvoering op het gebied van participatie en re-integratie effectiever en efficiënter in te richten vanuit de aanpak één gezin, één plan en één regisseur.

  • -

    We zoeken naar nieuwe verbindingen en innovatie, werken samen met partners in Smallingerland en sluiten aan op het particulier initiatief om de (maatschappelijke) participatie te vergroten. Wijkgericht waar gewenst, gemeentebreed waar nodig. We maken afspraken met maatschappelijke partners in de stad over de wijze waarop zij binnen de bestaande subsidieafspraken bijdragen in het laten participeren van cliënten die zich op de onderste trede van de participatieladder bevinden.

  • -

    Iedere uitkeringsgerechtigde met een arbeidsverplichting krijgt een persoonlijk actieplan waarbij invulling wordt gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid en de eigen mogelijkheden en talenten centraal staan.

Met de Participatiewet komt er één regeling voor iedereen die in staat is om te werken.

Ook de mensen met een arbeidsbeperking doch echter niet volledig en duurzaam arbeids-ongeschikt zijn behoren tot de doelgroep van Participatiewet. .

In de Participatiewet wordt een aantal nieuwe instrumenten opgenomen. Het gaat om de voorziening beschut werk , het instrument loonkostensubsidie op basis van de vastgestelde loonwaarde , ondersteuning bij leer-werktrajecten , persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van aan een persoon opgedragen taken en een studieregeling voor jongeren met een beperking. Hierna wordt kort ingegaan om deze nieuwe instrumenten.

-voorziening beschut werk

Beschut werk onder de Participatiewet is een nieuwe voorziening die niet verward moet worden met de huidige voorziening in de SW bedrijven. De voorziening beschut werk is bedoeld voor mensen die door lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen een zodanige mate van begeleiding en aanpassing van de werkplek nodig hebben dat van een reguliere werkgever niet verwacht kan worden dat hij deze mensen in dienst neemt als de werkgever geen extra faciliteiten geboden worden. Gemeenten hebben beleidsvrijheid of en hoe zij de voorziening voor beschut werken exact willen invullen.

Landelijk wordt uitgegaan van uiteindelijk 30.000 plekken beschut werk maar dat aantal wordt pas rond 2024 bereikt. In onderstaande tabel is het volume beschut werk nieuwe stijl voor de gemeente Smallingerland toegerekend op basis van de SW-taakstelling 2014.

Volume beschut werk nieuwe stijl (fte)

 

2015

2016

2017

2018

Structureel

Landelijk

800

2500

4200

5800

30.000

Smallingerland

3.88

12.13

20.37

28.13

146.98

Bij beschut werk nieuwe stijl moet er sprake zijn van een arbeidsovereenkomst en de beloning moet minimaal het wettelijk minimumloon zijn , aansluitend bij de cao van de werkgever. Om het voor werkgevers aantrekkelijk te maken om iemand met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, krijgt de gemeente de mogelijkheid om een loonkostensubsidie te verstrekken (zie ook hierna).

  • -

    instrument loonkostensubsidie op basis van de vastgestelde loonwaarde

Een substantieel deel van de doelgroep Participatiebudget is niet in staat 100% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Dit kan worden veroorzaakt doordat iemand fystieke , verstandelijke en/of psychische beperkingen heeft ( zie hiervoor ), maar het kan ook gaan om mensen die langdurig niet hebben gewerkt en al lange tijd in de bijstand zitten. Voor personen die niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te verdienen kan de gemeente dus loonkostensubsidie inzetten. Dit moet helpen om de kansen op de arbeidsmarkt voor deze personen te vergroten De hoogte van de loonkostensubsidie is afhankelijk van de loon-waarde van de werknemer. De loonwaarde wordt op de werkplek vastgesteld en wordt elk jaar opnieuw vastgesteld. In het geval van de voorziening beschut werk wordt de loonwaarde elke drie jaar opnieuw vastgesteld. De loonkostensubsidie is het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde van de werknemer. Hierbij is de loonkostensubsidie maximaal 70% van het wettelijk minimumloon.

  • -

    ondersteuning bij leerwerktrajecten

De voorziening "ondersteuning bij leer-werktrajecten" is inzetbaar voor jongeren van 16 of 17 jaar die dreigen uit te vallen uit school , maar door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van 18 tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.

  • -

    persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van een persoon opgedragen taken

Deze voorziening persoonlijke ondersteuning heeft als doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij of zij uiteindelijk zonder begeleiding bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn. Bij deze ondersteuning gaat het om systematische ondersteuning op de werkplek door bijvoorbeeld een jobcoach.

  • -

    No-risk polis

De no-risk polis is een belangrijke voorziening om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen bij het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking. Het is een verzekering waarbij de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten , wanneer een werknemer met een arbeids-beperking ziek wordt. Dit is bijvoorbeeld aan de orde bij ziekte van een werknemer die structurele arbeidsbeperkingen heeft en/of voor wie de werkgever een structurele loonkostensubsidie ontvangt. In de verordening moet worden vastgesteld voor welke vergoedingen een werkgever in aanmerking komt bij ziekte van een werknemer.

  • -

    Individuele studietoeslag voor mensen met een beperking

De Participatiewet introduceert in artikel 36b een studieregeling, voor mensen met een beperking: de individuele studietoeslag. Deze regeling is bedoeld voor mensen die recht hebben op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS), geen vermogen hebben, minimaal 18 jaar zijn en waarbij het met voltijdse arbeid niet lukt om het wettelijk minimumloon te verdienen..

Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan (TK 2013-2014, 33 161, nr. 125, p. 2).

De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerela-teerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen.

De Invoeringswet Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag.

Deze verplichting is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag (artikel 8, derde lid, van de Participatiewet).

Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de participatie ( met name gericht op arbeidsinschakeling)  en de door het college noodzakelijk geachte voorzieningen binnen de kaders van de re-integratieverordening.

Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening:

  • -

    persoonlijke ondersteuning (artikelen 8a, onderdeel a, en 10, eerste lid, van de Participatiewet);

  • -

    scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet (artikelen 8a,  eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);

  • -

    de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid,  onderdeel d, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);

  • -

    participatievoorziening beschut werk, bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet  (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel e, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet), en

  • -

    no riskpolis (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet).

Ook op grond van de Participatiewet staat zoals hiervoor ook aangegeven de eigen verant-woordelijkheid centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van het verrichten van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente.

De gemeente krijgt hiertoe de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en de ruimte voor het voeren van een actief re-integratiebeleid.

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) zijn niet ingetrokken. De artikelen uit de Participatiewet die betrekking hebben op de re-integratie zijn ook van toepassing op de Ioaw/z .Deze verordening is ook hiervoor geldend.

De doelgroep van de Participatiewet wordt groter aangezien per 1 januari 2015 de instroom in de Wet sociale werkvoorziening niet meer mogelijk is en de Wajong per 1 januari 2015 uitsluitend van toepassing is voor jongeren die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn .

De rechten van degenen die op 31 december een Wsw dienstverband hadden of een uitkering op grond van de Wajong behouden wel hun rechten.

In de Participatieverordening gemeente Smallingerland 2015 is ook vastgelegd op welke wijze het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen Raad en College is en bevat enkele algemene artikelen over de opdracht aan het College, de aanspraak op ondersteuning, de inzet van een traject specifieke voorzieningen en de rechten en plichten van de belanghebbende. In de beleidsnota Participatiewet 2015-2018  zijn de kaders voor het re-integratiebeleid aangegeven. Met deze verordening en het participatiebesluit, waarin de verdere uitwerking van de re-integratie wordt vastgelegd, wordt uitvoering gegeven aan de beleidsnota 2015-2018. 

Doel van het participatiebeleid is daar waar mogelijk personen die tot de doelgroep behoren te helpen regulier werk te vinden en daar waar dat (nog) niet kan alles in het werk te stellen om belemmeringen weg te nemen, problemen op te lossen, uitstroomkansen te vergroten en (ondertussen) sociaal isolement te voorkomen. De gemeente is verantwoordelijk voor het aanbieden van ondersteuning voor de tot de doelgroep behorende burgers die niet op eigen kracht aan de slag kunnen komen. Op grond van de Participatiewet hebben deze personen aanspraak op deze ondersteuning. Het is echter aan de gemeente te beoordelen of de ondersteuning noodzakelijk is voor de participatie en op welke wijze de ondersteuning wordt ingezet.

Naast de participatieverordening geeft de wet de gemeenteraad ook opdracht een afstemmingsverordening vast te stellen , een verordening tegenprestatie , een verordenring inkomenstoeslag , een verordening loonkostensubsidie en vaststelling loonwaarde , een verordening individuele studietoeslag , verordening handhaving alsmede een verordening cliëntparticipatie.. De re-integratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit sanctiebeleid wordt geregeld in de afstemmingsverordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Artikel 2 - Toepassingsbereik

Dit artikel verwijst naar de doelgroep genoemd in artikel 7 eerste lid onder a) van de wet namelijk :

  • 1.

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • 2.

    personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;

  • 3.

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • 4.

    personen met een nabestaanden- of wezen uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet

  • 5.

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en

  • 6.

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

  • 7.

    Niet-uitkeringsgerechtigden

Voorts behoren tot de doelgroep die behoren tot de doelgroep als beschreven in artikel 1 , sub 1 ,2 en 3 van de Wet Participatiebudget. De ondersteuning is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7 lid 3 van de wet . In artikel 7 lid 3 sub c van de wet is opgenomen dat de ( verplichte ) ondersteuning niet gericht is op personen die een uitkering ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tenzij het betreft een persoon uit de doelgroep loonkostensubsidie of een persoon als bedoeld in artikel 7 eerste lid , onderdeel a , onder 2 ( hiervoor genoemd bij 2)

De ondersteuning is er op gericht ondersteuning te bieden bij het participeren op het voor de belanghebbende hoogst haalbare niveau.

Artikel 3 - Opdracht aan het College

In lid 1 van artikel 3 wordt de doelgroep die onder de wet valt en aanspraak kunnen maken op ondersteuning van de gemeente bij de arbeidsinschakeling expliciet benoemd.

Hiermee wordt ook een duidelijk onderscheid gemaakt tussen deze doelgroep en de personen die een uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ontvangen en personen die onder de doelgroep van de Wet participatiebudget vallen.

De leden 2 t/m 4 behoeven geen nadere toelichting.

Uitkeringsgerechtigden hebben de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, de verplichting om gebruik te maken van een door het College aangeboden traject gericht op arbeidsinschakeling en de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

In lid 5 wordt expliciet aangegeven dat bij het aanbieden van ondersteuning rekening wordt gehouden met de zorgtaken zoals de opvang van ten laste komende kinderen tot 5 jaar en het noodzakelijkerwijs verrichten van mantelzorg. In lid 6 wordt expliciet opgenomen dat het college prioriteiten kan stellen bij het bepalen van de wijze waarop de ondersteuning wordt vormgegeven.

Het College heeft de opdracht de ondersteuning uit te voeren. De ondersteuning kan in opdracht van het College worden uitgevoerd door één of meer externe opdrachtnemers of kan door de gemeente zelf worden uitgevoerd.

Binnen de door de gemeenteraad vastgestelde kaders zal het College jaarlijks een uitvoeringsplan opstellen waarin op basis van het beschikbare budget wordt aangegeven welke re-integratie en participatieactiviteiten plaatsvinden in dat jaar en op welke wijze deze activiteiten uitgevoerd worden.

Over de uitvoering wordt de gemeenteraad jaarlijks geïnformeerd. De wet geeft aan dat het College elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering naar het rijk zendt. Het definitief verslag dient gepaard te gaan met een verklaring van de gemeenteraad.

Daarom is lid 8 van dit artikel expliciet opgenomen dat er een beleidsverslag aan de raad moet worden gezonden.

In lid 9 van dit artikel is geregeld dat de Cliëntenraad nadrukkelijk wordt betrokken bij de wijze van uitvoering en de verantwoording over het beleid. Hier is ook een relatie gelegd met de verordening cliëntenparticipatie.

In lid 10 van artikel 3 is opgenomen dat het College re-integratievoorzieningen kan aanbieden ( is niet verplicht op grond van de wet ) aan personen die van het UWV een uitkering ontvangen bijvoorbeeld personen met een WW uitkering of met een Wajong uitkering . Het UWV en de personen die van het UWV een uitkering ontvangen kunnen echter alleen aanspraak maken op re-integratievoorzieningen van de gemeente indien er een overeenkomst tussen het College en het UWV is gesloten over het aanbieden van re-integratievoorzieningen aan personen met een uitkering van het UWV. Het is aan de gemeente om te beoordelen, mede met behulp van het advies van het UWV, of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat betrokkene ondersteuning nodig heeft bij arbeidsinschakeling. In dat laatste geval is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van trajecten.

een traject.

In lid 11 van artikel 3 is opgenomen dat het College ook re-integratievoorzieningen kan aanbieden aan personen die onder de doelgroep van de Wet participatiebudgetvallen. De doelgroep van de Wet participatiebudget waaruit re-integratievoorzieningen gefinancierd worden is ruimer dan de doelgroep van de wet voor wie de gemeente verplicht is ondersteuning aan te bieden bij de inschakeling naar arbeid. De doelgroep van de Wet participatiebudget is in grote lijnen alle personen van 18 jaar en ouder, die rechtmatig in Nederland verblijven. De doelgroepomschrijving is benoemd in de Wet participatiebudget.

Artikel 4 - Aanspraak op en vormen van ondersteuning.

Ondersteuning vindt primair plaats in de vorm van het aanbieden van een traject. Hieronder valt ook het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet .

De componenten waaruit het traject bestaat worden nader uitgewerkt in een op de  specifieke situatie van de belanghebbende toegespitst persoonlijk actieplan. Het persoonlijk actieplan als bedoeld in lid 2 van dit artikel wordt samen met de belanghebbende opgesteld en wanneer van toepassing en voor zover dat mogelijk is, afgestemd met zijn gezin en/of netwerk vanuit het kader : één gezin , één plan , één regisseur.

Het persoonlijke actieplan bedoeld in lid 2 van dit artikel wordt afgestemd, voor zover  van toepassing en voor zover dat mogelijk is, met de ondersteuning die wordt geboden bijvoorbeeld op grond van de wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of op grond van de Jeugdwet met als doel het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het College, die immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelmatige inzet van de middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. De inhoud van het trajectplan dat ten grondslag ligt aan het traject wordt met de belanghebbende besproken.

Nadat de gemeente, de belanghebbende en het re-integratiebedrijf met het trajectplan schriftelijk hebben ingestemd wordt het traject in uitvoering genomen.

Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten om ondersteuning te bieden bij de arbeids-inschakeling, is in artikel 10 van de wet opgenomen dat de belanghebbende ook aanspraak kan maken op deze ondersteuning door de gemeente. Het gaat daarbij om een recht om door de gemeente geholpen te worden bij de participatie en moet ertoe bijdragen dat gemeenten niet ten onrechte belanghebbenden negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van ondersteuning Het is aan het college om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de belanghebbende wordt gehonoreerd.

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Soms kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Er wordt alleen een traject ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is of erg moeizaam te verkrijgen is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorziening het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.

De inzet van een voorziening moet indien mogelijk de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.

Artikel 5 - Beperkingen

Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende "voorziening" (bijvoorbeeld studiefinanciering) vindt geen ondersteuning op basis van deze wet plaats. Indien het college een aanvraag om ondersteuning afwijst zal zij dit met redenen omkleed moeten doen.

Het College zal altijd een individuele afweging moeten maken of zij een aanspraak wil en kan honoreren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open voor belanghebbende.

Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan de gemeente om te beoordelen of er ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm deze moet krijgen, gelet op het te bereiken doel.

De aanspraak op een traject kan worden geweigerd wanneer als gevolg van het aanbieden van dit traject het vastgestelde subsidieplafond als bedoeld in artikel 15 van deze verordening wordt overschreden.

In het derde lid van artikel 5 van deze verordening is bepaald dat van de doelgroep Nuggers en Anw-ers een eigen bijdrage wordt gevraagd voor de kosten van het ingekochte traject of voor de kosten van de ingezette voorziening indien het netto inkomen van hoger is dan 115 % van het wettelijk minimumloon. Voor de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage worden in het re-integratiebesluit nadere regels gesteld.

Artikel 6 - Sluitende aanpak

Uitgangspunt is dat elke uitkeringsgerechtigde met een arbeidsverplichting in aanmerking komt voor een traject gericht op arbeidsinschakeling. De volledige ontheffing van de arbeids-verplichting is gebaseerd op artikel 8 van deze verordening. Het recht om in aanmerking te komen voor een IRO is niet in de wet opgenomen maar kan wel  in de praktijk voor individuele situaties incidenteel worden toegepast. Kenmerk van een IRO is dat de cliënt een budget ontvangt waarmee de cliënt zijn ( of haar ) eigen re-integratie kan regelen en financieren. De cliënt kiest dan zelf een re-integratiebedrijf en stelt samen met dat bedrijf een plan op om weer aan het werk te gaan.

Artikel 7 - Verplichtingen

Deelname aan participatie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het traject gekoppeld worden.

Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Als het traject van een uitkeringsgerechtigde door verwijtbaar handelen niet tot het gewenste resultaat leidt, wordt de uitkering afgestemd conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening Participatiewet ,Ioaw en Ioaz.

De belanghebbende kan voor een periode van maximaal 2 jaar worden uitgesloten van verdere trajectdeelname. Voor deelname aan een traject worden de verplichtingen schriftelijk opgelegd aan de belanghebbende, zodat deze vooraf bekend zijn.

Artikel 8 - Criteria ontheffing arbeidsverplichting

De in het eerste lid onder a opgenomen situatie vloeit voort uit artikel 9a , lid 1 van de wet waarin is opgenomen dat het college een alleenstaande ouder met een ten laste komend kind tot 5 jaar op diens verzoek een ontheffing kan verlenen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden en te behouden.  

De in lid 1 onder b genoemde situatie wordt vastgesteld op basis van een extern onafhanke-lijk deskundig advies. Onder deze omschrijving valt overigens ook psychische problematiek.

Als vastgesteld wordt dat er kansen aanwezig zijn ligt het voor de hand om deze kansen te benutten en de uitstroom te bevorderen. Wanneer tijdens deze eerste beoordeling geconcludeerd wordt dat de afstand tot de arbeidsmarkt nauwelijks meer valt te overbruggen heeft de gemeente de bevoegdheid om te volstaan met een ontheffing van de arbeids-

verplichtingen voor de resterende periode dat de oudere bijstand ontvangt.

In de wet is bepaald dat een ontheffing slechts tijdelijk wordt verleend. Het tweede lid van dit artikel sluit hierbij aan. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat het College deze periode kan verlengen nadat een herbeoordeling heeft plaatsgevonden.

Dit is aan de orde als na afloop van de ontheffingsperiode de omstandigheden ongewijzigd zijn of er nieuwe zwaarwegende factoren voor een nieuwe ontheffing aanwezig zijn.

Artikel 9 - Voorzieningen

In dit artikel wordt bepaald dat het college de belanghebbende ondersteuning in de vorm van een traject kan bieden en als onderdeel daarvan voorzieningen kan aanbieden.

Bij uitvoeringsbesluit stelt het College nadere regels voor de toepassing van de voor-zieningen die in lid 2 van artikel 9 zijn genoemd (zie ook de toelichting bij artikel 3 )

Van belang is te vermelden dat de Europese regelgeving voorwaarden stelt aan gesubsi-dieerd werk. Er is geen sprake van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG indien de subsidieregeling als een generieke subsidiemaatregel kan worden aangemerkt die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland of indien de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert. De voorzieningen gesubsidieerd werk en loonkostensubsidie die in deze verordening zijn opgenomen voldoen aan deze criteria.

Het College stelt samen met de belanghebbende vast wat de beste manier is om verdere ondersteuning te bieden. Het persoonlijk actieplan als bedoeld in lid 2 van artikel 4 van deze verordening wordt , ook wanneer van toepassing en voor zover dat mogelijk is, afgestemd met zijn gezin en/of netwerk vanuit het kader : één gezin , één plan , één regisseur.

Eén van de voorzieningen die kunnen worden ingezet is de voorziening werkoriëntatie. Dit is een voorziening waarbij met behoud van uitkering het praktisch leren en het leren van bepaalde beroepsvaardigheden en/of oriëntatie op de arbeidsmarkt centraal staan.

Het spreekt vanzelf dat werken met behoud van uitkering nooit mag dienen als een budget-vriendelijke oplossing voor het doen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten waar-voor geen of onvoldoende publieke financiering voor handen is.

Hieruit volgt dat de verplichting om mee te werken aan werken met behoud van uitkering alleen mag worden opgelegd indien de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk zijn om uit te stromen naar regulier werk. Tenslotte dient uiteraard rekening gehouden te worden met de grenzen van het arbeidsrecht.

Een uitkeringsgerechtigde die met behoud van uitkering werkzaamheden verricht in het kader van een participatieplaats, iedere 6 maanden in aanmerking voor een premie. Dit vloeit voort uit artikel 10a zesde lid van de wet. De hoogte van de premie is vastgesteld door het College en is vastgelegd in het Participatiebesluit. Deze mogelijkheid is opgenomen in artikel 9 lid 2 onder f  tweede zin.

Het derde Iid van artikel 9 van de verordening is een uitwerking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel e en van artikel 10a, vijfde lid van de wet. Wanneer een uitkerings-gerechtigde ( in dit geval de persoon die algemene bijstand ontvangt ) niet over een startkwalificatie beschikt, dient de gemeente nadat deze persoon 6 maanden werkzaamheden op een participatieplaats heeft verricht, scholing aan te bieden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing of opleiding de krachten en bekwaamheden van deze persoon te boven gaat of naar het oordeel van het College niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces

In artikel 31, vijfde lid van de wet is opgenomen dat de inkomstenvrijlating, de speciale inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders , een ( uitstroom) premie, een vergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk tot de middelen worden gerekend voor de personen die jongeren zijn dan 27 jaar. Het ligt dus voor de hand dat deze instrumenten dan ook niet worden ingezet voor jongeren. Immers deze "incentives" moeten worden gekort op de uitkering. Dit is opgenomen in artikel 9 lid 6 van deze verordening.

In artikel 44 lid 4 van de wet is bepaald dat ten aanzien van jongeren "een plan van aanpak" verplicht wordt gesteld. Bij een besluit tot toekenning van algemene bijstand wordt in een bijlage, een plan van aanpak opgenomen. Dat plan van aanpak bevat een uitwerking van de ondersteuning van de gemeente (als die wordt verleend) en de verplichtingen die de jongere heeft, gericht op de arbeidsinschakeling.

In artikel 9 lid 6 van deze verordening is een bepaling opgenomen ten aanzien van vorm en inhoud van het plan van aanpak. Het college stemt de ondersteuning af op de individuele omstandigheden van de belanghebbende Voorts is dit lid opgenomen dat het college de wijze waarop en de mate waarin de evaluatie van het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de WWB plaatsvindt bepaalt.

Artikel 10 Afweging

Over de afwegingen is in toelichting bij artikel 4 van deze verordening reeds ingegaan.

Van belang is dat in lid 4 van artikel 10 van deze verordening is bepaald dat de alleenstaande ouder pas verplicht kan worden deel te nemen aan een voorziening indien een kinder-opvangvoorziening beschikbaar is.

De leden 5 en 6 van artikel 10 vloeit uit artikel 9a van de wet ( bekend onder de naam Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders). In dit artikel is geregeld dat alleenstaande ouders om een ontheffing van de arbeidsplicht kunnen verzoeken, waarbij dan gelijktijdig een scholings- of re-integratieaanbod geldt.

Het doel van dit artikel is alleenstaande ouders keuzemogelijkheden te bieden in de combinatie van werken en zorgen. Door middel van maatwerk zullen gemeenten alleen-staande ouders hierin begeleiden. Alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor een of meer kinderen onder de vijf jaar hebben de keuze te gaan werken of te werken aan betere kwalificaties door scholing. Wanneer de alleenstaande ouder kiest voor scholing kunnen zij ontheffing krijgen van de arbeidsverplichting voor een maximale duur van vijf jaar.

De arbeidsverplichting wordt omgezet in een scholingsverplichting. Artikel 38 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (loaw) en artikel 38 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeids-ongeschikte gewezen zelfstandigen (loaz) is identiek aan artikel 9 a van de wet en geldt derhalve voor uitkeringsgerechtigden die een uitkering ontvangen op grond van de loaw/loaz.

Artikel 11. Participatievoorziening beschut werk

Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt (eerste lid).

Lid 2 en lid 3

Stap 1: voorselectie

Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit. Tijdens de voorselectie bepaalt het college welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment. In de verordening moet vastgelegd worden hoe zij deze voorselectie uitvoeren.[1] Daarom is in het tweede lid bepaald dat het college uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt selecteert voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor dit criterium is gekozen omdat personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt veelal niet uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Onder de personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is het aannemelijk dat daartoe personen behoren die uitsluitend in een beschutte omgeving kunnen werken.

Het college kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag van een persoon nodig. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie. Het college moet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet).

Stap 3: besluit gemeente

Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep "beschut werk" behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.[2]

Stap 4: dienstbetrekking "beschut werk"

Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep "beschut werk" behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet).

Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of stichting. Ook kunnen personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers werken.[3]

Lid 4

Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid). Tevens is in deze verordening vastgelegd op welke wijze de gemeente de omvang van het aanbod van beschut werk, het aantal beschikbare plekken, vaststelt. Gemeenten kunnen het werk zelf organiseren via bijvoorbeeld een aan de gemeente gelieerd bedrijf zoals een SW-bedrijf. Ook kunnen zij afspraken maken met andere reguliere werkgevers over de voorwaarden waarop zij deze mensen een dergelijke dienstbetrekking aanbieden.[4]

Lid 5 Omvang beschut werk

Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers. Daarom moet het college overleg voeren met partners om de omvang van het aanbod te kunnen bepalen.

Artikel 12. No-riskpolis

De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b Participatiewet).

De no-riskpolis is een verzekering waarbij de werkgever bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie ontvangt in aanmerking komt voor de no-riskpolis.

Voorwaarden

Voor de inzet van de no-riskpolis is vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep van deze verordening) en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van hem de werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt. Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet hebben binnen de gemeente.

Contract met verzekeraar

De gemeente moet ten behoeve van het verstrekken van een no-riskpolis een verzekering afsluiten met een verzekeraar . De gemeente treedt op als verzekeringsnemer.

De werkgever is de begunstigde (tweede lid).

Na twee jaar is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verantwoordelijk

De no-riskpolis kan maximaal voor de duur van twee jaar worden ingezet. Nadat betrokkene twee jaar zelfstandig het minimumloon heeft verdiend, dus zonder loonkostensubsidie, gaat de verantwoordelijkheid voor de no-riskpolis over naar Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen en kan artikel 29b van de Ziektewet van toepassing zijn.

Artikel 13. Ondersteuning bij leer-werktraject

Personen uit de doelgroep kunnen in aanmerking komen voor de voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten. Het college moet dan wel van oordeel zijn dat een leer-werktraject nodig is en de ondersteuning nodig moet zijn voor het volgen van dat leer-werktraject. Dit is geregeld in artikel 10 en volgt uit artikel 10f van de Participatiewet.

Artikel 10f van de Participatiewet bepaalt voorts dat het college uitsluitend ondersteuning bij een leer-werktraject kan aanbieden aan personen:

  • -

    van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of

  • -

    van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

De voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten is inzetbaar voor jongeren van zestien of zeventien jaar oud die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer/werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van achttien tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.

Bijstandsgerechtigden jonger dan 27 jaar die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen, zijn uitgesloten van ondersteuning op grond van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet. Voor de conclusie dat een jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen is vereist dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of daarvoor in aanmerking komt.[5] In het kader van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet betekent dit dat het college vanaf het moment dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of kan volgen geen ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bieden.

In artikel 10f van de Participatiewet is bepaald dat het college onder omstandigheden ondersteuning kan bieden aan personen jonger dan achttien jaar en aan personen van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald en voor wie een leer-werktraject nodig is. Er wordt vanuit gegaan dat het mogelijk is een leer-werktraject aan te bieden aan personen die voldoen aan het bepaalde in de artikelen 10 en 10f van de Participatiewet, in afwijking van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet.

Artikel 14. Persoonlijke ondersteuning

In artikel 14 wordt de voorziening persoonlijke ondersteuning nader geduid.Het gaat dan om een voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet dan ook gaan om een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.[6]

Artikel 15 en 16 Handhaving en Beëindiging

In artikel 15 zijn bepalingen opgenomen wanneer de belanghebbende niet aan de opgelegde verplichtingen voldoet. Er ligt hier een relatie met de bepalingen in de afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz. Bij deze maatregelen zal het College er zich van vergewissen dat de afstemming in verhouding is tot de gepleegde feiten.

Voor de uitkeringsgerechtigden hebben de benoemde gedragingen tevens gevolgen in het kader van de afstemming van de uitkering conform de afstemmingsverordening.

Het College is bevoegd om bij niet nakomen van de verplichtingen de kosten van de voorziening terug te vorderen. In artikel 16 wordt aangegeven in welke situaties het College het traject kan beëindigen.

Artikel 17 Budget- en subsidieplafonds

Het College kan, om financiële risico's te beheersen, een verdeling maken van de middelen ten behoeve van de verschillende trajecten/voorzieningen. Dit kan in de in artikel 3 genoemde nota gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan het College een subsidie- en budgetplafonds instellen voor de uitvoering van re-integratie-trajecten of voor de verstrekking van loonkostensubsidies.

De wet  stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. Het College dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn.

Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan voor de toepassing van trajecten of voor de verstrekking van een loonkostensubsidie een plafond worden ingebouwd.

Artikel 18 – Uitvoering Wet Inschakeling werkzoekeneden.

Omdat de WIW- regelgeving per 1 januari 2004 is vervallen is het noodzakelijk de huidige afspraken met WIW-ers , inleners te herzien. Dit is geregeld in artikel 19 van de verordening. Het College stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels vast voor wat betreft de hoogte, duur en voorwaarden van de subsidievaststelling.

Artikel 19 - Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 20 - Nadere regels

Voor de juiste uitvoering van de verordening is het College bevoegd nadere uitvoerings-regels vast te stellen. Dit artikel geeft het College de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

Artikel 21 - Uitvoering

Evenals de uitvoering van de wet ligt de uitvoering van deze verordening bij het College.

Artikel 22 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt op 1 januari 2015 in werking getreden.

Artikel 23 - Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

[1] Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 113, blz. 3.

[2] Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 113.

[3] Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 66.

[4] Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 115-116.

[5] Kamerstukken II 2010/11, 32 815, nr. 3, blz. 49.

[6] Kamerstukken II 2013-2014, 33 161, nr. 107, blz. 115.