Beleidsregels terug- en invordering socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013

Geldend van 29-10-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013

Burgemeester en wethouders van de gemeente Stadskanaal;

Overwegende dat het wenselijk is beleidsregels op te stellen met betrekking tot het terug- en invorderen van uitkeringen die zijn verstrekt in het kader van de socialezekerheidswetten, gelet op de artikelen 58 en 61 van de Wet werk en bijstand [ De Wet werk en bijstand is per 1 januari 2015 vervangen door de Participatiewet; voor Wet werk en bijstand dient Participatiewet gelezen te worden ];

besluiten:

vast te stellen de volgende "Beleidsregels terug- en invordering socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013".

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

  • 1.

    Het college acht zich verplicht tot het bijdragen aan draagvlak in de samenleving voor een collectief stelsel van sociale zekerheid en de aanpak van fraude. In dit kader:

    • a.

      herziet het college het recht op uitkering dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

    • b.

      maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze hem op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt; en

    • c.

      verhoogt het college de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.

  • 2.

    Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig deze beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen doelen.

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, vordert het college een door hem na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden. Onder een signaal wordt verstaan: relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat teveel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over het in aanmerking te nemen vermogen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, ziet het college af van het verhogen indien sprake is van een vordering die isontstaan buiten toedoen van belanghebbende, hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft en hij een opgelegde betalingsverplichting nakomt.

  • 4.

    Het derde lid is niet van toepassing indien het college terugvordert met toepassing van artikel 58, tweedelid, aanhef en onder f van de Participatiewet.

Hoofdstuk 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

Artikel 4. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 5. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1.

    In afwijking van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2.

    In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a of b, slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c, wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

Artikel 6. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting bij fraudevorderingen ontstaan voor 1 januari 2013

  • 1.

    Het college ziet bij fraudevorderingen die ontstaan zijn voor 1 januari 2013 af van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende 15 jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende 15 jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2.

    In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a of b, slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c, wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

Artikel 7. Uitzonderingen

  • 1.

    Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden;

    • c.

      zijn ontstaan of niet zijn afgelost als gevolg van enig verwijtbaar gedrag van de schuldenaar niet zijnde fraudevorderingen.

  • 2.

    Ten aanzien van vorderingen die zijn ontstaan of niet zijn afgelost als gevolg van enig verwijtbaar gedrag van de schuldenaar niet zijnde fraudevorderingen, zijn de leden 3 en 4 en is artikel 6 van toepassing.

  • 3.

    Artikel 6 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 4.

    Het op basis van de artikelen 5 en 6 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

Artikel 8. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef, onder b, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering lager is dan een bedrag van € 50,00 op nettobasis per intrekkingsbesluit of herzieningsbesluit.

  • 2.

    Het college kan uit doelmatigheidsoverwegingen van terugvordering of van verdere terugvordering afzien indien het restant van de vordering(en) per debiteur lager is dan € 50,00.

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

Artikel 9. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen;

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang; en

    • d.

      de schuldregeling tot stand komt door een persoon of organisatie die: lid is van

      • -

        de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet;

      • -

        aangesloten is bij Branchevereniging Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering is ontstaan op of na 1 januari 2013 en:

    • b.

      de terugvordering van uitkering is ontstaan voor 1 januari 2013 en:

      • 1.

        het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht door de belanghebbende, als bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet;

      • 2.

        de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b van de Participatiewet ;

      • 3.

        de vordering verwijtbaar is ontstaan dan wel verwijtbaar niet (volledig) afgelost; en de terugvorderingsbeschikking korter dan vijf jaar voor de ontvangst van het verzoek om kwijtschelding is verzonden;

    • c.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden, dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Hoofdstuk 3 Invordering

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 10. Algemeen

  • 1.

    Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2.

    Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

Artikel 11. Uitstel van betaling

  • 1.

    Het college verleent uitstel van betaling indien hem ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2.

    Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit, verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3.

    Indien de vermogenspositie van belanghebbende daartoe aanleiding geeft, kan het college besluiten geen uitstel te verlenen of besluiten uitstel te verlenen voor slechts een gedeelte van de vordering.

  • 4.

    Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing of de aflossingsverplichting niet nakomt.

Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

  • 1.

    Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ, bedraagt bij niet-verwijtbare vorderingen de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid, en volgende van de IOAW en IOAZ, per maand, inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2.

    Indien de terugvordering ziet op een verwijtbare vordering of fraudevordering wordt het in het eerste lid genoemde percentage niet verhoogd.

  • 3.

    Bij een vordering als bedoeld in het tweede lid wordt, indien het gemiddelde inkomen van de belanghebbende gedurende drie aaneengesloten jaren van feitelijke invordering de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet te boven is gegaan, het aflossingsbedrag na die drie jaar lager vastgesteld.

  • 4.

    In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid, kan met een redelijk betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd worden. De vordering dient binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel te worden afgelost en de voorgestelde aflossing dient ten minste € 50,00 per maand te bedragen.

  • 5.

    In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 13. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, uitkering krachtens de IOAW en de IOAZ

  • 1.

    Indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ, wordt de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid, en volgende van de IOAW en IOAZ, per maand, inclusief vakantietoeslag, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld, dan wel IOAW- of IOAZ -grondslag, inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2.

    Indien de terugvordering ziet op een verwijtbare of fraudevordering worden de in het eerst lid genoemde percentages van 5 en 35 vastgesteld op 5 en 50.

  • 3.

    De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de laatste bijstandsperiode of de periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 4.

    Met een redelijk betalingsvoorstel van de debiteur kan worden ingestemd. De vordering dient binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel te worden afgelost en de voorgestelde aflossing dient ten minste € 50,00 per maand te bedragen.

Artikel 14. Wettelijke rente bij uitstel

Voor de periode dat uitstel is verleend, kan worden afgezien van het in rekening brengen van wettelijke rente.

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 15. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1.

    Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2.

    Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid aanwezig is, stelt het college telkens binnen 36 tot 39 maanden na het verzenden van het (wijzigings)besluit een draagkrachtonderzoek in, tenzij de vordering binnen vijf jaar afgelost kan zijn.

  • 3.

    Indien de afloscapaciteit op nihil is gesteld of als er geen inningsmogelijkheden zijn, stelt het college telkens binnen 12 tot 15 maanden na het verzenden van het (wijzigings)besluit een draagkrachtonderzoek in.

  • 4.

    Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 5.

    In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 16. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 17. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Artikel 18. Rente en kosten

  • 1.

    Indien wordt overgegaan tot het uitvaardigen van een dwangbevel, wordt de vordering verhoogd met de kosten van de aanmaning en de wettelijke rente, voor zover de wettelijke rente het bedrag genoemd in artikel 4:98, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht te boven gaat.

  • 2.

    Indien het college het terugvorderingsbesluit ten uitvoer legt door middel van een executoriaal beslag, wordt de vordering verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten en wettelijke rente, voor zover de wettelijke rente het bedrag genoemd in artikel 4:98, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht te boven gaat.

  • 3.

    Het college kan besluiten de vordering niet verder te verhogen met de wettelijke rente vanaf het moment van de tenuitvoerlegging als bedoeld in het tweede lid.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 19. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als "Beleidsregels terug- en invordering socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013".

Artikel 20. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden een dag na bekendmaking in werking.

Artikel 21. Intrekking

Het college trekt de "Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften terugvordering WWB in.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 29 oktober 2013.
Burgemeester en wethouders
de heer G.J. van der Zanden mevrouw B.A.H. Galama
secretaris burgemeester