Regeling vervallen per 02-02-2024

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Stadskanaal 2017

Geldend van 09-06-2021 t/m 30-06-2021

Intitulé

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Stadskanaal 2017

Burgemeester en wethouders van de gemeente Stadskanaal;

gelet op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Stadskanaal 2015;

besluiten:

vast te stellen de navolgende "Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Stadskanaal 2017".

HOOFDSTUK 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • 1.

    Autoaanpassing:

  • aanbrengen van extra faciliteiten ten opzichte van de referentieauto.

  • 2.

    Besluit maatschappelijke ondersteuning:

  • Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3.

    Budgethouder:

  • de persoon die de taken behorende bij een Persoonsgebonden Budget uitvoert.

  • 4.

    Eigen bijdrage:

  • het bedrag dat een gerechtigde op een individuele voorziening moet betalen.

  • 5.

    Eigen kracht:

  • dat wat binnen het vermogen van de betrokkene ligt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie of tot een oplossing voor zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang te komen.

  • 6.

    Gebruikelijke hulp:

  • hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de partner, ouder(s), inwonend(e) kind(eren) of andere huisgenoten/-noot.

  • 7.

    Kale huur:

  • de bruto huurprijs minus servicekosten en kosten nutsvoorzieningen.

  • 8.

    Kostprijs:

  • De prijs waarvoor de gemeente de voorziening heeft ingekocht bij de aanbieder of leverancier met daarin begrepen onderhoudskosten.

  • 9.

    Maatwerkvoorziening:

  • op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • a.

      ten behoeve van zelfredzaamheid; daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

    • b.

      ten behoeve van participatie; daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

    • c.

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

  • 10.

    Mandataris:

  • degene aan wie een mandaat is verleend.

  • 11.

    Mantelzorg:

  • hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • 12.

    Ondersteuning Zelfredzaamheid (OZ):

  • ondersteuning bij de regie op zelfredzaamheid en/of de participatie in de leefsituatie.

  • 13.

    Ondersteuning Huishouden (OH):

  • ondersteuning bij het huishouden met uitvoerende activiteiten in de leefsituatie.

  • 14.

    Participatie:

  • het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.

  • 15.

    Persoonsgebonden Budget (PGB):

  • een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura;

  • 16.

    PGB-OH:

  • een geldbedrag waarmee een cliënt ondersteuning bij het huishouden met uitvoerende activiteiten in de leefsituatie kan inkopen.

  • 17.

    PGB-OZ:

  • een geldbedrag waarmee een cliënt ondersteuning bij de regie op zelfredzaamheid en/of de participatie in de leefsituatie kan inkopen waarbij niet aan alle door de gemeente gestelde kwaliteitseisen behoeft te worden voldaan.

  • 18.

    PGB-OZ plus:

  • een geldbedrag waarmee een cliënt ondersteuning bij de regie op zelfredzaamheid en/of de participatie in de leefsituatie kan inkopen waarbij wordt voldaan aan de door de gemeente gestelde kwaliteitseisen;

  • 19.

    Vertegenwoordiger:

  • persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen.

  • 20.

    Woningaanpassing:

  • bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte.

  • 21.

    Zelfredzaamheid:

  • in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

HOOFDSTUK 2 Bijzondere regels over het PGB

Artikel 2 Regels rond de verstrekking

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een PGB vindt plaats op verzoek van de cliënt of diens wettelijke vertegenwoordiger.

  • 2.

    Het college kan een PGB weigeren indien de cliënt de aan het PGB verbonden taken en verantwoordelijkheden op verantwoorde wijze niet kan uitvoeren en op zich kan nemen.

  • 3.

    Aanvragers kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder of voorziening duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

  • 4.

    Vertegenwoordigers, tussenpersonen en belangenbehartigers worden niet uit het PGB betaald.

  • 5.

    De budgethouder, niet zijnde de cliënt, is niet een zorgverlener die betaald wordt vanuit het PGB.

  • 6.

    Indien een PGB op basis van een uurtarief wordt vastgesteld, vindt uitkering uitsluitend plaats op basis van werkelijk geleverde uren.

  • 7.

    Voor algemene voorzieningen wordt geen PGB verstrekt.

  • 8.

    Er wordt geen bedrag voor diensten aan de cliënt uitgekeerd, waaruit de budgethouder zelf betalingen kan doen; er wordt hem een bedrag ter besteding beschikbaar gesteld. Namens het college worden door de Sociale Verzekeringsbank betalingen verricht.

  • 9.

    Kortdurende ondersteuning bij de regie op zelfredzaamheid en/of de participatie in de leefsituatie wordt uitsluitend verstrekt in natura.

  • 10.

    De collectieve vraagafhankelijke vervoersvoorziening wordt uitsluitend verstrekt in natura.

Artikel 3 Hoogte PGB

  • 1.

    Het tarief voor een PGB:

    • a.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede ondersteuning in te kopen;

    • b.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening zoals kan worden ingekocht in de markt.

  • 2.

    De kostprijs van diensten kan worden bepaald:

    • a.

      op basis van het geldende minimumloon;

    • b.

      door een aanbesteding;

    • c.

      na een consultatie in de markt, of

    • d.

      in overleg met de aanbieder.

  • 3.

    De kostprijs voor een woon-, rolstoel- en vervoersvoorziening wordt vastgesteld op basis van:

    • a.

      een Programma van Eisen;

    • b.

      de kostprijs van de goedkoopst compenserende voorziening;

    • c.

      de kosten van keuring, reparatie, onderhoud en verzekering voor een periode van zeven jaar;

    • d.

      een economische levensduur van zeven jaar.

  • 4.

    Als de aan te schaffen voorziening een tweedehands voorziening betreft, wordt het PGB op de werkelijke kosten gebaseerd met een maximum van de kostprijs van de geïndiceerde voorziening.

  • 5.

    Het tarief, zoals vermeld in het eerste en tweede lid, is een all-in tarief. Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekering(en) en reiskosten zijn opgenomen in dit tarief.

Artikel 4 PGB en het sociaal netwerk

  • 1.

    Het verstrekken van een PGB voor de inzet van een persoon uit het sociale netwerk is alleen mogelijk als:

    • a.

      de cliënt motiveert welk gedeelte van de informele hulp zou moeten worden uitbetaald en waarom;

    • b.

      de persoon die de hulp verricht, ten minste 18 jaar oud is;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, die tot de maatwerkvoorziening behoren en verstrekt worden door een persoon uit het sociale netwerk, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Artikel 5 Verantwoording budgethouder

  • 1.

    De budgethouder van een PGB overlegt in ieder geval desgevraagd alle documenten die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van een verantwoordingsonderzoek.

  • 2.

    De budgethouder verantwoordt desgevraagd de besteding van het PGB. In de beschikking wordt vermeld wat de budgethouder, voor zover van toepassing, aan het college verstrekt, zoals:

    • a.

      de factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een opdrachtbevestiging;

    • c.

      overige bescheiden die het college voor de verantwoording noodzakelijk acht.

  • 3.

    Het college kan nagaan of het verstrekte PGB besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is en de ingekochte maatwerkvoorziening voldoet aan de kwaliteitseisen.

  • 4.

    Als een woningaanpassing wordt verstrekt, is altijd een gereedmelding noodzakelijk. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling.

HOOFDSTUK 3 Eigen bijdrage

Artikel 6 Eigen bijdrage

  • 1.

    Er wordt, tenzij anders is aangegeven, een eigen bijdrage gevraagd bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van maatschappelijke ondersteuning is overeenkomstig het bepaalde in het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 3.

    Het Centraal Administratie Kantoor bepaalt de hoogte van de eigen bijdrage en regelt de inning ervan.

HOOFDSTUK 4 Woonvoorzieningen

Artikel 7 PGB voor verhuis- en inrichtingskosten

  • 1.

    De hoogte van het PGB voor verhuis- en herinrichtingskosten is gebaseerd op de daadwerkelijk te maken kosten, met een maximum van € 1.891,00 wanneer de cliënt op verzoek van het college verhuist naar een geschikte of geschikt te maken woning;

  • 2.

    De hoogte van het PGB voor verhuis- en herinrichtingskosten is gebaseerd op de daadwerkelijk te maken kosten, met een maximum van € 4.307,00 wanneer het een persoon betreft die op verzoek van het college ten behoeve van een belanghebbende met beperkingen, zijn woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft vrijgemaakt.

  • 3.

    Er wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

Artikel 8 Bedrag PGB voor woonvoorziening

  • 1.

    Het PGB voor een woonvoorziening is gelijk aan het bedrag van de door het college geaccepteerde offerte en overstijgt de werkelijk gemaakte kosten niet.

  • 2.

    Het PGB voor het bezoekbaar maken van een woonruimte is gebaseerd op de werkelijke kosten met een maximum van € 2.000,00. Hiervoor wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 3.

    Het bedrag voor tijdelijke huisvesting in geval van dubbele woonlasten wordt bepaald door de werkelijk gemaakte kosten per maand met een maximum van € 500,00 per maand voor het betrekken van zelfstandige en € 300,00 per maand voor het betrekken van niet-zelfstandige woonruimte gedurende een periode van maximaal zes maanden. Hierover wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 4.

    Het bedrag voor derving van huurinkomsten bij huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte is gebaseerd op de kale huur van de woonruimte over een periode van maximaal zes maanden.

  • 5.

    Bij verkoop van de woning waarin een voorziening is aangebracht binnen een periode van tien jaar hieraan voorafgaand, dient de kostprijs minus de eigen bijdrage te worden terugbetaald volgens het afschrijvingsschema:

    • a.

      eerste en tweede jaar : 100% van het bedrag;

    • b.

      derde en vierde jaar : 80% van het bedrag;

    • c.

      vijfde en zesde jaar : 60% van het bedrag;

    • d.

      zevende en achtste jaar : 40% van het bedrag;

    • e.

      negende en tiende jaar : 20% van het bedrag.

HOOFDSTUK 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 9 Collectief vervoer

  • 1.

    Voor het recht op het gebruik van een pas voor het collectief vraagafhankelijk vervoer (RegioTaxiPlus) wordt de pashouder geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 2.

    Bij gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer (RegioTaxiPlus) voor pashouders kan per rit maximaal 22 kilometer of naar een specifieke puntbestemming worden gereisd tegen het RegioTaxiPlus pashouderstarief.

  • 3.

    Pashouders ontvangen een korting op de bijdrage in de kosten zodanig dat:

    • a.

      een opstaptarief van € 2,21 per rit bedraagt;

    • b.

      bij vervoer tot en met 22 kilometer of naar een specifieke puntbestemming de bijdrage in de kosten € 0,33 per kilometer bedraagt.

  • 4.

    Per kalenderjaar kan maximaal 2.000 kilometer worden gereisd tegen het gereduceerd tarief.

  • 5.

    Bij verplaatsingen boven 22 kilometer per rit ontvangt de pashouder geen korting op de bijdrage en betaalt de pashouder het door vervoerder in rekening gebrachte (commerciële) kilometertarief en voor eventuele meereizende.

  • 6.

    Wanneer de pashouder is aangewezen op noodzakelijke begeleiding tijdens de reis, dan mag de begeleider gratis meereizen. (Klein)kinderen tot twaalf jaar van de pashouder mogen gratis meereizen, en huisgenoten van pashouders kunnen meereizen tegen hetzelfde tarief als de pashouder. Meereizenden moeten op dezelfde plaats in- en uitstappen als de pashouder.

Artikel 10 PGB voor gebruik (rolstoel)taxi of eigen auto

  • 1.

    Wanneer het collectief vervoer, zoals genoemd in artikel 9 niet als passende maatwerkvoorziening wordt beoordeeld, dan kan een PGB worden verstrekt voor individueel vervoer. Het PGB dat per jaar wordt verstrekt voor de kosten van het gebruik van een vervoersvoorziening, bedraagt:

    • a.

      voor gebruik van een (eigen) auto maximaal € 399,00, gebaseerd op het belastingvrije onkostentarief van € 0,19 per kilometer en een actieradius van 2.100 km;

    • b.

      de werkelijke kosten voor gebruik van een taxi voor maximaal 2.000 kilometer. Voor het starttarief geldt een maximum van € 0,76 per keer. Voor het tijdtarief geldt een maximum van € 0,36 per minuut. Voor het kilometertarief geldt een maximum van € 1,85 per kilometer;

    • c.

      de werkelijke kosten van een rolstoeltaxi voor maximaal 2.000 kilometer. Voor het starttarief geldt een maximum van € 3,83 per keer. Voor het tijdtarief geldt een maximum van € 0,41 per minuut. Voor het kilometertarief geldt een maximum van € 2,42 per kilometer.

  • 2.

    Er wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

Artikel 11 Vaststelling PGB overige vervoersvoorzieningen en rolstoelen

  • 1.

    Het PGB voor een rolstoel- en/of vervoersvoorziening kan worden aangewend voor de aankoop of huur van een vervoersvoorziening.

  • 2.

    Een PGB voor aanpassing van de eigen auto, die niet ouder is dan drie jaar, is gebaseerd op de werkelijke kosten. Voor een aanpassing van de eigen auto geldt een afschrijvingstermijn van vijf jaar.

  • 3.

    Een PGB voor aanschaf, onderhoud, reparatie en verzekering van een sportvoorziening is gebaseerd op de werkelijke kosten en bedraagt maximaal € 2.627,00. Een PGB wordt eenmaal per drie jaar verstrekt.

  • 4.

    Voor een PGB voor een sportvoorziening wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

Artikel 12 Beëindigen van niet-gebruik

  • 1.

    Een individuele vervoersvoorziening, aangeschaft met een PGB, dient binnen de vastgestelde periode van gebruiksduur aan de gemeente te worden overgedragen dan wel de restwaarde ervan vergoed, zodra:

    • a.

      vaststaat dat de cliënt de voorziening niet meer gebruikt;

    • b.

      de cliënt is overleden, de verplichting rust dan op de erfgenamen;

    • c.

      de cliënt is verhuisd, tenzij de nieuwe woongemeente de verstrekking overneemt;

    • d.

      de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande. Dit geldt niet voor verzekerden als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, van de Wet langdurige zorg.

  • 2.

    Indien vanwege medische redenen binnen de vastgestelde periode van gebruiksduur opnieuw eenzelfde soort vervoersvoorziening wordt aangevraagd in de vorm van een PGB, dan vindt eventuele verstrekking plaats onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte voorziening.

  • 3.

    De restwaarde van de individuele vervoersvoorziening wordt als volgt bepaald:

    • a.

      in het eerste jaar 85% van het PGB-bedrag;

    • b.

      in het tweede jaar 70% van het PGB-bedrag;

    • c.

      in het derde jaar 55% van het PGB-bedrag;

    • d.

      in het vierde jaar 40% van het PGB-bedrag;

    • e.

      in het vijfde jaar 25% van het PGB-bedrag;

    • f.

      in het zesde jaar 10% van het PGB-bedrag.

  • 4.

    Een cliënt ontvangt na het spontaan en vrijwillig inleveren van een toegekende individuele vervoersvoorziening wegens sporadisch gebruik éénmalig een forfaitair bedrag inleverpremie van € 75,00. Aanspraak op de inleverpremie geldt bij een Wmo-indicatie met een geldigheid van ten minste zes maanden na de datum van inlevering en geldt niet bij beëindiging van het gebruik van de vervoersvoorziening op grond van de leden 1 en 2 van dit artikel. Van de inleverpremie wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

HOOFDSTUK 6 Ondersteuning zelfredzaamheid en/of participatie

Artikel 13 Verstrekking Ondersteuning Huishouden en Ondersteuning Zelfredzaamheid

  • 1.

    Indien eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg of vrijwilligershulp en een algemene voorziening geen of onvoldoende oplossing bieden voor het op orde houden van het huishouden, kan de gemeente de maatwerkvoorziening Ondersteuning Huishouden (OH), Ondersteuning Zelfredzaamheid (OZ) of een combinatie van beiden (OZ/OH) verstrekken.

  • 2.

    OH kan betrekking hebben op:

    • a.

      huishoudelijke werkzaamheden die zorg dragen voor een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en hal/trap;

    • b.

      boodschappen doen;

    • c.

      maaltijden verzorgen;

    • d.

      verzorging kleding/linnengoed.

  • 3.

    OZ kan betrekking hebben op:

    • a.

      verzorging van kinderen;

    • b.

      dagelijkse organisatie van het huishouden;

    • c.

      psychosociale begeleiding;

    • d.

      advies, instructie, voorlichting gericht op het huishouden.

  • 4.

    OH kan in combinatie met OZ worden verstrekt.

  • 5.

    De normtijd voor huishoudelijke werkzaamheden zoals bedoeld in het tweede lid, onder a van dit artikel bedraagt gemiddeld 2 uur per week[1].

  • 6.

    De specificatie, frequentie en afwijkingen van de standaardnormen van de huishoudelijke werkzaamheden zoals bedoeld in het tweede lid, onder a van dit artikel zijn vastgelegd in bijlage 1 van dit besluit.

  • 7.

    De specificatie, frequentie en normtijden van de activiteiten zoals bedoeld in het tweede lid, b t/m d en het derde lid van dit artikel zijn vastgelegd in bijlage 2 van dit besluit.

Artikel 14 Vaststelling PGB OH, OZ of een combinatie (OZ/OH)

  • 1.

    Het bruto totaalbedrag PGB wordt bepaald op basis van geïndiceerde activiteiten.

  • 2.

    Het bruto bedrag PGB voor ondersteuning voor OH, OZ of een combinatie (OZ/OH) door een niet opgeleide hulpverlener, al dan niet behorende tot het sociale netwerk van de cliënt, wordt vastgesteld op 125% van het minimumloon, inclusief vakantiegeld.

  • 3.

    Het bruto bedrag PGB voor OH, OZ of een combinatie (OZ/OH) door een opgeleide hulpverlener, werkzaam voor een (thuiszorg)instelling wordt vastgesteld gelijk het laagste zorg in natura-tarief.

  • 4.

    Het bruto bedrag PGB voor OZ al dan niet in combinatie met OH door een opgeleide hulpverlener, niet werkzaam voor een (thuiszorg)instelling wordt vastgesteld op 150% van het minimumloon, inclusief vakantiegeld.

HOOFDSTUK 7 Begeleiding, kortdurend verblijf, opvang en beschermd wonen

Artikel 15 Begeleiding Groep (BGG)

  • 1.

    Begeleiding Groep kan worden verstrekt als:

    • a.

      de aanvrager als gevolg van een beperking onvoldoende zelfredzaam is om een dagbesteding voor zichzelf of met behulp van zijn netwerk te organiseren;

    • b.

      er sprake is van een dermate complexe beperking, dat gedurende de dagbesteding directe nabijheid van zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig is.

  • 2.

    Er wordt onderscheid gemaakt tussen Begeleiding Groep Basis en Speciaal.

  • 3.

    De voorziening wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal vier aaneengesloten uren. Het maximum is negen dagdelen, dat gelijk is aan een gebruikelijke 36-urige werkweek.

  • 4.

    Voor Begeleiding Groep is, indien nodig, vervoer mogelijk.

Artikel 16 Begeleiding Individueel (BGI)

  • 1.

    Individuele begeleiding kan worden verstrekt als:

    • a.

      er bij de aanvrager sprake is van een ondersteuningsvraag en

    • b.

      er bij het functioneren sprake is van risico voor hemzelf of diens omgeving en

    • c.

      toezicht nodig is.

  • 2.

    Er wordt onderscheid gemaakt tussen BGI Basis en Speciaal.

Artikel 17 Kortdurend verblijf (KVB)

  • 1.

    Een inwoner kan gedurende maximaal drie etmalen per week in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als deze:

    • a.

      is aangewezen op ondersteuning met permanent toezicht en

    • b.

      de mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijk, redelijkerwijs van hem te verwachten toezicht overbelast dreigt te worden.

Artikel 18 Opvang en beschermd wonen

  • 1.

    Opvang en beschermd wonen kan worden verstrekt als:

    • a.

      cliënt zich niet kan handhaven in de samenleving als gevolg van psychische of psychosociale problemen;

    • b.

      cliënt de thuissituatie, al dan niet in verband met risico's voor veiligheid, heeft verlaten;

    • c.

      cliënt niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor opvang en beschermd wonen kunnen opheffen;

    • d.

      voor zover cliënt deze problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen;

    • e.

      de voorziening een passende bijdrage levert in de behoefte aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    In geval van mandatering wordt deze voorziening verstrekt overeenkomstig de Verordening maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal 2015, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de regels omtrent het PGB in relatie tot beschermd wonen, de regels voor bijdrage in de kosten van beschermd wonen en de beleidsregels van de mandataris.

Artikel 19 Vaststelling PGB BGI

  • 1.

    Het bruto totaalbedrag PGB voor BGI wordt bepaald op basis van ondersteuning bij de geïndiceerde activiteiten en uren.

  • 2.

    Het bruto bedrag PGB voor BGI door een opgeleide hulpverlener, werkzaam voor een (thuiszorg)instelling wordt vastgesteld gelijk het laagste zorg in natura-tarief.

  • 3.

    Het bruto bedrag PGB voor BGI door een opgeleide hulpverlener, niet werkzaam voor een instelling, wordt vastgesteld op 150% van het minimumloon, inclusief vakantiegeld.

Artikel 20 Vaststelling PGB begeleiding groep

  • 1.

    Het bruto totaalbedrag PGB voor begeleiding groep wordt bepaald op basis van ondersteuning bij de geïndiceerde activiteiten en het aantal dagdelen.

  • 2.

    Het bruto bedrag PGB voor begeleiding groep door een instelling, wordt vastgesteld gelijk het laagste zorg in natura-tarief.

  • 3.

    Een PGB voor begeleiding groep wordt niet verstrekt voor het inhuren van begeleiding door personen behorende tot het sociale netwerk van de cliënt.

Artikel 21 Vaststelling PGB Kortdurend Verblijf

  • 1.

    Het bruto totaalbedrag PGB voor kortdurend verblijf betreft een all-in tarief per etmaal.

  • 2.

    Een PGB voor kortdurend verblijf wordt voor maximaal drie etmalen aaneengesloten verstrekt.

  • 3.

    Het bruto bedrag PGB voor kortdurend verblijf, wordt vastgesteld gelijk het laagste zorg in natura-tarief.

HOOFDSTUK 8 Kwaliteit, advisering en verstrekking

Artikel 22 Waardering mantelzorgers

  • 1.

    De jaarlijkse blijk van waardering van mantelzorgers in de gemeente bestaat uit:

    • a.

      de viering van de dag van de mantelzorger;

    • b.

      een in overleg met de mantelzorgers en hun organisaties vorm te geven informatie- en ondersteuningsbijeenkomst.

  • 2.

    Mantelzorgers kunnen aangeven voor de jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking te willen komen.

Artikel 23 Toezicht

  • 1.

    De door het college aangewezen toezichthoudend ambtenaar betrekt bij de uitvoering van zijn taak in elk geval:

    • a.

      de geldende wet- en regelgeving;

    • b.

      de daarvan afgeleide veldnormen van de koepelorganisaties en beroepsverenigingen;

    • c.

      de binnen de sector gehanteerde richtlijnen en kwaliteitssystemen.

Artikel 24 Verplicht advies

Het bedrag waarboven in ieder geval advies van een daartoe aangewezen adviesinstantie moet worden gevraagd, bedraagt € 10.000,00.

Artikel 25 Second opinion

  • 1.

    Wanneer de belanghebbende het niet eens is met de door de gemeente aangewezen voorziening, wordt de cliënt in de gelegenheid gesteld om een second opinion bij een niet bij de aanvraag betrokken deskundige aan te vragen, voordat er een definitief besluit wordt genomen. De second opinion zal worden opgevraagd bij een onafhankelijk indicatieorgaan dat niet eerder bij deze aanvraag betrokken is geweest.

  • 2.

    Voor de aanvraag van een second opinion wordt een bedrag van € 90,00 bij de belanghebbende in rekening gebracht. Wanneer de voorziening alsnog conform de vraag van de belanghebbende wordt toegekend, wordt dit bedrag terugbetaald.

  • 3.

    Wanneer de second opinion afwijkt van de eerder aangewezen voorziening, zal het tweede advies bindend zijn.

HOOFDSTUK 9 Slotbepalingen

Artikel 26 Bedragen "Tarieven Wmo 2017"

De beslissingsbevoegdheid van deze Nadere regels is een taak van het college. Voor de ontbrekende van toepassing zijnde bedragen wordt verwezen naar de bijlage(n) van dit besluit: "Tarieven Wmo 2017".

Artikel 27 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van dit besluit indien toepassing van dit besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 28 Inwerkingtreding en overgangsrecht

Artikel 29 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als "Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Stadskanaal 2017".

Aldus vastgesteld in de vergadering van 17 januari 2017.

Burgemeester en wethouders

de heer G.J. van der Zanden mevrouw B.A.H. Galama

secretaris burgemeester

BIJLAGE 1: Standaardnorm frequentie huishoudelijke werkzaamheden en afwijkingen normtijd 2

Ruimte/vertrek

Basisactiviteit

Standaard frequentie/ expertnorm

Incidentele activiteit

Standaard frequentie/ expertnorm

Woonkamer

Stof afnemen hoog

1 x per 2 weken

Gordijnen wassen

1 x per jaar

Stof afnemen midden

1 x per week

Reinigen lamellen/luxaflex

2 x per jaar

Stof afnemen laag

1 x per week

Ramen binnenzijde

4 x per jaar

Opruimen

1 x per week

Deuren/deurposten nat afnemen

1 x per 8 weken

Stofzuigen

1 x per week

Meubels afnemen (droog/nat)

1 x per 8 weken

Dweilen

1 x per week

Radiatoren afnemen

2 x per jaar

Slaapkamer

Stof afnemen hoog

1 x per 2 weken

Gordijnen wassen

1 x per jaar

Stof afnemen midden

1 x per week

Reinigen lamellen/luxaflex

2 x per jaar

Stof afnemen laag

1 x per week

Ramen binnenzijde

4 x per jaar

Opruimen

1 x per week

Deuren/deurposten nat afnemen

2 x per jaar

Stofzuigen

1 x per week

Radiatoren afnemen

2 x per jaar

Dweilen

1 x per week

 

Bedden verschonen

1 x per 2 weken

Keuken

Stofzuigen

1 x per week

Gordijnen wassen

1 x per jaar

Dweilen

1 x per week

Reinigen lamellen/ luxaflex

3 x per jaar

Keukenblok (buitenzijde) inclusief tegelwand, kookplaat, spoelbak, koelkast, eventuele tafel

1 x per week

Deuren/deurposten nat afnemen

1 x per 8 weken

Keukenapparatuur (buitenzijde)

1 x per week

Radiatoren afnemen

3 x per jaar

Afval opruimen

1 x per week

Keukenkastjes (binnenzijde)

2 x per jaar

 

Koelkast (binnenzijde)

3 x per jaar

Oven/magnetron (binnenzijde)

4 x per jaar

Vriezer los reinigen binnenzijde

1 x per jaar

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) vaatwasserbestendig

2 x per jaar

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) niet vaatwasserbestendig

2 x per jaar

Bovenkant keukenkastjes

1 x per 6 weken

Tegelwand (los van keukenblok)

2 x per jaar

Sanitair

Badkamer schoonmaken

1 x per week

Radiatoren afnemen

2 x per jaar

Toilet schoonmaken

1 x per week

Tegelwand badkamer afnemen

4 x per jaar

 

Gordijnen wassen

1 x per jaar

Ramen binnenzijde

4 x per jaar

Reinigen lamellen/ luxaflex

3 x per jaar

Hal

Stof afnemen hoog

1 x per week

Trap stofzuigen

1 x per 4 weken

Stof afnemen midden

1 x per week

Radiator afnemen

2 x per jaar

Stof afnemen laag

1 x per week

Deuren/deurposten nat afnemen

2 x per jaar

Stofzuigen

1 x per week

 

Dweilen

1 x per 2 weken

Afwijkingen normtijd 3

Extra slaapkamer 4

+ 15 minuten per week per slaapkamer

Allergie voor huisstofmijt/COPD 5

+ 40 minuten per week

Bed verschonen: problematiek die leidt tot vervuiling bed zoals incontinentie

+ 10 minuten per keer

Pg-problematiek of communicatieproblemen

+ 30 minuten per week

BIJLAGE 2: Benodigde tijd en frequentie overige activiteiten Ondersteuning Huishouden (OH) en Ondersteuning Zelfredzaamheid (OZ), inclusief meer/minder werk 6

Activiteiten OH

Activiteit

Omschrijving

frequentie

Normtijd

Factoren meer/minder hulp

Boodschappen doen

- Boodschappenlijst samenstellen - Boodschappen inkopen en opslaan

1 x per week

60 minuten per week

- Gezinssysteem > 4 personen of kinderen < 12 jaar: + 60 minuten - Grote afstand tot winkels: + 30 minuten

Maaltijden verzorgen

- Broodmaaltijd klaarzetten - Tafel dekken en afruimen - Koffie/thee zetten - Afwassen (machine-handmatig) - Eten bereiden (voorbereiden + koken) - Afwassen en opruimen

Afhankelijk van onder-steunings-behoefte

Warm: 30 minuten per keer Koud: 15 minuten per keer

- Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 minuten

Verzorging kleding/ linnengoed

- Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine - Centrifugeren, ophangen, afhalen, was drogen in droger, vouwen, strijken 7, opbergen, ophangen/afhalen wasgoed

Wekelijks

1 persoon: 60 minuten 2 personen: 90 minuten

- Kinderen < 16 jaar: + 30 minuten per kind per week - Bedlegerige patiënten: + 30 minuten - Extra bewassing in verband met overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.: + 30 minuten

Activiteiten OZ

Activiteit

omschrijving

frequentie

Normtijd

Factoren meer/minder hulp

Verzorging van kinderen

- Naar bed brengen

Per keer per kind

10 minuten

 

- Uit bed halen

Per keer per kind

10 minuten

 

- Wassen en kleden

Per dag per kind

30 minuten

 

- Eten en/of drinken geven

Per maaltijd

20 minuten

 

- Babyvoeding (flesje/potje)

Per keer per kind

10 minuten

 

- Naar school/crèche brengen/halen

Per keer per gezin

15 minuten

 

Dagelijkse organisatie van het huishouden

- Administratieve werkzaamheden ten behoeve van de klant - Organisatie huishoudelijke activiteiten - Plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden

1 x per week

30 minuten

- Communicatieproblemen - Aantal huisgenoten, vooral kinderen < 16 - (Psychosociale) problematiek bij meerdere huisgenoten

Psychosociale begeleiding, tevens observeren

- Formuleren doelen/bijstellen doelen met betrekking tot het huishouden - Helpen handhaven/verkrijgen/herkrijgen structuur in het huishouden - Helpen handhaven vergroten van zelfredzaamheid met betrekking tot budget - Begeleiding ouders bij opvoeding kinderen 8 - Begeleiding kinderen 9

Wekelijks

30 minuten

 

Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

- Instructie omgaan met hulpmiddelen - Instructie licht huishoudelijk werk - Instructie textielverzorging

Maximaal 3 x per week maximaal 6 weken

30 minuten per keer

- Communicatieproblemen

BIJLAGE 3: Tarieven Wmo

Zorgsoort

Eenheid

PGB-tarief

Tarief Sociaal netwerk

Toelichting

Begeleiding Individueel (BGI)Basis 1

uur

€ 35,00

€ 15,85

 

Begeleiding individueel (BGI) Speciaal 2

uur

€ 50,00

€ 15,85

 

Begeleiding Groep (BGG) Basis 3

dagdeel

€ 27,75

-

dagdeel = 4 klokuren

Begeleiding Groep (BGG) Speciaal 4

dagdeel

€ 40,00

-

dagdeel = 4 klokuren

Vervoer 5 + 8

dag

€ 7,50

-

dag = 24 uur

Rolstoelvervoer 6 + 8

dag

€ 19,00

-

dag = 24 uur

Kortdurend verblijf 7

etmaal

€ 86,00

-

etmaal = 24 uur

Ondersteuning huishouden

uur

€ 30,78

-

 

Ondersteuning zelfredzaamheid Plus (OZ plus)

uur

€ 31,77

-

 

OZ/OH plus

uur

€ 31,08

-

 

  • 1

    BGI Basis: Begeleiding Individueel Basis

  • 2

    BGI Speciaal: Begeleiding Individueel Speciaal

  • 3

    BGG Basis: (Arbeidsmatige) dagbesteding/Begeleiding Groep

  • 4

    BGG Speciaal: Specialistische dagbesteding/Begeleiding Groep

  • 5

    Vervoer: Vervoer dagbesteding/Begeleiding Groep

  • 6

    Rolstoelvervoer: Rolstoelvervoer dagbesteding/Begeleiding Groep

  • 7

    Kortdurend Verblijf: All-in opvang tarief kortdurend verblijf

  • 8

    Tarieven vervoer zijn tarieven, exclusief btw. Vervoerders kunnen declareren inclusief btw.

BIJLAGE 5: Toelichting Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Stadskanaal 2017

Inleiding

Met de komst van de Wmo hebben gemeenten meer verantwoordelijkheden voor het organiseren van passende ondersteuning voor mensen die niet op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving. Het doel van de wet is het mogelijk maken voor mensen om langer thuis te kunnen blijven wonen en te participeren. Hierbij wordt voortgeborduurd op de weg die met de Wmo 2007 al was ingezet. 2015

Doel van de Wmo is dat iedere inwoner, ook met een beperking, een psychisch probleem of een psychosociaal probleem, zelfredzaam is en maatschappelijk kan participeren. Het "mee kunnen doen aan de samenleving" en "zo lang mogelijk zelfstandig wonen" staan centraal en wanneer dit niet mogelijk is, ondersteunt het college hierbij. Deze ondersteuning moet de effecten van de beperkingen op de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie zo veel als mogelijk wegnemen.

In het proces van vraag naar ondersteuning staan de te bereiken resultaten centraal. De voorzieningen of oplossingen die nodig zijn om het resultaat te bereiken, zijn ondergeschikt aan het betreffende resultaat. Hierbij geldt: eigen oplossingen gaan voor op maatwerkvoorzieningen en uitgaan van de mogelijkheden van mensen. De focus ligt op wat iemand wél kan in plaats op wat iemand niet kan. Er wordt sterk ingezet op het (versterken van) vermogens van inwoners en hun omgeving om zelf oplossingen te formuleren en te realiseren. Dit betekent dat het college:10

  • -

    niet overneemt maar aanvult;

  • -

    mensen de kans geeft om inderdaad hun eigen kracht te vinden en in te zetten;

  • -

    niet uitgaat van vaststaande, vooraf beschreven producten en diensten maar maatwerk;

  • -

    uitgaat van een nadrukkelijke vrije handelingsruimte en mandaat voor de consulent om ontschot "te doen wat nodig is";

  • -

    uitgaat van variëteit als norm in plaats van de te beargumenteren uitzondering;

  • -

    niet beslist over mensen maar in gesprek gaat met mensen;

  • -

    er naar streeft mensen zo veel mogelijk onafhankelijk te maken/houden van gemeentelijke ondersteuning;

  • -

    de tijd neemt om de persoon en zijn netwerk te kennen, de specifieke situatie te onderzoeken en de ondersteuning daaraan aan te passen.

Bij het vaststellen van het te bereiken resultaat is zorgvuldig onderzoek essentieel. Dit onderzoek gaat in op verschillende levensdomeinen om zo vanuit een integrale aanpak met de vraag van cliënt om te gaan.

Per cliënt met hulpvraag dient er zorgvuldig onderzoek te worden verricht. Hierbij is van belang om:

  • -

    de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen;

  • -

    te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren;

  • -

    te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is;

  • -

    of sprake is van een voorliggende voorziening/oplossing die voorgaat op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo2015.

Daar waar belanghebbende niet (volledig) in staat is om eigen oplossingen te realiseren, ondersteunt het college door voorzieningen te treffen die leiden tot het te bereiken resultaat. De ondersteuning vanuit de Wmo is altijd een aanvulling op de eigen mogelijkheden van de inwoner.

Het college gaat ervan uit dat mensen primair zelf verantwoordelijk zijn voor het oplossen van hun eigen belemmeringen, zo mogelijk samen met het (sociale) netwerk. De cliënt blijft zo lang als mogelijk zelf "eigenaar" van zijn probleem en verantwoordelijk voor zijn (maatschappelijke) participatie en functioneren. Dit is een belangrijk aspect van zelfstandigheid en autonomie van personen. Naast het ondersteunen van de eigen verantwoordelijkheid draagt het college er zorg voor, dat problemen in de zelfredzaamheid en (maatschappelijke) participatie worden opgelost of verminderd. Met zorg dragen wordt bedoeld: het samen met de cliënt zoeken naar mogelijke oplossingen voor de beperkingen die de cliënt ondervindt. De oplossingen moeten leiden tot een vooraf afgesproken resultaat. De wijze waarop het resultaat bereikt wordt (= via welke oplossingen) is ondergeschikt aan het resultaat zelf. Dit betekent dat er een beroep kan worden gedaan op het vermogen van de inwoner om, eventueel samen met anderen, in oplossingen te voorzien ten einde het resultaat te bereiken.

Wanneer blijkt, dat de cliënt niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, in staat is tot zelfredzaamheid of (maatschappelijke) participatie, pas dan kan een maatwerkvoorziening aan de orde zijn.

Deze Nadere regels vormen de nadere uitwerking van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Stadskanaal 2015. De regels gaan over de maatschappelijke ondersteuning die het college op grond van de wet en de verordening aan een burger kan bieden ten behoeve van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover deze in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie. Daarnaast hebben zij betrekking op de andere twee vormen van maatschappelijke ondersteuning die in de wet worden genoemd: het bieden van opvang en beschermd wonen.

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het PGB.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdrage.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen.

Hoofdstuk 6 Ondersteuning zelfredzaamheid en/of participatie.

Hoofdstuk 7 Begeleiding, kortdurend verblijf, opvang en beschermd wonen.

Hoofdstuk 8 Kwaliteit, advisering en verstrekking.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen.

ARTIKELSGEWIJS

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Stadskanaal 2015 vermelde definities zijn ook bindend voor deze Nadere regels. Dit geldt eveneens voor de van toepassing zijnde (definitie)bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Enkele begripsomschrijvingen worden onderstaand toegelicht; de overige begripsomschrijvingen behoeven geen verdere toelichting.

In deze Nadere regels wordt verstaan onder:

Lid 5 Eigen kracht

De eigen kracht van de cliënt heeft betrekking op de mogelijkheden van de cliënt om zelf bij te dragen aan zijn zelfredzaamheid en participatie of opvang. Deze eigen kracht komt niet alleen tot uitdrukking op het moment dat de cliënt al belemmeringen heeft, maar ook daarvoor al, door bijvoorbeeld te anticiperen op een levensfase waarin belemmeringen niet ongebruikelijk meer zijn. Een jong stel bereidt zich voor op een levensfase waarin het kinderen krijgt en hiervoor kosten moet maken in verband met de aanschaf van de benodigde babyartikelen of een verhuizing naar een grotere woning. Op diezelfde wijze zal eenieder zich ook moeten voorbereiden op wat veelal hoort bij het ouder worden: de behoefte aan een kleinere woning in verband met het vertrek van kinderen, de nabijheid van winkels en gemaksdiensten, een gelijkvloerse woning in verband met verminderde mobiliteit. Het gebruikmaken van de eigen kracht betekent ook dat de cliënt zelf voorziet in de kosten/voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Een cliënt wordt geacht hiervoor op eigen kracht zorg te dragen. Gebruikmaken van de eigen kracht veronderstelt daarnaast dat de cliënt zich voldoende verzekert, bijvoorbeeld door een passende aanvullende ziektekostenverzekering af te sluiten die aansluit bij de situatie van de cliënt.

Lid 6 Gebruikelijke hulp

In de Wmo2015 is bepaald dat de aanwezigheid van gebruikelijke hulp een reden is om geen maatwerkvoorziening te hoeven verstrekken (artikel 2.3.5, lid 3 van de Wmo 2015). Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten, zo is bepaald in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. In de Wmo 2015 wordt de term "gebruikelijke hulp" gebezigd. In de Wmo 2007, de AWBZ en het wetsvoorstel Wlz wordt de term "gebruikelijke zorg" gebruikt. Onder gebruikelijke zorg wordt verstaan de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat zij als een leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Gebruikelijke zorg is een onderdeel van gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is echter breder dan gebruikelijke zorg en ziet ook op andere onderdelen dan alleen het voeren van een huishouden.

Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Bovendien hoeven mantelzorgers niet per se een gezamenlijke huishouding te voeren met de zorgvrager. Gebruikelijke hulp wordt verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Dit wil zeggen de personen waarmee de betrokkene een gezamenlijke huishouding voert.

Een belangrijk criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding is dat de betrokkenen voor elkaar zorg dragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (bijvoorbeeld het zorgcriterium). In de situatie van een huurder en een verhuurder die op hetzelfde adres wonen, zal er niet voldaan worden aan het zorgcriterium en is er dus ook geen sprake van een gezamenlijke huishouding.

Uitgangspunt van gebruikelijke hulp is dat de persoon waar van gebruikelijke hulp wordt verwacht, niet beperkt is om gebruikelijke hulp te kunnen bieden en gebruikelijke hulp niet leidt tot (dreigende) overbelasting. Hieruit volgt automatisch, dat telkens getoetst moet worden of de hulp gebruikelijk is voor de persoon. Tijdens het onderzoek zal dit vastgesteld moeten worden. Zonder onderzoek kan niet worden gesteld, dat er sprake is van gebruikelijk hulp.

Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:

  • -

    in kortdurende situaties, als uitzicht op herstel van de zelfredzaamheid dusdanig is dat begeleiding daarna niet meer nodig zal zijn. Daarbij gaat het in het algemeen over een periode van maximaal drie maanden;

  • -

    in langdurige situaties:

    • *

      bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport enz.);

    • *

      hulp bij het overnemen van taken die bij een gezamenlijke leefsituatie behoren, zoals de thuisadministratie;

    • *

      het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met cliënt;

    • *

      ouderlijk toezicht, de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind.

Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de begeleiding, in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, zoals eerder door CIZ richtinggevend is beschreven, wordt overschreden, is er sprake van bovengebruikelijke hulp en kan begeleiding worden ingezet.

Lid 10 Maatwerkvoorziening

Het college verstrekt een maatwerkvoorziening indien er sprake is van een noodzaak en indien cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid of participatie door gebruik te maken van: eigen kracht en/of; gebruikelijke hulp en/of; mantelzorg en/of; hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; algemene voorzieningen en/of voorliggende voorzieningen. Voorafgaand aan de toekenning van een maatwerkvoorziening, wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening. De voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Het besluit op de aanvraag van deze voorziening is afgestemd op de domeinen jeugdhulp, onderwijs, zorg, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen en politie en justitie. Een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo draagt bij aan het bereiken van de volgende resultaten:

  • -

    het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en/of;

  • -

    het voeren van een gestructureerd huishouden en/of;

  • -

    deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en/of;

  • -

    beschermd wonen en/of;

  • -

    opvang.

Het begrip "maatwerkvoorziening" duidt beter dan het voorheen gebruikelijke begrip "individuele voorziening" aan dat het niet alleen gaat om één of meer concrete en herhaalbaar in te zetten vormen van een aanbod aan activiteiten, maar onder omstandigheden ook om een op maat van de persoon gesneden afgestemd geheel van maatregelen; daarbij kan het gaan om vormen van hulp die beschikbaar zijn ter ondersteuning van verschillende cliënten, maar ook om op maat voor cliënt bedachte oplossingen.

Lid 11 Mantelzorg

Mantelzorg wordt in de wet als volgt gedefinieerd:

Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg overstijgt in tijd en/of intensiteit, wanneer het door inwonende partners, kinderen of andere huisgenoten wordt geleverd, het niveau van gebruikelijke hulp. Anderzijds kan mantelzorg ook door niet inwonende familieleden of personen uit het netwerk van de persoon worden geleverd. Bijvoorbeeld door uitwonende kinderen, vrienden of andere personen uit het sociaal netwerk van de persoon.

Mantelzorg is, in tegenstelling tot gebruikelijke hulp, wel indiceerbaar. Mantelzorg is immers niet afdwingbaar. Dit impliceert dat die zorg alsnog wordt verstrekt als de mantelzorg zou wegvallen. De indicatiesteller bepaalt voor hoeveel professionele zorg iemand in aanmerking komt. De mate waarin mantelzorgers bereid en in staat zijn een deel van deze zorg te bieden, is bepalend voor het aantal uren professionele zorg dat iemand uiteindelijk krijgt. Hierbij speelt de draagkracht van mantelzorgers een rol. Deze is niet voor iedereen gelijk. Voor de ene persoon zal het bieden van één uur zorg per dag het maximum zijn dat hij of zij kan dragen, terwijl voor een ander de grens hoger kan liggen. Deze verschillen worden in belangrijke mate bepaald door de persoonlijke omstandigheden van de mantelzorger (leeftijd, gezinssituatie, eigen gezondheid (et cetera). Bij het indicatieproces kan de mantelzorger aangeven welke ondersteuning hij nodig heeft om mantelzorg te kunnen bieden. Het voorgaande geeft aan dat mantelzorg niet gezien kan worden als een soort voorliggende voorziening.

Lid 14 Participatie

De wetgever verstaat onder participatie: het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Bij participatie gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

Lid 18 Vertegenwoordiger

Een vertegenwoordiger is op grond van de definitie in de Wmo2015 de persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Op grond van de wet kunnen als vertegenwoordiger optreden de curator, mentor of gevolmachtigde van de cliënt. De bewindvoerder staat hier niet bij. De bewindvoerder kan alleen als vertegenwoordiger optreden als deze is gevolmachtigd door de cliënt. Curatele, bewind en mentorschap zijn verschillende maatregelen om mensen te beschermen die zelf geen goede beslissingen kunnen nemen. Bijvoorbeeld door een verstandelijke beperking, verslaving of dementie. Bewind is bedoeld voor wie zijn financiële zaken niet zelf kan regelen. Mentorschap gaat over het nemen van beslissingen over de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de betrokkene. Curatele is bedoeld voor mensen die hun financiële en persoonlijke zaken niet zelf kunnen regelen. Die mensen zijn handelingsonbekwaam.

Curatele, bewind en mentorschap kunnen worden aangevraagd bij de kantonrechter. Als een curator, mentor of gevolmachtigde ontbreekt, kunnen ook als vertegenwoordiger optreden:

  • -

    echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel van de cliënt dan wel (als deze ontbreekt)

  • -

    diens ouder, kind, broer of zus.

Deze personen kunnen echter niet als vertegenwoordiger optreden als de cliënt dat niet wenst. Om die reden zal geprobeerd moeten worden om zoveel mogelijk een schriftelijke machtiging te vragen van de cliënt. Een buurvrouw, vriend of kennis, kan alleen als vertegenwoordiger optreden als deze expliciet door de cliënt is gevolmachtigd.

Lid 20 Zelfredzaamheid

Zelfredzaam wordt in de wet als volgt gedefinieerd: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Zelfredzaamheid is van belang om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen, zonder dat zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg noodzakelijk is. De omschrijving van zelfredzaamheid bevat twee elementen:

- het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;

- het voeren van een gestructureerd huishouden.

Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is.

Iemand die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, misschien zelfs niet langer thuis kan blijven wonen. Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact.

Zelfredzaamheid wil niet per se zeggen dat de persoon zélf overal toe in staat is. De zelfredzaamheid van een persoon kan ook versterkt worden door de inzet van huisgenoten, het netwerk rond de persoon, mantelzorg, of een vrijwilliger die ondersteunende taken verricht. Verder kan het gebruik van algemeen gebruikelijke voorzieningen bijdragen aan de zelfredzaamheid.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het PGB

Artikel 2 Regels rond de verstrekking

Dit artikel omvat de regels voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB. Het uitgangspunt van de wetgever is, dat de maatwerkvoorziening in natura toegekend wordt tenzij de cliënt aangeeft een PGB te wensen. Dit gebeurt in de regel tijdens het onderzoek door de consulent. De cliënt wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om, als er aanspraak is op een maatwerkvoorziening in natura, in plaats daarvan een PGB te ontvangen. Daarbij zal de cliënt worden gewezen op de voorwaarden om voor een PGB in aanmerking te komen, alsmede de rechten en plichten die hieraan zijn verbonden waaronder het systeem van trekkingsrecht. Om als budgethouder de zorgverlener door de SVB te kunnen laten betalen, is een goedgekeurde zorgovereenkomst, een toekenningsbericht voor een PGB en een juist ingevulde declaratie nodig.

In het tweede lid is bepaald, dat een PGB geweigerd kan worden wanneer de cliënt de taken en verantwoordlijkheden niet op zich kan nemen. Het PGB moet besteed worden aan de doelstelling waar deze voor is toegekend. Het is een verantwoordelijkheid van cliënt om naar bedoeling en afspraak de besteding te doen. De cliënt moet - al dan niet met hulp van mensen uit zijn sociale netwerk - in staat zijn om de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, zelf bij derden in te kopen. Het gaat daarbij om de vraag of hij, met de hulp van zijn omgeving, in voldoende mate in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. De cliënt moet immers een contract aangaan en dient daartoe bekwaam te zijn. Het gaat daarbij niet om het beheren van het PGB zelf. Namens het college verricht de SVB de betalingen. Indien de cliënt niet zelf in voldoende mate in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, kan iemand uit zijn sociale netwerk hem daarin bijstaan. Dit kunnen bijvoorbeeld een buurman, een voogd etc. zijn. De wettelijk vertegenwoordiger van de cliënt (curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde) die wellicht (nog) niet tot het sociale netwerk van de cliënt behoort, kan de cliënt ondersteunen bij het verantwoordelijk inkopen van de diensten en hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren. Ook voor de aan te wijzen vertegenwoordigers geldt, dat de vertegenwoordigers van de cliënt de verantwoordelijkheden behorende bij een PGB aankunnen.

Ook wanneer er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een PGB, kan een PGB worden geweigerd. Vooral wanneer een PGB rechtstreeks wordt uitgekeerd aan cliënt, dient beoordeeld te worden of de cliënt het PGB zal besteden aan het doel waarvoor het verstrekt wordt. Er kan sprake zijn van een groot risico dat het PGB niet wordt besteed aan het daarvoor bestemde doel in situaties als:

  • -

    de belanghebbende handelingsonbekwaam is;

  • -

    er sprake is van verslavingsproblematiek;

  • -

    er sprake is van schuldenproblematiek;

  • -

    er eerder misbruik van het PGB is gemaakt;

  • -

    er eerder sprake is geweest van fraude.

Vorenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan het afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

Wanneer een PGB geweigerd wordt, dan ontvangt de cliënt de maatwerkvoorziening in natura.

Voor diensten geldt dat de toekenning voor ondersteuning in de vorm van een PGB eindigt:

  • -

    op de laatste dag van de indicatieperiode;

  • -

    als de cliënt wordt opgenomen in een instelling en deze opname een permanent karakter heeft;

  • -

    als de cliënt recht heeft op ondersteuning zelfredzaamheid volgens een andere regeling;

  • -

    als de cliënt verhuist naar een andere gemeente;

  • -

    als de cliënt aangeeft geen PGB meer te willen ontvangen en eventueel kiest voor een verstrekking in natura. In dat geval blijft het recht op ondersteuning in de zelfredzaamheid (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan, maar wijzigt de vorm en krijgt belanghebbende een nieuwe beschikking. Belanghebbende kan één keer per jaar wisselen tussen het PGB en verstrekking in natura.

In lid 5 is bepaald, dat een zorgverlener die betaald wordt middels een PGB niet als budgethouder op kan treden namens de cliënt. Hiermee wordt voorkomen, dat de zorgverlener zelf zijn declaraties indient bij de SVB. Ook het toezien op de kwaliteit van de dienstverlening kan niet door de zorgverlener zelf gedaan worden. Op deze wijze wordt het werkgeverschap (door de budgethouder) gescheiden van het werknemersschap (door de zorgverlener). Blijft onverlet, dat de persoon aan wie het PGB is toegekend (cliënt), verantwoordelijk blijft voor het op een juiste wijze besteden van het PGB.

In de praktijk blijkt, dat budgethouders voor diensten als Begeleiding Individueel (BGI) en ondersteuning huishouden en zelfredzaamheid regelmatig een maandloon afspreken. Hierdoor kan moeilijker gecontroleerd worden of de zorg ook daadwerkelijk geleverd wordt en wordt de zorgverlener ook betaald bij ziekte of tijdens vakantieperioden. In lid 6 is daarom bepaald, dat een PGB, die wordt toegekend op basis van een uurtarief, alleen uitgekeerd kan worden op basis van een urendeclaratie. De budgethouder zal hier rekening mee moeten houden bij het afsluiten van zorgcontracten.

In het tiende lid is bepaald, dat geen PGB wordt verstrekt voor de maatwerkvoorziening collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV). De kosten voor het CVV zijn gebaseerd op deelname van zo veel mogelijk gebruikers. Minder gebruikers kan leiden tot hogere kosten voor de gemeente hetgeen het geval zal zijn wanneer cliënten ook voor een PGB kunnen kiezen. Overeenkomstig artikel 2.3.6, lid 5 van de Wet wordt een PGB voor het CVV dan ook geweigerd.

Artikel 3 Hoogte PGB

In artikel 1 is bepaald, dat het PGB toereikend moet zijn om een passende bijdrage te kunnen inkopen. De hoogte van het bedrag wordt bepaald op de kostprijs van de voorziening of dienst. In artikel 2 is bepaald op welke verschillende manieren een kostprijs kan worden bepaald. Voor het bepalen van het tarief voor het inhuren van een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt, wordt het minimumloon als uitgangspunt genomen. Voor het inhuren van professionele zorgverleners kan het PGB bepaald worden op tarieven die tot stand zijn gekomen via aanbestedingen. Consultatie in de markt of in overleg met de aanbieder komt in de regel tot stand door één of meerdere offertes op te vragen.

Het PGB-bedrag voor een voorziening dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura-voorziening. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de natura-voorzieningen. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld.

Een PGB bij een woonvoorziening, rolstoelvoorziening en vervoersvoorziening

Wanneer belanghebbende kiest voor een PGB, krijgt hij na indicatie bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De belanghebbende kan op basis van dit PvE zelf de voorziening aanschaffen. Als belanghebbende een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de belanghebbende aanschaft, moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het PvE wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen. De voorziening in de vorm van een PGB wordt toegekend voor een periode gelijk aan die van een voorziening in natura. Bij de berekening worden ook de kosten voor keuring, reparatie, onderhoud en verzekering berekend over de afschrijvingsperiode. Voor onderhoud en reparatie wordt uitgegaan van een (af te sluiten) onderhoudscontract.

Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening. De situatie van de belanghebbende kan verslechteren. Als wordt verwacht dat de belanghebbende (langzaam) achteruit zal gaan, wordt dit ook opgenomen in het PvE.

Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven.

In lid 5 is bepaald, dat het PGB voor diensten een all-in tarief betreft.

Artikel 4 PGB en het sociaal netwerk

Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

Tijdens het gesprek met de consulent kan de cliënt de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. Uitgangspunt van de Wet is, dat het college maatwerkvoorzieningen verstrekt wanneer de cliënt niet zelf in staat is met behulp van zijn sociale netwerk of mantelzorg zijn beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie op te lossen (artikel 2.3.5, lid 3 van de Wet). Een PGB is bestemd voor het inkopen van maatwerkvoorzieningen. Wanneer tijdens het onderzoek is geconcludeerd dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, dan is tijdens het onderzoek al de afweging gemaakt of mantelzorg of het inzetten van personen uit het netwerk niet of onvoldoende in staat zijn de beperking in de zelfredzaamheid of participatie te verminderen of te voorkomen. Wanneer het probleem opgelost kan worden door gebruik te maken van informele zorg, dan is er geen aanspraak op een maatwerkvoorziening.

In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt. En dit moet aantoonbaar leiden tot betere en effectievere ondersteuning en is aantoonbaar doelmatiger dan zorg in natura. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (bijvoorbeeld zorg van mantelzorgers). Informele hulp bij hulpmiddelen en woningaanpassingen is minder goed denkbaar. Ingeval hiervoor een PGB wordt aangevraagd, is voor gemeenten van belang dat slechts een PGB wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen voorzieningen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de voorzieningen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het PGB wordt verstrekt.

Artikel 5 Verantwoording budgethouder

Vanaf 1 januari 2015 geldt, dat door het trekkingsrecht in de Wmo2015 de SVB een deel van de administratieve taken uitvoert. Het trekkingsrecht geldt alleen voor een PGB ten behoeve van diensten zoals ondersteuning huishouden en begeleiding. Het trekkingsrecht is ingevoerd om fraude met PGB-gelden te voorkomen. Gelijktijdig betekent dit, dat de administratieve verplichtingen voor budgethouders, zoals deze voorheen golden niet meer noodzakelijk zijn. De SVB verzorgt immers de betalingen aan de zorgverlener op basis van een door de gemeente gecontroleerde zorgovereenkomst.

Het trekkingsrecht is niet van toepassing bij een PGB voor woningaanpassingen, rolstoelen of vervoersvoorzieningen. Hiervoor geldt wel een verantwoordingsplicht die is vastgelegd in dit artikel. Uitkering van het PGB voor woningaanpassingen vindt plaats nadat een gereedmelding is ontvangen en akkoord bevonden.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdrage

Artikel 6 Eigen bijdrage

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald, dat de hoogte van de bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening vastgelegd moeten worden in de verordening. Voor een rolstoelvoorziening en voorzieningen voor kinderen tot 18 jaar (met uitzondering van woningaanpassingen) kan op grond van de Wet geen bijdrage in de kosten worden opgelegd.

De cliënt wordt tijdens het onderzoek geïnformeerd over de eventuele financiële bijdrage die hij is verschuldigd als er gebruik wordt gemaakt van een ondersteuningsaanbod van de gemeente. Aangezien de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening niet tot de bevoegdheid behoort van het college, maar van het CAK, kan de medewerker slechts globaal en onder voorbehoud informatie verstrekken en zo nodig verwijzen naar het CAK. In ieder geval wordt door de medewerker duidelijk gemaakt voor welke voorzieningen er een eigen bijdrage verschuldigd is en waar de hoogte van de eigen bijdrage van afhankelijk is. Ook als er een andersoortige bijdrage dan een eigen bijdrage wordt gevraagd, zoals bijvoorbeeld voor het collectief aanvullend vervoer, wordt dit aan de cliënt verteld.

De hoogte van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen kan per persoon afhankelijk zijn van:

  • -

    de hoogte van het jaarinkomen van belanghebbende;

  • -

    de samenstelling van de leefsituatie van belanghebbende;

  • -

    de leeftijd van belanghebbende;

  • -

    de kostprijs van het hulpmiddel of voorziening en de PGB;

  • -

    afschrijvingstermijn van het hulpmiddel of aanpassing;

  • -

    reeds betaalde eigen bijdrage.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Voor het langer zelfstandig kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving kan een woonvoorziening worden verstrekt. Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • -

    losse woonvoorzieningen: voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn, zoals een tillift;

  • -

    bouwkundige woonvoorzieningen: nagelvaste voorzieningen, zoals een douchezitje aan de muur of een ophoging van de tegels bij de voordeur;

  • -

    een PGB voor verhuis- en inrichtingskosten.

Voor kortdurend gebruik (maximaal zes maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van hulpmiddelenleveranciers of thuiszorgaanbieders. Inwoners worden geacht hiervan eerst gebruik te maken voordat zij een melding doen voor een maatwerkvoorziening.

Losse voorzieningen als maatwerkvoorziening hebben als voordeel dat zij vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing. Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

Woningaanpassing heeft als doel normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties bereikbaar en bruikbaar moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden. Deze voorzieningen zijn ondergebracht onder de zorgverzekeringswet.

Artikel 7 PGB voor verhuis- en inrichtingskosten

In de Wmo 2007 bestond de mogelijkheid om een tegemoetkoming in de kosten als voorziening te verstrekken. De financiële tegemoetkoming is in de Wmo 2015 verdwenen als verstrekkingsvorm voor maatwerkvoorzieningen. De Memorie van Toelichting (MvT) spreekt immers expliciet over "het laten vervallen van de mogelijkheid van een financiële tegemoetkoming naast de mogelijkheid van een Persoonsgebonden Budget". Gemeenten kunnen maatwerkvoorzieningen in de Wmo 2015 alleen nog verstrekken in natura of in de vorm van een PGB.

Dit heeft onder meer tot gevolg, dat een verhuiskostenvergoeding niet meer als tegemoetkoming verstrekt kan worden. In de Wmo 2007 (en daarvoor in de Wet voorzieningen gehandicapten [Wvg]) werd een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten verstrekt als stimulans (op verzoek van het college) om te verhuizen naar een reeds aangepaste woning wanneer in de bestaande woning hoge kosten verwacht werden. Hiermee konden dure woningaanpassingen voorkomen worden. Wel moet er een woning (op korte termijn) beschikbaar zijn en aan verschillende voorwaarden voldaan worden waarbij onder andere gekeken werd naar sociale en financiële aspecten zoals aanwezigheid mantelzorg, al dan niet een eigen woning bezitten en huur- en hypotheeklasten. Om deze stimuleringsmogelijkheid te behouden, is gekozen om de kosten voor verhuizen in de vorm van een PGB te verstrekken, gebaseerd op de werkelijke kosten tot een vastgesteld maximumbedrag. De gemeente maakt onderscheid tussen het verhuizen van een niet geschikte woning naar een geschikte woning en het vrijmaken van een reeds aangepaste woning. Het betreft bijvoorbeeld situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast, is verhuisd of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was.

Een PGB voor verhuis- en herinrichtingskosten wordt verstrekt op verzoek van het college. Wanneer inwoners uit eigen beweging willen of gaan verhuizen en stimuleren niet nodig is, wordt er geen PGB verstrekt. Een Nederlander verhuist in zijn leven gemiddeld zeven keer, bijvoorbeeld bij het verlaten van het ouderlijk huis, groter wonen in verband met gezinsuitbreiding, kleiner gaan wonen als de kinderen uit huis zijn etc. Een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en hiervoor heeft men geld kunnen reserveren. Hiervoor wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt.

Tijdens het onderzoek wordt een PvE opgesteld waaraan een woning moet voldoen. Vervolgens wordt gekeken wat de kosten zijn voor het realiseren van het PvE in de huidige woning en afgezet tegen de kosten voor verhuizen en eventueel het aanpassen van de te betrekken woning. Wanneer zowel verhuizen als het aanpassen van de woning passend is, kiest de gemeente voor de goedkoopste oplossing. Dit betekent overigens niet dat de cliënt ook moet verhuizen. Wanneer hij zijn huidige woning wil aanpassen, kan hij de kosten voor verhuizen en eventueel aanpassen van de te betrekken woning gebruiken om zijn huidige woning aan te passen conform het PvE. De meerkosten zijn dan voor rekening van de cliënt.

Artikel 8 Bedrag PGB voor woonvoorziening

Als er sprake is van een aanpassing waarvan de kosten niet vooraf duidelijk zijn, wordt een offerte gevraagd vóórdat op de aanvraag wordt beschikt. Bij aanpassingskosten hoger dan € 10.000,00 worden twee offertes gevraagd. De voorziening wordt verstrekt aan de aanvrager/cliënt.

In de Wmo 2015 is vastgelegd dat voor de aanpassing geen toestemming van de eigenaar van de woning is vereist. Verder is er bij het verlaten van de woning geen verplichting om de woningaanpassing ongedaan te maken. Tenslotte moet de uitvoering van de aanpassingen worden ingezet binnen zes maanden nadat de voorziening is toegekend. Voltooiing van de werkzaamheden moet worden gemeld.

Voor de bouwkundige- of woontechnische woningaanpassing komen de volgende kosten in aanmerking:

  • -

    de aanneemsom (inclusief btw);

  • -

    risicoverzekering van loon-en materiaalkosten;

  • -

    architectenhonorarium bij ingrijpender aanpassingen, tot maximaal € 1.500,00;

  • -

    toezichtkosten tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • -

    legeskosten;

  • -

    verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • -

    prijs bouwrijpe grond als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • -

    goedgekeurde kostenverhogingen die ten tijde van de raming niet voorzien waren;

  • -

    kosten noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen.

Bezoekbaar

De Wmo 2007 en daarvoor de Wvg bood de mogelijkheid om aanpassingen die nodig zijn voor bijvoorbeeld kinderen die in een WLZ-instelling verblijven, de woning toegankelijk te maken zodat zij hun ouders konden bezoeken. Deze voorziening werd verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Door het vervallen van een financiële tegemoetkoming als verstrekkingsvorm, zou deze voorziening vervallen zijn. Dit lid maakt het bezoekbaar maken van één woning voor een cliënt die op grond van de WLZ in een instelling verblijft mogelijk. De gemeente waar de instelling staat waarin de belanghebbende verblijft, wordt gezien als zijn woonplaats. Uitsluitend cliënten die woonplaats hebben in de gemeente Stadskanaal komen in aanmerking voor het bezoekbaar maken van een woning. Dit kan overigens wel een woning zijn in een andere gemeente dan de gemeente Stadskanaal. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken. De cliënt heeft immers zijn hoofdverblijf in een instelling.

Dubbele woonlasten

In uitzonderlijke situaties kan een vergoeding worden geboden voor tijdelijke dubbele woonlasten, bijvoorbeeld wanneer cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.

Huurderving

Aan woningcorporaties kan gevraagd worden om een aangepaste woning of een 0-treden woning enige tijd beschikbaar te stellen voor cliënten die door het college verzocht worden om te gaan verhuizen van een niet adequate woning naar een adequate woning. Een adequate woning dient immers wel beschikbaar te zijn. In dit artikel is bepaald, dat woningcorporaties de huurderving voor een periode van maximaal zes maanden vergoed kunnen krijgen.

In het vijfde lid is bepaald, dat cliënten die een PGB hebben ontvangen om een eigen woning aan te passen, bij verkoop van de woning een deel van het PGB moeten terugbetalen. Het uitgangspunt hierbij is, dat de woning door bijvoorbeeld een aanbouw meer waard wordt. Voor de berekening wordt uitgegaan van een vast afschrijvingsschema. De eventueel betaalde kosten van de eigen bijdrage wordt in mindering gebracht.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 9 Collectief vervoer

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer over de langere afstanden, die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen, wordt allereerst beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening Regio TaxiPlus een geschikte oplossing biedt alvorens individuele voorzieningen worden overwogen.

De Regio TaxiPlus is hiermee voorliggend op individuele vervoersvoorzieningen zoals aanpassingen aan de eigen auto, een vergoeding voor gebruik van (individuele) taxi of eigen auto. Het collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi's biedt vervoer van deur tot deur voor mensen met een beperking. Cliënt kan een loophulpmiddel of rolstoel meenemen in het vervoer. Ook kan een medereiziger of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen. Voor begeleiding moet een indicatie worden gesteld. Als men een indicatie voor begeleiding heeft, mag de cliënt niet meer zonder begeleiding reizen.

Bij gebruik betaalt de cliënt een bijdrage in de kosten voor het vervoer. De hoogte van de bijdrage is gebaseerd op het openbaar vervoertarief. De achterliggende gedachte is, dat iedere Nederlander, ongeacht het inkomen, gebruik kan maken van het openbaar vervoersysteem. De cliënt betaalt dan ook dezelfde kosten als een vergelijkbaar persoon die niet beperkt is in het gebruik van het openbaar vervoer.

Om te kunnen participeren, moet de cliënt de mogelijkheid hebben om jaarlijks lokaal en regionaal 1.500 tot 2.000 km te kunnen reizen. Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.

Artikel 10 Vaststelling PGB voor gebruik (rolstoel)taxi

Wanneer het collectief vervoer geen goede oplossing is om de vervoersdoeleinden over de langere afstanden binnen de regio te bereiken, dan zal de consulent vervolgens onderzoeken of de cliënt in staat is met een eigen auto, een taxi of een rolstoeltaxi te reizen. In de meeste gevallen zal een consulent een externe adviseur inschakelen om te beoordelen of het collectief vervoer geen passende bijdrage is. Als blijkt dat dit het geval is, dan wordt een PGB toegekend. Het maximale PGB-bedrag per jaar is gebaseerd op 2.000 km per jaar (zie toelichting artikel 9). Het PGB zal worden uitgekeerd op basis van de ingediende declaraties.

Het PGB-tarief per km voor het gebruik van een (eigen) auto is gebaseerd op het belastingvrije kilometertarief zoals deze door de belastingdienst wordt gehanteerd. Het kilometertarief voor taxi en rolstoeltaxi is gebaseerd op markttarieven. De kosten voor het gebruik van het openbaar vervoer zijn op deze tarieven in mindering gebracht zodat de cliënt zelf bijdraagt in de kosten (zie ook toelichting artikel 9). Daarom wordt voor deze voorziening geen eigen bijdrage opgelegd.

Artikel 11 Vaststelling PGB overige vervoersvoorzieningen en rolstoel

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer over de korte en middellange afstanden, dan zal worden onderzocht of en welke beperkingen cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk, gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een individuele voorziening noodzakelijk is. De middellange afstanden zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio (bijvoorbeeld naar familie, winkelcentrum of ziekenhuis). Met korte afstanden worden loop- en fietsafstanden in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken) bedoeld. Voorbeelden van vervoersvoorzieningen voor de korte en middellange afstanden zijn een scootmobiel, fietsen in bijzondere uitvoering (driewielfiets, duofiets) of een rolstoel. Op basis van onderzoek wordt de noodzaak voor een maatwerkvoorziening beoordeeld en gekeken naar een passende oplossing voor het vervoersprobleem van de cliënt. De voorziening kan in natura of in de vorm van een PGB worden verstrekt. De cliënt kan een PGB aanwenden voor het huren of kopen van de maatwerkvoorziening.

In lid 2 is bepaald dat een PGB voor autoaanpassingen is gebaseerd op de werkelijke kosten. Autoaanpassingen worden alleen verstrekt wanneer uit het onderzoek is gebleken, dat het collectieve vraagafhankelijk vervoer en individuele (rolstoel)taxivervoer geen passende oplossing bieden voor het vervoer over de langere afstanden binnen een afstand van 22 kilometer van de woning. Er wordt uitgegaan van een levensduur van minimaal vijf jaar van de aanpassingen; dit is in de praktijk een redelijke termijn gebleken waarop opnieuw aanpassingen kunnen worden verstrekt.

Bij verstrekking van de voorziening is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal vijf jaar mee kan), bij voorkeur door een verklaring van een garage.

Met het verstrekken van een PGB voor een sportvoorziening kan het college bereiken dat een belanghebbende in staat wordt gesteld om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit betekent dat een PGB voor sportvoorziening niet wordt toegekend uit oogpunt van sporten maar uit oogpunt van participatie. Om die reden zal bij een aanvraag voor een sportvoorziening kritisch gekeken worden naar de sociale context van de burger. Dit kan dus betekenen dat de burger geen sportvoorziening krijgt toegewezen op het moment dat geconstateerd wordt dat belanghebbende voor wat zijn participatiebehoefte betreft niet (grotendeels) afhankelijk is van de gevraagde sportvoorziening. Wel worden in het onderzoek de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt meegenomen.

Artikel 12 Beëindigen van niet-gebruik

Dit artikel beschrijft hoe om te gaan met een verstrekte PGB en de beëindiging daarvan bij niet gebruik.

Hoofdstuk 6 Ondersteuning zelfredzaamheid en/of participatie

Artikel 13 Verstrekking ondersteuning huishouden

In het kader van ondersteuning vanuit de Wmo gaat het om het bieden van ondersteuning bij het verrichten van uitvoerende activiteiten die zijn gerelateerd aan het voeren van een huishouden waartoe belanghebbende niet (meer) in staat is. In lid 3 staan de werkzaamheden benoemd. De huishoudelijke werkzaamheden in lid 3, onder a zijn gebaseerd op het rapport "Normering van de basisvoorziening 'schoon huis'" van KPMG, Plexus en HHM. Het rapport is een weergave van een onderzoek in opdracht van de gemeente Utrecht naar aanleiding van de richtinggevende uitspraken door de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2016. Onderzocht is welke activiteiten nodig zijn om te kunnen spreken van een "schoon en leefbaar huis", met welke frequentie deze activiteiten uitgevoerd moeten worden en hoeveel tijd een hulpverlener gemiddeld bezig is voor het uitvoeren van de verschillende activiteiten. De specificatie, frequentie en afwijkingen van de normtijd zijn opgenomen in bijlage 1 van de Nadere regels.

Voor de schoonwerkzaamheden zoals bedoeld in lid 3, onder a is gekozen de gemiddelde tijdsduur van 105 uur per jaar conform het onderzoeksrapport aan te houden hetgeen neerkomt op (afgerond) gemiddeld 2 uur per week. De normtijd is opgenomen in het vijfde lid van dit artikel. Voor het berekenen van extra benodigde tijd in verband met meerwerk is uitgegaan van de gemiddelde tijdsduur per activiteit/ruimte.

De frequentie, benodigde tijdafwijkingen in verband met meer-/minderwerk voor de activiteiten genoemd in lid 3, b t/m h, zijn gebaseerd op het CIZ-protocol en opgenomen in bijlage 2.

De consulent onderzoekt welke beperkingen de cliënt heeft in het uitvoeren van huishoudelijke taken en of de beperkingen met gebruikelijke hulp, mantelzorg of door gebruik te maken van algemene voorzieningen (bijvoorbeeld AVS) verminderd of opgelost kunnen worden. Voor het indiceren van huishoudelijke hulp vormt de frequentie en normtijden uit de bijlage het uitgangspunt en wordt voldaan aan de uitspraken van de CRvB van 18 mei 2016.

Artikel 14 Vaststelling PGB ondersteuning huishouden (OH), ondersteuning zelfredzaamheid (OZ) of een combinatie (OZ/OH)

Wanneer sprake is van een maatwerkvoorziening voor ondersteuning huishouden (OH) al dan niet in combinatie met ondersteuning zelfredzaamheid (OZ), dan wordt tijdens het onderzoek vastgesteld welke activiteiten in welke frequentie overgenomen moeten worden en welke normtijden daarvoor gelden. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van de tabellen in de bijlagen 1, 2 en 3 van de Nadere regels. De noodzakelijke activiteiten vormen de basis voor de berekening van het PGB-budget.

Voor de berekening van het PGB-budget voor alleen ondersteuning huishouden wordt onderscheid gemaakt tussen een niet opgeleide hulpverlener, al dan niet behorende tot het sociale netwerk en een opgeleide hulpverlener, werkzaam voor een (thuiszorg)instelling. In lid 2 is bepaald, dat het tarief voor een niet opgeleide hulpverlener wordt vastgesteld op 125% van het minimumloon, inclusief vakantiegeld. Het tarief voor de berekening van een PGB voor een opgeleide hulpverlener, werkzaam voor een thuiszorginstelling wordt gelijkgesteld aan het laagste tarief waarmee de gemeente ondersteuning huishouden inkoopt bij haar gecontracteerde zorgaanbieders (lid 3).

Voor ondersteuning zelfredzaamheid (OZ) al dan niet in combinatie met ondersteuning huishouden (OZ/OH) door een opgeleide hulpverlener, niet werkzaam bij een instelling, geldt een derde tarief. In het vierde lid is de wijze van berekening vastgelegd. De tarieven zijn opgenomen in bijlage 3 van de Nadere regels.

Hoofdstuk 7 Begeleiding, kortdurend verblijf, opvang en beschermd wonen

Begeleiding kan zowel in een groep als individueel worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt. Voordat wij een maatwerkvoorziening verstrekken, wordt eerst onderstaand proces doorlopen.

Behandeling

Alvorens begeleiding te verstrekken, is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van het functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Als er nog geen diagnose is gesteld en/of er onduidelijkheid is, dan wordt de medisch adviseur (onafhankelijke arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reumacentrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.

Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra-productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens de behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.

(Wettelijk) voorliggende voorzieningen.

Voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening begeleiding wordt overwogen, zijn onder meer:

  • -

    Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Ook zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties, als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn, kan begeleiding worden geïndiceerd.

  • -

    Kinderopvang: opvang van kinderen is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid. Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met een kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan begeleiding worden geïndiceerd.

  • -

    Jeugdwet: opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis, tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen ondersteunend op opvoedingsondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden.

  • -

    Arbeidsvoorzieningen: op grond van de Ziektewet, WIA, Participatiewet (Wajong en Wsw) zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat, als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is, dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen.

  • -

    Wet langdurige zorg en of Zorgverzekeringswet.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp

Als mensen met een beperking begeleiding nodig hebben bij activiteiten in het dagelijks leven en bij vrijetijdsbesteding, dan wordt vaak gedacht aan voorliggende voorzieningen of het is gewoon de verantwoordelijkheid van de cliënt of zijn huisgenoten. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden, die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen. Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen zijn:

  • -

    activiteiten zoals computercursus of taalles;

  • -

    alarmering;

  • -

    kinderopvang

Net als bij hulp in de leefsituatie, wordt ook bij begeleiding het begrip "gebruikelijke hulp" gehanteerd (zie ook toelichting artikel 1).

Indiceren begeleiding

Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ en kon een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen had op het terrein van sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertonen, aanspraak doen op de functie begeleiding. Wanneer er een zogenaamde AWBZ-grondslag was vastgesteld, kon de functie begeleiding, en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht, worden geïndiceerd.

In de Wmo2015 vormt het gesprek, het onderzoek de basis voor de indicatiestelling. In de Wmo is de diagnose niet leidend. Er wordt vastgesteld wat de beperkingen zijn en vervolgens beoordeeld wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor een maatwerkvoorziening zoals begeleiding noodzakelijk is.

Beperkingen

Bij de functie begeleiding onderscheiden wij de mate (zwaarte) van de beperkingen om te bepalen wat binnen het eigen netwerk of met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en waarvoor maatwerkvoorzieningen nodig zijn. Want: zo zwaar als nodig, zo licht als mogelijk:

  • -

    lichte beperking (stimuleren van het zelf uitvoeren van taken);

  • -

    matige beperking (helpen bij taken);

  • -

    zware beperking (taken en/of regie moeten worden overgenomen).

Terreinen

Wij onderscheiden de volgende terreinen waarop de beperkingen zich voordoen:

  • 1.

    zelfredzaamheid (kunnen bewegen en verplaatsen, communicatie, nemen van besluiten, oplossen van problemen, dagelijkse routine kunnen organiseren etc.);

  • 2.

    gedragsproblemen (destructief gedrag, dwangmatig gedrag, lichamelijk en/of verbaal agressief, seksueel overschrijdend gedrag etc.);

  • 3.

    psychisch functioneren (concentratie, geheugen en denken, perceptie van de omgeving etc.);

  • 4.

    oriëntatiestoornissen (oriëntatie in tijd, plaats en persoon, geheugen etc.).

Ad 1. Zelfredzaamheid

Er is sprake van matige beperking als het zelfstandig nemen van besluiten niet vanzelfsprekend is, de cliënt hulp nodig heeft bij het regelen van dagelijkse bezigheden en bij het aanbrengen van dagelijkse routine en structuur en niet goed begrijpt wat anderen zeggen en zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. Beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen die door een hulpmiddel, en eventueel ondersteuning bij gebruik van openbaar vervoer, kan worden gecompenseerd. Er is sprake van zware beperking als complexe taken moeten worden overgenomen, uitvoeren van eenvoudige taken moeilijk gaat, de cliënt niet in staat is zelfstandig problemen op te lossen en/of besluiten te nemen, moeite heeft met communiceren en afhankelijk is van regie van anderen voor het voeren van de regie. Als beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen onvoldoende door hulpmiddelen kunnen worden gecompenseerd. Verwaarlozing dreigt en zonder deskundige begeleiding opname noodzakelijk is.

Ad 2. Gedragsproblemen

Er is sprake van matige beperking als er bijsturing en soms gedeeltelijke overname van taken vereist is door een deskundige professional omdat de situatie anders verslechtert en de eigen omgeving van de cliënt slechts gedeeltelijk in bijsturing kan voorzien. Er is sprake van zware beperking als er ernstige problemen zijn waardoor de veiligheid van cliënt en/of zijn omgeving in gevaar zijn en er continu professionele bijsturing nodig is.

Ad 3. Psychisch functioneren

Er is sprake van matige beperking als er regelmatig hulp nodig is vanwege concentratieproblemen en informatieverwerking. Er is sprake van zware beperking als volledige overname van de taken door een professional nodig is vanwege ernstige problemen met concentratie, denken, geheugen en waarneming van de omgeving.

Ad 4. Oriëntatiestoornissen

Er is sprake van matige beperking als er problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, er vaak hulp nodig is bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een dagritme. De situatie zal verslechteren zonder deskundige begeleiding. Er is sprake van zware beperking als er ernstige problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, als de cliënt gedesoriënteerd is, taken moeten worden overgenomen en er ondersteuning nodig is bij de dagstructurering. Zonder deskundige begeleiding is opname noodzakelijk.

Omvang begeleiding

Begeleiding maakt vaak deel uit van een heel pakket van zorg van behandeling en persoonlijke verzorging. De omvang van de hulp wordt hierdoor sterk bepaald. In de AWBZ werden deze functies veelal samengevoegd in een integraal pakket. In de Wmo is dit niet meer mogelijk, maar zullen de indicaties voor behandeling en persoonlijke verzorging wel meegewogen worden bij de indicatiestelling voor begeleiding en zal de hulp met behandelaars en thuiszorg (persoonlijke verzorging) worden afgestemd. In de Wmo zal tevens worden gezocht naar mogelijke combinaties van maatwerkvoorziening begeleiding en voorliggende voorzieningen op het gebied van welzijnswerk.

Artikel 15 Begeleiding Groep (BGG)

BGG bestaat uit op de cliënt afgestemde groepsactiviteiten op locatie, zoals dagbesteding en dagopvang, die de zelfredzaamheid van de cliënt bevorderen, behouden of compenseren voor zover de cliënt in verband met een beperking, chronische, psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat tot participatie of in staat is zich te handhaven in de samenleving.

Doelstellingen van BGG zijn:

  • 1.

    creëren en behouden van structuur;

  • 2.

    sociale vaardigheden behouden en versterken;

  • 3.

    sociale contacten behouden;

  • 4.

    gevoel van eigenwaarde en integratie bevorderen.

BGG, veelal bekend onder de naam "dagbesteding" is:

  • -

    programmatisch (met een vast dag- en/of weekprogramma);

  • -

    methodisch (een methode voor werken met de doelgroep als basis) met een welomschreven doel;

  • -

    vraagt actieve betrokkenheid van de cliënt en

  • -

    is gericht op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden, die de zelfredzaamheid bevorderen.

Het is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in BGG voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan activiteiten in bijvoorbeeld het Huis van de buurt voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten, die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben, is BGG nodig.

Bij BGG wordt onderscheid gemaakt tussen Basis en Speciaal. Dit onderscheid is overgenomen van de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) en wordt gemaakt vanwege het verschil in kosten. De kosten voor begeleiding Speciaal (zwaardere ondersteuning) zijn namelijk hoger dan de kosten voor begeleiding Basis (gewone ondersteuning).

BGG Basis

Onder BGG Basis vallen alle groepsactiviteiten voor mensen die om diverse redenen niet maatschappelijk actief zijn en niet voldoende zelfredzaam zijn om zelfstandig te participeren in de samenleving. De activiteiten zijn gericht op activering en een zinvolle besteding van de dag en hebben, bij mensen tussen de 18-65 jaar, vaak een arbeidsmatige component.

BGG Speciaal

Bij BGG Speciaal is er naast het bovenstaande sprake van specifieke groepsbegeleiding aan cliënten met een zware fysieke, cognitieve en/of sociaal-emotionele beperking. Deze cliënten hebben gedurende de dag veel aandacht, zorg en ondersteuning nodig en vaak een rustige prikkelarme omgeving. Dit vergt extra en flexibele inzet van personeel, kleinere groepen en een specialistisch aanbod van activiteiten.

Vervoer BGG

Indien de cliënt niet zelfstandig, met gebruikelijke hulp of ondersteund door mantelzorg naar de locatie waar groepsbegeleiding wordt geboden kan reizen, kan de gemeente vervoer indiceren. Dit kan alleen voor BGG. Wanneer in de dienstverleningsopdracht vervoer is opgenomen, is de uitvoerder ervoor verantwoordelijk dat cliënt veilig vanaf het woonadres naar de locatie wordt vervoerd waar BGG wordt aangeboden en vice versa. Er is sprake van zo minimaal mogelijke vervoersbewegingen om de benodigde ondersteuning te ontvangen. De uitvoerder ontvangt per cliënt waarbij een vervoersindicatie is afgegeven, een vaste vergoeding per dag dat cliënt daadwerkelijk aanwezig is en gebruikmaakt van de begeleiding in groepsverband.

In het derde lid is bepaald, dat BGG wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal vier aaneengesloten uren. Het maximum is negen dagdelen per week, dat gelijk is aan een in Nederland gebruikelijke 36-urige werkweek. Het aantal dagdelen BGG dat wordt geïndiceerd, is afhankelijk van:

  • -

    de noodzaak (hoeveel structuur, activering, toezicht etc. nodig is). Wat biedt het eigen netwerk of de voorliggende voorzieningen, hoe belast is de mantelzorg etc.);

  • -

    de mogelijkheden van de cliënt (hoeveel kan de cliënt fysiek en mentaal aan);

  • -

    het doel dat BGG voor deze specifieke cliënt heeft (als een doel is: in geval van een zinvolle dagbesteding ter vervanging van arbeid, dan worden bijvoorbeeld acht of negen dagdelen geïndiceerd. Een en ander vergelijkbaar met een 36-urige werkweek;

  • -

    de mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep (bij het werken in groepen is groepsdynamiek essentieel). Hiermee dient rekening gehouden te worden om de voorziening effectief te laten zijn.

Aangezien de gemeente indiceert en de hulp effectueert, zal ook dit element bij de indicatie moeten worden betrokken.

In het vierde lid is geregeld, dat vervoer van en naar de locatie mogelijk wanneer dit nodig is. Wanneer uit onderzoekt blijkt, dat een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel, zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of beschikbare vrijwilliger) de dagbesteding kan bereiken, dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is, zal vervoer van en naar de dagbesteding moeten worden geïndiceerd. De meeste aanbieders van dagbesteding hebben eigen vervoer dan wel afspraken met vervoersbedrijven die de cliënt van huis of bij een vast verzamelpunt ophalen en naar de dagbesteding brengen en halen. Er wordt bij de keuze voor een bepaalde locatie dagbesteding voor een cliënt al rekening gehouden met de reisafstand. Wanneer er medisch gezien toezicht nodig is, dan kan hiervoor een beroep gedaan worden op de Zorgverzekeringswet.

De gemeente hanteert hiertoe de volgende all-in bedragen:

  • -

    all-in tarief vervoer cliënt per dag dat cliënt daadwerkelijk aanwezig is en gebruikmaakt van vervoer van uitvoerder;

  • -

    all-in tarief rolstoelvervoer cliënt per dag dat cliënt daadwerkelijk aanwezig is en gebruikmaakt van vervoer van uitvoerder.

De tarieven zijn opgenomen in bijlage 3 van de Nadere regels.

Artikel 16 Begeleiding Individueel (BGI)

BGI bestaat uit op de cliënt afgestemde individuele activiteiten zoals woonbegeleiding en thuisbegeleiding die de zelfredzaamheid van cliënten bevorderen, behouden of compenseren voor zover de cliënt in verband met een beperking, chronische, psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie of is te handhaven in de samenleving. Voor BGI Basis en Speciaal worden geen indicaties voor vervoer afgegeven.

Doelstellingen van BGI kunnen zijn:

  • 1.

    het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen;

  • 2.

    het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van (dag)structuur of het voeren van regie;

  • 3.

    het overnemen van toezicht;

  • 4.

    het aansturen van gedrag.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee categorieën: Basis en Speciaal. Dit onderscheid is overgenomen van de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) en wordt gemaakt vanwege het verschil in kosten. De kosten voor begeleiding Speciaal (zwaardere ondersteuning) zijn namelijk hoger dan de kosten voor begeleiding Basis (gewone ondersteuning).

Om te kunnen bepalen of begeleiding Basis of Speciaal is, moet worden gekeken of er sprake is van factoren die om zwaardere ondersteuning vragen (en dus extra kosten met zich mee brengen). Hierbij kan worden gedacht aan specifieke didactische vaardigheden en expertise van de begeleider (aantoonbaar door opleiding, training en/of ervaring). Uit de cijfers van Vektis over de voorgaande jaren blijkt dat 80-90% van de Wmo-begeleiding, Basis is.

BGI Basis

BGI Basis omvat alle activiteiten die zijn gericht op zelfredzaamheid, regie op het dagelijks leven, toepassen van aangeleerde vaardigheden en gedrag.

Het gaat daarbij om:

  • -

    het bieden van activiteiten gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid;

  • -

    ondersteunen bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven;

  • -

    begeleiden bij het toepassen en inslijpen van aangeleerde vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven door herhaling en methodische interventie.

BGI Speciaal

Bij BGI Speciaal is er meer nodig dan de Basisbegeleiding om de doelen te bereiken. Hierbij is de ondersteuningsbehoefte van de cliënt leidend, niet de diagnose of het aanbod van een zorgaanbieder. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cliënten met niet-aangeboren hersenletsel, meervoudige problematiek, gedragsproblematiek zoals agressie of bij zware psychiatrische problematiek waarbij specialistische begeleiding nodig is.

Het gaat daarbij om specifieke ondersteuning bij zwaar regieverlies in combinatie met een invaliderende aandoening of beperking (fysieke, cognitieve, sociaal-emotionele beperkingen) met als gevolg langdurig tekortschietende zelfregie over het dagelijkse leven.

Het gaat hier om specialistische zorg die gegeven wordt door beroepskrachten die minimaal een HBO+ opleiding hebben of soortgelijke specialistische training. Doelgroepen waaraan te denken valt: zware psychiatrische problematiek zoals PTSS, Niet Aangeboren Hersenletsel en meervoudige complexe problematiek.

Soorten begeleiding

BGI kent meerdere vormen:

  • -

    toezicht of aansturing bij activiteiten (zowel thuis als buitenshuis) op het gebied van praktische vaardigheden; dit wordt vaak "thuisbegeleiding" genoemd;

  • -

    ondersteuning in complexe situaties, of als er sprake is van risico bij het functioneren;

  • -

    oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag.

BGI ligt in veel gevallen dicht bij hulp in de leefsituatie en persoonlijke verzorging. Er zal dan ook gezocht worden naar combinaties van begeleiding en Ondersteuning Zelfredzaamheid (OZ) om de hulp zo efficiënt mogelijk in te zetten. BGI zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven, bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.

Omvang BGI

Voor individuele begeleiding wordt gekeken naar de tijd die nodig is om de activiteiten te kunnen verrichten. De normering wordt individueel bepaald en is maatwerk. Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren, in beginsel met een bandbreedte van 1 tot 25 uur per week. Hiermee wordt aangesloten bij de normering en indicatiewijzer van het CIZ bij de uitvoering AWBZ. Meer uren per week zijn, indien nodig en duidelijk gemotiveerd, mogelijk. Het aantal uren begeleiding is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten.

Artikel 17 Kortdurend verblijf (KVB)

Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal drie etmalen, dus 72 uur per week) in een instelling, bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of zorgboerderij. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn.

Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden, onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt.

Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

De omvang van kortdurend verblijf is één, twee of drie etmalen per week en is afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van drie etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft; bij meer dan drie etmalen in een instelling, zal onderzocht moeten worden of er sprake is van opname waarvoor een indicatie op grond van de Wlz moet worden gesteld. Er moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg, vergoed door de ziektekostenverzekeraar, geen optie zijn. In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft, wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is, moet hiervoor apart een indicatie op grond van de Wlz of Zvw worden geïndiceerd. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor Kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruikmaken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer, zal hij doorgaans een pasje voor de RegioTaxiPlus krijgen, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat de verwachting is, dat het gebruik van een collectief vervoerssysteem als de RegioTaxiPlus (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.

Artikel 18 Opvang en beschermd wonen

Beschermd wonen

Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten, wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak gewone woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het aanbrengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.

De doelgroep van beschermd wonen is niet beperkt tot ingezetenen van de gemeente. Cliënten kunnen zich voor beschermd wonen en opvang tot elk college wenden, ongeacht van welke woonplaats zij ingezetene zijn. Hiermee is de landelijke toegankelijkheid van de voorzieningen voor beschermd wonen, eventueel, inclusief individuele begeleiding, gewaarborgd. Dit is bedoeld om te voorkomen dat behoefte aan beschermd wonen een belemmering vormt voor mensen om naar een andere gemeente te verhuizen. De regie voor beschermd wonen ligt bij de centrumgemeente als dit door de regiogemeente is gemandateerd. Beschermd wonen wordt bij voorkeur verstrekt door het college van de gemeente waar een opvangtraject voor de betreffende cliënt de meeste kans van slagen heeft. Is het college van oordeel dat de opvang en het bijbehorende traject meer kans van slagen heeft in een andere gemeente, dan is de gemeente waar de cliënt zich heeft gemeld, verantwoordelijk voor een "warme" overdracht naar de andere gemeente. De gemeente waar de cliënt zich meldt, kan dan dus niet volstaan met het alleen verwijzen naar een andere gemeente, maar zal de cliënt hierin moeten begeleiden.

Opvang

De gemeente biedt passende opvang zolang als dat noodzakelijk is aan mensen die niet (meer) in staat zijn zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven (slachtoffers huiselijk geweld, van gerelateerd geweld, van loverboys, mensen die een uitweg zoeken uit de prostitutie, mensen met psychiatrische stoornis etc.). Zij hebben mogelijk hulp nodig bij het zelfstandig wonen, het vinden van een zinvolle dagbesteding, werk, financiële zaken of opbouw van een sociaal netwerk). Verder is de gemeente verantwoordelijk voor het bieden van een beschermende woonomgeving aan personen met psychische problemen. Het verblijf is dan primair gericht op participatie (en dus niet op behandeling).

In geval van mandatering, verzorgt de mandataris (centrumgemeente) de indicatie en de opvang van maatschappelijke/vrouwenopvang.

Artikel 19 Vaststelling PGB BGI

Wanneer sprake is van een maatwerkvoorziening voor BGI, dan worden tijdens het onderzoek doelstellingen samen met de cliënt vastgesteld. Vervolgens wordt bepaald welke vorm van begeleiding nodig is en de omvang ervan. De noodzakelijke activiteiten en de omvang vormen de basis voor de berekening van het PGB-budget.

Voor de berekening van het PGB-budget wordt onderscheid gemaakt tussen een niet opgeleide hulpverlener, al dan niet behorende tot het sociale netwerk en een opgeleide hulpverlener, werkzaam voor een instelling. Het tarief voor de berekening van een PGB voor een opgeleide hulpverlener, werkzaam voor een instelling wordt gelijkgesteld aan het laagste tarief waarmee de gemeente BGI inkoopt bij haar gecontracteerde zorgaanbieders (lid 2). In lid 3 is bepaald, dat het tarief voor een niet opgeleide hulpverlener wordt vastgesteld op 150% van het minimumloon, inclusief vakantiegeld.

Artikel 20 Vaststelling PGB BGG

Wanneer sprake is van een maatwerkvoorziening voor BGG, dan worden tijdens het onderzoek doelstellingen samen met de cliënt vastgesteld. Vervolgens wordt bepaald welke vorm van begeleiding nodig is en de omvang ervan. De omvang wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel bestaat uit vier uur.

Het tarief voor de berekening van een PGB voor BGG door een instelling wordt gelijkgesteld aan het laagste tarief waarmee de gemeente BGG inkoopt bij haar gecontracteerde zorgaanbieders (lid 2). In lid 3 is bepaald dat een PGB voor BGG door personen, behorende tot het sociale netwerk, niet mogelijk is.

Artikel 21 Vaststelling PGB kortdurend verblijf

Het tarief voor kortdurend verblijf betreft een all-in tarief per etmaal. Een PGB wordt voor maximaal drie etmalen aaneengesloten verstrekt. Het tarief voor de berekening van een PGB voor kortdurend verblijf door een instelling wordt gelijkgesteld aan het laagste tarief waarmee de gemeente kortdurend verblijf inkoopt bij haar gecontracteerde zorgaanbieders.

Hoofdstuk 8 Kwaliteit, advisering en verstrekking

Artikel 22 Waardering mantelzorgers

Op grond van het gesprek en het onderzoek, zal de gemeente de meeste mantelzorgers kennen. Met het tweede lid wordt de mogelijkheid geboden aan te geven dat zij voor de jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking willen komen.

Artikel 23 Toezicht

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de gestelde kwaliteitseisen van de voorzieningen die worden geboden vanuit de Wmo. Het college wijst op grond van artikel 6.1 van de Wmo 2015 hiervoor een toezichthoudend ambtenaar aan. Het toezicht omvat in de kern: informatie verzamelen, beoordelen en interveniëren. In dit kader zal de toezichthouder uit eigener beweging of naar aanleiding van klachten werkbezoeken afleggen aan cliënten, het zorgdossier bestuderen evenals de afspraken van de gemeente met de zorgaanbieder en contact hebben met de zorgaanbieder. De toezichthouder rapporteert en adviseert naar aanleiding hiervan aan het college. Onder dit toezicht valt het functioneren van de aanbieder en kwaliteit van de geboden voorzieningen. Een specifiek onderdeel van het toezicht betreft het toezicht bij calamiteiten en geweld. Hiervoor is een toezichthouder bij de centrumgemeente Groningen aangesteld. Een melding van de aanbieder in geval van calamiteit en/of geweld bij de verstrekking van een voorziening wordt aan deze toezichthouder gedaan.

Artikel 24 Verplicht advies

Het college vraagt om een (extern) advies, indien dit gewenst wordt geacht. In geval de voorziening het bepaalde bedrag te boven gaat, is in ieder geval een advies vereist. Het vragen om advies dient wel te worden gemotiveerd. Dit met het oog op een eventuele procedure.

Artikel 25 Second opinion

Het ondersteuningsplan is als zodanig geen beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Mocht de aanvrager zich niet of onvoldoende ondersteund voelen door de uitkomst van het onderzoek, wordt de mogelijkheid van een herbeoordeling geboden. Dit laat onverlet de mogelijkheid van de belanghebbende om een aanvraag in te dienen waarna aan de hand van een voor bezwaar vatbare beschikking het besluit van de gemeente juridisch getoetst kan worden.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 26 Bedragen "Tarieven Wmo2015"

Dit artikel geeft aan dat het college in de bijlage nadere invulling kan geven aan bedragen.

Artikel 27 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze Nadere regels. Dit kan uiteraard niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zo nodig wordt er advies ingewonnen. Het afwijken van de bepalingen kan alleen ten gunste van de betrokken persoon met beperkingen. Het gebruikmaken van de hardheidsclausule wordt beschouwd als een uitzondering en niet als een regel. In verband met mogelijke precedentwerking wordt duidelijk aangegeven waarom in een bepaalde situatie van de Nadere regels wordt afgeweken.

Artikel 28 Inwerkingtreding en overgangsrecht

Dit artikel regelt de inwerkingtreding en het overgangsrecht van deze Nadere regels. In het tweede lid is geregeld dat cliënten aan wie een voorziening op grond van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Stadskanaal 2015 is verstrekt, het recht op de voorziening behoudt tot aan de ingangsdatum van het nieuwe besluit.

De tarieven voor begeleiding en kortdurend verblijf worden aangepast aan de geldende inkoopafspraken voor zorg in natura. Voor begeleiding wordt met de inwerkingtreding van deze Nadere regels onderscheid gemaakt in een tarief "basis" en een tarief "speciaal". Voor het tarief BGG Basis betekent dit, dat het nieuwe tarief lager is dan het tarief, zoals vastgelegd is in de Nadere regels 2015 (was € 40,00 per dagdeel, wordt € 27,75 per dagdeel). In het kader van zorgvuldigheid is in het derde lid bepaald, dat de nieuwe tarieven voor bestaande cliënten met een indicatie voor BGG Basis ingaan op 1 januari 2018. Deze groep cliënten zal voor 1 juli 2017 een nieuw besluit omtrent het PGB ontvangen zodat cliënten minimaal zes maanden kunnen wennen aan het nieuwe tarief en voldoende tijd hebben om afspraken te maken.

Het vierde lid geeft aan welke regeling wordt ingetrokken.

Artikel 29 Citeerartikel

Dit artikel geeft de citeertitel van deze Nadere regels aan.

Voetnoten

2

Bron: Normering van de basisvoorziening "schoon huis", KPMG, Plexus en HHM, 12 augustus 2016

3

Idem, betreffen afgeronde tijden

4

Alleen slaapkamers die als slaapkamer in gebruik zijn

5

Idem

6

Bron: Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden versie 1.0, Centrum Indicatiestelling Zorg, december 2006

7

Alleen bovenkleding

8

Eerst mate van gebruikelijke zorg bepalen; vervolgens overlap met begeleiding en Jeugdwet

9

Idem

10

Zie ook: beleidsvisie "Stadskanaal: Samen met de burger"