Regeling vervallen per 01-01-2015

Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Tholen

Geldend van 16-06-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Thole'

No.:

De raad van de gemeente Tholen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 15 november 2011, aangepast d.d. 2013-13-III 26 maart 2013;

b e s l u i t :

vast te stellen de bijgaande 'Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Tholen'.

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 - Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • A.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • B.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • C.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • D.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, bij hun besluit van 31 mei 1999;

  • E.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • F.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening gemeente Tholen;

  • G.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • H.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • I.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • J.

    vee: rundvee, paarden, varkens, kalkoenen, ganzen, schapen, geiten en hanen;

  • K.

    vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

Artikel 1.2 - Beslistermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verlengen;

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, artikel 2:11 of artikel 4:11.

Artikel 1.3 - Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen

  • 2. Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan bij openbare kennisgeving aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4 - Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 - Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich hiertegen verzet.

Artikel 1.6 - Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7 - Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 - Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van de:

  • -

    openbare orde;

  • -

    openbare veiligheid;

  • -

    volksgezondheid;

  • -

    bescherming van het milieu.

Artikel 1.9 - Lex silencio positivo is van toepassing

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

Artikel 5:23 - Vergunning snuffelmarkt

Artikel 1.10 - Lex silencio positivo is niet van toepassing

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op alle niet in artikel 1:9 genoemde artikelen uit de Apv.

HOOFDSTUK 2 - OPENBARE ORDE

AFDELING 1 - BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2.1 - Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2. Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

AFDELING 2 - BETOGING

Artikel 2.2 - Optochten (Vervallen)

Artikel 2.3 - Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.4 - Afwijking termijn (Vervallen)

Artikel 2.5 - Te verstrekken gegevens (Vervallen)

AFDELING 3 - VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

Artikel 2.6 - Beperking aanbieden en dergelijke van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen (Vervallen)

AFDELING 4 - VERTONINGEN EN DERGELIJKE OP DE WEG

Artikel 2.7 - Feest, muziek en wedstrijd e.d (Vervallen)

Artikel 2.8 - Dienstverlening (Vervallen)

Artikel 2.9 - Straatartiest (Vervallen)

AFDELING 5 - BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 2.10 - Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

  • 3. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod;

  • 4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:25;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.17.

  • 6. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

    • a.

      voertuigen;

    • b.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • c.

      evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1;

    • d.

      terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.2, vijfde lid;

    • e.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.

Artikel 2.11 - (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatie-verordening.

Artikel 2.12 - Maken en veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:

    • a.

      degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet minstens zes weken van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

    • b.

      het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien:

    • 1.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht,

    • 2.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats,

    • 3.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast,

    • 4.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen

  • 3. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen zes weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden. Het college kan deze termijn eenmaal met hoogstens vier weken verlengen.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal

AFDELING 6 - VEILIGHEID OP WEG

Artikel 2.13 - Veroorzaken van gladheid (Vervallen)

Artikel 2.14 - (Vervallen)

Artikel 2.15 - Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp (Vervallen)

Artikel 2.16 - Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.17 - Kelderingangen e.d.

  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.18 - Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2.19 - Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp (Vervallen)

Artikel 2.20 - Vallende voorwerpen )Niet opgenomen'

Artikel 2.21 - Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht

Artikel 2.22 - Verwijdering en dergelijke voorzieningen voor verkeer en verlichting (Vervallen)

Artikel 2.23 - Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening

Artikel 2.23a - Godslastering

  • 1. Het is verboden in het openbaar de naam van God vloekende te gebruiken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in artikel 7 van de Grondwet of het Wetboek van Strafrecht.

AFDELING 7 - EVENEMENTEN

Artikel 2.24 - Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • e.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • f.

      een klein evenement.

  • 3. Onder klein evenement wordt in ieder geval verstaan een straatfeest of buurtbarbecue op een dag, of andere door de burgemeester aan te wijzen kleine evenementen.

Artikel 2.25 - Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan het door de burgemeester vastgestelde aantal personen;

    • b.

      het evenement tussen de aangewezen tijdstippen plaatsvindt;

    • c.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor of na de door de burgemeester aangewezen tijdstippen;

    • d.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object;

    • f.

      er een organisator is;

    • g.

      de organisator binnen een door de burgemeester vast te stellen aantal werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 3. De burgemeester kan binnen de door hem bepaalde termijn na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.26 - Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2.26a- Circus- of kermisinrichtingen (Vervallen)

AFDELING 8 - TOEZICHT OP HORECABEDRIJVEN

Artikel 2.27 - Begripsbepalingen

  • a. horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

  • b. terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

  • c. Exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een inrichting exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen.

  • d. Leidinggevende: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een inrichting.

Artikel 2.28 - Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3. In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4. Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 5. De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

  • 6. Voorts geldt het eerste lid niet voor:

    • a.

      een horecabedrijf in zorginstellingen;

    • b.

      een horecabedrijf in musea;

Artikel 2.28a - Eisen exploitant en leidinggevende(n)

De exploitant en de leidinggevende(n):

  • a.

    staan niet onder curatele;

  • b.

    zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • c.

    zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • d.

    hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

Artikel 2.28b - Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende(n)

  • 1. Het is verboden een inrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 2.28c op de vergunning vermelde exploitant of leidinggevende in de inrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de leidinggevende zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting geen strafbare feiten plaatsvinden.

Artikel 2.28c - Vergunningverlening op naam

De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant en op naam gezet van de exploitant en de leidinggevende(n) van de inrichting; de vergunning is niet overdraagbaar.

Artikel 2.28d - Beslistermijn

De burgemeester beslist binnen twaalf weken na de datum waarop hij de aanvraag met de bijbehorende gegevens en bescheiden heeft ontvangen. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste twaalf weken worden verdaagd.

Artikel 2.28e - Weigerings- en intrekkingsgronden (Vervallen)

Artikel 2.29 - Sluitingstijd

  • 1. Het is de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 uur en 05.00 uur.

  • 2. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde is het de exploitant verboden het terras voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers op het terras toe te laten of te laten verblijven tussen 23.00 uur en 08.00 uur.

  • 3. Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.4 kan de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift voor een afzonderlijk horecabedrijf of voor een daartoe behorend terras een ander sluitingsuur of andere sluitingsuren vaststellen.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste en / of tweede lid bepaalde.

  • 5. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2.30 - Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.29 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.

Artikel 2.31 - Terrassen

  • 1. Het is zonder vergunning van de burgemeester verboden op de openbare weg een terras in te richten, op te richten, het terras voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers op het terras toe te laten of te laten verblijven.

  • 2. Bij vergunningaanvragen voor een of meer bij de inrichting behorende terrassen, beslist de burgemeester -gelet op de openbare orde en veiligheid ter plaatse- tevens over de ingebruikneming van de openbare weg.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 en 2.28., tweede lid kan de burgemeester de in het eerste lid bedoelde ingebruikneming van de openbare weg weigeren als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      dat gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • c.

      dat gebruik afbreuk doet aan andere publieke functies van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.

  • 4. Als voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden verwijdering van het terras noodzakelijk is, is de houder van de inrichting verplicht dit terstond of binnen de door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn, te verwijderen.

  • 5. Het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid geldt niet voor zover het Rijkswegenreglement of de Provinciale wegenverordening Zeeland van toepassing is.

Artikel 2.31a - Geldigheidsduur vergunning (Vervallen)

Artikel 2.31b - Beëindiging exploitatie (Vervallen)

Artikel 2.31c - Wijziging leidinggevende

  • 1. Indien een leidinggevende als bedoeld in artikel 2.27 onder 5 het beheer in de inrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe leidinggevende, indien de burgemeester op aanvraag van de exploitant heeft besloten een nieuwe vergunning te verlenen

Artikel 2.32 - Handel in horecabedrijven

  • 1. Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

  • 3. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      horecabedrijf: het horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.27, eerste en tweede lid;

    • b.

      houder: de houder als bedoeld in artikel 2.27, vierde lid.

Artikel 2.33- Overgangsrecht (Vervallen)

Afdeling 8A - BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK- EN HORECAWET

Artikel 2.34a - Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank,

  • -

    horecabedrijf,

  • -

    horecalokaliteit,

  • -

    inrichting,

  • -

    paracommerciële rechtspersoon,

  • -

    sterke drank,

  • -

    slijtersbedrijf en

  • -

    zwak-alcoholhoudende drank, dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet

Artikel 2.34b - Schenktijden paracommerciële rechtspersonenhenktijden

  • 1. Paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sportieve aard verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank ten behoeve van activiteiten, op:

    • a.

      maandag tot en met vrijdag na 17:00 uur en tot 23:00 uur;

    • b.

      zaterdag na 12:00 uur en tot 20:00 uur, mits een convenant met de gemeente is afgesloten over het schenken van alcohol. Indien er geen convenant is afgesloten mag alcoholhoudende drank verstrekt worden van 15:00 en tot 20:00; en

    • c.

      zondag na 12:00 uur en tot 20:00 uur.

  • 2. Voor zover er bij paracommerciële rechtspersonen als bedoeld in het eerste lid verenigings- of wedstrijdactiviteiten plaatsvinden die eindigen voor aanvang of na afloop van de in dat lid genoemde schenktijden, is het deze paracommerciële rechtspersonen toegestaan, in aanvulling op de schenktijden genoemd in dat lid, alcoholhoudende drank te verstrekken één uur voor en eindigende anderhalf uur na beëindiging van deze activiteiten, maar niet eerder dan 12:00 en niet later dan 24.00 uur. Dit lid is niet van toepassing indien er sprake is van wedstrijden of verenigingsactiviteiten waaraan hoofdzakelijk jeugdigen in de leeftijd tot 18 jaar deelnemen en die activiteiten plaatsvinden voor 15.00 uur, tenzij met de betreffende rechtspersoon een convenant is afgesloten over het schenken van alcohol.

  • 3. Overige paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank gedurende de periode beginnende met één uur voor aanvang en eindigende met één uur na beëindiging van activiteiten die passen binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon, maar niet later dan 24.00 uur.

Artikel 2.34c - Bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen

Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon zijn betrokken.

Artikel 2.34d - Verbod happy hours

Ter bescherming van de volksgezondheid en in het belang van de openbare orde is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die in de desbetreffende horecalokaliteit op of het desbetreffende terras gewoonlijk wordt gevraagd.

AFDELING 9 - TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF (Vervallen)

AFDELING 10 - TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2.39 - Speelgelegenheden

  • 1. Deze paragraaf verstaat onder speelgelegenheid:

    een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen te verrichten, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de Kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning indien:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan

Artikel 2.40 - Speelautomaten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet;

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

AFDELING 11 - MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2.41(oud) - Kraken van gebouwen (Vervallen)

Artikel 2.41 - Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is;

  • 4. De burgemeester is bevoegd van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing te verlenen.

Artikel 2.42 - Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.43 - Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.42.

Artikel 2.44 - Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.45 - Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden op het terrein van een gemeentelijk sportpark of op of in een op dat sportpark aanwezig bouwwerk, ander kunstwerk of afsluiting.

  • 3. Het is verboden dieren in of op de in het eerste en tweede lid bedoelde plaatsen te laten lopen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste en tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2.46 - Rijden over bermen e.d. (Vervallen)

Artikel 2.47 - Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeers-meubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt;

    • c.

      zich op het terrein van een gemeentelijke speelvoorziening, een skatevoorziening of dergelijke voorziening te bevinden gedurende de tijden waarop deze blijkens de aanduiding gesteld bij de toegang tot de voorziening gesloten is.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.48 - Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2.49 - Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.50 - Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.51 - Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.52 - Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.53 - Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.54 - Bewakingsapparatuur (Vervallen)

Artikel 2.55 - Nodeloos alarmeren (Vervallen)

Artikel 2.56 - Alarminstallaties (Vervallen)

Artikel 2.57 - Loslopende honden

Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a.

    binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

  • b.

    buiten de bebouwde kom op een weg of dijk, zonder dat hij deze voldoende in zijn macht heeft;

  • c.

    op door het college aangewezen plaatsen en tijden, zonder dat die hond aangelijnd is, gedurende de periode van 1 mei tot 1 oktober;

  • d.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats.

Artikel 2.58 - Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op openbare plaatsen binnen de gehele bebouwde kom;

    • b.

      op een gedeelte van de weg buiten de bebouwde kom dat is bestemd of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers;

    • c.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • d.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd;

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid is eenieder die een hond bij zich heeft verplicht, opnader door burgemeester en wethouders aan te wijzen wegen en/of terreinen, een deugdelijk en speciaaldaartoe vervaardigd hulpmiddel ter onmiddellijke verwijdering van hondenuitwerpselen op die wegen en/of terreinen bij zich te hebben en dit hulpmiddel op eerste aanvraag van een daartoe bevoegdopsporingsambtenaar te tonen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor door burgemeester en wethouders aangewezen terreinen

Artikel 2.59 - Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt, dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt, dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden.

  • 2. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1.50 meter.

Artikel 2.60 - Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben,of:

    • a.

      anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels

    • b.

      tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2.61 - Wilde dieren (Vervallen)

Artikel 2.62 - Loslopend vee en pluimvee

De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein

dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat

zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.63 - Duiven (Vervallen)

Artikel 2.64 - Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste 6 meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van 2 meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Zeeland.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.65 - Hinder door dieren

  • 1. Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving gevaar, schade of hinder veroorzaakt.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

AFDELING 12 - BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2.66 - Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • A.

    Handelaar:

    de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Maatregel van Bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

  • B.

    Verkoopregister:

    het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.67 - Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeld hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen -voor zover dat mogelijk is- soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.68 - Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • 1.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • a.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • b.

      van een verandering van de onder a, sub 1º, bedoelde adressen;

    • c.

      als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • d.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • 2.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • 3.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • 4.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2.69 - Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (Vervallen)

Artikel 2.70. - Handel te water

Het bepaalde in de artikelen 2.67 en 2.68 geldt niet voor zover de handelaar de handel te water uitoefent in de zin van het Besluit toezicht handel te water.

Artikel 270a - Handel in horecabedrijven (Verplaatst naar afdeling 3)

AFDELING 13 - VUURWERK

Artikel 2.71 - Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.72 - Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2.73 - Bezigen van vuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

AFDELING 14 - DRUGSOVERLAST

Artikel 2.74 - Drugshandel op straat

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

  • 2. Het is verboden op of aan de weg, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te treffen of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen openlijk voor handen te hebben.

  • 3. Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan, zoals naalden, reservoirs, zuigertjes en dergelijke of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de openbare weg, dan wel in afvalbakken achter te laten, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat zulks is geschied om afstand van dat voorwerp te doen.

AFDELING 15 - BESTUURLIJKE OPHOUDING VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN EN CAMERA-TOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2.75 - Bestuurlijke ophouding (Niet opgenomen)

AFDELING 16 - PREVENTIEF FOUILLEREN

Artikel 2.76. - Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

AFDELING 17 - KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 2.77 - Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 2.77a - Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2 Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3 et college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 2.77b - Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod in artikel 2.77a eerste lid, niet geldt.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 1.8 en 2.77a, vierde lid.

HOOFDSTUK 3 - SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

AFDELING 1 - BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3.1 - Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    a.Prostitutie:

    het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

  • b.

    Prostituee:

  • d.

    degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

  • c.

    Seksinrichting:

    de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

  • d.

    Escortbedrijf:

    de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

  • e.

    Sekswinkel:

    de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd.

  • f.

    Exploitant:

    de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen.

  • g.

    Beheerder:

    de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf.

  • h.

    Bezoeker:

    degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders als bedoeld in artikel 6.1a;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.2 - Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.3 - Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.13 genoemde belangen, kan het bevoegd bestuursorgaan over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

AFDELING 2 - SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE

Artikel 3.4 - Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3.5 - Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      1e. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelin

      2e. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      3e. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jo. artikel 8 of jo. artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1

      4e. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspe

      5e. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorp

      6e. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en muni

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbureau die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.4 is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3.6 - Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02:00 uur en 07:00 uur.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3.7 - Tijdelijke afwijking sluitingtijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3.13, tweede lid, genoemde belangen of ingeval van strijdigheid met bepalingen van dit hoofdstuk of met de aan de vergunning verbonden voorschriften, kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.8 - Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.9 - Straatprostitutie en raamprostitutie

  • 1. Het is verboden -al dan niet vanuit een seksinrichting- door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, te trachten als prostituee passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2. Met het oog op de naleving van de in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de in artikel 3.13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met oog op de in artikel 3.13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het tweede lid bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan door de burgemeester vast te stellen wegen en op door de burgemeester te bepalen tijden.

  • 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkenen noodzakelijk is.

  • 6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3.10 - Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.11 - Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

AFDELING 3 - BESLISSINGSTERMIJN EN WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 3.12 - Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.13 - Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbureau in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbureau personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. De vergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- en leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

AFDELING 4 - BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3.14 - Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.15 - Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.16, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

HOOFDSTUK 4 - BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1 -GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4.1 - Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • A.

    Besluit:

    Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

  • B.

    Inrichting:

    een inrichting type A of type B zoals bedoeld in het Besluit.

  • C.

    Houder van een inrichting:

    degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft.

  • D.

    Collectieve festiviteit:

    festiviteit of activiteit die niet specifiek gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

  • E.

    Incidentele festiviteit:

    festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

Artikel 4.2 - Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het besluit gelden, voor zover de naleving van deze voorschriften redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen:

    • -

      Tholen;

    • -

      Poortvliet;

    • -

      Scherpenisse;

    • -

      Sint-Maartensdijk;

    • -

      Stavenisse;

    • -

      Sint-Annaland;

    • -

      Oud-Vossemeer;

    • -

      Sint Philipsland;

    • -

      Anna Jacobapolder.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. De aanwijzing van de collectieve festiviteiten geldt alleen voor horeca-, sport- en recreatie inrichtingen.

Artikel 4.3 - Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan een door het college nader te bepalen aantal incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit, voor zover de naleving van deze voorschriften redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan een door het college nader te bepalen aantal incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 , eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het derde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Het aantal incidentele festiviteiten wordt zodanig vastgesteld dat het aantal collectieve en incidentele festiviteiten samen per inrichting niet meer dan 12 per kalenderjaar bedraagt.

  • 7. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens het voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4.4 - Verboden incidentele festiviteiten (Vervallen)

Artikel 4.5 - (Vervallen)

Artikel 4.6 - Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, artikel 431 van het Wetboek van Strafrecht, de Zondagswet, het vuurwerkbesluit en de provinciale milieuverordening Zeeland

AFDELING 1A - AFVALSTOFFEN (Vervallen)

Artikel 4.7a t/m 4.7s - (Vervallen)

AFDELING 2 - BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4.7t - Verontreiniging van de weg en van terreinen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;

    • b.

      andere afvalstoffen dan straatafval, als bedoeld in artikel 4.7a, eerste lid onder b, achter te laten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken.

  • 2. Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod is niet van toepassing op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, de krachtens artikel 4.7b, tweede lid, aangewezen personen of instanties of houders van een vergunning als bedoeld in artikel 4.7f.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het thuis-composteren van groente-, fruit- en tuinafval.

  • 5. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg of het betreft het op de bodem brengen of houden van:

    • -

      baggerslib afkomstig van sloten en waterlopen, indien aannemelijk is dat dit slib valt in de verontreinigingsklasse I of II;

    • -

      maaisel, riet of andere plantenresten afkomstig van het onderhouden van slootkanten en watergangen.

  • 6. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door:

    • a.

      de Wet chemische afvalstoffen, de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet, op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Meststoffenwet, de Destructiewet of de Wet bodembescherming voorziet in de beoogde bescherming van het milieu;

    • b.

      artikel 5 of 9 van het Rijkswegenreglement;

    • c.

      de Wegenverordening Zeeland, de provinciale bodembeschermingverordening of de provinciale milieuverordening.

Artikel 4.7u - Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

  • 1. Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

    • a.

      indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

    • b.

      indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag te reinigen of te doen reinigen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 9, tweede lid van het Rijkswegenreglement of de Wegenverordening Zeeland.

Artikel 4.7v - Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren (Vervallen)

Artikel 4.7w - Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten

  • 1. Degene die op de weg reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften onder het publiek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen, terstond daarvan te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet ten aanzien van het verspreiden van reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften vanuit een luchtvaartuig.

Artikel 4.7x - Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.8 - Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.8a - Verbod doorzoeken van ter inzameling gereedstaande afvalstoffen

Het is verboden afvalstoffen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden.

Artikel 4.9 - Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3 - HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4.10 - Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      boom:

      een houtachtig, overblijvend gewas met een diameter van de stam van minimaal 10 cm c.q. een omtrek van de stam van minimaal 31,5 cm gemeten op 1,30 m hoogte boven het maaiveld gerekend langs de stam. In geval van meerstammigheid geldt de diameter c.q. omtrek van de dikste stam. In het kader van een herplant- of instandhoudingplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen genomen worden voor bomen kleiner dan 10 cm dwarsdoorsnede op 1,30 meter boven het maaiveld;

    • b.

      houtopstand:

      één of meer bomen, boomvormer, hakhout;

    • c.

      hakhout:

      één of meer bomen of boomvormers, die na geveld te zijn, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • d.

      dunning:

      velling die uitsluitend als onderhoudsmaatregel ter bevordering van de groei en de instandhouding van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

    • e.

      knotten:

      het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout (1,50 tot 2,00 m) bij knot- of leibomen

    • f.

      kandelaberen: 

      het terug- of innemen van takken, zodat uitsluitend de gesteltakken overblijven;

    • g.

      bebouwde kom:

      de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, lid 5 van de Boswet;

    • h.

      herplanten:

      het planten van een houtopstand teneinde het verlies van een al of niet met vergunning gevelde houtopstand te compenseren;

    • i.

      boomwaarde:

      het bedrag dat, overeenkomstig de Methode Raad, wordt gevonden door het product van de volgende factoren:

      • *

        de oppervlakte in cm² van de diameter op 1,30 m boven het maaiveld

      • *

        de geïndexeerde eenheidsprijs per cm²

      • *

        de standplaatswaarde

      • *

        de conditiewaarde

      • *

        de waarde van ntwijze pla

    • j.

      iepziekte:

      de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau.

    • k.

      iepenspintkever:

      het insect, in elk ontwikkelingsstadium behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmeaus.

  • 2. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben,

Artikel 4.11 - Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of te doen vellen indien deze op:

    • a.

      particulier terrein staan en op een hoogte van 1.30 meter een diameter hebben van 40 cm. of groter, dan wel een omtrek hebben van meer dan 1,25 meter; of

    • b.

      particulier terrein staan en op een hoogte van 1.30 meter een kleinere diameter hebben dan 40 cm., dan wel een omtrek hebben van minder dan 1,25 meter welke zijn aangeplant in het kader van een herplant- of instandhoudingverplichting; of

    • c.

      openbaar terrein staan en deze op een hoogte van 1.30 meter een diameter hebben van 20 cm. of groter dan wel een omtrek hebben van meer dan 60 cm.;

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien het betreft:

    • 1.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • 2.

      houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen zijn binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstanden een zelfstandige eenheid vormen en, ofwel geen grotere oppervlakte beslaan dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet groter in aantal zijn dan 20.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien het betreft:

    • a.

      het vellen van dode houtopstand;

    • b.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 4.11h en 4.11k van deze afdeling;

    • c.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van regulier onderhoud;

    • d.

      het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten."

Artikel 4.11a - Aanvraag vergunning

  • 1. Een vergunning als bedoeld in artikel 4.11 lid 1 dient aangevraagd te worden door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht, of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid, gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Een aanvraag om een vergunning dient te worden ingediend op een daartoe door het bevoegd gezag vastgesteld formulier. De aanvraag gaat vergezeld van een situatieschets.

  • 3. Wanneer de teammanager van de Landelijke Service Regelingen (LASER) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan het bevoegd gezag een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningsaanvraag.

Artikel 4.11b - Weigering ex lege

De vergunning wordt geacht te zijn geweigerd, indien binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag als bedoeld in artikel 4.11a van deze afdeling geen beslissing op de aanvraag is genomen.

Artikel 4.11c - Weigeringgronden

  • 1. Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:

    • -

      natuur- en milieuwaarden;

    • -

      landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

    • -

      cultuurhistorische waarden;

    • -

      waarden van stads- en dorpsschoon;

    • -

      waarden voor recreatie en leefbaarheid;

    • -

      monumentale waarde;

    • -

      beeldbepalende waarde;

  • 2. Het bevoegd gezag kan bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren. Zij verwijzen zoveel mogelijk naar het groenbeleidsplan of gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen.

  • 3. De burgemeester kan toestemming geven tot direct vellen van een houtopstand, indien sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang.

Artikel 4.11d - Openbaarmaking

  • 1. Van iedere aanvraag wordt de ontvangst zo spoedig mogelijk bekend gemaakt in een lokaal dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.

  • 2. Indien een vergunning wordt verleend of geweigerd, wordt deze beslissing zo spoedig mogelijk openbaar gemaakt in een lokaal dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.

Artikel 4.11e - Standaardvoorwaarde van niet-gebruik

Een vergunning wordt verleend onder het standaardvoorschrift van feitelijk niet-gebruik tot het moment van onherroepelijk worden van de vergunning, oftewel tot het moment dat:

  • a.

    de is op bezwaar- of beroepstermijn voor derden is verstreken, zonder dat er bezwaar of beroep is ingediend;

  • b.

    beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;

  • c.

    beslist het bezwaar of beroep van derden en geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan.

Artikel 4.11f - Vervaltermijn vergunning

De vergunning die onherroepelijk is geworden als bedoeld artikel 4.11e van deze afdeling vervalt, indien daarvan niet binnen maximaal één jaar na afgifte volledig gebruik is gemaakt. Het bevoegd gezag kan op verzoek deze termijn verlengen met maximaal één jaar.

Artikel 4.11g - Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Aan een vergunning of toestemming zoals bedoeld in artikel 4.11 lid 1 en artikel 4.11c lid 3 van deze afdeling, kan door het bevoegd gezag, dan wel de burgemeester in het belang van de bescherming en het behoud van houtopstanden voorschriften worden verbonden

  • 2. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven voorschriften moet worden herplant. Indien het groenbeleidsplan of een bestemmings-, bomen-, groen-, of landschapsplan de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijft, wordt, zo veel mogelijk, een herplantplicht opgelegd.

  • 3. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 4. Wordt een vergunning tot verplanting gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de verplanting en op welke wijze niet geslaagde verplanting moet worden vervangen.

  • 5. Indien de uitvoering van de plicht tot herbeplanting niet mogelijk is dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onvoldoende compensatie biedt voor het vellen van de houtopstand, kan aan de vergunning of toestemming het voorschrift worden verbonden dat de houtopstand pas mag worden geveld nadat een bedrag gelijk aan de boomwaarde aan de gemeente is betaald.

  • 6. De gemeente is verplicht met de ontvangen gelden als bedoeld in het voorgaande lid houtopstanden aan te planten in de nabijheid van de locatie waar is gekapt, dan wel op een nader aan te duiden plaats het verlies aan groen te compenseren. Zij legt daarover verantwoording af aan degene, aan wie de financiële compensatie is opgelegd.

  • 7. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften behoort het verbod om gedurende het broedseizoen, zijnde 15 maart t/m 15 juli, gebruik te maken van de vergunning, tenzij het bevoegd gezag om zwaarwegende redenen van dit voorschrift afwijkt. Tevens kunnen voorschriften ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna aan de vergunning worden verbonden.

Artikel 4.11h - Herplant/instandhoudingplicht

  • 1. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning het bevoegd gezag is geveld, anders dan bij wijze van dunning, dan wel op andere wijze teniet is gedaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijke gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. Degene aan wie de verplichting als bedoeld in de leden 1, 2 en 3 is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.11i - Schadevergoeding

Het bevoegd gezag beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17, juncto artikel 13 vierde lid, van de Boswet.

Artikel 4.11j - Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,50 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.

Artikel 4.11k - Bestrijding van iepziekte

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkever, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen een termijn van veertien dagen:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen;

    • c.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Dit verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van dit verbod.

  • 3. Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 4.11l - Verhouding tussen kapvergunning en bouw-, aanleg- en/of monumentenvergunning

  • 1. Het bevoegd gezag stemt de procedures betreffende kapvergunning en bouw- of aanlegvergunning in het ontwerpstadium op elkaar af.

  • 2. De kap-, bouw- en aanleg- en/of monumentenvergunningen worden zoveel mogelijk per project tegelijkertijd afgegeven.

  • 3. Een kapvergunning kan worden geweigerd op de enkele grond dat de bouw- of aanlegplannen nog niet definitief zijn. Indien er een bouw-, aanleg-, en/of monumentenvergunning wordt aangevraagd of indien er sprake is van een vrijstelling van het bestemmingsplan, waarvoor tevens een kapvergunning noodzakelijk is, mag van de kapvergunning pas gebruik worden gemaakt als de bouw-, aanleg- en/of monumentenvergunning c.q. de vrijstelling is verleend en er daadwerkelijk met de werkzaamheden kan worden begonnen.

  • 4. Een kapvergunning kan worden geweigerd, nadat een bouw- of aanlegvergunning is verleend, indien de rechthebbende aanvrager van een kapvergunning niet, of niet tijdig, of niet volledig de aanwezigheid heeft gemeld van een beeldbepalende of anderszins waardevolle houtopstand aan het bevoegd gezag.

AFDELING 3A - BESCHERMING VAN FLORA EN FAUNA

Artikel 4.11m - Bescherming groenvoorziening (Vervallen)

Artikel 4.11n - Beschermde planten; hout sprokkelen (Vervallen)

Artikel 4.12 - (Vervallen)

AFDELING 4 - MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4.13 - Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

    • e.

      afvalstoffen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof:op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening.

Artikel 4.14 - Stankoverlast door gebruik van meststoffen (Vervallen)

Artikel 4.15 - Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 4.15a - Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4.15, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

HOOFDSTUK 5 - ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1 - PARKEEREXCESSEN

Artikel 5.1 - Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5.2 - Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt één dezer voertuigen; dan wel;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.3 - Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden in door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.4 - Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.5 - Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2. Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.6 - Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeers-doeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.7 - Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.8 - Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit parkeren naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.9 - Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.10 - Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.11 - Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of op een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen zoals bedoeld in artikel 5.1 onder a;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen

Artikel 5.12 - (Vervallen)

AFDELING 2 - COLLECTEREN

Artikel 5.13 - Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen

Artikel 5:14 - Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

AFDELING 3 - VENTEN

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Het is verboden te venten op door burgemeester en wethouder aangewezen tijdstippen;

  • 3. Het is verboden te venten op door burgemeester en wethouders aangewezen openbare plaatsen;

  • 4. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 16 - Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

AFDELING 4 - STANDPLAATSEN

Artikel 5.17 - Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5.19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het

college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5.21 - (Vervallen)

AFDELING 5 - SNUFFELMARKTEN

Artikel 5.22 - Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een- al dan niet met enige beperking-voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5.23 – Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

AFDELING 6 - OPENBAAR WATER

Artikel 5.24 - Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaart-politiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.25 - Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Landschapsverordening Zeeland.

Artikel 5.26 - Aanwijzingen ligplaats

  • 1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Landschapsverordening Zeeland.

Artikel 5.27 - Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het

krachtens de artikelen 5.25, tweede lid en 5.26 bepaalde.

Artikel 5.28 - Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 350, Wetboek van Strafrecht.

Artikel 5.29 - Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.30 - Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Bijzonder reglement snelle motorboten Zuidwest Nederland.

Artikel 5.30a - Verbod varen met snelle vaartuigen

Het is verboden tussen 8.00 uur des voormiddags en zonsondergang met een vaartuig met een grotere snelheid dan 16 km/h te varen binnen een afstand van 50 meter vanaf de waterlijn ter hoogte van de voor recreatie opengestelde gedeelten van zeedijken en andere voor recreatie opengestelde terreinen.

Artikel 5.30b - Bedrijfsmatige recreatie te water

  • 1. Het is de eigenaar van een vaartuig verboden zonder vergunning van het college dit vaartuig te verhuren ten behoeve van de pleziervaart of de sportvisserij, dan wel in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf of tegen betaling de gelegenheid open te stellen om met dat vaartuig mee te varen, op daartoe door het college aangewezen vaarwateren.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde geldt onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Binnenschepenwet en behoudens het bepaalde bij de Wet openbare vervoermiddelen.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de houder van een vergunning, afgegeven door het college van enige andere gemeente in de provincie Zeeland op grond van een bepaling van gelijke strekking als het in dit artikel bepaalde.

  • 4. Het college kan met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde vaartuig eisen stellen ten aanzien van de deugdelijkheid, inrichting en uitrusting, alsmede betreffende de bemanning en het maximum aantal passagiers voor het vaartuig.

  • 5. Het college kan aan de in het eerste lid bedoelde vergunning voorwaarden verbinden betreffende hetgeen in het belang van de veiligheid van het vaartuig en de opvarenden dient te worden verricht of nagelaten.

  • 6. Het college geeft voor een vaartuig waarop tegen betaling de gelegenheid is opengesteld om mee te varen slechts een vergunning af, indien daartoe een gunstig advies is uitgebracht door een door hen aangewezen, of vergelijkbare onafhankelijke instantie of deskundige.

Artikel 5.31 - Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

AFDELING 7 - CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5.32 - Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren.

Artikel 5.33 - Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1 onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijke gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 8 - VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5.34 - Verbod afvalstoffen te vernranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Artikel Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht, de Provinciale milieuverordening, of de Landschapsverordening Zeeland 2001

AFDELING 9 - VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5.35 - Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.36 - Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    • c.

      sportvelden;

    • d.

      speel- en recreatieterreinen.

  • 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen.

Artikel 5.37 - Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

AFDELING 10 - OPENBARE RUIMTE EN HET NUMMEREN VAN BOUWWERKEN, GEBOUWEN, COMPLEXEN, AFGEBAKENDE TERREINEN, LIG- EN STANDPLAATSEN

Artikel 5.38a - Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • A.

    Openbare ruimte:

    alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, pleinen, plaatsen, plantsoenen en alle wateren die, al dan niet met enige beperking, voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn, alsmede daarin begrepen alle bouw- en kunstwerken die daar onderdeel van uitmaken.

  • B.

    Complex:

    een afgebakend samengesteld geheel van onroerende zaken (industriecomplex, complex van vakantiehuisjes, enzovoort).

  • C.

    Afgebakend terrein:

    een terrein, waarop zich geen bouwwerken bevinden en dat afzonderlijk wordt gebruikt.

  • D.

    Ligplaats:

    een deel van het openbare water dat door het college is aangewezen voor het permanent afmeren van een woonschip of woonark.

  • E.

    Standplaats:

    een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

  • F.

    Nummer:

    een nummer bestaande uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter of een cijfercombinatie.

  • G.

    Object:een bouwwerk, gebouw, complex, afgebakend terrein, ligplaats of standplaats.

  • H.

    Uitvoeringsvoorschriften:

    nadere bepalingen van technische en administratieve aard.

Artikel 5.38b - Het indelen van de gemeente in wijken en buurten

  • 1. Het college verdeelt de gemeente, al dan niet op basis van bouwblokken, in wijken en buurten en duiden deze aan met nummers, zo nodig aangevuld met letters of namen.

  • 2. Het college kan de openbare ruimte en gemeentelijke bouwwerken benoemen.

Artikel 5.38c - Het nummeren van een object of een onderdeel daarvan

  • 1. Het college kan aan een object of aan een te onderscheiden deel daarvan een nummer toekennen.

  • 2. Aan een object dat een nummer heeft gekregen moet het nummer op een doeltreffende wijze zijn aangebracht.

Artikel 5.38d - Aanbrengen van straatnamen

  • 1. De door het college aan delen van de openbare ruimte en gemeentelijke bouwwerken toegekende namen worden zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.

  • 2. Het is een ieder, die daartoe niet bevoegd is, verboden aan delen van de openbare ruimte, aan de daaraan liggende gemeentelijke bouwwerken en aan ligplaatsen of standplaatsen namen of nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

  • 3. Het is een ieder, die daartoe niet bevoegd is, verboden aan zijn onroerende zaak nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

Artikel 5.38e - Gedoogplicht aanduidingen

  • 1. Indien het college het nodig oordeelt dat borden met een wijk- of buurtaanduiding, borden met straatnamen, huisnummerverzamelwoorden en verwijsaanduidingen aan een bouwwerk, een gebouw, een muur, paal, schutting of andere soort terreinafscheiding worden aangebracht is de rechthebbende verplicht toe te laten dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. De rechthebbende dient er zorg voor te dragen dat naamborden vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.

Artikel 5.38f - Verplichting aanbrengen van nummer aan het object

  • 1. Tenzij door het college anders is besloten, is de rechthebbende van een object verplicht het nummer, zoals bedoeld in artikel 5.34c, eerste lid, aan te brengen op een wijze zoals in artikel 5.34f, eerste lid, is bepaald.

  • 2. De rechthebbende is verplicht het in het eerste lid bedoelde nummer binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van het college aan te brengen.

  • 3. Indien een object nog niet is voltooid, wordt het nummer binnen vier weken na de voltooiing aangebracht.

  • 4. Het college kan de in het tweede en derde lid genoemde termijn verlengen.

Artikel 5.38g - Technische uitvoeringsvoorschriften

  • 1. Het college stelt nadere technische uitvoeringsvoorschriften vast voor de wijze van nummeren en voor het aanbrengen van nummerborden.

  • 2. Het college stelt, met het oog op het interbestuurlijk en maatschappelijk belang van een systematische registratie van door hen uitgegeven namen en nummers, nadere registratieve voorschriften.

AFDELING 11 - DIEFSTALPREVENTIE

Artikel 5.38h - Diefstalpreventie

  • 1. Degene die een fiets, een bromfiets of een motorvoertuig onbeheerd laat staan op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats is verplicht ervoor te zorgen dat dit voertuig door middel van een slot of op een andere wijze voor onmiddellijk gebruik ongeschikt is gemaakt.

  • 2. Degene die een motorvoertuig onbeheerd laat staan op of aan de weg, of op een voor het publiek toegankelijke plaats is verplicht, indien zich in dat voertuig goederen bevinden, die niet tot de uitrusting ervan behoren, ervoor te zorgen dat door deugdelijke afsluiting van dat voertuig, die goederen tegen diefstal zijn beveiligd.

  • 3. Het bepaalde in lid 2 geldt niet met betrekking tot laadruimten van motorvoertuigen die kennelijk bestemd zijn voor het vervoeren van goederen.

AFDELING 12 - DESTRUCTIE

Artikel 5.38i - Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet:

    de Destructiewet.

  • b.

    Aangifteplichtige:

    degene die als houder of eigenaar van destructiemateriaal ingevolge de wet verplicht is daarvan aangifte te doen.

  • c.

    Destructiemateriaal:

    dode honden, dode katten en het krachtens artikel 2, tweede lid, van de wet aangewezen dierlijke afval.

Artikel 5.38j - Aanwijzing verzamelplaats

Het college wijst één of meer verzamelplaatsen aan waar het destructiemateriaal in ontvangst wordt genomen.

Artikel 5.38k - Vervoer destructiemateriaal

De aangifteplichtge is gehouden uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op de dag waarop het destructiemateriaal is ontstaan, het materiaal te vervoeren naar de naastbijgelegen verzamelplaats en het daar aan te geven en af te staan.

Artikel 5.38l - Bewaren destructiemateriaal

Tot het tijdstip van aangifte is de aangifteplichtge gehouden het destructiemateriaal zodanig te bewaren dat vermenging met ander materiaal wordt voorkomen.

Artikel 5.38m - Het zich op andere wijze ontdoen van destructiemateriaal

De artikelen 5.36 en 5.37 vinden geen toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 6 van het Destructiebesluit.

HOOFDSTUK 6 - STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 - Strafbepaling

Voor zover bij wet niet anders bepaald, wordt overtreding van de artikelen van deze verordening en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.2 - Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de ambtenaren van politie en de daartoe door het college of de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.3 - Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften, welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.3a - Binnentreden ter uitvoering van noodverordeningen

Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van een voorschrift van een door de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 - Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij is geplaatst.

  • 2. De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Tholen d.d. 18 december 2008 wordt ingetrokken.

Artikel 6.5 - Overgangsbepaling

  • 1. Vergunningen en ontheffingen -hoe ook genaamd- verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven -indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven -indien en voor zover de bepalingen in gevolge welke deze verplichtingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening- van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3. Vergunningen en ontheffingen bedoeld in het eerste lid en voorschriften, beperkingen, nadere regels en aanwijzingsbesluiten bedoeld in het tweede lid, worden geacht vergunningen, ontheffingen, voorschriften, beperkingen, nadere regels en aanwijzingsbesluiten in de zin van deze verordening te zijn.

  • 4. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 5. Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid dan wel een voorschrift of beperking, bedoeld in het tweede lid, dat voor of na het tijdstip, bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening, bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 6. Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende twaalf weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7. De intrekking van de verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

  • 8. Namen en nummers, die op grond van eerdere regels en voorschriften voor het benoemen van delen van de openbare ruimte en het nummeren van de daaraan liggende objecten zijn toegekend blijven na het in werking treden van deze verordening bestaan.

  • 9. Het college kan in afwijking van het zevende lid besluiten dat de op grond van de in het eerste lid genoemde regels en voorschriften aangebrachte namen en nummers binnen een door hen te bepalen termijn moeten worden vervangen door namen en nummers die voldoen aan de bij of krachtens hoofdstuk 5, afdeling 6 van deze verordening gestelde voorschriften.

  • 10. Bij het wijzigen van een naam of nummer, bedoeld in het zevende en achtste lid van dit artikel, zullen zowel de oude als de nieuwe naam als het oude en het nieuwe nummer gedurende een jaar mogen worden gebruikt op de wijze, bepaald in de uitvoeringsvoorschriften, bedoeld in artikel 5.34f, eerste lid van deze verordening.

Artikel 6.6 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel 'Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Tholen'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Tholen in zijn openbare vergadering van 15 december 2011.
, voorzitter.
, griffier.