Reglement Volkshuisvestingsfonds

Geldend van 01-04-1998 t/m heden

Intitulé

Reglement Volkshuisvestingsfonds

De Raad van de gemeente Tilburg;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;

Besluit:

Reglement Volkshuisvestingsfonds vast te stellen.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 24 maart 1997

de voorzitter, de secretaris,

Art. 1 Inleidende bepalingen.

Art. 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Er is een Volkshuisvestingsfonds, als bestemmingsreserve opgenomen op de gemeentelijke begroting, hierna te noemen 'fonds'.

  • 2.

    Dit fonds wordt bij aanvang gevoed door het positieve resultaat van de verkoop van het woningbezit van de gemeente Berkel-Enschot, verminderd met het negatieve resultaat van de verkoop van woonwagens en standplaatsen in de gemeenten Tilburg en Udenhout.

  • 3.

    Op het fonds wordt rente bijgeschreven. Het rentetarief van een 1-jaars depositorekening bij de BNG, d.d. 24-03-1997, is van toepassing op de gehele werkingsduur van het fonds.

  • 4.

    In dit reglement wordt verstaan onder:

    • a.

      BBSH: Besluit Beheer Sociale Huursector.

    • b.

      Corporaties: toegelaten instellingen, als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet.

    • c.

      Gemeente: tot en met 31 december 1996 de gemeente Berkel-Enschot en met ingang van 1 januari 1997 haar rechtsopvolger, de nieuwe gemeente Tilburg.

    • d.

      Inspecteur van de Volkshuisvesting: Inspecteur van de Volkshuisvesting in de provincies Noord-Brabant en Zeeland.

    • e.

      Unie van Woningcorporaties: Unie van Woningcorporaties in Tilburg e.o..

    • f.

      Volkshuisvestingsconvenant: meerjarige afspraken tussen gemeente en corporatie over tenminste woonruimteverdeling, nieuwbouw en bestaande woningvoorraad.

    • g.

      Volkshuisvestingsinstellingen: corporaties en niet-winstbeogende instellingen, als bedoeld in artikel 72 van de Woningwet.

Art. 1.2 Werkingsgebied

  • 1.

    Uit het fonds worden bij voorrang subsidies verleend aan corporaties die deelnemen in de Unie van Woningcorporaties, en/of corporaties die een volkshuisvestingsconvenant met de gemeente hebben afgesloten.

  • 2.

    Indien de onder 1 bedoelde instellingen niet bereid zijn te participeren in door de gemeente op grond van dit reglement voorgestelde projecten, dan kunnen subsidies worden verleend aan andere volkshuisvestingsinstellingen of aan de gemeente zelf.

  • 3.

    Uit het fonds kunnen slechts subsidies worden verleend voor activiteiten die plaatsvinden binnen het grondgebied van de gemeente.

Art. 1.3 Werkingsduur

  • 1.

    Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan tot en met 31 december 2006.

  • 2.

    In geval het fonds na de onder 1 genoemde datum nog niet is uitgeput, kan bij besluit van de Gemeenteraad de toepasselijkheid van dit reglement voor een termijn van vijf jaar worden verlengd.

Art. 1.4 Werkingssfeer

  • 1.

    Uit het fonds kunnen slechts subsidies worden verleend voor werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting, als omschreven in artikel 11 van het BBSH.

  • 2.

    Het gebied van de volkshuisvesting omvat derhalve uitsluitend:

    • a.

      het bouwen, verwerven, bezwaren en slopen van woongelegenheden en onroerende aanhorigheden;

    • b.

      het in stand houden van en treffen van voorzieningen aan woongelegenheden en aan onroerende aanhorigheden;

    • c.

      het in stand houden en verbeteren van direct aan de woongelegenheden en aanhorigheden grenzende omgeving;

    • d.

      het beheren, toewijzen en verhuren van woongelegenheden en onroerende aanhorigheden;

    • e.

      het vervreemden van woongelegenheden en onroerende aanhorigheden;

    • f.

      het aan bewoners verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met de bewoning, alsmede het, aan personen die te kennen geven een zodanige woongelegenheid te willen betrekken, verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met het huisvesten van die personen;

    • g.

      de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd in de onderdelen a tot en met f.

  • 3.

    De onder 2 bedoelde limitatieve omschrijving van het gebied van de volkshuisvesting wordt aangepast conform eventuele aanpassingen van het BBSH.

Art. 2 Verlening van bijdragen.

Art. 2.1 Vaststelling budget

  • 1.

    De Gemeenteraad neemt jaarlijks, door het vaststellen van de begroting, een besluit dat aangeeft welk bedrag voor de uitvoering van dit reglement beschikbaar wordt gesteld.

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders kunnen subsidies verstrekken ten laste van het onder 1 bedoelde budget.

Art. 2.2 Verplichtingen

Vervallen.

Art. 2.3 Jaarprogramma

  • 1.

    Burgemeester en Wethouders stellen jaarlijks een programma op van bestedingsrichtingen die op grond van dit reglement in aanmerking komen voor een subsidie. Dit jaarprogramma wordt bij de begrotingsbehandeling door de Gemeenteraad vastgesteld.

  • 2.

    Het onder 1 bedoelde jaarprogramma wordt voor de eerste maal vastgesteld binnen 3 maanden na inwerkingtreding van dit reglement, en vervolgens jaarlijks in de maand november, voorafgaand aan het bestedingsjaar.

  • 3.

    Het jaarprogramma wordt ter kennisname toegezonden aan de Inspecteur van de Volkshuisvesting.

Art. 2.4 Prestatieverklaring

  • 1.

    Burgemeester en Wethouders stellen ieder jaar een prestatieverklaring op waarin verslag wordt gedaan van de besteding op grond van dit reglement. Deze prestatieverklaring wordt bij de behandeling van de jaarrekening door de Gemeenteraad vastgesteld.

  • 2.

    De onder 1 bedoelde prestatieverklaring wordt ter kennisname toegezonden aan de Inspecteur van de Volkshuisvesting.

  • 3.

    Een en ander laat de toezichthoudende rol van de gemeente en de Inspecteur van de Volkshuisvesting, als bedoeld in Woningwet en BBSH, onverlet.

Art. 3 Slotbepalingen.

Art. 3.1 Nadere regels

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd voor de uitvoering van dit reglement nadere regels te stellen.

Art. 3.2 Afwijkingsbevoegdheid

  • 1.

    In bijzondere omstandigheden kunnen Burgemeester en Wethouders in het belang van de volkshuisvesting afwijken van de bepalingen van dit reglement. Burgemeester en Wethouders zullen hier niet toe overgaan nadat de Raadscommissie ex artikel 91 der Gemeentewet, belast met de volkshuisvesting, is gehoord.

  • 2.

    Van afwijkingen als bedoeld onder 1 wordt mededeling gedaan aan de Inspecteur van de Volkshuisvesting.

Art. 3.3 Inwerkingtreding

Dit reglement treedt in werking op een nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen tijdstip, vallende na de juridische overdracht van het woningbezit van de gemeente Berkel-Enschot.

Art. 3.4 Citeertitel

Dit reglement kan worden aangehaald als Reglement Volkshuisvestingsfonds.

Toelichting

Algemeen

De gemeente Berkel-Enschot heeft haar woningbezit verkocht.

De baten die met deze verkoop zijn verkregen, mogen

slechts worden uitgegeven 'in het belang van de

volkshuisvesting'. Om daarvoor te zorgen worden de

verkoopbaten ondergebracht in een volkshuisvestingsfonds.

Dit reglement regelt de uitkering van bijdragen uit dit

fonds.

Centraal staat de werkingssfeer: uit het fonds worden bij

voorrang bijdragen uitgekeerd aan woningcorporaties die

een convenant hebben afgesloten met de gemeente. Op hun

beurt mogen zij de bijdragen slechts besteden voor

werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting, zoals

dat is omschreven in het Besluit Beheer Sociale Huursector

(BBSH). Op deze wijze wordt gegarandeerd dat de gelden die

zijn verkregen met de verkoop van het gemeentelijk

woningbezit ook weer worden teruggeploegd in de

volkshuisvesting. Pas in tweede instantie kunnen andere

volkshuisvestingsinstellingen, of de gemeente zelf,

bijdragen uit het fonds besteden.

Het college van BenW stelt ieder jaar een programma op

waarin wordt aangegeven welke bestedingsrichtingen in het

volgende jaar voor een bijdrage in aanmerking komen.

Achteraf wordt verslag gedaan over de besteding.

Artikelsgewijs

Voor zover relevant.

Artikel 1.1

De eerste voeding van het fonds vindt plaats door de

opbrengsten van de verkoop van het woningbezit van

Berkel-Enschot. Eventueel kunnen later ook andere middelen

in het fonds worden gestort, echter niet de

doeluitkeringen van het Rijk (BWS, stadsvernieuwingsfonds).

Het reglement wordt vastgesteld door de gemeenteraad van

Tilburg.

Artikel 1.2

Hier is vastgelegd dat uit het fonds bij voorrang

bijdragen worden verstrekt aan corporaties die een

convenant hebben afgesloten met de gemeente. De gemeente

wil daarmee het afsluiten van meerjarige, bindende

afspraken over het te voeren volkshuisvestingsbeleid

stimuleren. Als geen van deze corporaties belangstelling

heeft om mee te werken aan projecten die de gemeente op

grond van dit fonds voorstelt, kunnen bijdragen worden

verleend aan andere volkshuisvestingsinstellingen (zoals

landelijk toegelaten instellingen of niet-winstbeogende

instellingen). De gemeente kan in dat geval ook besluiten

om zelf bijdragen uit het fonds te besteden, direct (voor

projecten die de gemeente zelf uitvoert) of indirect

(bijvoorbeeld om bewonersorganisaties te ondersteunen).

De bijdragen mogen alleen binnen het grondgebied van de

gemeente worden besteed.

Artikel 1.3

Het fonds wordt voorlopig ingesteld voor een periode van

tien jaar. Het kan echter voorkomen dat het fonds na deze

periode nog niet is uitgeput, bijvoorbeeld doordat er

nieuwe middelen in het fonds worden gestort. In dat geval

kan de gemeenteraad de werkingsduur van het fonds en het

reglement verlengen.

Artikel 1.4

De omschrijving van het gebied van de volkshuisvesting is

direct afgeleid van het BBSH. De omschrijving zal worden

aangepast als het BBSH wordt aangepast. De omschrijving

van het gebied van de volkshuisvesting vormt de buitenste

ring van activiteiten waarvoor bijdragen uit het fonds

kunnen worden verleend. Daarbinnen worden in het

jaarprogramma (zie artikel 2.3) bestedingsrichtingen

onderscheiden, zoals herstructurering van de voorraad,

betaalbare nieuwbouw, sanering van financieel zwakke

instellingen of het vergroten van de leefbaarheid van

buurten en wijken.

Artikel 2.1

Ieder jaar bepaalt de gemeenteraad, bij het vaststellen

van de begroting, welk deel van het fonds in het volgende

jaar kan worden uitgegeven. Het college van BenW beslist

vervolgens over de toedeling van dit budget aan concrete

projecten.

Artikel 2.2

Het college van BenW kan op grond van dit artikel

voorwaarden stellen aan de besteding van bijdragen uit het

fonds.

Artikel 2.3

Gedurende het jaar ontwikkelt en verzamelt het college van

BenW initiatieven waarvoor in het volgende jaar een

bijdrage uit het fonds kan worden verleend. Deze

initiatieven worden verzameld in een jaarprogramma, dat

bij de begrotingsbehandeling door de Raad wordt

vastgesteld. Het jaarprogramma geeft aan welke

bestedingsrichtingen voor bijdragen uit het fonds in

aanmerking kunnen komen, en welk jaarbudget daarvoor nodig

is. In het bestedingsjaar vult het college van BenW de

bestedingsrichtingen uit het jaarprogramma vervolgens in

met concrete projecten. Deze procedure is analoog aan die

rond het Stadsprogramma van de gemeente Tilburg.

Om te voorkomen dat in 1997 geen uitgaven uit het fonds

kunnen worden gedaan, zal binnen drie maanden na de

inwerkingtreding van dit reglement een eerste

jaarprogramma worden vastgesteld. Vanaf het bestedingsjaar

1998 sluit de procedure aan op de begrotingscyclus.

Artikel 2.4

Aan het eind van het jaar stelt het college van BenW een

verslag op over de besteding van de bijdragen. In dit

verslag zal met name worden ingegaan op de vraag of de

bijdragen ook doelmatig, in het belang van de

volkshuisvesting, zijn besteed. Deze

'doelmatigheidsverklaring' betekent echter niet dat

gemeente of Inspectie van de Volkshuisvesting daarmee

afzien van de toezichthoudende rol op werkzaamheden van

woningcorporaties.

Artikel 3.1

Het college van BenW kan nadere regels stellen,

bijvoorbeeld over de manier waarop overleg wordt gevoerd

over de inrichting van het jaarprogramma, hoe

projectvoorstellen kunnen worden ingediend, welke gegevens

benodigd zijn, enzovoorts.

Artikel 3.2

De afwijkingsbevoegdheid kan van toepassing zijn wanneer

projecten die buiten het werkingsgebied en de

werkingssfeer van dit reglement vallen, naar het oordeel

van het college van BenW toch voor steun uit het fonds in

aanmerking zouden moeten komen. In dat geval zal eerst

overleg met de raadscommissie plaatsvinden, en wordt

tevens de Inspecteur van de Volkshuisvesting op de hoogte

gesteld.