Besluit van gedeputeerde staten en provinciale staten van Utrecht van 8 januari 2008,2007INT213059 tot samenvoeging van drie adviescommissies tot één provinciale commissie leefomgeving (PCL)(Instellingsbesluit Provinciale Commissie Leefomgeving provincie Utrecht).

Geldend van 04-07-2019 t/m 06-11-2019

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten en provinciale staten van Utrecht van 8 januari 2008,2007INT213059 tot samenvoeging van drie adviescommissies tot één provinciale commissie leefomgeving (PCL)(Instellingsbesluit Provinciale Commissie Leefomgeving provincie Utrecht).

Gedeputeerde Staten van Utrecht en Provinciale Staten van Utrecht,

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 8 januari 2008, afdeling MIL/AHH, nummer 2007INT213059, tot samenvoeging van drie adviescommissies (PPC, PCLG en PCMW) tot één Provinciale Commissie Leefomgeving (PCL);

Gelet op artikel 82 van de Provinciewet, de Wet milieubeheer, de Wet op de waterhuishouding, de Grondwaterwet, de Wet op de Ruimtelijke Ordening;

Overwegende dat de aanbevelingen en resultaten van de evaluaties inzake het functioneren van de huidige provinciale adviescommissies milieu en water (PCMW) en landelijk gebied (PCLG) provinciale planologische communicatie (PricewaterhouseCoopers 17 juli 2007), aanleiding geven deze commissie samen te voegen;

Besluiten:

Artikel 1 Adviesfunctie

  • 1 Er is een provinciale commissie leefomgeving van de provincie Utrecht, in dit besluit commissie genoemd. Dit is tevens de commissie bedoeld in de artikelen 2.41 van de Wet milieubeheer, en artikel 9.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

  • 2 De commissie wordt vooraf gehoord door gedeputeerde staten en provinciale staten over beleidsmaatregelen en beleidsplannen die van betekenis zijn voor het provinciale beleid inzake de?leefomgevingskwaliteit, waaronder:

    • a.

      het provinciale milieubeleid;

    • b.

      het provinciale ruimtelijke ordeningsbeleid;

    • c.

      het provinciale beleid inzake de waterhuishouding, inclusief de daarmee verband houdende aspecten van de bestuurlijke organisatie van het waterschapsbestel;

    • d.

      aangelegenheden betreffende de openbare drink- en industriewatervoorziening, de organisatie van de openbare drinkwatervoorziening daaronder begrepen;

    • e.

      het provinciale duurzaamheidsbeleid;

    • f.

      de integratie van het brede strategische beleid op het gebied van ruimtelijke ordening, groen, water en milieu, waaronder begrepen natuur, landbouw, landschap, openluchtrecreatie en de leefbaarheid van het landelijk gebied;

    • g.

      de doorwerking van het brede strategische beleid, als bedoeld onder f., in anderebeleidsvelden en omgekeerd.

  • 3 Gedeputeerde staten en provinciale staten stellen de commissie in de gelegenheid in een zo vroeg mogelijk stadium van de voorbereiding van bedoelde maatregelen en plannen mee te denken, met ideeën te komen, alternatieven aan te dragen en, desgewenst, daarover meerdere adviezen uit te brengen.

  • 4 De commissie is bevoegd gedeputeerde staten en provinciale staten uit eigen beweging van advies te dienen omtrent algemene vraagstukken betreffende het provinciaal omgevingsbeleid op de terreinen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 2 Samenstelling commissie

  • 1. De commissie bestaat uit ten hoogste tien leden, met inbegrip van de voorzitter.

  • 2. Gedeputeerde staten en provinciale staten gezamenlijk benoemen de leden van de commissie op grond van hun deskundigheid op het werkterrein van de commissie.

  • 3. In de commissie hebben, naast de voorzitter, leden zitting die kennis en ervaring hebben op één of meerdere gebieden van de provinciale kerntaken:

    • a.

      duurzame ruimtelijke ontwikkeling & waterbeheer;

    • b.

      milieu, energie & klimaat;

    • c.

      vitaal platteland, natuurbeheer & ontwikkeling natuurgebieden;

    • d.

      regionale bereikbaarheid & regionaal openbaar vervoer;

    • e.

      regionale economie;

    • f.

      culturele infrastructuur & monumentenzorg;

    • g.

      kwaliteit van het openbaar bestuur.

  • 4. Gedeputeerde staten en provinciale staten gezamenlijk kunnen voor elk lid een plaatsvervanger benoemen.

  • 5. De leden hebben in de commissie zitting zonder last.

  • 6. Leden van gedeputeerde staten en provinciale staten en personen die zijn aangesteld in dienst van de provincie, dan wel van een gemeenschappelijk orgaan of openbaar lichaam dat is ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen, stichting, maatschap, vennootschap, vereniging, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij waar de provincie aan deelneemt, kunnen niet lid of plaatsvervangend lid van de commissie zijn.

Artikel 3 Benoeming en ontslag

  • 1 Gedeputeerde staten en provinciale staten gezamenlijk benoemen de voorzitter.

  • 2 De commissie wijst uit haar midden een plaatsvervangend voorzitter aan.

  • 3 De leden en de plaatsvervangende leden, bedoeld in artikel 2, worden benoemd voor de duur van de zittingsperiode van provinciale staten, na afloop waarvan zij kunnen worden herbenoemd. Tussentijdse benoemingen geschieden voor het nog resterende deel van de zittingsperiode van provinciale staten

  • 4 De leden en de plaatsvervangende leden, bedoeld in artikel 2, kunnen te allen tijde ontslag nemen door een schriftelijke kennisgeving aan gedeputeerde staten en provinciale staten.

  • 5 Gedeputeerde staten en provinciale staten gezamenlijk kunnen de leden, met inbegrip van de voorzitter en de plaatsvervangers schorsen en ontslaan.

Artikel 4 Voordracht voor benoeming, schorsing en ontslag

  • 1 Benoemingen, schorsingen en ontslagen als bedoeld in de artikelen 2, tweede en vierde lid, en 3, eerste en vijfde lid, geschieden op basis van voordracht van gedeputeerde staten aan provinciale staten.

  • 2 Alvorens een voordracht wordt gedaan omtrent de benoeming, het ontslag of de schorsing van de voorzitter, wordt de commissie gehoord.

  • 3 Alvorens een voordracht wordt gedaan omtrent de benoeming, het ontslag of de schorsing van de overige leden en de plaatsvervangend leden wordt de voorzitter gehoord.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in het tweede en het derde lid, kunnen gedeputeerde staten en provinciale staten gezamenlijk besluiten in afwijking van het bepaalde in het derde lid een voordracht op een andere wijze tot stand te laten komen.

Artikel 5 Werkgroepen, deskundigen en toelichting

  • 1 De commissie kan voor de behandeling van bepaalde onderwerpen naar eigen inzicht ad-hoc werkgroepen instellen, hetzij uit haar midden, hetzij door inschakeling van andere externe deskundigen.

  • 2 De commissie kan zich naar eigen inzicht ook anderszins laten bijstaan door deskundigen die geen lid van de commissie zijn.

  • 3 Leden van gedeputeerde staten en provinciale staten en personen die zijn aangesteld in dienst van de provincie, dan wel van een gemeenschappelijk orgaan of openbaar lichaam dat is ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen, stichting, maatschap, vennootschap, vereniging, coöperatie of onderlinge aarborgmaatschappij waar de provincie aan deelneemt, kunnen desgevraagd vergaderingen van de commissie bijwonen voor het geven van een toelichting en het verstrekken van informatie.

Artikel 6 Secretariaat

Gedeputeerde staten voorzien in het secretariaat van de commissie.

Artikel 7 Vergaderfrequentie

De commissie vergadert zo vaak de voorzitter dat nodig oordeelt of indien tenminste drie leden van de commissie hem daarom schriftelijk en met opgave van redenen hebben verzocht.

Artikel 8 Openbaarheid van vergaderingen

  • 1 De vergaderingen van de commissie zijn openbaar.

  • 2 Een vergadering of een gedeelte daarvan is niet openbaar indien de in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur genoemde belangen op de in dat artikel bedoelde wijze kunnen worden geschaad.

Artikel 9 Advisering

  • 1 Het advies van de commissie wordt uitgebracht overeenkomstig de meerderheid van stemmen van de aanwezige leden.

  • 2 Op verzoek van een lid dan wel leden wordt een afwijkend standpunt in het advies van de commissie opgenomen. Het afwijkende standpunt, dan wel afwijkende standpunten, kan dan wel, kunnen tevens in een afzonderlijke nota bij het advies worden gevoegd.

  • 3 Het advies van de commissie wordt op schrift gesteld en ondertekend door of namens de voorzitter.

  • 4 Het advies wordt door de voorzitter uitgebracht aan gedeputeerde staten of provinciale staten. Een advies dat is gericht aan gedeputeerde staten wordt in afschrift gezonden aan provinciale staten. Een advies dat is gericht aan provinciale staten wordt in afschrift gezonden aan gedeputeerde staten.

Artikel 10 Jaarprogramma en Jaarverslag

  • 1 De commissie stelt jaarlijks een programma vast voor het eerstvolgende jaar. Bij de voorbereiding hiervan betrekt de commissie gedeputeerde staten en provinciale staten, dan wel leden uit hun midden.

  • 2 De commissie brengt elk jaar een verslag van haar werkzaamheden uit.

  • 3 De commissie zendt het verslag aan gedeputeerde staten en aan provinciale staten.

Artikel 11 Nadere regels

De commissie stelt zo nodig nadere regels over haar werkwijze en die van de werkgroepen en doet daarvan mededeling aan gedeputeerde staten en provinciale staten.

Artikel 12 Overgangsrecht en Intrekken

  • 1 De Verordening Provinciale commissie landelijk gebied Utrecht 1996 wordt ingetrokken.

  • 2 Het besluit van Gedeputeerde Staten van 26 november 1996 inzake de herstructurering, samenstelling en werkwijze van de Provinciale Planologische Commissie wordt ingetrokken.

  • 3 Op het moment dat artikel 9.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Staatsblad 2006, 566) in werking treedt wordt de laatste zinsnede van artikel 1, eerste lid ‘en artikel 53 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening’ vervangen door: en 9.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

  • 4 Indien artikel 9.1 van de Wet ruimtelijke ordening in werking treedt na 1 april 2008 blijft de Verordening Provinciale commissie landelijke gebied Utrecht 1996 van toepassing tot de datum van inwerkingtreding van artikel 9.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 14 Slotbepaling

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2008. Indien het Provinciaal Blad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 april 2008, treedt het in werking met igang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal blad waarin het wordt geplaatst en werkt het terug tot en met 1 mei 2008.

Artikel 15 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Instellingsbesluit Provinciale Commissie Leefomgeving provincie Utrecht.

Ondertekening

R.C. ROBBERTSEN, voorzitter. H.H. SIETSMA, secretaris. R.C. ROBBERTSEN, voorzitter. L.C.A.W. GRAAFHUIS, griffier.
Uitgegeven 30 mei 2008 gedeputeerde staten van Utrecht,
namens hen H.H. SIETSMA, secretaris 

Toelichting

Algemeen

De Wet dualisering provinciale medebewindsbevoegdheden is op 8 maart 2006 in werking getreden. Dat maakte het noodzakelijk na te denken over de toekomst van de Provinciale Commissie Milieu en Water (PCMW). Ook (recente) evaluatieresultaten over het functioneren van zowel de PCMW als de Provinciale Commissie Landelijk Gebied (PCLG) droegen hieraan bij. Tenslotte is er in relatie tot de Provinciale Planologische Commissie (PPC) een nieuwe Wet ruimtelijke ordening op komst. Deze ontwikkelingen tezamen hebben geleid tot het voorstel om de huidige drie provinciale adviescommissies PPC, PCMW en PCLG samen te voegen tot één Provinciale Commissie Leefomgeving (PCL, of de commissie). Desgevraagd hebben delegaties van de drie commissies daartoe richtinggevende gedachten aangedragen. De drie commissies hebben ingestemd met een samenvoeging.

Het instellingsbesluit van de Provinciale Commissie Leefomgeving van de provincie Utrecht beoogt te voorzien in de formele instelling van een opvolger van de drie commissies PCMW, PCLG en PPC. Conform artikel 82 Provinciewet (zoals dit artikel luidt na de dualiseringsoperatie) wordt de nieuwe commissie door zowel gedeputeerde staten als provinciale staten ingesteld.

2. De adviesstructuur voor planologie, groen, water en milieu tot medio 2007

De externe provinciale adviesstructuur van de voormalige Diensten Ruimte en Groen (REG) en Water en Milieu (WEM) bestond tot medio 2007 uit drie adviescommissies: • PCLG De Provinciale Commissie Landelijk Gebied is in 1996 door voormalig gedeputeerde Robbertsen geïnstalleerd. De grondslag van deze commissie is de Verordening Provinciale commissie landelijk gebied Utrecht 1996 (provinciaal blad 2002, 12). De meerwaarde van de commissie betrof het hebben van een totaalbeeld van de stand van zaken en ontwikkelingen in het landelijk gebied (voorzitter van deze commissie is de betrokken gedeputeerde); • PCMW De Provinciale Commissie Milieu en Water heeft z’n oorspronkelijke wortels in uit de jaren zeventig daterende wetgeving. Aan de van oorsprong sectorale (water- en? bodem-) opzet kwam op 1-1-1994 een einde. Op basis van de Wet milieubeheer is toen de Provinciale Commissie voor Milieubeheer en Waterhuishouding opgericht en verankerd in hoofdstuk 2 van de Provinciale Milieuverordening Utrecht (PMV). De PCMW adviseert over van betekenis zijnde plannen voor het provinciale milieubeheer en het beleid inzake de waterhuishouding en de openbare drink- en industriewatervoorziening (een onafhankelijk voorzitter); Vanaf medio 2006 is aan de Provinciale Commissie Milieu en Water (PCMW) om formele redenen een niet actieve rol toegekend, behoudens in het geval van consultatie van betrokken commissie ten behoeve van formele adviestaken. Met de inwerkingtreding van de Wet dualisering provinciale medebewindsbevoegdheden verviel immers de basis voor de regeling van de PCMW in de Provinciale milieuverordening (PMV). Als gevolg van genoemde wet kwam artikel 1.2, tweede lid, onder c van de Wet milieubeheer te vervallen. Daarin was bepaald dat in de provinciale milieuverordening regels dienen te worden opgenomen over de samenstelling en werkwijze van de provinciale milieucommissie. Dit betekent dat de regeling omtrent de PCMW in de provinciale milieuverordening per 8 maart 2006 van rechtswege is komen te vervallen waarmee de PCMW formeel ophield te bestaan. • PPC De Provinciale Planologische Commissie komt in de huidige Wet op de Ruimtelijke Ordening op twee plaatsen voor: bij het provinciaal ruimtelijk beleid en bij het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Bij de provinciale plannen is de PPC-rol doorgaans beperkt gebleven tot de wettelijk vereiste consultatie. Op gemeentelijk niveau fungeert de PPC mede als overlegplatform tijdens het ontwikkelen van estemmingsplannen (voorzitter: de betrokken gedeputeerde).

Na invoering van de nieuwe WRO zal de adviestaak van de PPC met betrekking tot het gemeentelijk ruimtelijk beleid komen te vervallen. Wat resteert is de adviestaak met betrekking tot het provinciaal ruimtelijk beleid. Deze taak wordt ondergebracht in de nieuw te vormen commissie PCL. Van belang is dat voorafgaand aan de invoering van de nieuwe WRO de adviestaak met betrekking tot het gemeentelijk ruimtelijk beleid (in concreto: de advisering omtrent de goedkeuringstaak van GS over bestemmingsplannen) kan worden uitgevoerd. Voorgesteld wordt deze taak tot aan invoering van de nieuwe WRO te laten uitvoeren door een tijdelijk in te stellen ad hoc commissie. Het instellingsbesluit voorziet in een dergelijke tijdelijke ad-hoc commissie. Het secretariaat van deze ad-hoc commissie wordt gevoerd door de huidige secretaris.

3. Provinciale Commissie Leefomgevingskwaliteit (PCL)

3.1 Juridische basis voor de PCL

De PCL heeft tot doel Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten te adviseren over de beleidsontwikkeling en -uitvoering op het gebied van ruimte, groen, water en milieu. De basis daarvoor is vastgelegd in een aantal wetten en bestuurlijke afspraken: Wet milieubeheer (Wm): artikel 2.41. De tekst hiervan luidt met ingang van 8 maart 2006: 1. Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten stellen overeenkomstig artikel 82 van de Provinciewet gezamenlijk een provinciale milieucommissie in, die door Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten vooraf wordt gehoord over maatregelen en plannen, die van betekenis zijn voor het provinciale milieubeheer. 2 Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten benoemen elk een gelijk aantal leden. 3. De inspecteur is ambtshalve lid van de commissie. Wet op de waterhuishouding: artikel 8, lid 2. De tekst hiervan luidt met ingang van 8 maart 2006: 2. Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten regelen overeenkomstig artikel 82 van de Provinciewet gezamenlijk de instelling, samenstelling, taak en werkwijze van een commissie, die door Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten vooraf worden gehoord over maatregelen en plannen die van betekenis zijn voor het provinciale beleid inzake de waterhuishouding.

Grondwaterwet (Gw): artikel 20. De tekst hiervan luidt: 1. Gedeputeerde Staten stellen de provinciale grondwatercommissie in de gelegenheid hun advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking op de aanvraag om een vergunning. 2. Provinciale Staten bepalen bij verordening voor welke onttrekking van grondwater de provinciale grondwatercommissie - in afwijking van het eerste lid - niet in de gelegenheid wordt gesteld van advies te dienen. (...)

Wet op de Ruimtelijke Ordening / nieuwe Wet ruimtelijke ordening: artikel 53, lid 1, /. art. 9.1. Tot het moment waarop de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking treedt luidt de tekst van artikel 53 als volgt: 1. Ten behoeve van het overleg over zaken betreffende de ruimtelijke ordening is er in elke provincie een provinciale planologische commissie. Deze commissie dient voorts het provinciaal bestuur van advies over de uitvoering van de taak, die bij of krachtens deze wet aan dat bestuur is opgedragen. In het concept van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening d.d. februari 2006 is in artikel 9.1, lid over planologische commissies het volgende opgenomen: 1. Er is in elke provincie een provinciale planologische commissie ten behoeve van het overleg over en de coördinatie van zaken betreffende provinciaal ruimtelijk beleid.

3.2 Doel en taken van de PCL

Zowel Gedeputeerde Staten als Provinciale Staten hebben wat betreft de fysieke leefomgevingskwaliteit behoefte aan een op strategisch niveau functionerend advies- en overlegorgaan. De advisering staat los van belangenbehartiging. Daarvoor bestaan diverse andere overlegstructuren. De voorkeur gaat uit naar een orgaan dat zowel aan Gedeputeerde Staten als Provinciale Staten adviseert op strategische en innovatieve hoofdlijnen, en een platform biedt voor consultatie met en tussen partners van de provincie. Kernelementen bij deze advies- en consultatiefunctie zijn veelomvattende beleidsprocessen gericht op: integratie van sectoraal beleid: de omgevingskwaliteit in Utrecht heeft relaties met vele?beleidssectoren. Niet alleen is primair integratie van ruimte, groen, milieu en water aan de orde, ook de doorwerking naar andere sectoren als economie en recreatie zijn essentieel voor anticiperende beleidsontwikkelingen. De PCL die op strategisch niveau Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten van advies dient, richt zich op die integrale benadering; vernieuwing en maatschappelijke signalen: De PCL moet nieuwe beleidsuitdagingen signaleren en een antenne hebben voor onderwerpen die voor de provincie van belang zijn.

De PCL geeft integrale adviezen op strategisch en innovatief niveau. Meer concreet krijgt de PCL de taak Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten te adviseren over o.a. de beleidsontwikkeling op het gebied van ruimte (als bedoeld in de bestaande en nieuwe Wet ruimtelijke ordening), groen (waaronder natuur, landbouw, landschap, leefbaarheid landelijk gebied), water (waaronder openbare drink- en industriewatervoorziening, vergunningen grondwaterbeheer, verordeningen, waterbeheer) en milieu in brede zin (waaronder leefomgevingskwaliteit, duurzaamheid). De brede taakstelling van de commissie is vastgelegd in artikel 1 van het Reglement (met name in de artikelleden 2, 3 en 4). Kernelementen daarbij zijn: a. de veelomvattende beleidsprocessen gericht op kwaliteit van de leefomgeving en duurzaamheid; b. het leggen van verbindingen tussen ruimte, groen, water en milieu (integratie) en de doorwerking in andere relevante beleidsvelden (bijvoorbeeld recreatie, mobiliteit, stedelijke vernieuwing, vernieuwing landelijk gebied); c. de agendering van nieuwe onderwerpen ten behoeve van beleidsvoorbereiding, kwaliteitsverbetering van het provinciaal beleid, de provinciale beleidsuitvoering en het provinciaal beleidsvormingsproces.

Van de PCL wordt een vroegtijdige, innovatieve inbreng verwacht in beleidsvorming van strategische beleidsplannen. De commissie moet los van organisatiebelangen functioneren en agendasettend zijn voor de beleidsvernieuwing op het gebied van leefomgevingskwaliteit in brede zin. Om die innovatieve functie tot haar recht te laten komen, zijn wij voornemens de kwaliteiten van de commissie actief aan te spreken bijvoorbeeld in het proces naar nieuwe strategische beleidsplannen. Naast strategische provinciale plannen op het gebied van ruimte, groen, water en milieu en meer sectorale nota’s, vragen wij de commissie ten behoeve van een integrale advisering ook de strategische provinciale plannen voor andere sectoren te bekijken en externe beleidsinitiatieven te betrekken bij de advisering in zoverre er een relatie is met leefomgevingskwaliteit en/of duurzaamheid. In de gekozen opzet gaat het er bij de inbreng van de commissie vooral om in een zo vroeg mogelijk stadium van het beleidsproces dit proces door middel van een deskundig advies pro-actief te kunnen beïnvloeden. De commissie zal haar voornemens in een jaarprogramma aan Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten voorleggen.

3.3 Samenstelling van de PCL

De invulling van de commissie is door de wetgever aan de verantwoordelijkheid van de provincies overgelaten. Om op een adequate wijze te voldoen aan de hiervoor benoemde adviesbehoefte, zijn er drie primaire criteria voor de invulling van de commissie: inbreng vanuit alle betrokken hoofdsectoren en doelgroepen; onafhankelijkheid van de kring waaruit het betrokken lid voortkomt; elk lid heeft kerncompetenties: breed strategisch zicht op zowel de positie van de provincie als de (leefomgevings-)taken van de commissie, brede kennis van de kring en het beleidsveld waaruit hij/zij voortkomt, zicht hebben op de samenhang van zijn/haar sector met andere beleidssectoren, vertrouwd zijn met de politiek maatschappelijke verhoudingen in Utrecht.

Ten behoeve van een goede samenstelling van de commissie is in artikel 2 van het reglement aangegeven welke leden met hun specifieke herkomst(kring) minimaal in de commissie moeten zitten. Op de samenstelling van de commissie en de benoeming van de leden door Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten wordt in de artikelgewijze toelichting nader ingegaan.

3.4 Financien

De bezoldiging van de voorzitter, presentiegelden van de leden (inclusief kosten) zal worden geregeld in de Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden provincie Utrecht.

4. Toelichting per artikel

Artikel 1: Adviesfunctie Volgens artikel 2.41 van de Wet milieubeheer en artikel 8, lid 2, van de Wet op de waterhuishouding wordt de commissie gehoord door en brengt zij advies uit aan Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten. Zowel Provinciale Staten als Gedeputeerde Staten kunnen dus een advies aanvragen. De praktijk zal veelal zijn dat een advies van de commissie wordt toegevoegd aan de stukken die door Provinciale Staten worden besproken. In het algemene deel van deze toelichting (onder 3.2) is uitgebreid stilgestaan bij de invulling van de adviestaak van de PCL en de verwachtingen die de provincie Utrecht daarbij heeft.

Artikel 2: Samenstelling Gezien het doel en de taakstelling is de PCL een onafhankelijke commissie die adviseert aan Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten. Dit betekent een onafhankelijke positie van de voorzitter en de leden die in de commissie zitten zonder last. Dat betekent uiteraard ook dat leden van Gedeputeerde Staten, Provinciale Staten en personen die zijn aangesteld in dienst van de provincie (provinciale ambtenaren en? arbeidscontractanten) géén lid van de commissie kunnen zijn. Dat geldt ook voor personen in dienst van een orgaan dat bij gemeenschappelijke regeling is ingesteld of een privaatrechtelijke organisatie (stichting, maatschap, vennootschap, vereniging, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij) waar de provincie aan deelneemt. Dit is in artikel 2, lid zes, van het reglement tot uitdrukking gebracht. Het is expliciet de bedoeling dat leden in de commissie niet namens, maar wel met de kennis vanuit hun ‘kring’ deelnemen aan de commissie. Er zijn maximaal 10 leden, waaronder de voorzitter. Verder is de inspecteur van het Ministerie van VROM, regio Noord-West op grond van de Wet milieubeheer ambtshalve lid.

Dit reglement onderscheidt, naast een onafhankelijk voorzitter, de onderstaande leden: a. de inspecteur van het Ministerie van VROM, regio Noord-West (ambtshalve lid); b. een lid, te benoemen uit de kring van Utrechtse gemeenten; c. een lid, te benoemen uit de kring van waterbeheerders; d. een lid, te benoemen uit de kring van het bedrijfsleven; e. een lid, te benoemen uit de kring van landbouworganisaties; f. een lid, te benoemen uit de kring van recreatieorganisaties; g. een lid, te benoemen uit de kring van milieu- en natuurbeschermingsorganisaties; h. een lid, te benoemen uit de kring van het Natuur en Milieu Planbureau; i. een lid, te benoemen uit Universitaire Kring (Copnernicus Instituut) j. een lid, te benoemen uit de kring van de Raad voor Ruimtelijke, milieu en Natuuronderzoek (RMNO).

Er is naar gestreefd zoveel mogelijk te voorkomen dat de leden van de commissie zich bij de advisering laten leiden door het verdedigen van de belangen van de organisatie waaruit zij afkomstig zijn. In dit reglement is dan ook niet geregeld dat instanties en groeperingen personen voor het lidmaatschap kunnen voordragen. Dit reglement geeft een maximum aan voor het aantal leden van de commissie. Het voeren van ruggespraak wordt in het reglement niet uitgesloten. Aangenomen wordt namelijk dat dit het functioneren van de leden kan stimuleren. Het inbrengen van louter persoonlijke meningen zal immers evenmin tot optimale adviezen leiden. Er wordt gestreefd naar het benoemen van leden waarvan het functioneren goed in de diverse maatschappelijke geledingen is ingebed. De aanwezigheid van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (door de inspecteur) moet de koppeling van het provinciaal en het rijksbeleid versterken.

Volgens artikel 2, lid 2, van het reglement worden de leden van de commissie benoemd door Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten gezamenlijk op grond van hun deskundigheid op het werkterrein van de commissie. De benoeming van de leden wordt hieronder bij artikel 3 nader toegelicht. In artikel 2, lid 4, is bepaald dat ook plaatsvervangende leden door Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten kunnen worden benoemd. Plaatsvervangende leden treden in de plaats van de leden en hebben dezelfde rechten (minderheidsstandpunten, presentiegeld). Het is echter niet onze bedoeling voor alle leden plaatsvervangers te benoemen. Wij vinden het in principe ongewenst dat leden, die immers vanwege hun persoonlijke deskundigheid en achtergrond zijn aangesteld, zich structureel laten vervangen. De mogelijkheid van het benoemen van plaatsvervangers is meer bedoeld voor bijzondere situaties, waarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld een langdurige afwezigheid van een van de leden (door ziekte o.i.d.). Voor vergoeding van reis- en verblijfskosten van de leden van de commissie wordt verwezen naar de desbetreffende provinciale regeling.

Artikel 3: Benoeming en ontslagIn de artikelen 2.41 van de Wet milieubeheer en artikel 8, lid 2 van de Wet op de waterhuishouding staat: ‘Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten benoemen elk een gelijk aantal leden.’ Dit is uitgewerkt in artikel 2, leden 2, 4 en 6, en artikel 3, leden 1 en 5 van het reglement. Daar is bepaald dat Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten gezamenlijk de leden van de commissie en de voorzitter benoemen. Dit betekent dat een besluit van Gedeputeerde Staten over de benoeming feitelijk op zich nog geen benoeming is. Pas als ook Provinciale Staten hebben besloten over de benoeming, is deze definitief. Het gaat dus in feite om een gezamenlijk besluit, zoals ook het reglement door beide bestuursorganen gezamenlijk moet worden vastgesteld. Artikel 3 van het reglement heeft betrekking op de voorbereiding van de benoeming door Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten. Dat artikel regelt dat alle benoemingen, schorsingen en ontslagen plaatsvinden op basis van een voordracht. Die voordracht wordt in principe gedaan door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten. Overigens kunnen Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten gezamenlijk besluiten daarvan af te wijken en de voordrachten op een andere wijze tot stand laten komen. Zie hieromtrent verder de toelichting hieronder op artikel 4

Artikel 4: Voordracht voor benoeming, schorsing en ontslagDe voordracht voor benoemingen, schorsingen en ontslagen van leden (inclusief voorzitter) van de PCL wordt in principe gedaan door Gedeputeerde Staten. Er wordt geen voordracht gedaan voor de vertegenwoordiger van het VROM-Inspectie, regio Noord-West. Die is immers ambtshalve lid van de PCL.

Artikel 5: Werkgroepen, deskundigen en toelichtingWerkgroepen (met personen uit eigen gelederen of door de commissie daartoe te benaderen externe personen) kunnen op ad-hoc basis worden belast met het voorbereiden van gedetailleerde adviezen, zodat de behandeling in de plenaire vergadering beperkt kan worden tot de hoofdlijnen van het advies. Werkgroepen kunnen zich laten bijstaan door andere deskundigen. Werkgroepen kunnen ook om een toelichting vragen aan personen die een (directe) band hebben met de provincie.

Artikel 6: Secretariaat De taak en opdracht van de PCL maken een kwalitatief goed, voldoende uitgerust en onafhankelijk secretariaat strikt noodzakelijk. Het secretariaat zal ten behoeve van de agendavoorbereiding veel inzicht moeten hebben in de lopende beleidsprocessen van de provincie, wat gezien de breedte van het beleidspakket, hoge eisen stelt aan de kwaliteiten van de medewerkers. Het secretariaat wordt op kosten van de provincie verzorgd vanuit de daarvoor meest in aanmerking komende afdeling. De noodzaak van een onafhankelijke positie van het secretariaat betekent in de praktijk dat de betrokkene(n) wel deel uitmaken van het ambtenarenapparaat van de provincie, maar inhoudelijk verantwoording afleggen aan de voorzitter van de commissie.

Artikel 7: VergaderfrequentieDit artikel maakt het mogelijk dat enkele leden een vergadering van de commissie bijeen kunnen roepen als zij een onderwerp aan de orde willen stellen.

Artikel 8: Openbaarheid van vergaderingen In beginsel zijn de vergaderingen van de commissie openbaar. Het kan echter zijn dat belangen van derden door openbaarheid geschaad worden. Als een of meer van de leden of een derde daarom verzoekt, zal de commissie een besluit over de openbaarheid van de vergadering moeten nemen. Zij zal zich daarbij moeten laten leiden door de gronden voor niet-openbaarmaking van documenten die de Wet openbaarheid van bestuur kent. In dit verband is het van belang dat in de nadere regels betreffende de werkwijze van de commissie als bedoeld in artikel 11 wordt bepaald hoe de aankondiging van vergaderingen plaatsvindt zodat de leden tijdig een verzoek om met gesloten deuren te vergaderen kunnen indienen.

Artikel 9: Advisering Aan het uitbrengen van een advies hoeft niet een vergadering te zijn voorafgegaan. In het reglement is geen koppeling gelegd tussen artikel 9, lid 1, dat bepaalt dat de adviezen worden uitgebracht overeenkomstig het gevoelen van de meerderheid van de vergadering, en artikel 7, dat de vergaderfrequentie regelt. Een schriftelijke beraadslaging is dus mogelijk. Het is mogelijk dat een of enkele leden van de commissie een minderheidsstandpunt willen innemen. Van belang is wel dat zij dit standpunt bij het opstellen van het advies in de commissie hebben ingebracht en dat dit ter discussie heeft gestaan. Daarom is bepaald dat alleen leden die ter vergadering (mondeling of schriftelijk) een standpunt hebben ingebracht, een minderheidsstandpunt bij het advies kunnen laten voegen. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat een lid op dit punt door verhindering in moeilijkheden komt, verdient het aanbeveling dat er plaatsvervangende leden worden benoemd (zie artikel 2). De regeling brengt met zich dat een schriftelijk totstandgekomen advies unaniem moet zijn. Er kunnen geen minderheidsstandpunten worden ingenomen, omdat er geen leden zijn ‘die ter vergadering een standpunt hebben ingebracht’. Mocht er bij een schriftelijk voorbereid advies behoefte aan een minderheidsstandpunt bestaan, dan zullen de verschillen van mening in een vergadering moeten worden besproken. Om te voorkomen dat adviezen van de commissie onvoldoende of niet tijdig aandacht krijgen, moet gewaarborgd worden, dat zij bij de besluitvorming betrokken worden. De adviezen van de commissie dienen dus zowel aan Gedeputeerde Staten als aan Provinciale Staten te worden verzonden. Het meest voor de hand ligt dat een advies wordt toegevoegd aan de betrokken stukken op het moment dat die door Gedeputeerde Staten en/of Provinciale Staten worden besproken.

Artikel 10: Jaarprogramma en jaarverslag Aandacht verdient de binding van de onafhankelijke commissie met Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten. De verschillende taken van de commissie, in combinatie met het feit dat de PCL spreekt over de portefeuilles van tenminste drie gedeputeerden, maakt een geplande aanwezigheid van een gedeputeerde bij speciale themagerichte vergaderingen noodzakelijk. Het voorstel is om drie keer per jaar zo’n themavergadering te organiseren met steeds een andere gedeputeerde en een vergadering aan het eind van het jaar waar het Jaarprogramma voor volgend jaar wordt opgesteld. In dit Jaarprogramma wordt de inbreng vanuit Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten verwerkt en de commissie geeft in het programma aan over welke onderwerpen zij denkt in het komende jaar advies uit te brengen. Het Jaarprogramma wordt aan Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten aangeboden. De commissie doet jaarlijks verslag van haar werkzaamheden aan Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten. Tevens zijn Gedeputeerde Staten voornemens, samen met Provinciale Staten, het reglement en het functioneren van de commissie periodiek te laten evalueren.

Artikel 11: Nadere regels In een reglement voor de werkwijze van de commissie en de werkgroepen zullen tenminste de volgende onderwerpen kunnen worden geregeld: - regels met betrekking tot het aantal leden dat tenminste aanwezig dient te zijn voordat tot het vaststellen van advies kan worden overgegaan; - regels die met betrekking tot het optreden van plaatsvervangers in acht moeten worden genomen; - de wijze van aankondiging van vergaderingen; - een regeling ten aanzien van het spreekrecht voor derden; - de vergaderorde en desgewenst de plaats waar vergaderingen worden gehouden.