Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Vijfheerenlanden houdende regels omtrent jeugdhulp Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2019

Geldend van 21-02-2019 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Vijfheerenlanden houdende regels omtrent jeugdhulp Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2019

De raad der gemeente Vijfheerenlanden;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden d.d. 8 januari 2019 met zaaknummer: 45554;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

gelet op de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet;

gelet op het Koersdocument Sociaal Domein Vijfheerenlanden 2018-2022;

gezien het advies van de commissie Welzijn, Onderwijs en Sport;

overwegende dat

  • 1.

    het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouder en de jeugdige zelf ligt;

  • 2.

    de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft gelegd;

  • 3.

    het op grond van de Jeugdwet noodzakelijk is hieromtrent regels vast te stellen:

    • a.

      over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen;

    • b.

      over de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • c.

      over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • d.

      over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet wordt vastgesteld;

    • e.

      voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;

    • f.

      over de wijze waarop ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet;

    • g.

      ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden;

    • h.

      over onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Besluit:

  • 1.

    vast te stellen de Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2019

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

actieplan: plan opgesteld door een jeugdprofessional in het kader van de toegang tot jeugdhulp;

algemene voorziening: de vrij-toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid van deze verordening, waarvoor geen beschikking door het college wordt afgegeven;

andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet; op het gebied van welzijn, zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

eenheid: een afgebakende tijdsperiode vastgesteld per soort zorg; eenheden die worden onderscheiden zijn uur, dagdeel (4 uur) en etmaal (24 uur);

familiegroepsplan: als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

hulp-/ondersteuningsvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouder toegesneden, niet vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid van deze verordening, waarvoor het college een beschikking afgeeft;

jeugdhulp: als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • 1.

    ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie-gerelateerde problemen;

  • 2.

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

  • 3.

    het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;

jeugdhulpaanbieder:

  • 1.

    natuurlijke persoon die, het verband van natuurlijke personen dat of de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen onder verantwoordelijkheid van het college;

  • 2.

    solistisch werkende jeugdhulpverlener onder verantwoordelijkheid van het college als bedoeld in artikel 1.1. van de wet;

jeugdige: persoon die:

  • 1.

    de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,

  • 2.

    de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of

  • 3.

    de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van deze wet:

    • is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1° van de definitie jeugdhulp, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is;

    • vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of

    • is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

als bedoeld in artikel 1.1 van de wet, en die woonachtig is in de gemeente;

jeugdprofessional: een beroeps geregistreerde medewerker werkend binnen het sociaal team van de gemeente;

sociaal team: een op gebiedsniveau georganiseerd, multidisciplinair team dat de hulp-/ondersteuningsvraag voor jeugdhulp van de jeugdige of zijn ouder als algemene voorziening afhandelt en indien nodig doorverwijst naar niet-vrij toegankelijke jeugdhulp;

ouder: de gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die

een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder; als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige, dat de jeugdige in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

vertrouwenspersoon: vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 2.6 lid 2 van de wet;

wet: Jeugdwet;

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De gemeente biedt als algemene voorziening:

    • 1.

      Jeugdhulp geleverd door de jeugdprofessional(s) van het sociaal team;

  • 2. De gemeente biedt als individuele voorziening:

    • 1.

      Individuele voorzieningen jeugdhulp:

      • a.

        Begeleiding: hulp en ondersteuning ter bevordering van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, zoals beschreven in artikel 10.1 lid 1.a. van de wet;

      • b.

        Persoonlijke verzorging: gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), zoals beschreven in artikel 10.1. lid 1.d. van de wet;

      • c.

        Jeugd- en opvoedondersteuning op locatie bij de jeugdige: hulp en ondersteuning bij psychosociale en/of gedragsproblemen bij de jeugdige en/of opvoedingsproblemen bij de ouder op locatie bij de jeugdige;

      • d.

        Jeugd- en opvoedondersteuning op locatie van de aanbieder: hulp en ondersteuning bij psychosociale en/of gedragsproblemen bij de jeugdige en/of opvoedingsproblemen bij de ouder op locatie bij de aanbieder;

      • e.

        Behandeling (l)vb: behandelen van problemen vanwege een (licht) verstandelijke beperking;

      • f.

        Generalistische Basis GGZ: behandeling van psychische problemen met een laag tot matig risico;

      • g.

        Specialistische GGZ: behandeling van psychi(atri)sche problemen met een hoog risico;

      • h.

        Ernstige enkelvoudige dyslexie (EED): diagnostiek en behandeling van EED;

      • i.

        Dagbesteding: vervangende daginvulling voor onderwijs of werk met een therapeutisch doel;

      • j.

        Kortdurend verblijf: verblijf op locatie van de aanbieder voor maximaal 3 etmalen per week zoals beschreven in artikel 10.1 lid 1.c van de wet;

      • k.

        Beschermd wonen en opvang: begeleid wonen in een instelling of wooninitiatief vanwege psychische en/of psychosociale problematiek;

      • l.

        Pleegzorg: wonen in een pleeggezin;

      • m.

        Verblijf in een gezinsvervangende voorziening: wonen in een instelling zoveel mogelijk gelijkend op een gezinssituatie;

      • n.

        Verblijf in een residentiële voorziening: wonen in een jeugdhulpinstelling;

      • o.

        Gesloten plaatsing in een voorziening: wonen in een jeugdhulpinstelling met vrijheid beperkende maatregelen in de zin van hoofdstuk 6 van de wet.

    • 2.

      Andere individuele voorzieningen:

  • 3. Vervoersdiensten: vervoer naar en van een locatie waar jeugdhulp door een jeugdhulpaanbieder wordt geboden.

  • 4. Bij de individuele voorzieningen, zoals benoemd in lid 2 sub 1 van dit artikel, kan vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden, zoals benoemd in lid 2 sub 2 van dit artikel, worden toegekend, voor zover het naar het oordeel van het college noodzakelijk wordt geacht in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid van de betreffende jeugdige.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de vormen van jeugdhulp en de uitwerking daarvan.

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder.

  • 2. Het college legt de inzet van de betreffende jeugdhulp door een jeugdhulpaanbieder na een verwijzing zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel op verzoek van de jeugdige of zijn ouder vast in een beschikking als bedoeld in artikel 10.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1. De jeugdige of zijn ouder met een hulp-/ondersteuningsvraag over opvoeden en opgroeien kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening.

  • 2. De jeugdige of zijn ouder met een hulp-/ondersteuningsvraag kunnen bij het college een aanvraag indienen om een besluit te nemen voor een individuele voorziening conform artikel 7.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de toegang tot jeugdhulp.

Artikel 5. Onderzoek

  • 1. Indien een jeugdige of zijn ouder zich meldt met een hulp-/ondersteuningsvraag over opvoeden en opgroeien, niet zijnde een hulp-/ondersteuningsvraag die leidt tot een eenmalig advies, voert het college zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na de melding, een onderzoek uit overeenkomstig lid 2 tot en met lid 5. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.

  • 2. Het college onderzoekt in een gesprek of gesprekken met de jeugdige of zijn ouder of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder ontoereikend zijn om hulp, zorg en ondersteuning aan de jeugdige te bieden naar aard en omvang voor de tijdens het onderzoek vastgestelde problemen en stoornissen.

  • 3. Het college verzamelt voorafgaand aan of tijdens het gesprek, zoals bedoeld in het vorige lid, in overleg met de jeugdige of zijn ouder de noodzakelijke en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie.

  • 4. De jeugdige of zijn ouder verstrekken aan het college voorafgaand aan, tijdens of na het gesprek, zoals bedoeld in lid 2, alle overige gegevens, die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouder verstrekken in ieder geval een identificatiedocument van de jeugdige als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 5. Het college informeert de jeugdige of zijn ouder over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 6. De jeugdige of zijn ouder kan een second opinion aanvragen bij een andere jeugdprofessional uit een van de sociale teams uit de gemeente Vijfheerenlanden, onverminderd de mogelijkheden van bezwaar en beroep.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het onderzoek en de uitwerking daarvan.

Artikel 6. Verslag en actieplan

  • 1. Het college maakt een verslag over de uitkomsten van het onderzoek en neemt daarin de afspraken op in verband met de besproken hulp-/ondersteuningsvraag.

  • 2. Het verslag wordt uiterlijk binnen zes weken na het laatste gesprek met het sociaal team aan de jeugdige of zijn ouder overhandigd, tenzij de jeugdige en zijn ouder(s) kenbaar hebben gemaakt geen verslag te wensen.

  • 3. Indien het onderzoek leidt tot de inzet van een individuele voorziening wordt binnen zes weken na het laatste gesprek over de uitkomsten van het onderzoek een actieplan opgesteld. Bij de opstelling van het actieplan wordt, bij de aanwezigheid daarvan, het familiegroepsplan betrokken.

  • 4. Opmerkingen of aanvullingen van de jeugdige of zijn ouder worden aan het verslag of actieplan toegevoegd.

Artikel 7. Indienen aanvraag individuele voorziening jeugdhulp

  • 1. De aanvraag voor een individuele voorziening jeugdhulp kan niet eerder worden ingediend dan nadat de jeugdprofessional een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek in de vorm van het actieplan of een verslag aan de jeugdige of zijn ouder heeft verstrekt, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in artikel 5, lid 1 genoemde termijn of het actieplan niet is opgesteld binnen de in artikel 6 lid 3 genoemde termijn of indien nader onderzoek volgens het college niet nodig is.

  • 2. De jeugdige of zijn ouder dient een aanvraag voor een individuele voorziening jeugdhulp schriftelijk in bij het college. Het college stelt voor het indienen van een aanvraag ook de elektronische weg open, zoals bedoeld in artikel 2:15 Awb.

  • 3. Een door de jeugdige of zijn ouder ondertekend actieplan, als bedoeld in artikel 6, wordt door het college als aanvraag voor een individuele voorziening beschouwd.

  • 4. Het college legt de beslissing op de aanvraag voor een individuele voorziening vast in een beschikking als bedoeld in artikel 10.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de voorwaarden aan de aanvraag, voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en het afwegingskader bij een individuele voorziening.

Artikel 8. Regels voor de levering van een individuele voorziening met een pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet en legt dit vast in een beschikking als bedoeld in artikel 10.

  • 2. De hoogte van het pgb wordt vastgesteld per individuele voorziening.

  • 3. De hoogte van een pgb wordt vastgesteld op basis van maximaal 100% van het totaal aantal eenheden dat in de verleende periode van de betreffende individuele voorziening gebruik gemaakt gaat worden.

  • 4. De hoogte van het pgb-tarief per eenheid van een gespecificeerde vorm van een individuele voorziening bedraagt maximaal 100% van het laagste gecontracteerde tarief van deze voorziening van de in de betreffende situatie adequate en minst kostbare voorziening in natura.

  • 5. Jeugdhulp kan worden betrokken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk als is vastgesteld dat deze persoon behoort tot het sociaal netwerk van de jeugdige, er tevens is afgewogen of de inzet van het sociaal netwerk passend is gezien de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige of zijn ouder en is voldaan aan de eisen die worden gesteld aan de inzet van het sociaal netwerk.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in het vierde lid, is het tarief voor de inzet van het sociaal netwerk als bedoeld in artikel 8.1.1 lid 3 van de wet, maximaal 20 euro per eenheid.

  • 7. Voor de vaststelling van het pgb worden de tarieven gehanteerd ten tijde van de aanvraag van de individuele voorziening.

  • 8. Aan het pgb wordt geen bedrag toegevoegd welke niet terug te leiden is tot de inzet van een individuele voorziening.

  • 9. De tarieven voor jeugdhulp voor levering met een pgb (pgb tarieven) worden gepubliceerd op de website van de Regionale Backoffice Lekstroom.

  • 10. Het college kan nadere regels stellen

    • a.

      onder welke voorwaarden een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt verstrekt;

    • b.

      ten aanzien van bepaling wie tot het sociaal netwerk behoort, de voorwaarden en de eisen aan de inzet van het sociale netwerk.

Artikel 9. Bijstorting kosten

Indien de jeugdige of zijn ouder jeugdhulp wil betrekken van een jeugdhulpaanbieder welke hogere kosten per eenheid jeugdhulp in rekening brengt dan de maximaal vastgestelde pgb tarieven, welke voortvloeien uit artikel 8, dan wordt het pgb slechts verleend indien de jeugdige of zijn ouder aangeeft deze extra kosten voor eigen rekening te nemen. Dit wordt vastgelegd in het actieplan.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot toekenning van een individuele voorziening wordt ten minste aangegeven of de voorziening in natura wordt verleend of als pgb wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verlenen van een voorziening in natura wordt in de beschikking ten minste vastgelegd:

    • a.

      op basis van welk advies of verwijzing de verlening heeft plaatsgevonden;

    • b.

      welke de inhoud en omvang van de te verlenen voorziening is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verleend;

    • d.

      voor welke periode de voorziening wordt verleend.

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking ten minste vastgelegd:

    • a.

      op basis van welk advies de verlening heeft plaatsgevonden;

    • b.

      welke de te verlenen voorziening is;

    • c.

      voor welke periode de voorziening en het pgb wordt verstrekt;

    • d.

      wat per voorziening het maximum tarief per eenheid jeugdhulp is op basis van waarvan het pgb is berekend;

    • e.

      wat de hoogte van het pgb per voorziening is en hoe hiertoe gekomen is.

Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doet een jeugdige of zijn ouder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een besluit aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouder onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouder niet langer op de individuele voorziening en/of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening en/of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouder niet voldoet aan de voorwaarden van de individuele voorziening en/of het pgb;

    • e.

      de jeugdige of zijn ouder de individuele voorziening en/of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Als het college een besluit heeft ingetrokken, omdat de jeugdige of zijn ouder onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldwaarde terugvorderen van de jeugdige of zijn ouder, van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde jeugdhulp, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 12. Fraudepreventie en controle

  • 1. Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet en deze verordening.

  • 2. De toezichthoudende ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is, bevoegd tot inzage van dossiers.

  • 3. Voor zover de toezichthoudende ambtenaar door inzage in bescheiden bij de vervulling van zijn taak dan wel door verstrekking van gegevens in het kader van een melding gegevens, daaronder begrepen bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in de Algemene verordening gegevensbescherming, heeft verkregen, ter zake waarvan de beroepskracht uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de toezichthoudende ambtenaar.

  • 4. Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel van dit beleid is dat het college cliënten en betrokken derden informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik daarvan. Ter controle van het beroep op algemene en individuele voorzieningen wordt onder meer gebruik gemaakt van bestandsvergelijkingen met actuele gegevens en van de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

  • 5. Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de individuele voorziening en kan daarbij onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college kan daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor de aanspraak op een individuele voorziening onderzoeken.

  • 6. De aanvrager en ontvanger van de individuele voorziening en eventueel betrokken derden verstrekken aan het college alle medewerking en informatie die benodigd is voor het onderzoek als bedoeld in het vorige lid.

  • 7. Het college kan onderzoek doen naar de reden van de beëindiging van de aanspraak op een voorziening en op basis daarvan besluiten nemen met betrekking tot de rechtmatigheid van de voorziening en de wederzijds tussen het college en de jeugdige of zijn ouder resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

  • 8. Het college kan een materiële controle en fraudeonderzoek doen bij jeugdhulpaanbieders die werken onder een contract van het college of met een contract welke is aangegaan door een jeugdige of zijn ouder voor de uitvoering van een pgb om te bepalen of de door de aanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd.

  • 9. Het college kan ten aanzien van het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen.

Artikel 13. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 14. Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst jeugdigen en ouders er actief op dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijk vertrouwenspersoon

Artikel 15. Klachtregeling

Het college draagt zorg voor een behoorlijke en transparante procedure ten behoeve van de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

Artikel 16. Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen omtrent jeugdhulp vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 17. Evaluatie

Het college evalueert periodiek het gevoerde beleid. Het college zendt het evaluatieverslag na vaststelling daarvan naar de gemeenteraad, die op basis van het evaluatieverslag kan beoordelen of de verordening doeltreffend is en wat de effecten van het werken met de verordening in de praktijk zijn.

Artikel 18. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouder afwijken van de bepalingen in deze verordening, wanneer toepassing van deze verordening of van de hieruit voortvloeiende nadere regels, leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 19. Overgangsbepalingen

  • 1. De rechten en verplichtingen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening gelden met betrekking tot jeugdhulp waarvoor een besluit is afgegeven voor de inwerkingtreding van deze verordening, blijven gelden gedurende de looptijd van het besluit, doch ten hoogste een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Het college is er verantwoordelijk voor dat de jeugdige in een situatie als bedoeld in het eerste lid, de jeugdhulp die reeds is ingezet voor inwerkingtreding van deze verordening, na inwerkingtreding van deze verordening kan voortzetten bij dezelfde aanbieder, indien dit redelijkerwijs mogelijk is.

  • 3. Het college kan naar aanleiding van een gewijzigde situatie of zorgbehoefte een nieuw besluit nemen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken;

  • 4. Aanvragen die zijn ingediend onder de oude verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de nieuwe verordening.

Artikel 20. Inwerkingtreding, intrekking oude Verordening Jeugdhulp en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan en werkt terug tot 1 januari 2019;

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2019;

  • 3. De Verordening Jeugdhulp gemeente Zederik 2018 laatstelijk vastgesteld op 24 september 2018 wordt ingetrokken;

  • 4. De verordening jeugdhulp gemeente Leerdam 2018 laatstelijk vastgesteld op 27 september 2018 wordt ingetrokken;

  • 5. De verordening Zorg voor jeugd gemeente Vianen laatstelijk vastgesteld op 21 oktober 2014 wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van Vijfheerenlanden

in zijn openbare vergadering van 7 februari 2019.

de raadsgriffier

K.I. (Krista) Goossens

de voorzitter

drs. J.P.J. (Jan Pieter) Lokker

Toelichting Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2019

De Verordening Jeugdhulp geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Met deze wet wordt uitgegaan van een jeugdhulpplicht door gemeenten. Het college treft een voorziening op het gebied van jeugdhulp

indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Deze voorziening wordt dan pas getroffen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders ontoereikend zijn.

Door het instellen door het college van deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening wordt de jeugdige in staat gesteld:

  • a.

    gezond en veilig op te groeien;

  • b.

    te groeien naar zelfstandigheid, en

  • c.

    voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,

rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

In de Jeugdwet is in de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 vastgelegd dat de gemeenteraad regels stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet over:

  • a.

    de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen,

  • b.

    de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • c.

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • d.

    de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet wordt vastgesteld,

  • e.

    de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet,

  • f.

    op welke wijze ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet,

  • g.

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden

  • h.

    onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder de ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nadere regels te stellen. Deze verordening maakt hier gebruik van.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In de Verordening Jeugdhulp wordt veel gebruik gemaakt van de aanduiding ‘jeugdige of zijn ouder'. Met ‘de jeugdige of zijn ouder’ wordt de jeugdige van 16 jaar of ouder zelfstandig bedoeld, de jeugdige met één of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) voor een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar, of de ouder(s) namens de jeugdige bij een jeugdige jonger dan 12 jaar.

Waar in de verordening wordt gesproken over 'zijn', wordt ook 'haar' bedoeld.

Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening een voorziening verstaan, die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, (passend) onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de Jeugdwet.

De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

Artikel 2.Vormen van jeugdhulp

Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp. Een voorziening kan daarom een breed spectrum van verschillende soorten hulp en zorg en ondersteuning betreffen. Een beschrijving is van de voorzieningen is noodzakelijk, omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de gemeentelijke voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

De gemeente bepaalt welke jeugdhulp vrij toegankelijk is, de algemene voorzieningen en welke niet, de individuele voorzieningen. Dit is geregeld in artikel 2.9 onder a. van de Jeugdwet. In de verordening is daarom opgenomen welke de algemene voorzieningen (vrij-toegankelijke) en de individuele voorzieningen zijn.

Naast de mogelijkheid om op basis van de benoemde individuele voorzieningen van lid 2 een jeugdhulpaanspraak vast te leggen, wordt met dit artikel beoogd dat er op basis van een samenstelling van voorzieningen, jeugdhulp kan worden verleend. Denk daarbij aan het bieden van een zorgprogramma waarin bijvoorbeeld verblijf, ambulante jeugdhulp en begeleiding is opgenomen. De duiding van de in te zetten jeugdhulp wordt vastgelegd in het actieplan, wat samen met de aanvrager is opgesteld.

Algemene voorziening

Als algemene voorzieningen is in de verordening opgenomen de jeugdhulp die wordt geleverd door de jeugdprofessionals van het sociaal team. Het betreft hier jeugdhulpverleners met verschillende achtergronden. Zij maken deel uit van het sociaal team. Van de hulpverlening door deze jeugdprofessionals kunnen de jeugdige of zijn ouder gebruik maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige of zijn ouder kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot het sociaal team wenden.

Individuele voorziening

Voor de individuele voorzieningen wordt door de jeugdprofessional, gecertificeerde instelling dan wel door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts eerst beoordeeld of de jeugdige en/of zijn ouder(s) deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Vervoer naar en van de locatie van een jeugdhulpaanbieder

In de Jeugdwet is in artikel 2.3 lid 2 geregeld dat het college vervoer naar en van de locatie van een jeugdhulpaanbieder organiseert indien er een medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid is. Dit artikel geeft daar invulling aan.

Artikel 3.Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

De Jeugdwet regelt dat jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts. Dit geldt zowel voor de algemene voorzieningen als de individuele voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft gecontracteerd. Het staat echter nog niet vast welke specifieke vorm van jeugdhulp een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. In de praktijk is het de jeugdhulpaanbieder die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke hulp, zorg en ondersteuning daadwerkelijk nodig is. Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contractrelatie, maar ook de kwaliteitsafspraken in de Jeugdwet, het besluit Jeugdwet en de afspraken van zijn branche.

Artikel 4.Toegang jeugdhulp via het college

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij het college. De beslissing op de aanvraag door het college welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand op basis van de informatie die in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders door het doen van onderzoek wordt verkregen. Hoe het onderzoek wordt gedaan wordt beschreven in artikel 5.

Artikel 5.Onderzoek

Dit artikel is bedoeld om te waarborgen dat een zorgvuldige procedure wordt gevolgd om vast te stellen of het college een voorziening voor jeugdhulp wil inzetten.

De Jeugdwet kent geen recht op jeugdhulp. Het college heeft een jeugdhulpplicht op basis van artikel 2.3 van de Jeugdwet als de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouder ontoereikend zijn. In de artikelen 5 tot en met 8 is beschreven welke procedure wordt gevolgd om dit vast te stellen.

In het kader van de rechtmatigheid wordt de identiteit van de jeugdige vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

De beslissing door het college welke jeugdhulp een jeugdige wordt toegekend, komt tot stand op basis van de informatie die in samenspraak met de jeugdige en zijn ouder wordt verkregen. Hierbij is de deskundigheid van de jeugdprofessional leidend om te komen tot een advies welke jeugdhulp nodig is. Zo nodig worden andere deskundigen ingeschakeld om te komen tot een deskundige afweging. Hiermee kan ten onrechte de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratische proces gaat. Dit is echter geenszins de bedoeling. Het onderzoek kan afhankelijk van de strekking van de vraag meer of minder uitgebreid zijn. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van één of meerdere opeenvolgende gesprekken. Een onderzoek is uiteindelijk wel in enige vorm nodig, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag zijn onderzocht. Daarvoor zijn ook de artikelen over het verslag en actieplan (artikel 6) en indienen aanvraag (artikel 7) opgenomen met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming.

In de gezondheidszorg bestaat de mogelijkheid om een second opinion aan te vragen als men wil weten wat de mening is van een andere dan de eigen hulpverlener over een bepaalde hulpvraag. Een dergelijke second opinion is ook mogelijk bij aanvragen voor jeugdhulp, als de jeugdige en/of zijn ouder het niet eens is met advies van de jeugdprofessional dat wordt gegeven in opvolging van de hulpvraag. Een second opinion kan plaatsvinden bij een andere jeugdprofessional binnen het sociaal team, maar ook bij een van de andere sociaal teams in de gemeente Vijfheerenlanden.

Artikel 6.Verslag en actieplan

Dit artikel is opgenomen in het belang van zorgvuldige dossiervorming. Een goede weergave van het onderzoek maakt het voor het college mogelijk een passende beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de jeugdige of zijn ouder. De weergave van het onderzoek varieert met de uitgebreidheid van het onderzoek. Dit artikel heeft zeker niet de bedoeling de procedure onnodig lang en zwaar te maken, als de problematiek van de jeugdige of zijn ouder dit niet billijken. De weergave van het onderzoek kan bijvoorbeeld heel beperkt zijn als de jeugdige en zijn ouder van mening zijn goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is. In deze gevallen wordt er zo nodig alleen een verslag van het gesprek aan de jeugdige en zijn ouder overhandigd.

Bij meer complexe onderzoeken, waarbij tevens de uitkomst is dat er een individuele voorziening nodig is, dat wil zeggen jeugdhulp via een gecontracteerde aanbieder, wordt dit vastgelegd in een actieplan. Het actieplan kan tevens door de jeugdige en zijn ouder worden gebruikt om een aanvraag in te dienen. Door ondertekening van het actieplan door de jeugdige of zijn ouder wordt dit bekrachtigd, zie verder artikel 7.

Artikel 7.Indienen aanvraag individuele voorziening jeugdhulp

Er is voor gekozen om de aanvraagprocedure eenduidig te laten zijn door het onderzoek van het jeugdteam altijd vooraf te laten gaan aan de aanvraag van een individuele voorziening. Hierdoor wordt inzichtelijk of en zo ja de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn en het college is gehouden een voorziening jeugdhulp te treffen. Deze werkwijze is gelijk aan de Wmo.

De aanvraag voor een individuele voorziening wordt altijd schriftelijk ingediend. Het ondertekende actieplan kan hiervoor worden gebruikt. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te krijgen, dat wil zeggen dat de jeugdige een brief krijgt waarin is vastgelegd welke jeugdhulp is toegekend.

In de Verordening Jeugdhulp is geen termijn opgenomen om te beslissen op de aanvraag. De termijnen uit de Awb gelden onverkort, dat wil zeggen dat de beslistermijn 8 weken is nadat de aanvraag is ingediend, zoals in artikel 4:13 van de Awb is bepaald. Als de beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, wordt dit binnen deze termijn aan de jeugdige of zijn ouder meegedeeld. Daarbij wordt de termijn genoemd waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb). Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Als de voorziening eerder kan worden verleend, heeft dat de voorkeur.

Artikel 8.Regels voor de levering van een individuele voorziening met een pgb

In artikel 8.1.1. van de Jeugdwet is vastgelegd dat aan de jeugdige of zijn ouder een pgb verstrekt kan worden. De voorwaarde is dat zij moeten kunnen motiveren waarom de jeugdige of zijn ouder de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend vinden. Het pgb stelt de jeugdige of zijn ouder in staat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort zelf te organiseren. Dit kan onder de voorwaarde dat de jeugdhulp die de jeugdige van het pgb wil betrekken, van goede kwaliteit is.

De gemeenteraad heeft de opdracht de wijze waarop de hoogte van het pgb wordt bepaald in de verordening vast te leggen. Dit is geregeld in dit artikel.

Artikel 9.Bijstorting kosten

Als de jeugdige of zijn ouder met een pgb een jeugdhulpaanbieder willen contracteren die een hoger tarief per eenheid jeugdhulp vraagt dan wordt vergoed, is dit mogelijk. De meerkosten boven het vergoede tarief worden de jeugdige of zijn ouder zelf betaald. Dit wordt vastgelegd in het actieplan.

Artikel 10.Inhoud beschikking

Als de jeugdige of zijn ouder een aanvraag bij het college indienen, verstuurt het college een schriftelijke beschikking. De beschikking is het besluit waardoor de jeugdige of zijn ouders weten welke voorziening is toegekend. Dit is zowel van toepassing voor de voorzieningen die in natura worden toegekend als via een pgb.

De jeugdige of zijn ouder kunnen tegen de beschikking bezwaar maken, als zij het niet eens zijn met de toekenning of afwijzing. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen.

Artikel 11.Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Als het de jeugdige of zijn ouder redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit direct aan het college te melden. Verstrekken zij niet direct uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan kan dat gevolgen hebben voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb.

Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen. Het behoort tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

Artikel 12.Fraudepreventie en controle

De jeugdige of zijn ouder hebben de verplichting om relevante wijzigingen te melden, die kunnen leiden tot een wijziging van de toekenning. Dit is geregeld in artikel 11.

Dit artikel gaat nader op het voeren van onderzoek door het college om zelf te kunnen vaststellen of er rechtmatig van een voorziening door een jeugdige of zijn ouder gebruik is gemaakt. Ook het onderzoek naar de rechtmatige besteding van jeugdhulpmiddelen door jeugdhulpaanbieders wordt geregeld.

Artikel 13.Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerderskinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door derden laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Voor jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering moeten bij verordening regels worden vastgesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de jeugdhulp, een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering wordt in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening dient te houden. Hiermee wordt een reële kostprijs voor de activiteiten bepaald. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 14.Vertrouwenspersoon

Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld, waarbij onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid belangrijke factoren zijn voor een goede invulling van deze functie.

Met een vertrouwenspersoon wordt daarnaast ook wel bedoeld iemand die het vertrouwen van de hulpvrager heeft en die de hulpvrager met raad en daad terzijde staat (belangenbehartiger). Op deze vertrouwenspersoon heeft de verordening geen betrekking. De hulpvrager kan een dergelijke vertrouwenspersoon meenemen naar gesprekken e.d. Als daaraan kosten zijn verbonden, dan zijn die voor eigen rekening van de hulpvrager. De toegang tot de onafhankelijke vertrouwenspersoon is kosteloos.

Artikel 15. Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

In hoofdstuk 9 van de Awb zijn de regels vastgelegd over klachtbehandeling en de mogelijkheid om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen. Daarom wordt in deze verordening volstaan met dit artikel.

Daarnaast verplicht de Jeugdwet in artikel 4.2.1. e.v. de jeugdhulpaanbieders een klachtenregeling op te stellen. In de regel wordt eerst de jeugdhulpaanbieder aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

Artikel 16.Inspraak en medezeggenschap

In het eerste lid wordt verwezen naar de, in artikel 150 van de Gemeentewet, vastgestelde inspraakverordening. Zo wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere beleidsterreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen.

Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Artikel 17.Evaluatie

Het college evalueert eenmaal per beleidsperiode het gevoerde beleid. Het college zendt het evaluatieverslag na vaststelling daarvan naar de gemeenteraad, die op basis van het evaluatieverslag kan beoordelen of de verordening doeltreffend is en wat de effecten van het werken met de verordening in de praktijk zijn. Zo nodig worden aanpassingen in de verordening doorgevoerd. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de regels van de gemeente passend blijven bij ontwikkelingen die lokaal, regionaal of landelijk zich kunnen voordoen.

Artikel 18.Hardheidsclausule

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen een besluit te nemen in afwijking van deze verordening. Het college kan dit doen als het volgen van de verordening zou leiden tot een zeer onwenselijke gezinssituatie of situatie voor jeugdige.

Artikel 19 Overgangsbepalingen

Vanaf 1 januari 2019 maakt de nieuwe gemeente Vijfheerenlanden onderdeel uit van de provincie Utrecht. Voor de voormalige gemeenten Leerdam en Zederik betekent dit dat de jeugdhulpregio wijzigt van Zuid-Holland Zuid naar de regio Lekstroom. Voor jeugdigen woonachtig op het grondgebied van deze gemeenten die vóór de inwerkingtreding van deze verordening jeugdhulp ontvangen (op grond van een genomen besluit) is een overgangsregeling van kracht om de continuïteit van zorg te borgen.