Regeling vervallen per 01-01-2014

Besluit voorzieningen WMO gemeente Vlissingen 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2013

Intitulé

Besluit voorzieningen WMO gemeente Vlissingen 2013

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording.

1.1

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

1.2.

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

  • 1.

    de PGB-houder in gebreke blijft bij de verantwoording, of

  • 2.

    het budget niet inzet voor het inkopen van de voorziening waarvoor de beschikking is afgegeven, of

  • 3.

    van aanvrager bekend is dat deze verslavingsproblemen of schuldproblemen heeft, of

  • 4.

    van aanvrager bekend en tevens voorzienbaar is dat deze als gevolg van een progressieve ziekte slechts een korte tijd van het gevraagde hulpmiddel gebruik zal kunnen maken, of

  • 1.

    van aanvrager en haar/zijn cliëntsysteem bekend is dat aanvrager en haar/zijn cliëntsysteem niet over regisserend vermogen beschikken, zoals nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 3.2 van dit Besluit.  

 

De gemeente zal dan gebruik maken van artikel 6 in de wet, dat stelt dat gemeenten de vorm van financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget kan weigeren als daartegen overwegende bezwaren zijn.

 

1.3.

Een aantal woonvoorzieningen wordt bij voorkeur in natura en in bruikleen verstrekt, deze zijn: mobiele tilliften, bad-, douche- en toiletvoorzieningen en trapliften. Wanneer de aanvrager echter uitdrukkelijk om een PGB vraagt om zelf een dergelijke voorziening te kunnen aanschaffen, zal een PGB worden toegekend. Het toe te kennen PGB is gelijk aan de aanschafprijs van het voor de aanvrager goedkoopst-adequate hulpmiddel inclusief (6% of 21%) BTW. De medisch/ergonomisch adviseur bepaalt wat het voor de aanvrager goedkoopst-adequate hulpmiddel is. Aan de toekenning van een PGB voor de aanschaf van een mobiele tillift, een bad-, douche- of toiletvoorziening, of een traplift is een minimale gebruiksduur van respectievelijk tien jaar, zeven jaar en vijftien jaar verbonden.

Andere woonvoorzieningen zoals opgenomen in de Beleidsregels, kunnen in de vorm van in natura, PGB of financiële tegemoetkoming verstrekt worden.

Wanneer de cliënt geen gebruik meer maakt van de van het persoonsgebonden budget gekochte voorziening, en deze voorziening niet technisch is afgeschreven, draagt de cliënt deze voorziening zonder nadere voorwaarden over aan de gemeente. In plaats hiervan kan de cliënt er ook voor kiezen om het nog niet economisch afgeschreven deel (= het nog niet verstreken deel van de zevenjarige termijn) van het oorspronkelijk persoonsgebonden budget aan de gemeente terug te betalen.

  

1.4.

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming. Het bedrag van deze financiële tegemoetkoming bedraagt € 3.400,00 welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

 

1.5.1.

De verantwoording van het ‘klassiek’ persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats:

in alle gevallen na afloop van de verstrekking dan wel binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar, conform door B&W ter beschikking te stellen procedure en formulier.  

De budgethouder dient aan te tonen dat het persoonsgebonden budget daadwerkelijk is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt. In de verantwoording moet tevens het aantal verleende uren hulp bij het huishouden per week vermeld worden. De gemeente beoordeelt de uitgaven per kalenderjaar of na afloop van de verstrekking.

De budgethouder hulp bij het huishouden mag tot een bedrag van € 250,00 per kalenderjaar besteden aan kosten die gemaakt moeten worden in relatie tot het persoonsgebonden budget, zoals de kosten van telefoongesprekken met de gemeente, een budgethoudersvereniging of de Sociale Verzekeringsbank, lidmaatschapsgeld van een budgethoudersvereniging of een cadeau voor de hulpverlener. Het betreft hier de ‘bestedingsvrije ruimte’ binnen het persoonsgebonden budget.

Het (deels) niet besteden van het persoonsgebonden budget aan het doel waarvoor het is verstrekt, leidt tot terugvordering van het niet bestede (deel van het) persoonsgebonden budget. Op het terug te vorderen bedrag wordt de ‘bestedingsvrije ruimte’ tot ten hoogste een bedrag van € 250,00 in mindering gebracht.

De kosten van WA-verzekering, rechtsbijstandverzekering en het loon van de vervangende hulp bij ziekte van de hulpverlener komen op grond van de tussen de gemeente en de Sociale Verzekeringsbank gesloten aansluitovereenkomst ten laste van de gemeente. Daarnaast kunnen de budgethouders met een beroep op deze aansluitovereenkomst hun administratie kosteloos aan de Sociale Verzekeringsbank uitbesteden.

 

1.5.2.

De verantwoording van het persoonsgebonden budget voor een alfahulp vindt namens de werkgever van de alfahulp plaats door het door deze werkgever gekozen servicebureau. Dit servicebureau vervult in opdracht van de gemeente onder meer de ‘kassiersfunctie’. Het servicebureau betaalt het loon aan de alfahulp in opdracht en voor rekening van de werkgever van de alfahulp. Het servicebureau maakt voor de werkgever van de alfahulp een jaaroverzicht met de daadwerkelijk door de alfahulp gewerkte uren en de daarvoor voor rekening van de werkgever aan de alfahulp betaalde vergoeding. Het servicebureau zendt dit jaaroverzicht tevens aan de gemeente.

De kosten van het loon van de vervangende hulp bij ziekte van de hulpverlener komen ten laste van het persoonsgebonden budget. De loonkosten van de zieke alfahulp komen (na twee wachtdagen) gedurende maximaal zes weken direct ten laste van de gemeente.

 

1.6.

a. Bij bedragen tot € 10.000,- per jaar zal het College van B&W de besteding van het PGB steekproefgewijs controleren, aan de hand van de verantwoording zoals vermeld in artikel 1.5.

b. Bij bedragen boven € 10.000,- per jaar zal het College van B&W de besteding van het PGB altijd controleren, aan de hand van de verantwoording zoals vermeld in artikel 1.5.

 

1.7.

De verantwoording van het persoonsgebonden budget zoals bedoeld in artikel 1.5.1 komt bij de aanschaf van een vervoermiddel of een rolstoel te vervallen indien de persoon die in aanmerking komt voor het persoonsgebonden budget, de gemeente machtigt de aanschafprijs rechtstreeks over te maken aan de door de aanvrager gekozen leverancier. De aanvrager overlegt daartoe de factuur aan de gemeente. Na het betalen van de leverancier maakt de gemeente het resterend deel van het persoonsgebonden budget over aan de aanvrager.

Wanneer de aanvrager er echter uitdrukkelijk om vraagt om het persoonsgebonden budget in zijn geheel te ontvangen om daarna zelf de leverancier te betalen voor de gekochte voorziening, is de in artikel 1.5.1 beschreven verantwoording van het persoonsgebonden budget van overeenkomstige toepassing.

Dit houdt in dat de aanvrager binnen dertig dagen na betaling van de voorziening een kopie van de factuur en het bewijs van betaling aan de gemeente moet zenden. Het niet besteden van het persoonsgebonden budget aan het doel waarvoor het is verstrekt, leidt tot terugvordering van het niet bestede persoonsgebonden budget. Het deels niet besteden van de voor de aanschaf bestemde component binnen het persoonsgebonden budget (het in artikel 5 onder a (en b) bedoelde deel dan wel het in artikel 8 onder a (en b) bedoelde deel van het persoonsgebonden budget), leidt eveneens tot terugvordering van dit niet bestede deel van het persoonsgebonden budget. Wanneer de gekochte voorziening niet voldoet aan het programma van eisen zoals opgesteld door de door de gemeente ingeschakelde extern adviseur, wordt het persoonsgebonden budget eveneens teuggevorderd.

Over de besteding van de voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering bestemde component binnen het persoonsgebonden budget (het in artikel 5 onder c bedoelde deel dan wel het in artikel 8 onder c bedoelde deel van het persoonsgebonden budget) wordt geen verantwoording gevraagd.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Artikel 2. Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel.

De gemeente heft eigen bijdragen bij het verstrekken van hulp bij het huishouden, vervoermiddelen en woonvoorzieningen (uitgezonderd verhuiskostenvergoedingen en woonvoorzieningen van minder dan

€ 200,--).

De gemeente legt een eigen aandeel op bij het verstrekken van woonvoorzieningen die minder dan € 200,-- kosten.

2.1. Voor alle individuele voorzieningen wordt een eigen bijdrage gevraagd, met uitzondering van rolstoelen, verhuiskostenvergoedingen en forfaitaire tegemoetkomingen in de vervoerskosten.

2.2.

Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt € 18,60 per vier weken, terwijl het percentage van het verzamelinkomen + 8% van de grondslag sparen en beleggen (bijdrageplichtig inkomen) boven € 23.208,-- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% per kalenderjaar bedraagt.

2.3.

Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 18,60 per vier weken, terwijl het percentage van het verzamelinkomen + 8% van de grondslag sparen en beleggen (bijdrageplichtig inkomen) boven € 16.257,-- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% per kalenderjaar bedraagt.

2.4.

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 26,60 per vier weken, terwijl het percentage van het verzamelinkomen + 8% van de grondslag sparen en beleggen (bijdrageplichtig inkomen) boven € 28.733,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% per kalenderjaar bedraagt.

2.5.

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 26,60 per vier weken, terwijl het percentage van het verzamelinkomen + 8% van de grondslag sparen en beleggen (bijdrageplichtig inkomen) boven € 28.733,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% per kalenderjaar bedraagt.

Het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Vlissingen volgt van jaar tot jaar het in artikel 4.1, lid 1, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (AMvB) vastgelegd kader, zonder gebruik te maken van mogelijke wijzigingen of afwijkingen als bedoeld in artikel 4.1, lid 2, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 3. Vaststelling bedragen hulp bij het huishouden.

3.1 Uurtarieven hulp bij het huishouden

Onderstaande tabel bevat het uurtarief hulp bij het huishouden van het ‘klassiek’ persoonsgebonden budget, het uurtarief van het persoonsgebonden budget voor een alfahulp, het uurtarief voor huishoudelijke hulp in natura en het uurtarief voor huishoudelijke zorg.

  

Uurtarieven hulp bij het huishouden

Categorie hulp bij het huishouden

Uurtarieven

PGB hulp bij het huishouden

€ 15,40

PGB alfahulp

€ 16,32

Huishoudelijke hulp in natura

€ 21,67

Huishoudelijke zorg in natura

€ 26,04

 

3.2 Nadere voorwaarden en condities omtrent (uurtarieven) persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

Ook bij het beoordelen van een aanvraag van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden of voor een alfahulp speelt het criterium ‘regisserend vermogen’ een rol. Zie verder de toelichting bij dit artikel.

De hoogte van het budget wordt afgeleid van het aantal geïndiceerde uren per week, afgerond op decimalen.

Het uurtarief persoonsgebonden budget omvat tevens een vergoeding voor de kosten die gemaakt moeten worden in relatie tot het persoonsgebonden budget zoals vermeld in artikel 1.5.1, en een vergoeding van eventuele reiskosten.

De kosten van WA-verzekering, rechtsbijstandverzekering, het loon van de vervangende hulp bij ziekte van de hulpverlener, ziekteverzuimbegeleiding en arbodienst komen op grond van de tussen de gemeente en de Sociale Verzekeringsbank gesloten aansluitovereenkomst ten laste van de gemeente. Daarnaast kunnen de budgethouders met een beroep op deze aansluitovereenkomst hun administratie kosteloos aan de Sociale Verzekeringsbank uitbesteden.

De gemeente neemt alle voorwaarden en condities omtrent het persoonsgebonden budget op in (een bijlage bij) de beschikking.

 

3.3 Netto en bruto PGB

Het netto PGB is het bruto PGB minus de eigen bijdrage. De persoon aan wie het PGB is toegekend, ontvangt het bruto PGB. De gemeente betaalt het PGB maandelijks in gelijke bedragen uit.

 

3.4 Uurtarief PGB voor een alfahulp

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een alfahulp wordt afgeleid van het aantal  geïndiceerde uren per week.

De kosten van het loon van de vervangende hulp bij ziekte van de hulpverlener komen ten laste van het persoonsgebonden budget. De loonkosten van de zieke alfahulp komen (na twee wachtdagen) gedurende maximaal zes weken direct ten laste van de gemeente.

De kosten van de door het servicebureau verleende bemiddeling komen evenals de kosten van de door het servicebureau verrichte kassierswerkzaamheden ten laste van het persoonsgebonden budget voor de alfahulp (zit in het uurtarief).

 

Artikel 3a. Huishoudelijke hulp en huishoudelijke zorg in natura

Sinds de invoering van de Wmo waren er twee categorieën van hulp bij het huishouden: hulp bij het huishouden 1 en hulp bij het huishouden 2. Het verschil hield in dat hulp bij het huishouden 2 ook de organisatie van het huishouden en instructie van de cliënt omvat.

Hulp bij het huishouden 1 kende drie leveringsvormen: in natura, het klassiek persoonsgebonden budget en het persoonsgebonden budget voor een alfahulp. Hulp bij het huishouden 2 kende twee leveringsvormen: in natura en het klassiek persoonsgebonden budget.

Vanaf 1 januari 2012 geldt een nieuw onderscheid. Voor mensen die als gevolg van beperkingen problemen ondervinden bij het voeren van hun huishouden, is compensatie mogelijk in de vorm van huishoudelijke hulp of huishoudelijke zorg. De keuze tussen huishoudelijke hulp en huishoudelijke zorg is afhankelijk van het ‘regisserend vermogen’ van de aanvrager en haar/zijn naaste omgeving (zie de toelichting bij artikel 3.2).

Voor cliënten die al vóór 1 januari 2012 hulp bij het huishouden in natura ontvingen, blijft de hulp bij het huishouden ‘oude stijl’ voorlopig bestaan. Hun hulp bij het huishouden zal stapsgewijs worden omgezet in huishoudelijke hulp of huishoudelijke zorg. De tarieven van hulp bij het huishouden 1 en hulp bij het huishouden 2 in natura zijn respectievelijk gelijk aan de tarieven van huishoudelijke hulp en huishoudelijke zorg in natura.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 4.

4.1.

De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de offerte, voor zover deze door het college is geaccepteerd.

4.2.

Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 13, lid 4, van de Verordening voorzieningen Wmo bedraagt € 2.750,00..

4.3.

De eigenaar-bewoner van een aangepaste woning, waarvan de waarde is gestegen als rechtstreeks effect van de door de gemeente gesubsidieerde woningaanpassingen, moet de eventuele verkoop van deze woning binnen een periode van tien jaar na gereedmelding van de gesubsidieerde aanpassingen aan het college melden.

Deze waardestijging wordt gedurende de eerste tien jaren na gereedmelding lineair afgeschreven, d.w.z.: over elk van deze tien jaren wordt tien procent van het bedrag van de waardestijging afgeschreven.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Collectief vervoer is enkel verkrijgbaar in natura (artikel 15, leden 3 en 4, van de Verordening voorzieningen Wmo). Overige vervoersvoorzieningen zijn verkrijgbaar in natura en bruikleen, of als PGB dan wel een financiële tegemoetkoming. In geval van een PGB of een financiële tegemoetkoming zijn de artikelen 5 tot en met 7 van toepassing.

Collectief vervoer is enkel verkrijgbaar in natura (artikel 15, leden 3 en 4, van de Verordening voorzieningen Wmo). Overige vervoersvoorzieningen zijn verkrijgbaar in natura en bruikleen, of als PGB dan wel een financiële tegemoetkoming. In geval van een PGB of een financiële tegemoetkoming zijn de artikelen 5 tot en met 7 van toepassing.

Artikel 5.

Het persoonsgebonden budget voor een vervoermiddel wordt op basis van de volgende criteria bepaald:

  • a.

    de aanschafprijs van het voor de aanvrager goedkoopst-compenserend vervoermiddel inclusief 6% BTW. De medisch/ergonomisch adviseur bepaalt wat het voor de aanvrager goedkoopst-compenserend vervoermiddel is.

  • b.

    indien van toepassing: de aanschafprijs inclusief 6% BTW van de voor de aanvrager noodzakelijke aanpassing(en) van het vervoermiddel. De medisch/ergonomisch adviseur bepaalt welke aanpassing(en) eventueel voor de aanvrager noodzakelijk is (zijn).

  • c.

    de tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van het vervoermiddel gedurende de totale gebruiksduur met een minimum van zeven jaar bedraagt 28% van de aanschafprijs van het vervoermiddel exclusief BTW. Dit bedrag wordt tegelijk en eenmalig met de onder a (en b) bedoelde vergoeding(en) uitgekeerd.

 

Toelichting:

ad a. De medisch/ergonomisch adviseur houdt bij het bepalen van wat voor de aanvrager het goedkoopst-compenserend vervoermiddel is, rekening met de door de gemeentelijke leveranciers aangeboden kernassortimenten. Wanneer in geen van beide kernassortimenten een voor de aanvrager goedkoopst-compenserend vervoermiddel beschikbaar is, kiest de medisch/ergonomisch adviseur het voor de aanvrager goedkoopst-compenserend vervoermiddel buiten het kernassortiment van de gemeentelijke leveranciers. De gemeente vergoedt in beide gevallen de gehele aanschafprijs inclusief 6% BTW zoals die door de gemeentelijk leveranciers is of wordt vastgesteld. In de aanschafprijs zijn de kosten van eventueel noodzakelijke aanpassingen zoals bedoeld onder b) (eveneens inclusief 6% BTW) inbegrepen.  

ad c. De termijn van zeven jaar komt overeen met de economische afschrijvingstermijn van de in natura verstrekte voorzieningen.

De tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering is afgeleid van de in de revalidatiebranche gehanteerde vuistregel dat deze kosten per jaar uitgedrukt kunnen worden in een percentage van de aanschafprijs exclusief BTW, zijnde 4% van de aanschafprijs exclusief BTW.

 

Wanneer de cliënt geen gebruik meer maakt van de van het persoonsgebonden budget gekochte voorziening, en deze voorziening niet technisch is afgeschreven, draagt de cliënt deze voorziening zonder nadere voorwaarden over aan de gemeente. In plaats hiervan kan de cliënt er ook voor kiezen om het nog niet economisch afgeschreven deel (= het nog niet verstreken deel van de zevenjarige termijn) van het oorspronkelijk persoonsgebonden budget aan de gemeente terug te betalen.

 

Artikel 6. Vervallen

Artikel 7.

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 1.294,-.

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 1.294,-

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.942,-

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 8.

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt op basis van de volgende criteria bepaald:

  • 1.

    de aanschafprijs van de voor de aanvrager goedkoopst-compenserende rolstoel inclusief 6% BTW. De medisch/ergonomisch adviseur bepaalt wat de voor de aanvrager goedkoopst-compenserende rolstoel is.

  • 2.

    indien van toepassing: de aanschafprijs inclusief 6% BTW van de voor de aanvrager noodzakelijke aanpassing(en) van de rolstoel. De medisch/

ergonomisch adviseur bepaalt welke aanpassing(en) eventueel voor de

aanvrager noodzakelijk is (zijn).

  • 1.

    de tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van de rolstoel gedurende de totale gebruiksduur met een minimum van zeven jaar bedraagt 28% van de aanschafprijs van de rolstoel exclusief BTW. Dit bedrag wordt tegelijk en eenmalig met de onder a (en b) bedoelde vergoeding(en) uitgekeerd.

 

Toelichting:

ad a. De medisch/ergonomisch adviseur houdt bij het bepalen van wat voor de aanvrager de goedkoopst-compenserende rolstoel is, rekening met de door de gemeentelijke leveranciers aangeboden kernassortimenten. Wanneer in geen van beide kernassortimenten een voor de aanvrager goedkoopst-compenserende rolstoel beschikbaar is, kiest de medisch/ergonomisch adviseur de voor de aanvrager goedkoopst-compenserende rolstoel buiten het kernassortiment van de gemeentelijke leveranciers. De gemeente vergoedt in beide gevallen de gehele aanschafprijs inclusief 6% BTW zoals die door de gemeentelijk leveranciers is of wordt vastgesteld. In de aanschafprijs zijn de kosten van eventueel noodzakelijke aanpassingen zoals bedoeld onder b) (eveneens inclusief 6% BTW) inbegrepen

Ad c. De termijn van zeven jaar komt overeen met de economische afschrijvingstermijn van de in natura verstrekte voorzieningen.

De tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering is afgeleid van de in de revalidatiebranche gehanteerde vuistregel dat deze kosten per jaar uitgedrukt kunnen worden in een percentage van de aanschafprijs exclusief BTW, zijnde 4% van de aanschafprijs exclusief BTW.

 

Wanneer de cliënt geen gebruik meer maakt van de van het persoonsgebonden budget gekochte voorziening, en deze voorziening niet technisch is afgeschreven, draagt de cliënt deze voorziening zonder nadere voorwaarden over aan de gemeente. In plaats hiervan kan de cliënt er ook voor kiezen om het nog niet economisch afgeschreven deel (= het nog niet verstreken deel van de zevenjarige termijn) van het oorspronkelijk persoonsgebonden budget aan de gemeente terug te betalen.

 

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 9. Medisch advies

Artikel 25, lid 2, van de Verordening voorzieningen Wmo regelt in welke gevallen advies gevraagd kan worden aan een extern medisch adviseur. In de volgende gevallen kan om extern advies worden gevraagd: 

  • 1.

    collectief vervoer met een bijzondere vervoerswijze;

  • 2.

    financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten;

  • 3.

    eerste aanvraag van een elektrische rolstoel;

  • 4.

    technische vervangingsaanvraag van een niet geveerde scootermobiel, waarbij gevraagd wordt een geveerde scootermobiel te verstrekken;

  • 5.

    een niet algemeen gebruikelijk vervoermiddel met hulpmotor;

  • 6.

    technische vervangingsaanvraag van een driewielfiets, waarbij gevraagd wordt een driewielfiets met hulpmotor te verstrekken;

  • 7.

    begeleidersbediening [zowel de aanvrager als de persoon die zich niet in staat acht de rolstoel te duwen, worden door de arts beoordeeld];

  • 8.

    een eerste aanvraag van een tillift;

  • 9.

    een eerste aanvraag van een complexe bad-, douche- of toiletvoorziening;

  • 10.

    medisch moeilijk opjectiveerbare aandoeningen (MMOA’s: fibromyalgie, ME/CVS, Whiplash, RSI, bekkeninstabiliteit, dystrofie);

  • 11.

    bij discrepantie tussen de door de aanvrager aangevoerde en de door de indicatiesteller geobjectiveerde beperkingen;

  • 12.

    bij voorgenomen afwijzing op medische gronden.

 

Artikel 10. Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies zoals bedoeld in artikel 25 van de Verordening voorzieningen Wmo indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • 1.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • 2.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • 3.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • 4.

    de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • 5.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Het College betrekt deze bevindingen in de besluitvorming en de motivering van het besluit.

Toelichting bij het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Vlissingen 2013

 

Inleiding

 

Naast een Verordening, Beleidsregels en Werkafspraken voorzieningen Wmo gemeente Vlissingen is er ook een Besluit voorzieningen Wmo gemeente Vlissingen. In dit Besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat, in het besluit ingevuld.

Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden en dus in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.

Het eerste onderwerp dat in het Besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is, wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld.

Per hoofdstuk worden alle vastgestelde bedragen opgenomen, zodat het Besluit spoort met de verordening.

In hoofdstuk 7, tot slot, wordt geregeld in welke gevallen advies gevraagd moet worden en hoe de samenhangende afstemming bij de toekenning, zoals genoemd in artikel 5 van de wet, wordt geregeld.

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget. AlgemeenAlgemeen.De systematiek van de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Vlissingen is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Het onderwerp ‘eigen bijdrage’ is verder uitgewerkt in artikel 2. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende, in artikel 1 genoemde, bijzondere regels gelden.

Algemeen

Algemeen.

De systematiek van de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Vlissingen is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Het onderwerp ‘eigen bijdrage’ is verder uitgewerkt in artikel 2.

Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende, in artikel 1 genoemde, bijzondere regels gelden.

Artikel 1. Regels rond verstrekking en veranwoording.

1.1.

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

1.2.

Artikel 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning biedt de gemeente de mogelijkheid om een individuele voorziening niet in de vorm van een PGB te verstrekken, als daartegen overwegende bezwaren bestaan. De gemeente moet zelf definiëren of zij van deze mogelijkheid gebruik wil maken en in welke situatie er sprake is van dergelijke overwegende bezwaren.

Artikel 1.2 van dit Besluit vermeldt dat de gemeente een PGB zal omzetten naar levering in natura, als de cliënt geen verantwoording over de besteding van het PGB indient of het PGB niet inzet voor het inkopen van de voorziening waarvoor de beschikking is afgegeven.

1.3.

Artikel 1.3 bepaalt dat bepaalde roerende woonvoorzieningen bij voorkeur in natura en in bruikleen worden aangeboden, dit om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging.

Deze keuze hangt samen met het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking. Wanneer de aanvrager echter uitdrukkelijk om een PGB vraagt om zelf een dergelijke voorziening te kunnen aanschaffen, is de gemeente gehouden om een PGB toe te kennen.

1.4.

Sportrolstoelen worden niet in natura verstrekt; er kan uitsluitend een financiële tegemoetkoming worden verstrekt in de kosten van aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel. Deze financiële tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn en dient daarom beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

1.5.1

Artikel 1.5 stelt dat de houder van een ‘klassiek’ PGB in alle gevallen verantwoording moet afleggen.

De ‘bestedingsvrije ruimte’ tot een bedrag van € 250,00 valt buiten deze verantwoordingsplicht.

1.5.2

Het servicebureau legt verantwoording af aan zowel de werkgever van de alfahulp als aan de gemeente. De werkgever van de alfahulp hoeft dus zelf niets te verantwoorden.

1.6

Artikel 1.6 stelt dat bij PGB’s tot 10.000 euro per jaar het college steekproefgewijs zal controleren of de PGB-houder inderdaad verantwoording heeft afgelegd (het daarvoor bedoelde formulier heeft teruggestuurd volgens de voorgeschreven procedure) en het PGB ook op de juiste wijze heeft ingezet. Bij PGB’s die hoger zijn dan 10.000 euro per jaar, zal het college altijd controleren.

1.7

Dit artikel biedt personen die in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een hulpmiddel, een eenvoudige ‘betalingsregeling’ waarbij zij geen verantwoording hoeven af te leggen.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Artikel 2. Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

De gemeente heeft besloten een eigen bijdrage te heffen over alle individuele voorzieningen, met uitzondering van rolstoelen, verhuiskostenvergoedingen en forfaitaire tegemoetkomingen in de vervoerskosten. Over forfaitaire tegemoetkomingen voor de aanschaf van een sportrolstoel kan wel een eigen bijdrage geheven worden omdat het hier een zogenoemde ‘bovenwettelijke regeling’ betreft.

De gemeente houdt zich daarbij aan de kaders en de grenzen die het Rijk heeft gesteld met de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

De AMvB onderscheidt vier groepen:

  • 1.

    ongehuwde personen, jonger dan 65 jaar

  • 2.

    ongehuwde personen van 65 jaar en ouder

  • 3.

    gehuwde personen indien één van beiden jonger is dan 65 jaar

  • 4.

    gehuwde personen die beide 65 jaar of ouder zijn

 

Artikel 2 van dit Besluit noemt, in navolging van de AMvB, voor deze groepen een verschillende nominale eigen bijdrage. Vanaf 120% van het sociaal minimum per groep wordt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage geheven van maximaal 15% van het verschil tussen het inkomen en het sociaal minimum per groep van 120%. Het inkomen dat hier bedoeld wordt, is het verzamelinkomen.

 

Het sociaal minimum per groep is verschillend. De minima zijn gebaseerd op de belastbare inkomens van de verschillende groepen. Het sociaal minimum van de groep die 65 jaar of ouder is, ligt bijvoorbeeld lager dan de groep die jonger is dan 65 jaar. Dit komt omdat de groep die 65 jaar of ouder is, in een gunstiger belasting-regime valt en dus netto meer overhoudt dan de groep die jonger is dan 65 jaar.

 

De hoogte van de bedragen en de percentages zijn overgenomen van de AMvB.

 

eigen bijdragen

Een eigen bijdrage kan nooit hoger zijn dan de kostprijs van de voorziening. Voor een door de gemeente te huren en in bruikleen te verstrekken vervoersvoorziening of woonvoorziening wordt de kostprijs gelijk gesteld aan de duur van de economische afschrijvingstermijn, uitgedrukte in een aantal maanden, maal de huurprijs per maand inclusief BTW.

Voor een door de gemeente te kopen en in bruikleen te verstrekken vervoersvoorziening of woonvoorziening wordt de kostprijs gelijk gesteld aan de netto-aanschafprijs inclusief BTW.

Voor een door de gemeente te verstrekken persoonsgebonden budget in de kosten van aanschaf en onderhoud van een vervoersvoorziening of een woonvoorziening of in de kosten van het uitvoeren van een woningaanpassing, wordt de kostprijs gelijk gesteld aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

Voor een door de gemeente te verstrekken financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening (anders dan een verhuiskostenvergoeding) wordt de kostprijs gelijk gesteld aan het bedrag van de financiële tegemoetkoming.

Over financiële tegemoetkomingen in de kosten van verhuizen en herinrichten en over financiële tegemoetkomingen in de kosten van vervoer wordt geen eigen bijdrage of een eigen aandeel geheven.

(Toelichting: omdat de gemeente het tijdig verhuizen naar een aangepaste, gelijkvloerse woning wil stimuleren, wordt afgezien van het heffen van een eigen bijdrage of een eigen aandeel over financiële tegemoetkomingen in de kosten van verhuizen en herinrichten.)

Wanneer de voorziening in eigendom is verstrekt, eindigt het innen van de eigen bijdrage na afloop van 39 aaneengesloten vierwekelijkse periodes.

In alle overige gevallen eindigt het innen van de eigen bijdrage op het moment dat het gebruik van de voorziening eindigt. Hierop is één uitzondering mogelijk: het innen van een eigen bijdrage over een in gebruik zijnde bruikleenvoorziening kan eerder eindigen wanneer het totaal van de betaalde eigen bijdragen op een bepaald tijdstip gelijk is aan de kostprijs van de voorziening.

 

eigen aandeel

Om administratieve redenen is voor een eigen aandeel gekozen in het geval het aanvragen van woonvoorzieningen betreft, voor zover de totale kosten van de woonvoorziening minder dan

€ 200 bedragen. Ook het opleggen van een eigen aandeel verloopt via het CAK.

 

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 3. Vaststelling bedragen persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

3.1

Dit artikel bevat het uurtarief van het ‘klassiek’ persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden en het uurtarief van het persoonsgebonden budget voor een alfahulp.

3.2

De te bieden ondersteuning bij het voeren van een huishouden kan bestaan uit huishoudelijke hulp of huishoudelijke zorg.

De keuze tussen huishoudelijke hulp of huishoudelijke zorg is afhankelijk (van de mate) van het regisserend vermogen van de aanvrager of cliënt en haar/zijn ‘naaste omgeving’. De aanvrager en haar/zijn naaste omgeving worden tezamen ook wel aangeduid als ‘cliëntsysteem’.

In dit verband maken personen die met regelmaat en met korte tussenpozen een bezoek aan de cliënt brengen, deel uit van de naaste omgeving van de cliënt dan wel van het cliëntsysteem.

De primaire vraag luidt dus: beschikt de aanvrager, eventueel samen met haar/zijn naaste omgeving, over voldoende regisserend vermogen? ‘Regisserend vermogen’ is het vermogen om zich een oordeel te vormen en zaken te regelen. (Hieronder wordt dit nader uitgewerkt in relatie tot het voeren van een huishouden.)

Als uit het onderzoek blijkt dat de aanvrager, eventueel samen met haar/zijn naaste omgeving, over voldoende regisserend vermogen beschikt, komt de aanvrager in aanmerking voor huishoudelijke hulp. Bij het ontbreken van een voldoende regisserend vermogen bij de cliënt en haar/zijn naaste omgeving is huishoudelijke zorg op zijn plaats.

Dit onderscheid geldt natuurlijk voor alle aanvragen van ondersteuning bij het voeren van het huishouden, ongeacht de gewenste leveringsvorm (in natura, PGB of PGB-alfahulp).

Voor het toekennen van ondersteuning bij het voeren van het huishouden in de vorm van een PGB (voor een alfahulp) moet de aanvrager, eventueel samen met haar/zijn naaste omgeving, over voldoende regisserend vermogen beschikken. De aanvrager moet immers, eventueel samen met de naaste omgeving, in staat zijn om afspraken te maken met de hulp over de aard en de omvang van de te verrichten werkzaamheden, de tijdstippen waarop deze uitgevoerd (moeten) worden en de beloning. Verder moet de aanvrager (samen met de naaste omgeving) in staat zijn om de voortgang en de kwaliteit van het geleverde werk te beoordelen en zo nodig corrigerend kunnen optreden. Tenslotte moet de aanvrager (samen met de naaste omgeving) in staat zijn om de arbeidsovereenkomst te beoordelen en de financiële consequenties te overzien van het ‘inkopen’ van huishoudelijke hulp.

Om deze redenen mag een alfahulp enkel huishoudelijke hulp leveren, geen huishoudelijke zorg.

Tevens betekent dit dat een hulp die ondersteuning bij het voeren van een huishouden biedt op basis van een ‘ klassiek’ PGB, enkel huishoudelijke hulp kan verlenen.  

Artikel 3.2 bepaalt hoe de hoogte van het ‘klassiek’ PGB wordt berekend. Tevens bevat dit artikel nadere condities over het vergoeden doorbetalen van het loon van een vervangende hulp tijdens ziekte van de hulpverlener, de kosten van ziekteverzuimbegeleiding en arbodienst.

De budgethouder geeft de ziekmelding van de hulp door aan de Sociale Verzekeringsbank. De budgethouder betaalt de zieke hulp vanuit het PGB door gedurende maximaal zes weken. Wanneer de hulp na zes weken nog steeds ziek is, neemt de Sociale Verzekeringsbank de betaling van de zieke hulp over op grond van de Ziektewet (maximaal één jaar). Tevens schakelt de Sociale Verzekeringsbank een arbodienst in en zorgt voor ziekteverzuimbegeleiding.

De budgethouder kiest een vervangende hulp en meldt dit aan de Sociale Verzekeringsbank. De Sociale Verzekeringsbank verstrekt een budget voor vervangende loonkosten aan de budgethouder en declareert deze kosten aan de gemeente.

De budgethouder betaalt geen loon door tijdens de vakantie van de hulp.

3.3

De persoon aan wie het PGB is toegekend, ontvangt het bruto PGB. Dat wil zeggen dat de eigen bijdrage niet vooraf in mindering is gebracht op het PGB.

3.4

Personen die in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden, kunnen kiezen uit een voorziening in natura of een daarmee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder een persoonsgebonden budget voor een alfahulp. Eigenlijk zijn er dus drie keuzemogelijkheden: natura, het ‘klassiek’ persoonsgebonden budget (zoals dat reeds bestond vóór invoering van de Wmo) en een persoonsgebonden budget voor een alfahulp. “Vergelijkbaar en toereikend” wil zeggen dat de aanvrager die kiest voor een persoonsgebonden budget, met het te ontvangen persoonsgebonden budget in staat gesteld moet worden om in vergelijking met een keuze voor hulp bij het huishouden in natura eenzelfde aantal uren hulp in te kopen.

Op het in dienst nemen van een alfahulp door de burger is de Regeling dienstverlening aan huis van toepassing. De ontvanger van de hulp en de alfahulp sluiten een arbeidsovereenkomst en bepalen samen voor welk loon de hulp bij het huishouden wordt verricht. De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag vormt hierbij de ondergrens.

De ontvanger van de hulp is op grond van artikel 5 van de Wet op de loonbelasting 1964 werkgever en behoeft geen loonbelasting of premies werknemersverzekeringen in te houden of af te dragen, mits de alfahulp ten hoogste drie dagen per week hulp komt verlenen. Op de arbeidsrelatie is het arbeidsovereen-komstenrecht van toepassing, uitgezonderd de sociale zekerheids- en ontslagbepalingen. De alfahulp mag niet meer dan drie dagen per week voor dezelfde persoon werkzaam zijn. Bij meer dan drie dagen per week wordt de bijzondere alfahulparbeidsovereenkomst een ‘gewone’ arbeidsovereenkomst waar het arbeidsrecht volledig op van toepassing is; in dat geval moet de werkgever het nettoloon (laten) uitbetalen.

De alfahulp dient zelf jaarlijks de ontvangen vergoeding op te geven in de aangifte inkomstenbelasting.

Wanneer de alfahulp ziek wordt, meldt de werkgever dit direct aan het servicebureau. Het servicebureau declareert de loonkosten van de zieke alfahulp (na twee wachtdagen) gedurende maximaal zes weken rechtstreeks aan de gemeente.

De kosten van de vervangende hulp komen ten laste van het persoonsgebonden budget voor de alfahulp.

De alfahulp ontvangt geen loon tijdens vakantie.

De werkgever is aansprakelijk voor schade die ontstaat tijdens de werkzaamheden van de alfahulp.

De door de gemeente met de Sociale Verzekeringsbank gesloten ‘aansluitovereenkomst’ (zie hieronder) dekt deze schade mits de werkgever de arbeidsovereenkomst met de alfahulp kan overleggen.

Hieronder wordt aangegeven wat de gemeente heeft ‘geregeld’ om de keuze voor een persoonsgebonden budget voor een alfahulp toch aantrekkelijk te maken.

Om de vraag van personen die hebben gekozen voor een persoonsgebonden budget voor een alfahulp en personen die als alfahulp hulp bij het huishouden willen verlenen bij elkaar te brengen, heeft de gemeente een contract gesloten met een aantal servicebureaus. Deze servicebureaus verrichten twee op zich staande activiteiten: de bemiddelingsfunctie en de kassiersfunctie.

a) bemiddelingsfunctie: bij de bemiddeling gaat het uitsluitend om het bij elkaar brengen van twee partijen, namelijk de opdrachtgever/toekomstig werkgever en de alfahulp. Het servicebureau brengt als bemiddelaar het contact tussen de opdrachtgever (= de persoon die heeft gekozen voor een persoonsgebonden budget voor een alfahulp) en een derde (= de alfahulp) tot stand. Wanneer de opdrachtgever en de alfahulp vervolgens een arbeidsovereenkomst sluiten, eindigt de bemiddelingsfunctie. De opdrachtgever en de alfahulp komen het uurtarief overeen, en bepalen samen wanneer de alfahulp hulp bij het huishouden komt verlenen en welke werkzaamheden de alfahulp daarbij zal verrichten.

De werkgever kan bij ziekte of vakantie van de alfahulp een nieuwe bemiddelingsopdracht aan het servicebureau geven voor het bemiddelen van een vervangende (tijdelijke) hulp.

De bemiddelingsovereenkomst is geregeld in afdeling 3 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Bij bemiddeling gaat het om het samenbrengen van partijen. De burger kan een derde, bijvoorbeeld een van de door de gemeente gecontracteerde servicebureaus, opdracht geven om voor hem een alfahulp te zoeken.

b) kassiersfunctie: om de administratieve lasten voor de personen die hebben gekozen voor een persoonsgebonden budget voor een alfahulp te verlichten, heeft de gemeente aan de gecontracteerde servicebureaus tevens de zogenoemde ‘kassiersfunctie’ opgedragen. De kassiersfunctie omvat de volgende werkzaamheden:

- loonbetaling: de persoon die heeft gekozen voor een persoonsgebonden budget voor een alfahulp, machtigt de gemeente om het persoonsgebonden budget uit te (doen) voeren. Het door deze persoon gekozen servicebureau betaalt het loon aan de alfahulp in opdracht en voor rekening van haar/zijn werkgever. Hierbij ontbreekt elke gezagsverhouding tussen de alfahulp en het servicebureau.

- loonadministratie: het servicebureau stelt een jaaroverzicht samen met de door de alfahulp gewerkte uren en de aan de alfahulp uitbetaalde vergoeding.

- doorbetaling bij ziekte: wanneer de werkgever de ziekmelding doorgeeft aan het servicebureau en daarbij een opdracht geeft om een tijdelijke, vervangende alfahulp te zoeken, komen de loonkosten van de vervangende alfahulp gedurende de ziekte van de vaste alfahulp ten laste van het persoonsgebonden budget. De eerste twee ziektedagen zijn voor rekening van de alfahulp. Daarna brengt het servicebureau de loonkosten van de zieke alfahulp gedurende maximaal zes weken rechtstreeks in rekening aan de gemeente.

- continuering hulp bij ziekte of tijdens vakantie van de alfahulp: zoals hierboven aangegeven, kan de werkgever er voor kiezen om door het servicebureau een tijdelijke alfahulp te laten bemiddelen. De werkgever zal hiervoor altijd zelf het initiatief moeten nemen. Het servicebureau bemiddelt namelijk enkel in opdracht van de werkgever. In dat geval moet de werkgever een nieuwe, kortdurende arbeidsovereenkomst sluiten.

- werkgeversaansprakelijkheidsverzekering: de gemeente heeft door middel van de met de Sociale Verzekeringsbank gesloten ‘aansluitovereenkomst’ tevens voorzien in een rechtsbijstandverzekering en in een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid van de werkgever van de alfahulp voor wat de alfahulp tijdens werktijd doet.

- model-arbeidsovereenkomst: de gemeente biedt de opdrachtgever en de alfahulp een model-arbeidsovereenkomst aan.

De burger blijft als werkgever altijd verantwoordelijk voor de alfahulp. De gemeente noch het servicebureau kan een deel van deze verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid van de burger als werkgever overnemen. Het servicebureau mag nimmer het uurloon van de alfahulp bepalen, en evenmin de werktijden van de alfahulp en de door de alfahulp te verrichten werkzaamheden. Het servicebureau mag evenmin partij (mede-werkgever) zijn bij de arbeidsovereenkomst.

De aanvrager die kiest voor het ‘klassiek’ persoonsgebonden budget, kan ervoor kiezen om een opdracht te verlenen of een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Wanneer de aanvrager kiest voor een arbeidsovereenkomst voor maximaal drie dagen per week, is de Regeling dienstverlening aan huis van toepassing. De aanvrager wordt ‘volledig werkgever’, hetgeen inhoudt dat de werkgever ook loonbelasting en premies werknemersverzekeringen moet betalen, indien de hulp vier dagen per week of meer komt werken.

In het geval van een keuze voor het opdrachtgeverschap sluiten de aanvrager en de zelfstandige (ZZP-er) een overeenkomst van opdracht. De opdrachtgever zal een vergoeding voor de geleverde prestatie moeten betalen en daarnaast door de opdrachtnemer gemaakte kosten moeten vergoeden (artikelen 7:405 en 7:406 van het Burgerlijk Wetboek).

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 4.

In artikel 4.1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Het gaat daarbij om de in de offerte opgenomen kosten, voor zover deze door het college zijn geaccepteerd. De offerte moet inzicht geven in de opbouw van de daarin vermelde kosten. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Artikel 4.2 (verhuiskostenvergoeding) behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 4.3 bepaalt wanneer de waardestijging van de woning en welk deel van de waardestijging moet worden terugbetaald, voor zover deze waardestijging een rechtstreeks effect is van de gesubsidieerde woningaanpassingen.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 5.

In dit artikel is geregeld hoe het PGB voor de aanschaf van een vervoermiddel wordt berekend.

Artikel 6. (vervallen)

Artikel 7.

Dit artikel legt de bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding voor de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, is in de Verordening, de Beleidsregels en de Werkafspraken voorzieningen Wmo gemeente Vlissingen nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 8.

In dit artikel is geregeld hoe het PGB voor de aanschaf van een rolstoel wordt berekend.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 9. Verplicht medisch advies.

De Verordening voorzieningen Wmo gemeente Vlissingen bepaalt in artikel 25, tweede lid, in welke gevallen extern advies gevraagd kan worden. Artikel 9 van dit Besluit somt op in welke gevallen extern advies ingewonnen kan worden.

Artikel 10. Samenhangende afstemming.

Dit artikel bevat dezelfde eisen als welke het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek van aanvragen van AWBZ-zorg. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.