Regeling vervallen per 12-01-2024

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen houdende de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan de directeur van de Regionale uitvoeringsdienst Zeeland (Mandaatbesluit RUD Zeeland 2014 gemeente Vlissingen).

Geldend van 01-01-2014 t/m 11-01-2024

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen houdende de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan de directeur van de Regionale uitvoeringsdienst Zeeland (Mandaatbesluit RUD Zeeland 2014 gemeente Vlissingen).

Het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen;

Gelet op:

  • -

    afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Wet geluidhinder, de Waterwet, de Wet ammoniak en veehouderij, de Natuurbeschermingswet 1998, de Gemeentewet, de Provinciewet, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, de Wet openbaarheid van bestuur, de Wet luchtvaart, de Woningwet, de Landschapsverordening, de Luchtvaartverordening, de Provinciale Milieuverordening en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten, circulaires en regelingen, en

  • -

    artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling Regionale uitvoeringsdienst Zeeland;

besluit vast te stellen het navolgende Mandaatbesluit RUD Zeeland 2014 gemeente Vlissingen 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen;

  • b.

    dienstverleningsovereenkomst: de overeenkomst als bedoeld in artikel 34 van de Gemeenschappelijke regeling Regionale uitvoeringsdienst Zeeland;

  • c.

    directeur: de directeur van de Regionale uitvoeringsdienst Zeeland, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Gemeenschappelijke regeling Regionale uitvoeringsdienst Zeeland;

  • d.

    gemeente: de gemeente Vlissingen;

  • e.

    mandaat: de bevoegdheid om in naam van het college van burgemeester en wethouders/het college van gedeputeerde staten besluiten, in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht, te nemen;

  • f.

    machtiging: de bevoegdheid om in naam van het college van burgemeester en wethouders/het college van gedeputeerde staten handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn;

  • g.

    schriftelijk: ten behoeve van dit besluit wordt daaronder mede verstaan per e-mail en per fax, en

  • h.

    volmacht: de bevoegdheid om in naam van het college van burgemeester en wethouders/het college van gedeputeerde staten privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten.

 

Artikel 2 Mandaat en ondermandaat

  • 1.

    Aan de directeur wordt mandaat verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende mandaatlijst.

  • 2.

    De directeur kan de bevoegdheden genoemd in lid 1, in ondermandaat opdragen aan personen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn, tenzij dat ten aanzien van een concreet mandaat in de mandaatlijst uitdrukkelijk is uitgesloten.

  • 3.

    In geval van afwezigheid of ontstentenis van de directeur worden zijn bevoegdheden door zijn plaatsvervanger uitgeoefend.

  • 4.

    De bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, behelzen niet de bevoegdheid te beslissen op bezwaarschriften, bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5.

    De bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, behelzen niet de bevoegdheid te besluiten tot de intrekking van een vergunning overeenkomstig artikel 5.19 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 6.

    De bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, behelzen niet de bevoegdheden die bij de bij dit besluit behorende mandaatlijst uitdrukkelijk zijn uitgezonderd.

Artikel 3 Uitsluiting BRZO- en RIE 4-inrichtingen

Het mandaatbesluit geldt niet ten aanzien van bevoegdheden die betrekking hebben op vergunningverlening, toezicht en handhaving van de BRZO- en RIE 4-inrichtingen.

Artikel 4 Kaders uitoefening bevoegdheden

  • 1.

    Een ieder aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat of ondermandaat is verleend houdt bij de uitoefening van de aan hen opgedragen bevoegdheden rekening met de relevante door de gemeenteraad/provinciale staten vastgestelde kaders alsmede het door het college vastgestelde beleid.

  • 2.

    Een ieder aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat of ondermandaat is verleend past de algemene dan wel specifieke instructies als bedoeld in artikel 10:6 Algemene wet bestuursrecht van het college betreffende de gemandateerde bevoegdheden toe.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat de directeur over alle benodigde informatie noodzakelijk voor de uitvoering van het in het eerste lid bepaalde kan beschikken. De directeur zorgt ervoor dat de door hem/haar gemandateerden tevens kunnen beschikken over deze informatie.

  • 4.

    Het college treedt bij voorgenomen nieuw beleid of beleidswijzigingen in overleg met de directeur over uitvoeringsaspecten indien dat beleid raakt aan de taken en bevoegdheden die de Regionale uitvoeringsdienst Zeeland uitvoert.

  • 5.

    De directeur treedt in overleg met het college indien hij/zij het noodzakelijk acht af te wijken van de in het eerste lid bedoelde kaders of beleid.

 

Artikel 5 Informatieplicht

  • 1.

    De directeur informeert het college over alle ingekomen aanvragen en verzoekschriften en alle door de Regionale uitvoeringsdienst Zeeland geconstateerde overtredingen die betrekking hebben op de overeenkomstig artikel 2 gemandateerde bevoegdheden.

  • 2.

    Het college maakt binnen tien dagen na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde informatie kenbaar of nader overleg over een of meerdere specifieke gevallen gewenst is.

  • 3.

    Onverminderd het eerste lid informeert een ieder aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat of ondermandaat is verleend het college schriftelijk bij de toepassing van de procedures bedoeld in afdeling 3.4, artikel 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 4.

    Onverminderd het eerste en derde lid heeft een ieder aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat of ondermandaat is verleend een voorafgaande informatieplicht en een signaleringsplicht jegens het college indien de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid voor het college gelet op de inhoud van het besluit, de geadresseerde of de politieke gevoelens in de gemeenteraad of de samenleving naar verwachting politieke en maatschappelijke gevolgen zal hebben of indien een besluit tot consequentie kan hebben dat de gemeente aansprakelijk zal worden gesteld of anderszins in rechte zal worden aangesproken. In de gevallen bedoeld in de vorige volzin verschaft de directeur alle benodigde informatie en voert overleg met het college alvorens de bevoegdheden als bedoeld in artikel 2 uit te oefenen.

  • 5.

    De directeur en het college overleggen regelmatig over de planning, de aantallen en de kwaliteit van de bij of krachtens dit besluit in mandaat te nemen en reeds genomen besluiten.

Artikel 6 Volmacht en machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt, voor zover van toepassing en in verband met de activiteiten waarvoor mandaat wordt verleend, met mandaat gelijkgesteld:

  • a.

    de verlening van volmacht tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, en

  • b.

    de machtiging om handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Artikel 7 Ondertekening

  • 1.

    Een besluit in mandaat dan wel ondermandaat overeenkomstig artikel 2, wordt als volgt ondertekend.

 

Het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen,

 

namens dezen,

 

gevolgd door:

  • -

    de functieaanduiding;

  • -

    de handtekening, en

  • -

    de naam van de (onder)gemandateerde.

 

  • 2.

    Indien er gebruik wordt gemaakt van volmacht en machtiging overeenkomstig artikel 6, luidt de ondertekening:

 

De gemeente x/de provincie Zeeland,

namens dezen,

 

gevolgd door:

  • -

    de functieaanduiding;

  • -

    de handtekening, en

  • -

    de naam van de (ge(vol)machtigde.

 

Artikel 8 Slotbepalingen

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als Mandaatbesluit RUD Zeeland 2014 gemeente Vlissingen

 

 

 

 

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen op 31 december 2013.

 

Burgemeester en wethouders van Vlissingen,

 

de secretaris, de burgemeester,

 

 

 

 

dr. ir. J.J. van Houdt A.M. Demmers – van der Geest

 

 

Mandaten voor combi Basis- en Plustaken

 

Mandaten voor Basistaken

 

Mandaten voor Plustaken

 

 

MANDAATLIJST Gemeente Vlissingen voor RUD Zeeland 2014

 

 

Algemeen

 

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

VOORWAARDEN EN REIKWIJDTE (INSTRUCTIES)

OPMERKING

A01

Besluiten inzake bestuursrechtelijke procedures.

 

Omvat: Advisering Proceshandelingen in bestuursrechtelijke procedures zoals het voeren van verweer in opdracht van het college.

 

 

A02

Besluiten op grond van:

a. art. 4:5 en 4:6 Awb (vereenvoudigde wijze van afdoen en afdoen herhaalde aanvraag);

b. afdeling 4.1.3 Awb (opschorten beslistermijn);

c. art. 4:15, 4:17 en 4:18 Awb (besluiten over dwangsommen bij niet tijdig beslissen);

d. titel 4.4 Awb (bestuursrechtelijke geldschulden) m.u.v. afdeling 4.4.4 Awb (aanmaning en invordering bij dwangbevel);

e. art. 8:51a, 8:51b, 8:51c, 8:80a en 8:80b Awb (bestuurlijke lus en tussenuitspraak).

 

 

 

 

 

 

A03

De voorbereiding van besluiten met gebruikmaking van Afdeling 3.4 Awb, Afdeling 3.6 Awb en Titel 4.1 Awb

 

 

A04

Behandelen van correspondentie van uitsluitend uitvoerende en/of informatieve aard betrekking hebbende op de gemandateerde bevoegdheden.

 

 

A05

Machtiging om Burgemeester en Wethouders door medewerkers of externe adviseurs te vertegenwoordigen in bestuursrechtelijke procedures in bezwaar en beroep.

 

 

A06

Het vragen van advies op basis van de Wet Bibob en het maken van afspraken naar aanleiding van het uitgebrachte advies (art. 9).

 

 

 

A07

Besluiten op een verzoek om (milieu)informatie op grond van de Wob.

 

De directeur kan hiermee dus ook WOB besluiten gericht aan het college afhandelen.

A08

Aanbesteden werken, leveringen en diensten.

 

Per individuele deelnemer uit te werken

Vergunningen

 

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

VOORWAARDEN EN REIKWIJDTE (INSTRUCTIES)

OPMERKING

 

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

 

 

V01

Besluiten inzake vergunningverlening bij of krachtens de Wabo,

 

Besluiten inzake het stellen van nadere voorwaarden na een gebruiksmelding brandveilig gebruik op grond van het Bouwbesluit.

 

Besluiten inzake het stellen van nadere voorwaarden na een sloopmelding op grond van het Bouwbesluit.

 

Besluiten inzake het toestaan van een gelijkwaardige oplossing op grond van het Bouwbesluit.

 

Betreft:

-Procedurestappen

-Ontwerpbesluit

-Besluit

 

Geldt niet voor besluiten op grond van:

-art. 3.1 Bor of indien anderszins sprake is van een provinciaal ruimtelijke belang

- art. 3 Wet Bibob

De mandaatverlening betreft de taken en bevoegdheden die binnen het belang van de Gemeenschappelijke regeling Regionale uitvoeringsdienst Zeeland vallen overeenkomstig artikel 2 van de gemeenschappelijke regeling; een en ander als bedoeld in artikel 31 van de Gemeenschappelijke regeling.

V02

Besluiten op grond van de Wabo tot of in verband met het afgeven

of weigeren van:

- een wettelijk advies op grond van art. 2.26, Wabo;

- een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) op grond van art. 2.27 of 2.28, Wabo,

aan het bevoegd gezag voor een onderdeel van de

omgevingsvergunning, behoudens besluiten op grond van de art.

6.5, vierde lid, en 6.6, eerste lid, Besluit omgevingsrecht.

Betreft:

a. opstellen en afgeven van één of meer vvgb en/of wettelijk verplichte adviezen aan het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning, behoudens als het wettelijk verplicht

advies uitsluitend betrekking heeft op een provinciale weg.

b. verzoek aan de gemeente tot wijziging of intrekking van een door de gemeente afgegeven omgevingsvergunning voor zover dit verzoek betrekking heeft op één of meerdere provinciale taken, behoudens als deze taak uitsluitend betrekking heeft op het provinciale wegbeheer.

Daaronder vallen zowel de vvgb voor één onderdeel van de omgevingsvergunning als de vvgb voor het totaal van de onderdelen van de omgevingsvergunning.

 

 

V03

Uitbrengen advies met het oog op de samenhang tussen de omgevingsvergunning en de vergunning o.g.v. de Waterwet (art. 6.27).

 

 

V04

Het nemen van besluiten over, op grond van vergunningvoorschriften, te overleggen meldingen, rapportages e.d.

 

 

 

Wet milieubeheer

 

 

V05

Besluiten en of handelingen op grond van paragraaf 2.1 en Hoofdstuk 8, 10, 13, 14, 16, 19 en 21 Wet milieubeheer.

Betreft:

- procedurestappen

- ontwerpbesluit of conceptbesluitbesluit

- uitbrengen van advies

- verstrekken van gegevens

 

De mandaatverlening betreft de taken en bevoegdheden die binnen het belang van de Gemeenschappelijke regeling Regionale uitvoeringsdienst Zeeland vallen overeenkomstig artikel 2 van de gemeenschappelijke regeling; een en ander als bedoeld in artikel 31 van de Gemeenschappelijke regeling.

V06

Besluiten en of handelingen in het kader van de Milieu-effectrapportage (Hoofdstuk 7 Wet Milieubeheer).

Betreft:

- procedurestappen

- advies reikwijdte en detailniveau MER

- besluit MER-beoordeling

- aanvaardbaarheidsverklaring (op grond van overgangsregels)

 

 

V07

Besluiten inzake maatwerkvoorschriften op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

 

 

V08

Besluiten op grond van het Besluit stortplaatsen en stortverboden

Afvalstoffen.

Betreft het verlenen van ontheffing voor bepaalde afvalstoffen

 

V09

Besluiten en handelingen op grond van het Vuurwerkbesluit.

 

 

 

Wet luchtvaart

 

 

V10

Besluiten en/of handelingen bij of krachtens de Wet luchtvaart en de Luchtvaart Verordening Zeeland inzake:

de voorbereiding van besluiten op een aanvraag om dan wel een (ambtshalve) wijziging of een omzetting van een luchthavenbesluit en een luchthavenregelinginzake de verlening of weigering van ontheffingen voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik ogv art. 8a.51 van de Wet luchtvaart

Betreft:

- Procedurestappen (luchthavenbesluiten en –regelingen en TUG-ontheffing)

- Ontwerpbesluiten (luchthavenbesluiten en –regelingen)

Omvat mede:

Vaststellen aanvraagformulier

- overleg met de burgemeester (art. 35 Regeling tijdelijk gebruik luchthavens en andere terreinen)

- goedkeuring formatrapportages luchthavenbesluiten en –

regelingen;

- aanvraag bij min. IenM voor verklaring veilig gebruik

luchtruim (art. 8.49 Wet luchtvaart).

 

 

V11

Besluiten en handelingen ten behoeve van het luchthavenbesluit:

- art. 8.47 juncto art. 8.9, derde lid (verlenen verklaring van geen bezwaar)

- art. 8.47 juncto art. 8.12, derde lid (verlenen ontheffing bij verbod tot oprichten of plaatsen objecten ism luchthavenbesluit

 

 

V12

Geven van advies over vaststelling luchtverkeersroutes en procedures aan ministerie ingevolge art. 8.50, eerste lid

 

 

V13

Jaarlijks verslag uitbrengen aan provinciale staten over milieu-aspecten en externe veiligheidsaspecten vanwege het luchthavenluchtverkeer voor zowel luchthavenbesluiten en luchthavenregelingen (art. 8.55, eerste lid onder a. en art.8.65)

 

 

 

V14

Voeren overleg met ministerie bij luchthavenbesluit militair vliegveld ingevolge art. 10.18.

 

 

 

Wet geluidhinder

 

 

V15

Besluiten bij of krachtens de Wet geluidhinder:

Op grond van artikel 110a, zevende lid voor het vaststellen van hogere waarden genoemd in Hoofdstuk V zones rond industrieterreinen en Hoofdstuk VI zones langs Wegen;Hoofdstuk V, afdeling 3 overige voorschriften: het afwijken van hogere waarden ingevolge artikel 65 en 66;Hoofdstuk VIIIA Hogere waarde en onderzoeksbepalingenart. 110i, eerste lid, juncto afdeling 2 van titel 1 van boek BW;art. 110i, tweede lid (indien een besluit als bedoeld in art. 110i, eerste lid, ingevolge een besluit of uitspraak in rechte is ingetrokken of gewijzigd of anderszins zijn waarde heeft verloren)

 

Betreft:

- zowel ambtshalve besluiten als besluiten op verzoek;

-procedurestappen

- ontwerpbesluit/conceptbesluit

- besluit en besluiten inzake de ontvankelijkheid.

 

 

Provinciale milieuverordening

 

 

V16

Besluiten en/of handelingen op grond van Titel 3.4, paragraaf 3.5.2, Titel 4.4, 4.5, 4.6, 5.4, hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 van de PMV

Betreft:

- procedurestappen

- ontwerpbesluit/conceptbesluit

- besluit

 

 

Waterwet

 

 

V17

Besluiten en of handelingen inzake vergunningverlening bij of krachtens de Waterwet en de Waterverordening Zeeland voor zover het betreft onttrekking en infiltratie van grondwater

Betreft:

- Procedurestappen

- Ontwerpbesluit

- Besluit

 

 

V18

Het nemen van besluiten en het voeren van correspondentie op grond van vergunningvoorschriften, te overleggen meldingen, rapportages e.d.

 

 

 

Ontgrondingenwet

 

 

V19

Besluiten en of handelingen inzake vergunningverlening bij of krachtens de Ontgrondingwet en de Ontgrondingenverordening Zeeland

Betreft:

- Procedurestappen

- Ontwerpbesluit

- Besluit

 

 

V20

Het nemen van besluiten en het voeren van correspondentie op grond van vergunningvoorschriften, te overleggen meldingen, rapportages e.d.

 

 

 

Bodemsanering

 

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

VOORWAARDEN EN REIKWIJDTE (INSTRUCTIES)

OPMERKING

 

Wet bodembescherming

 

 

BS01

Besluiten en handelingen bij of krachtens hoofdstuk IV, paragraaf 1. algemeen en paragraaf 3. Saneringen: Wet bodembescherming (nieuwe en oude gevallen van verontreiniging)

a. procedurestappen

b. ontwerpbesluiten

c. besluiten

Omvat niet de besluiten tot de inzet van het bevelsinstrumentarium (wel alle procedure stappen).

 

 

Art. 50, eerste lid kan niet in ondermandaat worden gegeven.

 

BS02

Het voorbereiden en uitvoeren van besluiten op grond van art. 43, 55b en 74 Wbb, met betrekking tot de inzet van het bevelsinstrumentarium.

Omvat niet de besluiten tot de inzet van het bevelsinstrumentarium.

 

BS03

Het voorbereiden en uitvoeren van besluiten op grond van art. 70, 71 en 72, Wbb (gedogen van onderzoek en inzet middelen).

Omvat niet de besluiten tot het gedogen van onderzoek en inzet

middelen

 

 

Besluit Verbond/BSB

 

 

BS04

Besluiten en handelingen in het kader van de uitvoering van het besluit Verbond

c.q. Bsb-operatie met uitzondering van de in BS07 bedoelde

besluiten

 

 

BS05

Voorbereiden van de ontwerpaanwijzing ex. Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen op grond van verkennend onderzoek van art. 4, Besluit Verbond en het uitvoering geven van de aanwijzing.

Omvat niet de aanwijzing.

 

 

Besluit financiële bepalingen bodemsanering

 

 

BS06

Besluiten en handelingen inzake subsidieverlening en vaststelling voor de sanering van bedrijfsterreinen bij of krachtens hoofdstuk 3 van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering juncto artikel 76j. Wbb

Betreft:

- procedurestappen

- ontwerpbesluit/conceptbesluit

- besluit

omvat ook handelingen inzake

- het verstrekken van een voorschot

- het Ouderdomsprotocol

- indienen aanvraag/melding bij de minister

- laten stellen van financiële zekerheid

 

 

Besluit uniforme saneringen en Regeling uniforme saneringen

 

 

BS07

Besluiten en handelingen op grond van het Besluit uniforme saneringen (BUS) en de Regeling uniforme saneringen (RUS) in het kader van uit te voeren uniforme saneringen

 

 

 

Overige Wet bodembescherming

 

 

BS08

Besluiten op grond van de Wet bodembescherming in het kader van

de nazorg van gesaneerde bodemsaneringslocaties

Betreft:

- meldingen en adviesaanvragen

- verzoek om toestemming voor bodemonderzoek, monitoring en nazorgmaatregelen

- aanmeldingen schademelding bij verzekeraar of schade-expert.

 

 

BS09

Gegevens verstrekken dan wel opvragen ingevolge art.87a, eerste en derde lid en art. 92b en ad hoc op verzoek van het ministerie over gegevens in het kader van de Wet bodembescherming.

 

 

BS10

Correspondentie in het kader van de voorbereiding en uitvoering van bodemonderzoeken en saneringen in opdracht van het bevoegd gezag (inclusief bodemsaneringsovereenkomsten en opdrachtverlening)

Betreft ook het in opdracht van de provincie indienen van meldingen ingevolge hoofdstuk IV, paragraaf 1. algemeen en paragraaf 3. Saneringen: Wet bodembescherming.

 

 

 

Handhaving

 

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

VOORWAARDEN EN REIKWIJDTE (INSTRUCTIES)

OPMERKING

H01

Het aanwijzen van ambtenaren belast met het houden van toezicht

Betreft toezicht op naleving op grond van:

- Wabo

- Ontgrondingenwet

- Ontgrondingenverordening Zeeland

- Whvbz

- Waterwet

- Woningwet

- Wet ruimtelijke ordening

- Grondwaterwet

- Natuurbeschermingswet 1998

- Wet geluidhinder

- Flora- en Faunawet

- Landschapsverordening Zeeland 2001

- Wet op de waterhuishouding

- Wet milieugevaarlijke stoffen

- Wet inzake de luchtverontreiniging

- Wet bodembescherming

- Wet milieubeheer

- Luchtvaartverordening Zeeland

- Provinciale milieuverordening Zeeland

- Wet luchtvaart

- Waterwet

- Waterverordening Zeeland

- Boswet

 

 

H02

Het voeren van correspondentie in het kader van toezicht en handhaving, waaronder in ieder geval begrepen:

a. een bezoekbevestigingsbrief

b. een voorwaarschuwingsbrief / formele waarschuwing

c. een vooraankondiging last onder bestuursdwang of last onder dwangsom (hoorbrief)

d. vorderingen om informatie in het kader van de controle op de naleving van regelgeving, alsmede de reacties op de in dit kader toegezonden informatie (art. 5.16 Awb)

Betreft de onder H01 genoemde wetten.

 

H03

Besluiten tot het vaststellen van ontwerpgedoogbeschikkingen en definitieve gedoogbeschikkingen

 

Betreft de onder H01 genoemde wetten.

 

 

H04

Het naar aanleiding van de kenbaar gemaakte zienswijze afzien van bestuurlijk optreden

Betreft de onder H01 genoemde wetten.

 

H05

Besluiten op grond van Titel 5.3 en Titel 5.4, Awb, (herstelsancties en bestuurlijke boete) met uitzondering van:

a. het invorderen van dwangsommen;

b. het vaststellen van de hoogte van de verschuldigde kosten in verband met het toepassen van bestuursdwang

Betreft de onder H01 genoemde wetten.

 

Omvat tevens besluiten en (feitelijke) handelingen ter voorbereiding en uitvoering van deze besluiten.

 

NB. De besluiten die in dit mandaat expliciet zijn uitgezonderd, vallen onder H07.

 

Voor het vuurwerkbesluit gelden de instructies voor toezichthouders toepassing bestuursdwang bij professioneel vuurwerk

.

H06

Het nemen van besluiten op grond van artikel 5:27 Awb welke zijn benodigd ten behoeve van de toepassing van bestuursdwang

Betreft de onder H01 genoemde wetten.

 

H07

Besluit tot:

a. starten van verhaalsprocedure voor kosten bestuursdwang (inclusief conservatoir beslag) of het afzien van kostenverhaal;

b. vaststellen van de hoogte van de verschuldigde kosten in verband met het toepassen van bestuursdwang (art. 5:25, lid 6 Awb);

c. invordering dwangsom, restitutie van te veel betaalde dwangsombedragen, vermindering of het afzien van invordering van de dwangsom;

d. het treffen van een betalingsregeling in het kader van de onder a. genoemde verhaalsprocedure, of in het kader van de inning van verbeurde dwangsommen

e. beslaglegging in het kader van executie van een dwangbevel, met betrekking tot een dwangsombesluit

f. inroepen retentierecht

Betreft de onder H01 genoemde wetten.

 

H08

Besluit:

a. op verzoek om ontheffing op grond van art. 5 Whvbz

b. tot het stellen van nadere voorschriften als bedoeld in art. 7 Whvbz

c. inzake instellen / uitbrengen en opheffen / intrekken zwemverbod of negatief zwemadvies op grond van art. 11 en art. 11a Whvbz

d. verrichten van onderzoek op grond van art. 12, eerste lid, art. 2a, zevende lid en art. 37 Bhvbz

Betreft:

- Procedurestappen

- Conceptbesluit

- Besluit

 

H09

Besluiten op verzoeken van derden om bestuursrechtelijk/handhavend op te treden

Betreft de onder H01 genoemde wetten.

 

H10

Het beoordelen van milieuverslagen, overeenkomstig de bij of krachtens titel 12.3 Wm gestelde regels

 

 

H11

Het nemen van besluiten op grond van hoofdstuk 17 Wm inzake maatregelen bij ongewoon voorval

 

 

H12

Het indienen van een aanvraag op grond van het Besluit

buitengewoon opsporingsambtenaar

 

De mandaatverlening betreft de taken en bevoegdheden die binnen het belang van de Gemeenschappelijke regeling Regionale uitvoeringsdienst Zeeland vallen overeenkomstig artikel 2 van de gemeenschappelijke regeling; een en ander als bedoeld in artikel 31 van de Gemeenschappelijke regeling.

H13

Besluit tot het opleggen van een spoedeisende last onder

bestuursdwang conform art. 5.31, Awb juncto 5.17, Wabo dan wel de schriftelijke bekrachtiging van de mondelinge aanzegging

daartoe

H14

Besluiten bij of krachtens de Wet luchtvaart:

- voorschrijven maatregelen bij overschrijden grenswaarde opgenomen in een luchthavenbesluit of luchthavenregeling (art. 8.45, eerste lid en art. 8.64, eerste lid)

- intrekken of matigen van de maatregel bij luchthaven besluit en luchthavenregeling inclusief in de gelegenheid stellen zienswijze kenbaar te maken(art. 8.45, tweede lid juncto art. 8.22, derde lid en art. 8.64)

- vrijstelling verlenen van een regel in het luchthavenbesluit of luchthavenregeling (art. 8.46, eerste lid onder a en art. 8.64, zesde lid)

- een in een luchthavenbesluit of luchthavenregeling vastgelegde grenswaarde voor geluid vervangen voor een andere grenswaarde (art. 8.46, eerste lid onder b en art. 8.64, zesde lid)

- opleggen van een bestuurlijke boete ingevolge artikel 11.23.

Betreft:

- Procedurestappen

- Ontwerpbesluit/

Conceptbesluit

- Besluit

H15

Besluiten op grond van art. 30, 32 en 33 Wbb, met betrekking tot het treffen van maatregelen bij ongewone voorvallen

Betreft ook alle procedurestappen.

Omvat ook het opleggen van bevelen indien overleg met de gedeputeerde heeft plaatsgevonden

H16

Het uitvoeren van maatregelen bij ongewone voorvallen als bedoeld in de art. 30, 32 en 33 Wbb, die zijn opgenomen met behulp van BS02

Omvat niet de besluiten tot het nemen van maatregelen bij ongewone voorvallen als bedoeld in de art. 30, 32 en 33, Wbb

BIJLAGE A LIJST VAN AFKORTINGEN

  • -

    AmvB: Algemene Maatregel van Bestuur

  • -

    Art.: artikel

  • -

    Awb: Algemene wet bestuursrecht

  • -

    BenW: Burgemeester en Wethouders

  • -

    Bgs: Besluit geluidproductie sportmotoren

  • -

    Bibob: bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

  • -

    Bor: Besluit omgevingsrecht

  • -

    Brzo: Besluit risico's zware ongevallen 1999

  • -

    BSB: Bodemsanering bedrijfsterreinen

  • -

    Bssa: Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen

  • -

    GS: Gedeputeerde Staten

  • -

    Gww: Grondwaterwet

  • -

    IPPC-richtlijn: Europese Richtlijn (2008/1/EG).

  • -

    MER: Milieu Effect Rapportage

  • -

    Ontgr.wet: Ontgrondingenwet

  • -

    PMV: Provinciale milieuverordening Zeeland

  • -

    PS: Provinciale Staten

  • -

    RIE: Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU)

  • -

    Vvgb: verklaring van geen bedenkingen

  • -

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • -

    Wbb: Wet bodembescherming

  • -

    Wgh: Wet geluidhinder

  • -

    Wm: Wet milieubeheer

  • -

    Whbvz: Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden

  • -

    Wro: Wet ruimtelijke ordening

 

Toelichting behorende bij het mandaatbesluit RUD-Zeeland

 

 

ALGEMEEN

 

Inleiding

Bijna dagelijks moeten er allerlei beslissingen door het college van Gedeputeerde Staten / Burgemeester en Wethouders (hierna te noemen: het college) worden genomen. Het zou niet werkbaar zijn als die beslissingen steeds in de vergadering van het college moeten worden genomen. Daarom bestaat al sinds jaar en dag de mogelijkheid dat het college aan een ander de bevoegdheid toekennen om dit namens hem te doen; dit heet "mandaat". Het onderhavige besluit voorziet hierin en heeft betrekking op de verlening van mandaat, machtiging en volmacht met betrekking tot bevoegdheden van GS / BW aan de directeur van het gemeenschappelijke openbaar lichaam de Regionale uitvoeringsdienst Zeeland (hierna te noemen: RUD Zeeland). Daarnaast ziet dit besluit op de verlening van ondermandaat, machtiging en ondervolmacht door de directeur aan functionarissen binnen zijn dienst.

Mandaat

Onder mandaat wordt in de Algemene wet bestuursrecht verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. Met andere woorden de functionaris, dit is de gemandateerde, krijgt de bevoegdheid om een besluit te nemen dat geldt als een besluit van het bestuursorgaan dat het mandaat heeft verleend (mandaatgever). Het door de gemandateerde genomen besluit geldt derhalve als een besluit van het bestuursorgaan en heeft dezelfde juridische consequenties als een door het bestuursorgaan zelf genomen besluit. Er worden evenwel geen publiekrechtelijke bevoegdheden van het college overgedragen aan het bestuur of aan de directeur van RUD Zeeland. Het betreft hier een vorm van publiekrechtelijke vertegenwoordiging. Bij de omschrijving van het begrip mandaat wordt uitgegaan van de bevoegdheid tot het nemen van een besluit. Met andere woorden de uitoefening van gemandateerde bevoegdheden wordt zichtbaar in het nemen van besluiten (zie ondertekening). Mandaat wordt in dit besluit niet verleend aan een persoon, maar aan een functionaris, dus aan degene die een functie bekleedt. De mandaatgever kan de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. Daarnaast blijft de mandaatgever ook altijd zelf bevoegd om de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen.

Volmacht en machtiging

Aan de directeur wordt ook volmacht verleend tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen en machtiging om handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn. Een voorbeeld van de eerste categorie is het sluiten van een overeenkomst. Voorbeelden van de tweede categorie zijn procesvertegenwoordiging, het vaststellen van brieven zonder rechtsgevolg en het feitelijk toepassen van bestuursdwang. De bepalingen in voorliggend besluit inzake ondermandaat moeten analoog worden toegepast op ondervolmacht en machtiging van ondergeschikten. Dit is in lijn met de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht.

 

 

 

Uitgangspunten

  • I. Wettelijke beperkingen

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft als hoofdregel dat mandaat geoorloofd is, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet. Deze hoofdregel is derhalve ook van toepassing op het onderhavige mandaatbesluit en geeft als zodanig, blijkens artikel 10:3 Awb, de uiterste grenzen aan waarbinnen dit besluit kan worden toegepast. Nu de wet zelf beperkingen stelt ten aanzien van de bevoegdheid om van mandaat gebruik te maken, zijn deze beperkingen niet in het mandaatbesluit opgenomen.

 

  • II. Vertrouwen

In de praktijk hangt een effectieve toepassing van het mandaatbesluit direct samen met het vertrouwen van de mandaatgever in de gemandateerde, dat deze laatste zal handelen in de geest van dat orgaan en bij twijfel de zaak zal voorleggen aan het orgaan zelf. Slechts het bestaan van deze vertrouwensbasis, die ook impliceert dat het bestuursorgaan de gemandateerde bevoegdheid slechts in uitzonderingsgevallen aan zich trekt, maakt een wezenlijke mandatering van bevoegdheden mogelijk. Bij de toepassing van dit besluit wordt het bestaan van de vorenbedoelde vertrouwensbasis dan ook uitdrukkelijk verondersteld.

 

In dit besluit is daarom gekozen voor een algemeen breed mandaat aan de directeur van RUD Zeeland. Dit betekent bijvoorbeeld dat in beginsel alle vergunningen en ontheffingen of handhavingsbesluiten door hem mogen worden vastgesteld en ondertekend namens het college. Hierbij wordt aangesloten op het landelijk beleid waarin beoogd is omgevingsdiensten in het leven te roepen als professionele uitvoeringsorganisaties die met een hoge mate van zelfstandigheid moeten kunnen werken.

 

  • III. Verantwoordelijkheid

Ondanks dat de feitelijke bevoegdheidsuitoefening komt te liggen bij degene die het mandaat heeft, blijft de mandaatgever daarvoor naar buiten toe ten volle verantwoordelijk. Deze kan uit dien hoofde dan ook te allen tijde algemene en specifieke instructies geven of het mandaat doorbreken en de bevoegdheid zelf uitoefenen; het onderhavige besluit behoeft in dat laatste geval geen voorafgaande intrekking. Naar buiten toe zal altijd duidelijk moeten zijn dat de gemandateerde de bevoegdheid uitoefent onder verantwoordelijkheid van de mandaatgever en de burger moet kunnen nagaan of de gemandateerde wel bevoegd namens het bestuursorgaan optreedt. Derhalve wordt gebruik gemaakt van een mandaatregister.

 

  • IV. Informatie en overleg

Omdat het college, ook al hebben zij mandaat verleend, verantwoordelijk blijven voor de 'in mandaat' genomen beslissing is het van belang dat zij tijdig op de hoogte worden gesteld van die beslissingen of handelingen waarvan kennisneming door hen van belang is. In het mandaatbesluit is daarom voorzien in een regeling waarbij alvorens bepaalde bevoegdheden worden uitgeoefend, overleg moet worden gevoerd met, of informatie moet worden verstrekt aan het bestuursorgaan dat het mandaat heeft gegeven. In het specifieke geval kan dan worden beslist of de bevoegdheid in mandaat kan worden uitgeoefend, dan wel kunnen door het bestuursorgaan instructies worden gegeven.

 

  • V. Mandaat en ondertekeningsmandaat

Het onderhavige mandaatbesluit hanteert als uitgangspunt dat de gemandateerde die het besluit neemt dit ook ondertekent. Dit geldt ook voor het ontwerp van het besluit of het voornemen tot het nemen van het besluit in die gevallen dat het ontwerp of het voornemen formeel aan een burger of een bedrijf kenbaar wordt gemaakt.

 

  • VI. Aansluiting BRZO-RUD

Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van het "Mandaatbesluit van gedeputeerde staten van Zeeland voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2013" en "Mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2013" dat geldt voor de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving voor de BRZO- en RIE 4-bedrijven aan de directeur van de DCMR Milieudienst Rijnmond.

 

Reikwijdte

Het mandaatbesluit heeft betrekking op alle bevoegdheden van het college die horen bij de opdrachtverlening aan RUD Zeeland. Deze opdrachtverlening is vastgelegd in de gemeenschappelijke regeling RUD Zeeland, het dienstverleningshandvest en de dienstverleningsovereenkomst tussen de provincie Zeeland / gemeente X en RUD Zeeland, waarin de opdrachtverlening nader is uitgewerkt. Daarmee bepalen de grenzen van de aldus opgedragen taken, naast de wettelijke grenzen, de grenzen van het mandaat aan de directeur.

 

Dit besluit is een regeling van algemene aard. Als mandaatgever blijft het college echter bevoegd om voor bijzondere gevallen een specifieke regeling te treffen. Daarvoor zal dan steeds een apart collegebesluit nodig zijn. Uitgangspunt blijft echter een zo groot mogelijke uniformiteit op grond van deze regeling en een beperking van het aantal bijzondere regelingen.

 

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 2 Mandaat en ondermandaat

Het eerste en tweede lid regelen het mandaat aan de directeur van RUD Zeeland en de mogelijkheid om zijn bevoegdheden in ondermandaat op te dragen aan binnen de dienst werkzame functionarissen.

 

Het invullen van ondermandaat is een aangelegenheid voor de directeur. Het ligt voor de hand dat de directeur in ieder geval ondermandaat geeft aan zijn leidinggevenden en daarbij gelet op het wettelijke vereiste van functiescheiding een duidelijke scheiding tussen handhaving en vergunningverlening hanteert.

 

Vanzelfsprekend zijn de uitgangspunten en regels van dit mandaatbesluit ook volledig van toepassing op het gebruik van ondermandaat, inclusief de ondertekening. De directeur behoudt bij ondermandaat volledig zijn verantwoordelijkheid tegenover het college en zal dit moeten kunnen waarmaken. Hij kan dit bereiken via toepasselijke (hiërarchische) verantwoordelijkheidsstructuren. Daartoe kan hij voorwaarden en beperkingen stellen aan het ondermandaat, dan wel een eenmaal verleend ondermandaat intrekken. Verder kan hij ook in de plaats treden van de functionaris aan wie ondermandaat is verleend.

 

Het derde lid regelt de vervanging. In geval van afwezigheid van de directeur, kan de bevoegdheid worden uitgeoefend door diens formele plaatsvervanger.

 

Ten aanzien van het algemene mandaat zijn uitzonderingen geformuleerd, de zogenaamde negatieve lijst (in het vierde, vijfde en zesde lid). Zo geldt het mandaat niet voor de bevoegdheid tot het beslissen op bezwaarschriften. Wel mag de directeur namens het college een verweerschrift uitbrengen. De Algemene wet bestuursrecht laat niet toe dat mandaat wordt verleend tot het beslissen op een bezwaarschrift ingeval de gemandateerde zelf het besluit waartegen het bezwaar zich richt krachtens mandaat heeft genomen. Verder zijn niet gemandateerd de intrekking van een vergunning bij wege van sanctie (artikel 5.19 Wabo) en de in de mandaatlijst opgenomen uitzonderingen.

 

Artikel 3 Uitsluiting BRZO- en RIE 4-inrichtingen

Het mandaatbesluit geldt niet voor vergunningverlening, toezicht en handhaving van de BRZO- en RIE 4-inrichtingen. Hiervoor is mandaat verleend aan de directeur van DCMR die vervolgens ondermandaat verleent aan de directeur van RUD Zeeland. Voor deze inrichtingen is een aparte -wettelijk verplichte- (mandaat)regeling getroffen met de zogenaamde BRZO-RUD (DCMR). De RUD Zeeland voert wel in ondermandaat deze taken uit, maar de bevoegdheid hiertoe is elders geregeld zodat voldaan wordt aan de wettelijke kwaliteitscriteria.

 

Artikel 4 Kaders uitoefening bevoegdheden

Het vaststellen van beleidskaders en beleidsregels blijft voorbehouden aan de gemeentelijke en provinciale bestuursorganen. Uit het eerste lid van dit artikel volgt dat rekening moet worden gehouden met deze kaders en het beleid dat van toepassing is op de bevoegdheden die zijn gemandateerd. Aan de andere kant dienen de bestuursorganen er voor te zorgen dat RUD Zeeland beschikking krijgt over die informatie (tweede lid). Tevens geldt er een overlegplicht bij voorgenomen nieuw beleid of beleidswijzigingen als dat betrekking heeft op de taken en bevoegdheden die RUD Zeeland uitvoert (derde lid).

 

In een bijzonder geval kan het noodzakelijk zijn om van het gemeentelijk of provinciaal beleid af te wijken. Indien de directeur meent dat zich een zodanig geval voordoet, treedt hij hierover in overleg met het college, alvorens hij gebruik maakt van zijn mandaat (vierde lid).

Overigens volstaat hierbij dat het overleg tussen ambtenaren werkzaam bij RUD Zeeland en ambtenaren werkzaam bij de deelnemer heeft plaatsgevonden. Die ambtenaren behoren zelf in staat te zijn om te beoordelen wanneer iets aan het bestuur dient te worden voorgelegd.

 

Artikel 5 Informatieplicht

Teneinde het college tijdig te informeren over gestarte procedures, is in het eerste lid voorzien in een standaard actieve informatieplicht. Van alle ingekomen aanvragen, verzoekschriften en geconstateerde overtredingen door de RUD Zeeland zal het college op de hoogte worden gesteld. Deze uitwisseling van informatie gaat bij voorkeur via digitale weg, bijvoorbeeld middels e-mail of het Omgevingsloket Online (OLO). Het is vervolgens aan de deelnemer om te bepalen of hij over een bepaalde procedure nader overleg wenst. Binnen 10 dagen na ontvangst van de informatie zal dat aan RUD Zeeland kenbaar moeten worden gemaakt (tweede lid). In beginsel vindt de informatie-uitwisseling op ambtelijk niveau plaats. Het derde lid regelt dat de directeur het college een afschrift stuurt van het ontwerp-besluit bij toepassing van de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Afdeling 3.4 Awb) en bij het horen van de aanvrager of belanghebbende (artikel 4:7 en 4:8 Awb). Dat laatste gebeurt bijvoorbeeld bij een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom. Het voornemen zal dan tevens aan het college kenbaar moeten worden gemaakt. Indien het college dat nodig acht kan het voor de uitoefening van de bevoegdheid specifieke instructies meegeven, dan wel zelf de bevoegdheid terugnemen.

 

Daarnaast moet het college altijd tijdig op de hoogte worden gebracht van voorgenomen besluiten of reeds genomen besluiten die naar verwachting maatschappelijke, politieke, juridische of financiële gevolgen hebben (vierde lid). Het college kan zich jegens Provinciale Staten / gemeenteraad, voor de rechter en naar buiten toe nimmer verschuilen achter mandaat. Dit gegeven vereist niet alleen een hoge mate van bestuurlijke sensitiviteit van de directeur, maar ook van de medewerkers binnen zijn dienst die over ondermandaat beschikken. Het vorenstaande impliceert onder meer een zeer korte communicatielijn tussen directeur en college, al dan niet vertegenwoordigd door de betrokken portefeuillehouder.

Het college kan, bijvoorbeeld op grond van de informatie van de directeur van de omgevingsdienst in een concreet geval, de besluitvorming naar zich toe trekken. Dit betekent dat dan de directeur geen gebruik maakt van het gegeven mandaat ofwel dat de aangewezen functionarissen geen gebruik maken van het gegeven ondermandaat. Wel blijft de directeur dan een belangrijk adviseur. Uiteraard kan ook in alle andere gevallen – om tegemoet te komen aan de vaak wisselende inzichten die het gewicht van een bepaald besluit op enig moment bepalen – door de directeur zelf worden besloten van zijn bevoegdheid geen gebruik te willen maken en derhalve aan te sturen op een besluit van het college zelf.

 

In het vijfde lid is voorzien in een overlegstructuur met betrekking tot de planning, de aantallen en de kwaliteit van de gemandateerde besluiten. Het initiatief hiervoor ligt gelet op de mandaatverhouding en het eerder genoemde, veronderstelde vertrouwen van het college in de gemandateerde, bij de directeur van RUD Zeeland.

 

Artikel 6 Volmacht en machtiging

Bestuursorganen verrichten naast publiekrechtelijke rechtshandelingen ook privaatrechtelijke

rechtshandeling en feitelijke handelingen. In die gevallen wordt bij vertegenwoordiging niet van mandaat gesproken, maar van volmacht respectievelijk machtiging. Om te voorkomen dat voor de verschillende vormen van vertegenwoordiging verschillende regimes zouden gelden, verklaart art. 10:12 Awb dat alle bepalingen die betrekking hebben op mandaat van overeenkomstige toepassing zijn indien een bestuursorgaan volmacht of machtiging verleent aan een ander, werkzaam onder zijn verantwoordelijkheid. Van deze benadering is ook bij dit mandaatbesluit uitgegaan: het gaat over mandaat, maar is ook van toepassing op volmacht en machtiging.

 

Artikel 7 Ondertekening

Voor wat betreft de ondertekening van een besluit dat krachtens mandaat is genomen, is in de Awb slechts vastgelegd dat het besluit vermeldt namens welk bestuursorgaan het is genomen. Het is van belang dat stukken die namens het college uitgaan op een uniforme wijze worden ondertekend. Om deze reden is de standaardformulering in dit artikel vastgelegd.

 

Artikel 8 Slotbepalingen

Het mandaat mag worden uitgeoefend met ingang van 1 januari 2014. Om te voorkomen dat bevoegdheden dubbel zijn gemandateerd, worden per dezelfde datum de door GS/B&W bestaande mandaten ingetrokken welke betrekking hebben op de bevoegdheden die bij RUD Zeeland worden ondergebracht.

 

Ingevolge art. 3:40 Awb treedt een besluit pas in werking als het bekendgemaakt is (). De

bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze (art. 3:42 Awb). Daarnaast worden deze besluiten bekendgemaakt in het Provinciaal Blad / Gemeentelijk Blad.