Verordening schadevergoeding Waterschap Rivierenland

Geldend van 13-10-2016 t/m heden

Intitulé

Verordening schadevergoeding Waterschap Rivierenland

Het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland;

gelezen het voorstel van het college van dijkgraaf en heemraden d.d. 3 mei 2011

overwegingen:

• Op 28 november 2008 heeft het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland de gewijzigde nadeelcompensatieregeling voor Waterschap Rivierenland vastgesteld;

• De nadeelcompensatieregeling bevat verwijzingen naar vervallen wetten en is niet in overeenstemming met de Waterwet;

• De verordening schadevergoeding Waterschap Rivierenland is in overeenstemming met de Waterwet

wettelijk kader

artikelen 59 en 78 van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht;

B E S L U I T :

vast te stellen de Verordening schadevergoeding Waterschap Rivierenland

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    het dagelijks bestuur: het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland;

  • b.

    de commissie: de adviescommissie die adviseert over een aanvraag om toekenning van schadevergoeding op grond van de regeling zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid;

  • c.

    aanvraag: een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 13 dan wel een aanvraag om planschadevergoeding ex artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening die door een gemeente binnen het beheersgebied van het waterschap aan het waterschap is doorgezonden ter behandeling op grond van deze regeling;

  • d.

    aanvrager: de indiener van een aanvraag als bedoeld in artikel 13;

  • e.

    schade: schade als bedoeld in artikel 7.14 of artikel 7.15 van de Waterwet;

  • f.

    benadeelde: degene die schade lijdt of zal lijden in de vorm van onevenredig nadeel, als bedoeld in artikel 2 eerste lid;

Artikel 2 Het recht op schadevergoeding

  • 1. Het dagelijks bestuur kent degene die schade lijdt doordat het waterschap rechtmatig gebruik maakt van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid, op aanvraag een vergoeding toe.

  • Het moet dan wel gaan om schade waarvan het niet redelijk zou zijn dat degene die schade lijdt de kosten helemaal of gedeeltelijk zelf moet dragen. Ook moet het gaan om de schade die niet of niet voldoende gedekt is door een andere verzekering.

  • 2. De vergoeding wordt bepaald in geld. Maar het dagelijks bestuur kan de vergoeding toekennen in een andere vorm dan betaling van een geldsom.

Artikel 3 Abnormale last

Schade die valt binnen het normale maatschappelijk risico of binnen het normale ondernemersrisico komt niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 4 Speciale last

Schade door publiekrechtelijk optreden zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, komt alleen voor vergoeding in aanmerking als de schade op de aanvrager zwaarder drukt dan op anderen die schade ondervinden of als deze schade drukt op een naar verhouding klein aantal natuurlijke of rechtspersonen die in een vergelijkbare positie verkeren.

Artikel 5 Actieve risicoaanvaarding

Schade door publiekrechtelijk optreden zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid wordt niet vergoed als de schadeoorzaak al redelijkerwijs was te voorzien op het moment dat iemand beslist dat hij gaat investeren in het geschade belang.

Artikel 6 Voorwerp van voorzienbaarheid

De in artikel 5 bedoelde voorzienbaarheid kan onder andere betrekking hebben op:

  • de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid,

  • het tijdstip waarop deze schadeoorzaak merkbaar is,

  • de plaats waarop ze betrekking heeft,

  • de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede

  • de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.

Artikel 7 Passieve risicoaanvaarding

De schade wordt niet vergoed als de aanvrager niets heeft gedaan om zijn belang te realiseren toen hij dat redelijkerwijs had kunnen doen, terwijl hij redelijkerwijs kon voorzien dat een maatregel genomen zou worden die aan dat realiseren in de weg zou komen te staan.

Artikel 8 Schadebeperking

  • 1. Schade die de aanvrager had kunnen voorkomen of beperken door het treffen van redelijke maatregelen wordt niet vergoed.

  • 2. De redelijke kosten van maatregelen om schade te voorkomen of te beperken worden vergoed.

Artikel 9 Verrekening van voordeel

Als een publiekrechtelijk optreden zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid voor degene die schade heeft geleden, naast schade ook voordeel heeft opgeleverd, dan wordt dit voordeel betrokken bij de vaststelling van de schadevergoeding.

Artikel 10 Kosten van deskundigenbijstand

Redelijke kosten van rechtsbijstand of andere deskundigenbijstand waarvan het redelijk is dat deze is ingeroepen voor de behandeling van de zaak, komen voor vergoeding in aanmerking, tenzij er andere redenen zijn om dat niet te doen

Artikel 11 Vergoeding van wettelijke rente

Een vergoeding van wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek kan deel uitmaken van de schadevergoeding. De wettelijke rente gaat in op de datum waarop het dagelijks bestuur de aanvraag heeft ontvangen.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREBEPALINGEN INZAKE SCHADEVERGOEDING

Artikel 12 Termijn voor indiening aanvraag

  • 1. Een aanvrager dient de aanvraag zo spoedig mogelijk schriftelijk in bij het dagelijks bestuur.

  • 2. Als de aanvraag samenhangt met een plan voor de aanleg, versterking of verlegging van een primaire waterkering ingevolge de Waterwet, geldt voor de termijn van indiening het volgende: de aanvraag moet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk schriftelijk worden ingediend bij het dagelijks bestuur, maar pas nadat het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland heeft beslist over het projectplan en nadat Gedeputeerde Staten van de betreffende provincie op grond van artikel 5.7 eerste lid van de Waterwet het projectplan hebben goedgekeurd en het projectplan onherroepelijk is geworden.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan een aanvraag afwijzen als de aanvrager schadevergoeding aanvraagt vijf jaar na de ontdekking van de schade of vijf jaar na het ontstaan van de schade die het gevolg is van het waterschap dat rechtmatig gebruik heeft gemaakt van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid.

  • Het dagelijks bestuur kan een aanvraag in ieder geval afwijzen als de schade het meer dan 20 jaar geleden is ontstaan.

  • 4. Als de aanvrager, voordat het dagelijks bestuur de aanvraag kan afwijzen omdat deze te laat zou zijn ingediend, schriftelijk heeft meegedeeld aan het dagelijks bestuur dat hij alsnog een aanvraag om schadevergoeding wil indienen, dan begint de volgende dag een nieuwe termijn te lopen.

Artikel 13 De aanvraag om schadevergoeding

  • 1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de datum;

    • c.

      een omschrijving van het besluit of het handelen dat de schade volgens de aanvrager heeft veroorzaakt;

    • d.

      een beschrijving van de reden of redenen waarom het dagelijks bestuur de schade zou moeten vergoeden die het gevolg is van het besluit of het handelen dat schade heeft veroorzaakt;

    • e.

      zo redelijkerwijs mogelijk een opgave van de aard en de omvang van de schade:

    • f.

      zo redelijkerwijs mogelijk een uitgewerkte opsomming van het bedrag van de schade;

    • g.

      een omschrijving van de manier waarop de schade volgens aanvrager moet worden vergoed. Als de aanvrager een vergoeding in geld wil, dan moet er ook een opgave van het schadebedrag bij dat volgens de aanvrager moet worden vergoed.

  • 2. Het dagelijks bestuur bevestigt de ontvangst van de aanvraag zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken na de ontvangst ervan, en stelt de aanvrager in kennis van de te volgen procedure.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan van oordeel zijn dat de aanvrager niet of onvoldoende heeft voldaan aan het bepaalde in het eerste lid of dat de aanvrager relevante gegevens of bescheiden niet heeft aangeleverd. Als relevant wordt aangemerkt gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Het dagelijks bestuur stelt de aanvrager per brief in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen vier weken na verzending van de brief.

  • 4. Voor een aanvraag die is ingediend bij de raad van de betrokken gemeente, wordt de datum van ontvangst van die aanvraag bij het dagelijks bestuur, aangehouden als ontvangstdatum zoals bedoeld in het tweede lid.

Artikel 14 Toepasselijkheid verordening

  • 1.

    Deze verordening geldt niet voor schade die het gevolg is van de aankoop van gronden en opstallen die in overleg met de eigenaar heeft plaatsgevonden in het kader van de Onteigeningswet.

  • 2.

    Deze verordening geldt niet voor schade die een gevolg is van onrechtmatige daad, waaronder bouwkundige schade door onder andere zettingen als gevolg van dijkversterkingswerken.

  • 3.

    In afwijking van deze verordening wordt een aanvraag die betrekking heeft op schade als gevolg van het verleggen van kabels of leidingen inhoudelijk behandeld conform de artikelen 2 tot en met 10 van de Nadeelcompensatieregeling verleggen van kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999 (NKL 1999).

  • 4.

    Deze verordening geldt niet voor schade waarvoor andere nadeelcompensatieregelingen van het waterschap gelden die specifiek zijn bedoeld voor bepaalde thema's of projecten. Indien de aanvraag gaat over een specifieke schadevergoedingsregeling van Waterschap Rivierenland, zal het waterschap een besluit nemen op basis van die specifieke regeling.

  • 5.

    Deze verordening geldt niet voor schade die het gevolg is van besluiten en uitvoeringshandelingen van het waterschap die voortvloeien uit of samenhangen met besluiten van andere bestuursorganen (zoals de Rijksoverheid) waarvoor een afzonderlijke schadevergoedingsregeling geldt, die ook op het besluit/de uitvoeringshandeling van het waterschap van toepassing is verklaard.

  • 6.

    Als het waterschap vindt dat een aanvraag betrekking heeft op schade als bedoeld in het zesde lid, zendt het waterschap de aanvraag ter afhandeling door naar het orgaan dat op grond van de betreffende schadevergoedings- of nadeelcompensatieregeling bevoegd is om op de aanvraag om schadevergoeding te beslissen. De aanvrager ontvangt hiervan bericht.

Artikel 15 Informatieplicht

Het waterschap wijst de inwoners van het gebied op het bestaan van deze regeling. Als iemand zich tot het waterschap richt omdat hij schade lijdt, dan geeft het waterschap informatie over de mogelijkheden om schadevergoeding te krijgen. Het waterschap geeft ook uitleg over de manier waarop iemand een aanvraag tot schadevergoeding kan indienen.

Artikel 16 Vereenvoudigde behandeling van de aanvraag

  • 1. Als de aanvraag niet voldoet aan de eisen van artikel 13 van deze verordening, krijgt de aanvrager de tijd en de gelegenheid om zijn aanvraag aan te vullen. Het dagelijks bestuur laat de aanvraag buiten behandeling als de aanvraag niet voldoet aan de eisen van artikel 13 en als de aanvrager de aanvraag niet of niet op tijd heeft aangevuld.

  • 2. Als het waterschap besluit om de aanvraag niet te behandelen, dan krijgt de aanvrager daarover binnen vier weken, nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, een aangetekende brief.

  • 3. Het dagelijks bestuur wijst de aanvraag zonder onderzoek af als het volgens het waterschap heel duidelijk is dat de aanvraag niet voor vergoeding in aanmerking komt. Het dagelijks bestuur verklaart de aanvraag dan kennelijk ongegrond. Een aanvraag is onder meer kennelijk ongegrond als het volgens het dagelijks bestuur steunt op de onrechtmatige uitoefening van de publiekrechtelijk bevoegdheid of taak van het waterschap en wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 12, tweede lid.

  • 4. Als het waterschap een aanvraag afwijst wegens kennelijke ongegrondheid, dan deelt het waterschap dit met een aangetekende brief mee aan de aanvrager. Het waterschap doet deze mededeling binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag of binnen acht weken nadat de termijn is verstreken waarbinnen de aanvrager de aanvraag kon aanvullen.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan de in het vorige lid genoemde termijn eenmaal met maximaal acht weken verlengen. Het dagelijks bestuur stuurt de aanvrager daarover een brief.

Artikel 17 De adviescommissie

  • 1.

    Als het waterschap de vereenvoudigde behandeling van artikel 16 niet toepast, kan het dagelijks bestuur een adviescommissie inschakelen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur wint in ieder geval advies in van een adviescommissie indien het bedrag van de gevraagde vergoeding hoger is dan € 15.000,00, tenzij de aanvraag naar het oordeel van het college: a. kennelijk ongegrond is: b. kennelijk gegrond is; c. kennelijk niet-ontvankelijk is.

  • 3.

    Het is de taak van de commissie om het dagelijks bestuur te adviseren over het besluit dat het dagelijks bestuur op de aanvraag moeten nemen.

  • 4.

    De commissie bestaat uit drie deskundigen die door het dagelijks bestuur worden benoemd. De des­kundigen mogen niet in dienst zijn van het waterschap. In eenvoudige gevallen volstaat de benoeming van één of twee deskundige(n) die niet bij het waterschap in dienst zijn. Als de commissie uit drie leden bestaat, wijst het dagelijks bestuur de voorzitter aan.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur deelt de aanvrager mee dat hij van plan is om een commissie in te schakelen. De mededeling bevat de namen van de deskundigen, hun beroep en de plaats waar zij hun werkzaamheden verrichten. De aanvrager kan binnen twee weken na verzending van dit bericht bedenkingen uiten tegen de voorgenomen samenstelling van de commissie.

Artikel 18 Het door de commissie te verrichten onderzoek

  • 1. De commissie adviseert het dagelijks bestuur over het besluit dat zij op de aanvraag moeten nemen. Voor zover dat vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid nodig is, stelt de commissie daarvoor een onderzoek in naar:

    • a.

      de vraag of schade die de aanvrager in zijn aanvraag heeft vermeld een gevolg is van de schadeoorzaak die in de aanvraag is vermeld, indien en voorzover het waterschap rechtmatig gebruik heeft gemaakt van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • b.

      de omvang van de schade als bedoeld onder a;

    • c.

      de vraag of het schade is waarvan het niet redelijk zou zijn dat degene die schade lijdt de kosten helemaal of gedeeltelijk zelf moet dragen;

    • d.

      de vraag of vergoeding van de schade niet, of niet voldoende op een andere manier is verzekerd.

    2. De commissie brengt rapport uit over haar bevindingen. Zij adviseert het dagelijks bestuur over de hoogte van de uit te keren schadevergoeding. Als daartoe aanleiding is, doet de commissie voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waarvoor de schade, anders dan voor een vergoeding in geld, kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Artikel 19 Bevoegdheden en verplichtingen

  • 1. Het dagelijks bestuur geeft de commissie, ook zonder dat zij erom vraagt, de gegevens die zij nodig heeft om hun taak goed te kunnen vervullen. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanvrager geeft de commissie de gegevens en documenten die zij voor de advisering nodig heeft en die hij redelijkerwijs kan verkrijgen.

  • 3. De commissie kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij anderen. Dat kunnen ook ambtenaren van het waterschap zijn. De commissie mag pas kosten maken voor het verstrekken van inlichtingen en het vragen van externe adviezen, als het dagelijks bestuur daarmee heeft ingestemd.

  • 4. Als de commissie het nodig vindt, kan zij ter plaatse gaan kijken.

  • 5. De kosten die de adviescommissie maakt en die naar het oordeel van het dagelijks bestuur noodzakelijk zijn, worden door het waterschap vergoed.

Artikel 20 Procedure adviescommissie

  • 1. De commissie stelt de aanvrager in kennis van de procedure die hij moet volgen.

  • 2. De commissie stelt het waterschap en de aanvrager en/of diens gemachtigde in de gelegenheid hun zienswijzen naar voren te brengen tijdens een hoorzitting. De hoorzitting wordt gehouden binnen zes weken nadat de commissie in kennis is gesteld van de schadeclaim.

  • 3. De commissie zendt tenminste twee weken voorafgaande aan de hoorzitting een schriftelijke uitnodiging aan de aanvrager.

  • 4. Meegebrachte deskundigen kunnen tijdens de hoorzitting een toelichting geven.

  • 5. Van de toelichtingen tijdens de hoorzitting wordt een verslag gemaakt. De commissie stuurt het verslag aan de aanvrager en aan het dagelijks bestuur.

  • 6. Voordat de commissie haar definitieve advies opstelt, stelt zij een conceptadvies op. Dit conceptadvies wordt zo spoedig mogelijk, nadat de commissie door het dagelijks bestuur is ingeschakeld aan de aanvrager en aan het dagelijks bestuur toegezonden, maar niet later dan twaalf weken na de door de commissie gehouden hoorzitting. Als binnen deze termijn geen conceptadvies kan worden gemaakt, deelt de commissie de aanvrager en het dagelijks bestuur gemotiveerd mee, waarom deze termijn wordt overschreden. Zij geeft daarbij een termijn aan waarbinnen het conceptadvies aan de aanvrager en aan het dagelijks bestuur zal worden toegezonden. Deze termijn is ten hoogste vier weken.

  • 7. De aanvrager en het dagelijks bestuur kunnen binnen zes weken na de datum van verzending van het conceptadvies schriftelijk aan de commissie hun zienswijze over het conceptadvies naar voren brengen. Deze termijn kan op verzoek van de aanvrager en het dagelijks bestuur worden verlengd met twee weken.

  • 8. De commissie stelt haar advies vast binnen zes weken na ontvangst van de laatst ingediende zienswijze. Zij kan deze termijn, onder opgaaf van redenen, eenmaal met ten hoogste twee weken verlengen. Zij zendt het definitieve advies onmiddellijk toe aan de aanvrager en aan het dagelijks bestuur.

Artikel 21 Beslissing op de aanvraag tot schadevergoeding

  • 1. Het dagelijks bestuur beslist binnen zes weken na ontvangst van het definitieve advies van de commissie op de aanvraag om schadevergoeding. Het waterschap vermeldt de motivering bij de bekendmaking van de beslissing. Als de beslissing afwijkt van het advies wordt dit met de redenen voor de afwijking in de motivering vermeld. Het dagelijks bestuur stelt de commissie van zijn besluit in kennis.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan de beslissing bedoeld in het eerste lid, onder opgaaf van redenen, eenmaal voor ten hoogste vier weken uitstellen.

Artikel 22 Voorschot

  • 1. Het dagelijks bestuur kan aan de verzoeker een voorschot op een vergoeding zoals bedoeld in artikel 2 toekennen. Voorwaarde voor het verkrijgen van het voorschot is dat er een redelijke verwachting moet zijn dat de verzoeker in aanmerking komt voor een vergoeding en de verzoeker moet naar het oordeel van het dagelijks bestuur een redelijk belang hebben bij een voorschot. De verzoeker moet het voorschot schriftelijk aanvragen. Het dagelijks bestuur beslist op het verzoek nadat de commissie is gehoord.

  • 2. Het besluit van het dagelijks bestuur om een voorschot te verlenen houdt niet in dat er recht ontstaat op schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid.

  • 3. Het voorschot kan uitsluitend verleend worden als de verzoeker zich schriftelijk akkoord heeft verklaard tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van ten onrechte uitbetaald voorschot. Om te waarborgen dat het onverschuldigde voorschot teruggevorderd kan worden, kan het dagelijks bestuur van verzoeker een zekerheidstelling verlangen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie zijn.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 23 Overgangsbepaling

Aanvragen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze regeling en al in behandeling zijn genomen, worden volgens de oude regeling afgewikkeld.

Artikel 24 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de achtste dag na bekendmaking en is van toepassing op aanvragen die vanaf deze datum zijn ingediend.

  • 2. Deze regeling wordt bekend gemaakt in het waterschapsblad. Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze regeling zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel, vervalt de "Nadeelcompensatieregeling voor Waterschap Rivierenland, zoals vastgesteld door het algemeen bestuur van het waterschap Rivierenland bij besluit van 28 november 2008".

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening schadevergoeding Waterschap Rivierenland".

  • de dijkgraaf,  ir. R.W. Bleker

Toelichting bij de schadevergoedingsregeling

Algemene toelichting

Onrechtmatig overheidsoptreden

Aan ieder overheidsoptreden (besluiten en feitelijk handelen) moet een zorgvuldige afweging van alle rechtstreeks betrokken belangen voorafgaan. De nadelige gevolgen van het overheidsoptreden mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat optreden te dienen belangen. De eventuele aantasting van belangen van derden moet zo klein mogelijk zijn. Indien aan deze vereisten niet is voldaan, is het overheidsoptreden onrechtmatig. Het mag dan geen doorgang vinden. Gebeurt dit wel, dan is de overheid wegens het onrechtmatige karakter van het optreden verplicht de schade die daarvan eventueel het gevolg is aan de getroffenen te vergoeden.

Rechtmatig overheidsoptreden

Een op zichzelf rechtmatig overheidsoptreden kan toch een niet te voorkomen benadeling van derden tot gevolg hebben. Het optreden is dan op zich rechtmatig, maar niet zonder meer aanvaardbaar. Afgewogen moet worden of er sprake is van nadelige gevolgen die redelijkerwijze niet ten laste van belanghebbende behoren te blijven; ook als niet bij wettelijke regeling is voorzien in de vergoeding van schade.

Doel van de schadevergoedingsregeling

Het doel van een wettelijke regeling is om de vergoeding van schade veroorzaakt door rechtmatig overheidsoptreden los te koppelen van de totale belangenafweging die aan het overheidsoptreden vooraf moet gaan. Deze vraag komt pas aan de orde op het moment dat het overheidsoptreden zelf onaantastbaar is geworden en de rechtmatigheid daarom vaststaat.

Voor een omvangrijk scala van optreden van waterschappen is niet voorzien in een wettelijke schadevergoedingsregeling. Dit betreft met name de autonome bevoegdheidsuitoefening op basis van de keur en het feitelijk handelen. Als er geen schadevergoedingsregeling van toepassing is, betrekt de rechter het schadevergoedingsaspect van het overheidsoptreden bij de toetsing van het optreden zelf. Na te hebben getoetst of het optreden op zich rechtmatig is, komt het schadevergoedingsaspect aan de orde. Komt de rechter tot de conclusie dat het op zich rechtmatige optreden schade veroorzaakt die redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven, terwijl niet in vergoeding van deze schade is voorzien, dan zal het optreden zijn "rechtmatigheid" verliezen. Op deze wijze ontstaat zowel voor de overheid als voor de benadeelde een ongewenste situatie. De benadeelde is niet uit op een veroordeling van het betrokken optreden zelf, maar wil een vergoeding voor de door hem geleden schade. De rechter kan weliswaar ingeval van vernietiging van een besluit een schadevergoeding toekennen. Van die bevoegdheid wordt maar heel af en toe gebruik gemaakt.

Vaak zal het betrokken overheidsorgaan opnieuw over de zaak moeten beslissen met inachtneming van de rechterlijke uitspraak. Voor de overheid heeft de rechterlijke uitspraak tot gevolg dat een besluit vooralsnog niet kan worden uitgevoerd, uitsluitend vanwege het feit dat geen beslissing is genomen over de schadeaspecten. Met deze schadevergoedingsregeling wordt gestreefd naar een eenvoudige en efficiëntere gang van zaken voor zowel de benadeelde als het waterschap. Degene die meent schade te lijden door overheidsoptreden als omschreven in deze regeling, hoeft niet langer het betreffende optreden zelf aan te vechten, om zijn schade vergoed te kunnen krijgen. Deze regeling voorziet in een met waarborgen omklede procedure voor de behandeling van een aanvraag tot schadevergoeding.

Door het schadevergoedingsaspect in een aparte procedure te bekijken en als het ware van het overheidsoptreden los te koppelen kan de overheidstaak efficiënter worden uitgevoerd. Doordat de regeling aangeeft op welke wijze en in welk geval een aanvraag tot schadevergoeding kan worden gedaan staat het waterschap niet voor de vaak onmogelijke taak reeds bij de voorbereiding van zijn optreden vast te stellen welke schade toebrenging het optreden in het concrete geval tot gevolg zal kunnen hebben.

In het navolgende zal achtereenvolgens uiteengezet worden wat de grondslag van het toekennen van schadevergoeding is en waarom deze schadevergoedingregeling wordt vastgesteld. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de reikwijdte van deze regeling. Tenslotte wordt in grote lijnen aangegeven welke factoren van betekenis zijn voor de bepaling van de omvang van een eventueel uit te keren schadevergoeding.

Grondslag voor nadeelcompensatie

Met de term "grondslag" wordt hier gedoeld op de normatieve reden voor de toekenning van nadeelcompensatie. Het begrip grondslag ziet hier dus op de vraag of de overheid verplicht is bepaalde nadelen, die het gevolg zijn van haar handelen, weg te nemen of te vergoeden. Berust de compensatie uitsluitend op het maken van beleidsmatige keuzen, dan wel bestuurlijk politieke overwegingen bij het uitoefenen van een volledig discretionaire bevoegdheid (vrije beslissingsruimte) door het bestuur, of kan er een rechtsnorm worden aangewezen die tot het verlenen van compensatie verplicht?

Voorop zij gesteld dat er in het Nederlands recht geen algemene geschreven, of ongeschreven rechtsregel aangewezen kan worden op grond waarvan de overheid steeds gehouden is tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van alle nadelen ontstaan als gevolg van rechtmatig overheidshandelen in het algemeen belang (AR 9 juli 1990, AB 1991, 229, BR 1991, p. 144; ABRS 26 oktober 1995, AB 1996, 297). Heeft overheidshandelen echter onevenredige schade tot gevolg, dan brengt artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht mee dat de overheid deze schade vergoedt. Meer in het bijzonder verplicht het, mede aan art. 3:4 tweede lid Awb ten grondslag liggende, algemene rechtsbeginsel van "égalité devant les charges publiques" (gelijkheid voor openbare lasten), bestuursorganen tot compensatie van onevenredige schade als gevolg van hun op de behartiging van het openbaar belang gericht rechtmatig bestuursoptreden. Met onevenredige schade wordt daarbij gedoeld op buiten het maatschappelijk risico vallende en op een beperkte groep burgers of instelling drukkende schade. (ABRS 18 februari 1997, AB 1997, 143; BR 1997, p. 367380; ABRS 6 mei 1997, AB 1997, 229; BR 1997, p. 599608). Kort gezegd dient het te gaan om een abnormale last, die speciaal op een beperkte groep burgers of instellingen drukt.

Deze onder omstandigheden bestaande plicht tot schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad (de nadeelcompensatieplicht) kan in verband worden gebracht met de door het recht voorgeschreven belangenafweging die aan de schadeveroorzakende bevoegdheidsuitoefening (vaak een besluit) vooraf gaat, althans vooraf dient te gaan wanneer uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid niet ander voortvloeit. Deze plicht tot belangenafweging wordt voor het nemen van besluiten door bestuursorganen voorgeschreven door de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Via de schakelbepaling van artikel 3:1 tweede lid Awb (eventueel in samenhang met artikel 3:14 BW; HR 27 maart 1987, NJ 1987, 727) zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op privaatrechtelijk en feitelijk handelen van de overheid. Artikel 3:2 Awb verplicht de bestuursorganen bij het voorbereiden van een besluit of een andere maatregel onderzoek te verrichten naar de relevante feiten en de af te wegen belangen. Artikel 3:4, eerste lid, Awb geeft aan dat dit moet gebeuren met het oog op afweging van de bij het nemen van het besluit rechtstreeks betrokken belangen. Artikel 3:4, tweede lid, Awb tenslotte geeft aan dat het niet bij afweging alleen mag blijven; de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit of maatregel, mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit (of de maatregel) te dienen doelen. Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 3:4 Awb wordt in het aldus omschreven evenredigheidsbeginsel (mede) de grondslag voor de verplichting tot schadevergoeding gevonden. Dit evenredigheidsbeginsel sluit aan bij het hiervoor reeds genoemde beginsel van de "égalité devant les charges publiques". De schending van de "égalité", althans de onevenredigheid in gevolgen van overheidsbesluiten of handelingen, dient te worden genomen door af te zien van het nemen van het besluit, door wijziging van de inhoud ervan, dan wel als schade onvermijdelijk is door het vergoeden van de daardoor veroorzaakte schade.

Grondslag van deze regeling

De bevoegdheid tot vaststelling van deze beleidsregeling berust op het mede aan art. 3:4 tweede lid van de Awb ten grondslag liggende rechtsbeginsel van "égalité devant les charges publiques" (gelijkheid voor openbare lasten). Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 febr. 1997 (AB 1997, 143, BR 1997, p. 432) en 6 mei 1997 (AB 1997, 229, BR 1997, p. 599) volgt immers dat de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op een aanvraag om schadevergoeding, voorzover het schade betreft die is ontstaan door de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, berust op het mede aan artikel 3:4 tweede lid van de Awb ten grondslag liggende rechtsbeginsel van "égalité devant les charges publiques" (gelijkheid voor openbare lasten

Redenen voor vaststelling van deze regeling

In deze regeling worden regels gegeven over de wijze waarop en naar welke normen het dagelijks bestuur aanvragen om vergoeding van schade die beweerdelijk het gevolg is van de rechtmatige uitoefening door of namens het waterschap van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak zal behandelen en beoordelen. Door het vaststellen van deze schadevergoedingsregeling wordt geenszins beoogd aansprakelijkheden in het leven te roepen, die rechtens niet bestaan. Deze regeling beoogt slechts te voorzien in het toekennen van schadevergoeding die gevallen waarin geen specifieke wettelijke schadevergoedingsregeling voorhanden is, maar artikel 3:4, tweede lid Awb, of althans het mede aan artikel 3:4 tweede lid Awb ten grondslag liggende, algemene rechtsbeginsel van "égalité devant les charges publiques" (gelijkheid voor openbare lasten) vordert, dat schade welke redelijkerwijs niet of niet voor rekening van de belanghebbenden behoort te blijven, voor vergoeding in aanmerking komt. Door het vaststellen van deze regeling wordt beoogd een met voldoende waarborgen omklede regeling in het leven te roepen op grond waarvan benadeelden op voorhand voldoende zekerheid hebben over de wijze waarop en volgens welke normen schadevergoeding zal worden toegekend. Vergoeding van die schade is aldus voldoende verzekerd. Wanneer betrokkene in zijn aanvraag voldoende aannemelijk maakt dat zich mogelijk een situatie voordoet waarvoor deze regeling bedoeld is, zal het waterschap doorgaans over de vraag of schadevergoeding moet worden uitgekeerd, en zo ja, hoeveel, geadviseerd worden door onafhankelijke deskundigen. Dit advies zal schriftelijk worden uitgebracht. Belanghebbenden kunnen hun standpunten ten overstaan van deskundigen uiteen te zetten, terwijl zij ook in de gelegenheid zullen worden gesteld hun standpunt naar aanleiding van het conceptadvies van deskundigen uiteen te zetten.

In deze regeling zijn zowel materiële normen als procedurele regels neergelegd met betrekking tot vergoeding van onevenredig nadeel voortvloeiend uit rechtmatig handelen van het waterschap. De bedoeling daarvan is om de rechtszekerheid zoveel mogelijk te bevorderen, terwijl ook de doelmatigheid van de afwikkeling van aanvragen om nadeelcompensatie op de voet van deze regeling wordt bevorderd. Wat de materiële regels betreft zij het volgende opgemerkt. Uit de tekst van artikel 2, eerste lid van deze regeling blijkt dat aan het begrip "redelijk" een belangrijke rol is toegedacht bij de vestiging van een aanspraak op schadevergoeding en bij de bepaling van de omvang en inhoud van een eventuele schadevergoedingsverplichting. Teneinde de rechtszekerheid en een doelmatige hantering van deze regeling te bevorderen is daarin, meer in het bijzonder in de artikelen 3 tot en met 11, een aantal regels neergelegd, die in het nadeelcompensatierecht op het punt van de vestiging van aansprakelijkheid en ter zake van de bepaling van inhoud en omvang van de schadevergoeding min of meer zijn uitgekristalliseerd. Deze artikelen bevatten overigens geenszins een uitputtende regeling.

Bij de vestiging van de aansprakelijkheid gaat het met name om de vraag aan welke voorwaarden voldaan moet zijn, wil er aanleiding bestaan om af te wijken van het beginsel dat een ieder in beginsel de door hem zelf geleden schade draagt.

In hoofdlijnen kunnen vijf voorwaarden voor een aanspraak op nadeelcompensatie worden geformuleerd.

  • a.

    Een eerste voorwaarde voor een aanspraak op nadeelcompensatie is dat de gestelde schadeoorzaak (op zichzelf) als een rechtmatig overheidshandelen gekwalificeerd kan worden en dat deze valt binnen het bereik van de in artikel 2, eerste lid, afgebakende gebeurtenissen (het waterschap dat rechtmatig gebruik maakt van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid).

  • b.

    Er moet voorts causaal verband bestaan tussen het betreffende rechtmatig overheidshandelen en de gestelde schade.

  • c.

    Een derde voorwaarde is dat de schade niet binnen het normale maatschappelijk risico of binnen het normale ondernemersrisico mag vallen (zie artikel 3 en de toelichting daarbij).

  • d.

    Voorts geldt, dat schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die naar aard en omvang niet in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel op een naar verhouding omvangrijk aantal natuurlijke of rechtspersonen die in vergelijkbare positie verkeren drukt, niet voor vergoeding in aanmerking komt (zie artikel 4 en de toelichting daarbij).

  • e.

    Tenslotte moet de schade niet of niet voldoende zijn gedekt door een andere verzekering.

Als eenmaal vast staat dat op het waterschap in beginsel een verplichting tot schadevergoeding rust, zal vervolgens moeten worden vastgesteld welk bedrag als schadevergoeding moet worden toegekend. De vraag is daarbij aan de hand van welke normen de inhoud en omvang van de schadevergoedingsverplichting kan worden vastgesteld. Aansluiting kan gezocht worden bij de maatstaven neergelegd in afdeling 10 en 11 van boek 6 Burgerlijk Wetboek (BW). Met name in de artikelen 6:95 t/m 6:101, 6:103 t/m 6:106, 6:119 en 6:120 BW zijn regels en inzichten neergelegd, die ook blijkens externe en interne rechtsvergelijking, hun waarde hebben bewezen. De in de artikel 5 tot en met 11 neergelegde regels zijn ten dele geïnspireerd door deze bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek.

Voor wat de wijze van schadebegroting betreft worden in deze schadevergoedingsregeling geen regels gegeven. Dat zou gelet op de veelheid van schadeoorzaken en mogelijke schadegevolgen waarop deze regeling betrekking heeft niet alleen niet goed mogelijk zijn, doch bovendien zijn bij toepassing van deze regeling, net zoals dat bij wettelijke schadevergoedingsregelingen het geval is, al naar gelang de omstandigheden van het geval, meerdere methoden denkbaar met behulp waarvan in de praktijk de schade begroot kan worden. De schade dient dus te worden begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is, terwijl zo nodig de omvang van de schade dient te worden geschat (art. 6:97 BW).

Deze regeling beoogt bovendien besluiten van het waterschap over het al dan niet toekennen van schadevergoeding te voorzien van een zelfstandige, specifieke publiekrechtelijke grondslag, welke is vereist om een daarop gebaseerde beslissing als besluit in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb te kunnen aanmerken. Zodanige beslissing is een besluit te achten, omdat zij is gegeven ter uitvoering van de onderhavige algemene regeling, welke door het waterschap bij besluit in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb is vastgesteld. Dat een dergelijke beslissing een beschikking is waartegen men in beroep kan gaan, was reeds aanvaard onder de voorganger van de Awb, de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (Wet Arob). Gewezen wordt op AR 18 november 1987, AB Klassiek, nr. 23. Dat de Awb verandering heeft gebracht in het rechtskarakter van nadeelcompensatiebeslissingen die berusten op een bij besluit vastgestelde beleidsregel is niet gebleken.

Hieruit volgt dat op deze regeling steunende beslissingen over het al dan niet toekennen van schadevergoeding voor onevenredige schade die het gevolg is van de rechtmatige uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak als een besluit in de zin van artikel 1:3, tweede lid, Awb moeten worden gekwalificeerd. Hieraan doet niet af - en deed onder de Wet Arob niet af - dat de schade veroorzaakt kan zijn door op een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak steunende handeling die niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Daar waar deze besluiten over vergoeding van schade zelfstandig berusten op deze regeling staat daartegen na bezwaar beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Door de vaststelling van deze regeling is het duidelijker welke rechtsgangen open staan voor de burger tegen besluiten die hem niet bevallen. Dit voorkomt, naar mag worden aangenomen, overbodig werk en teleurstellingen bij bestuur en burger. Deze regeling, die een geschreven publiekrechtelijke grondslag voor besluiten over het al dan niet toekennen van nadeelcompensatie biedt, bevordert tevens de rechtseenheid in die zin dat in zoveel mogelijk gevallen bij gelijksoortige geschillen dezelfde rechtsgang openstaat.

Deze schadevergoedingsregeling is er verder voor bedoeld, dat het schadeaspect in een afzonderlijk besluitvormingsproces en (zo nodig) in een afzonderlijke rechtsgang aan de orde kan komen. Dit voorkomt, dat beoordeling van het schadeaspect de voortgang van een doelmatige taakvervulling van het bestuur belemmert, terwijl anderzijds, zoals hiervoor reeds vermeld, schadevergoeding vooraf voldoende verzekerd is. Het zal niet in alle gevallen mogelijk zijn benadeelden, van tevoren zekerheid te geven over de vraag, of, en tot welk een bedrag de door hen geleden of nog te lijden schade vergoed zal worden. Deze regeling laat echter onverlet dat, waar mogelijk, aan benadeelden vooraf inzicht wordt verschaft over de omvang van een eventuele schadevergoeding. In de praktijk kunnen dan ook reeds tijdens het besluitvormingsproces in de gevallen die zich daartoe lenen, de eventuele schadevergoedingsmogelijkheden die daarmee samenhangen aan de orde komen. Met het in beschouwing nemen van de schadevergoedingsaspecten behoeft dus niet per se te worden gewacht tot na het afronden van de besluitvormingsprocedure, dan wel het voltooien van een schadeveroorzakend werk of schadeveroorzakende gedraging. Dat kan ook in eerdere stadia van die procedure gebeuren. Het is echter in het bijzonder ten aanzien van schadeveroorzakende besluiten waartegen binnen een bepaalde termijn administratiefrechtelijke rechtsmiddelen zijn aan te wenden, onvermijdelijk, dat in die gevallen een definitief besluit over het toekennen van een schadevergoeding pas op grond van een onherroepelijk geworden besluit kan worden genomen. Pas dan staan de voorschriften die aan het besluit zijn verbonden definitief vast en daarmee ook de schade die uit dat besluit voortvloeit. Om een definitief besluit over het toekennen van een schadevergoeding gelijktijdig met, of zo spoedig mogelijk na het schadeveroorzakende besluit te nemen, kan een aanvraag om schadevergoeding al kan worden gedaan nadat, waar nodig, een ontwerpbesluit op de voorgeschreven wijze is gepubliceerd, of wanneer benadeelden anderszins op de hoogte zijn gesteld van het treffen van een eventueel schadeveroorzakende maatregel door het waterschap.

Hierdoor wordt bevorderd, dat benadeelden en het bestuursorgaan niet onnodig lang in onzekerheid hoeven te blijven over de daadwerkelijke toekenning van een schadevergoeding.

Reikwijdte van de regeling

Deze regeling ziet uitsluitend op de rechtmatige uitoefening door het waterschap van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak.

Deze regeling beoogt niet de gevolgen van onrechtmatige overheidsdaden of van wanprestatie van het waterschap te regelen. Deze onderwerpen worden ten dele beheerst door het burgerlijk recht, te weten artikel 6:162 e.v. BW en artikel 6:74 e.v. BW. Het is evenwel denkbaar, dan een benadeelde een claim indient op grond van deze regeling, terwijl niet duidelijk is of benadeelde zich daarbij baseert op rechtmatig, dan wel onrechtmatig toegebrachte schade, of dat voor het waterschap onduidelijk is of al dan niet een rechtmatig handelen als schadeoorzaak wordt aangewezen.

Het waterschap zal zich daarover moeten beraden, zo nodig nadat de aanvrager daarover gehoord is. Als het waterschap tot het oordeel komt, dat de aanvraag om schadevergoeding buiten het bereik van deze regeling valt, dan zal de betreffende aanvraag zonder nader onderzoek worden afgewezen.

Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat het waterschap daarover niet het laatste woord heeft. De uiteindelijke beslissing op dit stuk is aan de rechter. Als richtsnoer kan echter het volgende dienst doen:

Een schadeveroorzakend handelen of een schadeveroorzakend besluit dat als onrechtmatig zou zijn aan te merken, indien er geen nadeelcompensatieregeling zou zijn getroffen, doch dat overigens voor wat betreft de wijze van totstandkoming en de inhoud daarvan rechtmatig is, daarop is deze regeling van toepassing.

Een handeling die, ook al is deze regeling vastgesteld en ook al zou deze worden toegepast, als onrechtmatig is aan te merken, bijvoorbeeld wegens een onbevoegd handelen, een handelen in strijd met wettelijke voorschriften, een ongeoorloofde inbreuk op een subjectief recht, of een handelen in strijd met een contractuele verplichting valt daarentegen buiten het bereik van deze regeling.

Niet geheel ondenkbaar is, dat benadeelde, na een afwijzing als vorenbedoeld, de rechter benadert over een beweerdelijk door het waterschap jegens hem gepleegde onrechtmatige daad, terwijl de rechter tot het oordeel komt, dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen. In een dergelijk geval zal het waterschap zijn eerder ingenomen standpunt desgevraagd kunnen heroverwegen en bezien of alsnog de eerder ingediende schadevergoedingsaanvraag op basis van deze regeling afgewikkeld kan worden.

In geval het waterschap de regeling op de ingediende schadevergoedingsaanvraag van toepassing acht, wordt er vervolgens voor wat betreft toepassing van deze regeling van uit gegaan dat het schadeveroorzakende besluit of de schadeveroorzakende handeling zowel wat betreft de inhoud daarvan, als de wijze van totstandkoming rechtmatig is.

Deze regeling heeft zowel betrekking op schade als gevolg van feitelijke handelingen als op schade ten gevolge van besluiten van het waterschap. Schade die is veroorzaakt door of namens andere bestuursorganen valt niet onder het bereik van deze regeling.

Op deze regeling kan ook geen beroep worden gedaan indien en voor zover schadevergoeding anderszins verzekerd is. Men spreekt in dit verband wel van het subsidiariteitvereiste. Indien en voor zover bijvoorbeeld door aankoop, onteigening of anderszins in een vergoeding is voorzien, is deze regeling niet van toepassing. Ook als er een specifieke wettelijke schadevergoedingsregeling voorhanden is, die in de betreffende schade voorziet, treedt deze regeling terug.

Een specifieke nadeelcompensatieregeling biedt de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute (Stcrt. 1996, 189).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze bepaling worden enkele kernbegrippen omschreven.

Artikel 2 Het recht op schadevergoeding

Eerste lid - Dit artikel verwoordt de materiële maatstaf aan de hand waarvan het dagelijks bestuur aanvragen om schadevergoeding beoordeelt. Bij de formulering is aansluiting gezocht bij afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening en bij artikel 7.14 van de Waterwet. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat deze bepalingen uitdrukking beogen te geven aan het mede aan artikel 3:4, tweede lid van de Awb ten grondslag liggende rechtsbeginsel van égalité devant les charges publiques (gelijkheid voor openbare lasten). Ook deze schadevergoedingsregeling beoogt een regeling te bieden voor de behandeling en beoordeling van op dit beginsel gebaseerde aanvragen om schadevergoeding

Voorwaarde is dat de gestelde schadeoorzaak (op zichzelf) als een rechtmatig overheidshandelen gekwalificeerd kan worden. Dat brengt met zich mee dat het dagelijks bestuur in beginsel pas een beslissing over schadevergoeding wegens rechtmatige overheidsdaad kan nemen, de gestelde schadeoorzaak rechtens onaantastbaar is geworden. Dan pas staat immers vast dat de schadeoorzaak inderdaad als een rechtmatig handelen gekwalificeerd kan worden.

In het eerste lid is ook het zogenoemde subsidiariteitsvereiste verwoord. Dit houdt in dat de benadeelde slechts aanspraak kan maken op een vergoeding voor zover op andere wijze in een redelijke vergoeding niet is of kan worden voorzien. Dit criterium beoogt uiteraard te voorkomen dat betrokkene ongegrond verrijkt wordt, doordat dezelfde schade twee maal wordt vergoed.

Bij de beoordeling van een aanvraag om schadevergoeding moet dus worden nagegaan, of de schade waarvan vergoeding wordt verzocht reeds geacht kan worden anderszins voldoende te zijn gecompenseerd. Ook tussen wettelijke regelingen en schadevergoedingsregelingen onderling kunnen subsidiariteitsverhoudingen bestaan.

Bij de toepassing van deze algemene regeling geldt dat deze regeling terugtreedt, als een specifieke wettelijke regeling, of een specifieke nadeelcompensatie- of schadevergoedingsregeling voorziet in vergoeding van de schade beweerdelijk veroorzaakt door de gestelde schadeoorzaak. Wanneer bijvoorbeeld de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute (Stcrt. 1996, 189) of een andere specifieke schadevergoedingsregeling van toepassing is, treedt deze algemene regeling terug.

De artikelen 3 tot en met 11 beogen de zinsnede 'het moet dan wel gaan om schade waarvan het niet redelijk zou zijn dat degene die schade lijst de kosten helemaal of gedeeltelijk zelf moet dragen. Het gaat daarbij overigens niet om een limitatieve opsomming van in aanmerking te nemen factoren.

Tweede lid - Het tweede lid stelt voorop dat de vergoeding wordt bepaald in geld. Maar het dagelijks bestuur kan de vergoeding toekennen in andere vorm dan betaling van een geldsom. 

Het tweede lid zoekt aansluiting bij de kern van het in het Burgerlijk Wetboek neergelegde wettelijk stelsel, namelijk dat schade primair wordt vergoed in geld (artikel 6:103 BW). Bij nadeelcompensatie kan het zonder redelijke grond afwijzen van compensatie in natura er toe leiden dat aan de benadeelde schadevergoeding wordt ontzegd, althans voor zover hij de schade had kunnen beperken door het aanbod te aanvaarden.

Artikel 3 Abnormale last

Wil er gesproken kunnen worden van onevenredige schade, dan moet deze schade abnormaal zijn, dat wil zeggen (tenminste) buiten het (normale) maatschappelijke risico vallen. Het rechtmatig toebrengen van nadelen die daarbinnen vallen levert in beginsel geen schending van het égalitébeginsel op, zodat deze nadelen ten laste van de benadeelde moeten blijven. Bij het normaal maatschappelijk risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al bestaat geen uitzicht op de vorm en omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zal concretiseren en de aard en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien. Bij risicoaanvaarding gaat het meestal om de mogelijkheid om op het investeringsmoment rekening te houden met bepaalde schadeveroorzakende overheidsmaatregelen en de daaruit voortvloeiende nadelen, ook al kunnen deze niet zonder meer als een uitvloeisel van een autonome maatschappelijke ontwikkeling worden beschouwd. Wil er sprake zijn van risicoaanvaarding, dan is vereist dat deze maatregel, althans de mogelijkheid dat deze maatregel genomen zou worden, voor de benadeelde in voldoende mate kenbaar was om hiermee bij de beslissing tot het investeren rekening te (kunnen) houden.

Het begrip normaal maatschappelijk risico wordt in de praktijk zowel gekoppeld aan de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis, als aan de ernst en omvang van het nadeel, en soms ook aan het getroffen belang.

Aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis - Het eerste gezichtspunt betrekt het normaal maatschappelijk risico op de schadeveroorzakende gebeurtenis. Uitgangspunt daarbij is dat het leven in een samenleving als de onze meebrengt dat men er rekening mee moet houden dat de overheid ter uitvoering van de op haar rustende taak, bijna voortdurend, een groot aantal verschillende maatregelen neemt die zij in het algemeen belang acht, maar die een krenking kunnen inhouden van het eigen, persoonlijke belang van één of meer bepaalde individuele rechtssubjecten, zonder dat daar compensatie in geld of anderszins tegenover staat. Een ieder die "een belang heeft" meer in het bijzonder een ieder die investeringen doet in zaken, welke ten gevolge van overheidsmaatregelen benadeeld, minder bruikbaar of zelfs onbruikbaar kunnen worden, loopt in de regel een voor zijn rekening komend risico op het intreden van schadelijke gevolgen.

Realiseert zich het risico in die zin dat normale maatschappelijke ontwikkelingen zich voordoen, dan dient deze schade redelijkerwijs ten laste van de benadeelde te blijven, tenzij er bijzondere redenen zijn om haar voor rekening van de overheid te brengen. Er kunnen zich echter feiten en/of omstandigheden voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het uit die maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkenen dient te blijven (bijv. KB 20 november 1992, AB 1993, 202).

Veel van de nadeelcompensatierechtspraak heeft betrekking op ingrepen van overheidswege in de infrastructuur (feitelijke maatregelen als aanleg, onderhouds- of verbeteringswerkzaamheden of juridische maatregelen met betrekking tot landwegen, waterwegen, dijken etc.) De daardoor veroorzaakte nadelen worden in beginsel 'als een normale maatschappelijke ontwikkeling' beschouwd, waarmee een ieder geconfronteerd kan worden.

Doorkruising van gewekte verwachtingen - Individuele rechtssubjecten kunnen en mogen dus niet de gerechtvaardigde verwachting koesteren dat de eigen belangen nooit zullen worden aangetast ten gunste van het algemeen belang. Dat is slechts in uitzonderingsgevallen anders. Een uitzondering kan zich voordoen wanneer de daartoe bevoegde (overheids)instantie onvoorwaardelijk en op rechtens bindende wijze heeft verklaard dat een bepaalde situatie ongewijzigd zal blijven, althans bij betrokkene het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij niet op een bepaalde wijze zou ingrijpen. In dat geval behoeft men uiteraard geen rekening te houden met mogelijke nadelige veranderingen in die situatie. Een nadeelveroorzakende maatregel, dan wel de daaruit voortvloeiende schade kan dus 'abnormaal' zijn, in de zin dat belanghebbende daarmee redelijkerwijs geen rekening had behoeven te houden doordat er sprake is van een afwijking van verwachtingen die van overheidswege zijn gewekt, zulks ten nadele van een individu dat daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. Als een individu gerechtvaardigd rekening houdt met de van overheidswege gewekte verwachtingen en daarvan uitgaande kosten maakt, en er vervolgens door de overheid om zwaarwegende, aan het algemeen belang ontleende redenen wordt afgeweken van hetgeen (mede) op grond van deze overheidsuitingen in de lijn der verwachtingen lag, dan kan die afwijking worden beschouwd als een 'abnormale' situatie. Als het bestuur om zwaarwegende reden besluit andere belangen te laten prevaleren, kunnen de rechtszekerheid en de daarmee corresponderende individuele belangen onder omstandigheden worden opgeofferd aan dit zwaarwegende belang, mits het veroorzaakte onaanvaardbare, buiten het maatschappelijk risico vallende nadeel wordt vergoed. (KB 11 januari 1973, AB 1974, 173 Gst. 6238, AA 197, p. 353, AR 23 november 1984, BR 1985, p. 471; VAR 22 januari 1985, AB 1986, 278; Bindend Advies Raad van State van 19 juni 1989, AB 1989, 550; CBB 14 juli 1993, AB 1994, 245). Onder omstandigheden kan ook het verzaken van een informatieverplichting door de overheid tot een nadeelcompensatieverplichting leiden (AR 8 juni 1984, AB 1985, 188; AR 17 april 1980, AB 1990, 35).

Ernst en omvang van de schade - Het begrip normaal maatschappelijk risico kan zoals gezegd ook op het resultaat van de schadeveroorzakende maatregel zien. De nadelige gevolgen van maatregelen, die als een normale maatschappelijke ontwikkeling moeten worden beschouwd, behoren in beginsel voor rekening van betrokkenen te blijven. Dat neemt niet weg, dat niet is uitgesloten dat een betrokkene, in een geval waarin zich ten aanzien van hem feiten en omstandigheden voordoen waardoor hij door de schadeveroorzakende maatregelen onevenredig zwaarder wordt getroffen dan anderen, in aanmerking kan komen voor vergoeding van het voor hem uit die maatregelen voortvloeiende nadeel omdat het buiten het normaal maatschappelijk risico valt.

Soms komt betekenis toe aan de ernst van het nadeel. De schade moet vanuit deze optiek bezien voldoende ernstig zijn wil deze buiten het normaal maatschappelijk risico vallen. Met name is van betekenis, of de getroffen onderneming als gevolg van de betrokken overheidsmaatregel ter plaatse nog langer levensvatbaar zal zijn.

Wanneer de betreffende overheidsmaatregel ertoe leidt dat een bedrijf ter plaatse niet langer levensvatbaar zal zijn, tenzij maatregelen worden getroffen waarmee aanzienlijke bedragen zijn gemoeid, kan dat bijdragen aan het oordeel dat de door de maatregel veroorzaakte schade niet kan worden geacht te behoren tot het voor het betrokken bedrijf als normaal te beschouwen bedrijfsrisico (AR 22 november 1983, AB 1984, 154, BR 1983, p. 230) Een zelfde zienswijze is te zien in HR 18 januari 1991, AB 1991, 241. Schade voor een individueel bedrijf, die slechts over een korte periode wordt geleden en voor het getroffen bedrijf geen duurzame gevolgen van betekenis heeft moet als een normaal bedrijfsrisico worden beschouwd. (HR 11 november 1994, NJ 1995, 152).

Mogelijkheid om nadeel door te berekenen - Onder omstandigheden komt voorts betekenis toe aan het feit dat gedupeerde de schade, die hij vergoed wenst te zien, heeft verdisconteerd, of heeft kunnen verdisconteren in de prijzen, die hij aan zijn afnemers in rekening brengt. Als dit zonder noemenswaardig nadeel kan geschieden, kan geconcludeerd worden dat de gestelde schade zich niet heeft voorgedaan, of althans dat deze niet zodanig ernstig is dat deze het normale risico overschrijdt (ABRS 26 oktober 1995, JB 1996, 13 en ABRS 23 september 1996; KB 10 januari 1986, 262; AB 1986, 449; BR 1986, 435; KB 2 april 1985, AB 1985, 415).

In absolute zin geringe schade - In andere rechtspraak wordt rekening gehouden met aard en omvang van het nadeel (AR 24 oktober 1983, BR 1984, p. 424) In absolute zin geringe schades komen naar meestal wordt aangenomen niet voor vergoeding in aanmerking. (ABRS van 22 december 1995, AB 1996, 250; AR 29 juni 1987, AB 1988, 262; AG 27 augustus 1990, BR 1991, p. 283).

In relatieve zin geringe schade - Ook in relatieve zin geringe schades kunnen tot het normale maatschappelijk risico gerekend worden. Wanneer de schade relatief gering is in verhouding tot de schade waarmee benadeelde redelijkerwijs rekening kon houden toen hij besloot om in het geschade belang te investeren, valt deze schade binnen het normaal maatschappelijk risico. Hetzelfde geldt als de schade wordt bezien in verhouding tot de normale economische bedrijfsrisico's waarmee een ondernemer rekening heeft te houden, of in verhouding tot normaliter als gevolg van een bepaald soort maatregelen te lijden schade (KB 11 mei 1980, AB 1990, 20). Onder omstandigheden kan ook betekenis worden toegekend aan de omvang van de omzetderving in verhouding tot de totale omzet (KB 28 juni 1985, BR 1986, p. 49; AR 9 juli 1990, BR 1991, p. 144; AR 10 januari 1985, AB 1985, 256).

Aard van het getroffen belang - Bij de beoordeling van de vraag, of een nadeel al dan niet gerekend moet worden tot het "normale" voor rekening van de benadeelde komende risico, wordt rekening gehouden met de aard van het belang waarin de benadeelde getroffen wordt. Daarbij wordt met name een onderscheid gemaakt tussen ondernemersbelangen en particuliere belangen. In dat verband wordt doorgaans aangenomen dat een ondernemer ook normale bedrijfs- of ondernemersrisico's heeft te dragen. Dit kan meebrengen dat slechts een beperkt deel van de totale omzetschade voor een beperkt tijdvak redelijkerwijs niet ten laste van de ondernemer behoort te blijven (AG 30 januari 1991, BR 1991, p. 920). Omrijschade wordt bij sommige bedrijven geacht inherent te zijn aan de normale bedrijfsactiviteiten (AG 10 oktober 1988, BR 1989, p. 125). Ook wordt wel aangenomen dat het (bedrijfsmatig) houden van vee nu eenmaal het risico van ziekte van dat vee insluit. Maatregelen ter bestrijding van zodanige ziekte moeten daarom gerekend worden tot de normale bedrijfsschade van een veehouder.

Slechts indien geoordeeld zou moeten worden dat de geleden schade groter is dan de normale bedrijfsrisico's, kan er aanleiding bestaan om schade te vergoeden (ABRS 30 maart 1995, AB 1995, 375).

Voordelige positie waarin betrokkene als gevolg van overheidshandelen verkeerde -Indien belanghebbende als gevolg van de opstelling van de overheid in een voordelige positie verkeerde, bijvoorbeeld omdat hij geen vergoeding behoefde te betalen voor het gebruik van overheidsgronden, of omdat hij minder behoefde te betalen dan anderen, kan dat een factor zijn die mede bepalend is voor het aan de belanghebbende toerekenbare risico, in die zin dat meer risico aan hem toerekenbaar is (AR 21 februari 1991, AB 1992, 263; ABRS 26 oktober 1995, JB 1996, 13; ABRS 23 september 1996, AB 1996, 459).

Artikel 4 Speciale last

Met onevenredige schade doelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op schade die niet alleen buiten het maatschappelijke risico valt, maar tevens op een beperkte groep burgers of instellingen drukt. De kring van getroffenen moet beperkt en duidelijk bepaalbaar zijn. Wil er sprake zijn van aansprakelijkheid gebaseerd op (doorbreking van) de égalité devant les charges publiques, dan is een préjudice spécial vereist. Het moet gaan om schade die een gelijke behandeling van de rechtsgenoten verstoort doordat de schade bij een of enkele personen of een kleine groep van personen terechtkomt, terwijl anderen in een min of meer gelijke positie niet getroffen worden. Indien het nadeel een grotere groep van personen treft is er in beginsel geen sprake van onevenredig nadeel en bestaat er dus geen aanleiding voor het toekennen van nadeelcompensatie (HR 18 januari 1991, AB 1991, 241).

Artikel 5 Actieve risicoaanvaarding

Bij de beantwoording van de vraag, of een nadeel redelijkerwijs ten laste van benadeelde behoort te blijven komt bij nadeelcompensatie grote betekenis toe aan een (hypothetische) reconstructie van hetgeen waarmee belanghebbende voorafgaande aan de gebeurtenis waarop de (eventuele) aansprakelijkheid berust redelijkerwijs rekening kon en behoorde te houden. Met name is het van belang te reconstrueren met welke risico's belanghebbende op het moment dat hij besliste over het al dan niet investeren in kort gezegd het (nadien) geschade belang, en vervolgens tot het moment waarop de schadeoorzaak zich voordeed, onder de toenmalige omstandigheden, redelijkerwijs rekening kon houden. De risico's waarmee hij redelijkerwijs, bij het doen van deze investeringsbeslissing en daarna, rekening kon houden wordt hij in beginsel geacht te hebben aanvaard. Deze risico's blijven dan ook voor zijn rekening (HR 24 november 1995, RvdW 1995, 251 c).

Of in een concreet geval risicoaanvaarding wordt aangenomen, hangt in sterke mate af van het handelen of nalaten van de belanghebbende zelf. De belanghebbende zal zelf moeten nagaan of het verantwoord is om op een bepaald moment bepaalde kosten te maken of investeringen te doen. Ook zal hij zelf moeten nagaan of het verantwoord is om op een bepaald moment af te zien van het doen van investeringen, of het maken van kosten. Hij zal bij het nemen van een beslissing daarover rekening hebben te houden met hetgeen op dat moment in de concrete omstandigheden van het geval, naar objectieve maatstaven en met inachtneming van de op het concrete geval toepasselijke ervaringsregels, voorzienbaar is. Als belanghebbende daarnaast nog beschikt over extra informatie dan moet hij daarmee uiteraard ook rekening houden bij het nemen van zijn beslissingen. Doet hij dat niet of in onvoldoende mate dan komen de gevolgen daarvan voor zijn rekening. Daar staat tegenover dat als belanghebbende, voorafgaande aan het investeringsmoment op adequate wijze informatie heeft ingewonnen bij het waterschap over de te verwachten maatregelen of ontwikkelingen en hij op grond van de verstrekte inlichtingen geen rekening behoefde te houden met de later genomen maatregelen, hij niet geacht kan worden deze maatregelen en de daaruit voortvloeiende schade te hebben aanvaard (VAR 16 februari 1984, AB 1984, 422). Bij dit alles wordt uitgegaan van hetgeen een (geobjectiveerde) belanghebbende, die zich van de mogelijkheden en zijn belangen bewust is, had mogen worden verwacht onder de destijds geldende omstandigheden. Wie bijvoorbeeld vergunning heeft gekregen voor een bepaalde activiteit, moet begrijpen dat zo'n vergunning geen eeuwigheidswaarde heeft en dat er altijd de mogelijkheid is dat zij wordt beëindigd. Aan het feit dat iemand een vergunning heeft verkregen voor bepaalde activiteiten kan hij immers niet het vertrouwen ontlenen dat hij die activiteiten tot in lengte van dagen zal mogen voortzetten. Wie reeds vele jaren een werk op grond van een opzegbare of intrekbare vergunning heeft, moet beseffen, dat er een tijd zal komen, waarop de situatie beëindigd of gewijzigd moet worden en dat het risico van intrekking groeit naarmate de tijd verstrijkt. Vaak komt beslissende betekenis toe aan hetgeen waarmee het waterschap ten tijde van de vergunningverlening redelijkerwijs rekening behoorde te houden, meer in het bijzonder aan de periode die het waterschap op dat moment kon overzien. Dit berust op de gedachte dat bij de beoordeling van de vraag of de vereiste vergunning zal worden afgegeven, wordt nagegaan in hoeverre in de nabije toekomst ontwikkelingen of maatregelen te verwachten zijn die intrekking of wijziging van de vergunning impliceren. Als dat inderdaad te verwachten is, ligt afgifte van de verzochte vergunning niet zonder meer in de rede. De keerzijde van die gedachte is dat de vergunninghouder er in beginsel op mag rekenen, dat gedurende de ten tijde van vergunningverlening voor het waterschap overzienbare periode geen intrekking of wijziging van de vergunning zal plaatsvinden, zonder dat zijn nadelen op enigerlei wijze gecompenseerd worden. Na verloop van de 'overzienbare periode' bestaat er in beginsel geen aanspraak op nadeelcompensatie. Het risico van intrekking van de vergunning na afloop van deze "overzienbare periode" is door de vergunninghouder aanvaard toen hij gebruik maakte van de vergunning. De "normale levensduur" van het vergunningplichtig werk, de "afschrijvingsperiode" of de "technische levensduur" zijn in deze benadering van weinig of geen betekenis. (AR 10 januari 1985, AB 1985, 256; AR 9 maart 1993, AB 1994, 83; ABRS 26 oktober 1995, JB 1996, 13; ABRS 23 september 1996, BR 1998, p. 303)

Van risicoaanvaarding is sprake wanneer op het moment van de investeringsbeslissing de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel in voldoende mate kenbaar was om hiermee bij de beslissing tot het investeren rekening te (kunnen) houden.

Wanneer het gaat om schade aan investeringen die zijn gedaan ten behoeve van een reeds bestaand belang, bijvoorbeeld aanpassing of uitbreiding van een bestaand bedrijf, of in gevallen van bedrijfsopvolging, gaat deze regel niet zonder meer op. In gevallen waarin de betrokkene redelijkerwijs rekening kon houden met toekomstige aantastingen van zijn belang door overheidsingrepen, is bepalend of hij door desalniettemin kosten te maken of investeringen te doen, al dan niet redelijk handelde. Hierbij moet bijvoorbeeld in aanmerking worden genomen dat men van iemand die al jaren in een bepaalde woning woont niet kan verwachten, dat hij aanpassingen van zijn pand achterwege laat en zich elders vestigt, omdat hij kon weten dat de planologische situatie ter plaatse van zijn woning zou verslechteren. (AG 10 oktober 1988, AB 1988, 233; BR 1989, 125) Ook kan men van een bedrijfsopvolger niet zonder meer verwachten, dat hij reeds om die reden van bedrijfsopvolging afziet (AG 5 februari 1993, AB 1993, p. 728).

Artikel 6 Voorwerp van voorzienbaarheid

Het artikel spreekt voor zich. De voorzienbaarheid kan betrekking hebben op verschillende aspecten:

  • de aard van de concrete maatregel die uiteindelijk genomen werd en/of

  • het tijdstip waarop die maatregel genomen wordt;

  • de concrete plaats waar de maatregel genomen wordt;

  • de wijze van de uitvoering daarvan;

  • de duur van de maatregel of

  • de aard en omvang van de daaruit voor hem voortvloeiende schade.

  • De opsomming is niet limitatief bedoeld.

Artikel 7 Passieve risicoaanvaarding

Van passieve risicoaanvaarding is sprake wanneer de benadeelde ervan heeft afgezien passende (aanpassings)maatregelen te nemen vanaf het moment dat hij redelijkerwijs rekening moest of althans in voldoende mate rekening kon houden met de mogelijkheid dat zaken waarbij hij een belang heeft, in de toekomst door bepaalde overheidsmaatregelen zouden kunnen worden aangetast. Hij wordt alsdan geacht de schade die hij vervolgens lijdt, en die hij had kunnen voorkomen door tijdig te handelen (passief) te hebben aanvaard. Hem wordt dan toegerekend dat hij geen pogingen heeft gedaan de schade te beperken of te voorkomen, door alsnog gebruik te maken van mogelijkheden die door een voorzienbare overheidsmaatregel teloor dreigen te gaan (KB 29 december 1988, AB 1989, 90; AG 7 december 1993, BR 1994, p. 680)

Artikel 8 Schadebeperking

Deze schadebeperkingsverplichting is geïnspireerd door artikel 6:101 BW, dat in nadeelcompensatiekwesties van overeenkomstige toepassing kan worden geacht. De omvang van de schadebeperkingsplicht wordt beperkt door de redelijkheid. De redelijke kosten van de maatregelen komen voor de rekening van de veroorzaker van de schade. Slechts die maatregelen komen voor vergoeding in aanmerking die nodig en passend zijn om de schade te voorkomen of te beperken.  De maatregelen die niet nodig zijn, of niet geschikt zijn om het nadeel te beperken, vallen buiten de vergoedingssfeer. Uiteraard mogen de kosten van de beperkende maatregelen de omvang van de te beperken schade niet te boven gaan.

Artikel 9 Verrekening van voordeel

Gedacht kan worden aan de economische waarde van vrijgevallen arbeid, of bij winkels die deel uitmaken van een keten van winkels van dezelfde ondernemer van de opbrengst van overloop van klanten naar die andere winkels (AR 5 april 1983, AB 1983, 534; AR 1 juni 1987, AB 1988, 115). Ook de omstandigheid dat de benadeelde anderszins gebaat is bij het schadeveroorzakende besluit kan tot mindering van de schadevergoeding leiden.

Veelvoorkomende posten die voor verrekening in aanmerking komen zijn 'rente vrijkomend kapitaal', voordelen wegens 'vrijkomende arbeid' en aftrek 'nieuw voor oud'.

Artikel 10 Kosten van deskundigenbijstand

Kosten van rechtsbijstand en kosten van andere deskundigen gemaakt in de non-contentieuze fase werden in de nadeelcompensatiepraktijk, onder verwijzing naar vaste planschadejurisprudentie, gedurende lange tijd niet aangemerkt als te zijn veroorzaakt door rechtmatig overheidshandelen en kwamen dus niet voor vergoeding in aanmerking. Inmiddels is in de rechtspraak aanvaard dat deze kosten onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking kunnen komen (ABRS 23 september 1996, BR 1998, p. 303 en ABRS 1 aug. 1997, AB 1998, 37)

Als om vergoeding van deze kosten verzocht wordt, ligt de vraag voor of het in het concrete geval redelijk was, dat aanvrager deskundigenbijstand van de desbetreffende deskundige inriep, en of de omvang van de daarmee gepaard gaande kosten redelijk is te achten. Bij deze beoordeling zal onder meer een rol kunnen spelen, of en in hoeverre het inquisitoire karakter van het onderzoek door het bestuursorgaan, met behulp van een onafhankelijke deskundigencommissie, in het concrete geval al dan niet een actieve inbreng van degene die om vergoeding vraagt vergt, en of, en zo ja in hoeverre de ingeroepen deskundigenbijstand heeft bijgedragen aan de vaststelling van een geobjectiveerde schadevergoeding.

Artikel 11 Vergoeding van wettelijke rente

Een vergoeding in de vorm van wettelijke rente voor schade veroorzaakt door te late uitbetaling van de schadevergoeding kan deel uitmaken van de toe te kennen schadevergoeding. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij het burgerlijk recht, in die zin dat het bepaalde in artikel 6:119 BW, wat de wijze van berekening van wettelijke rente betreft, van overeenkomstige toepassing wordt geacht. Het tijdstip waarop de rente ingaat, wordt gesteld op de datum van ontvangst van de aanvraag door het bestuursorgaan dat over de schadevergoeding moet beslissen. (ABRS, 29 september 1984 BR 1995, p. 517; ABRS 6 februari 1995, BR 1995, p. 864).

Artikel 12 Termijn voor indiening aanvraag

Eerste lid - De benadeelde dient een aanvraag om schadevergoeding zo spoedig mogelijk in te dienen. Het moet uit bestuurlijk oogpunt ongewenst worden geacht dat nog aanvragen om schadevergoeding worden ingediend jaren nadat het nadeel gebleken is. In het tweede en derde lid wordt een mogelijke sanctie op te late indiening van een aanvraag om schadevergoeding geregeld.

Tweede en derde lid - Aansluitend bij de gedachten die ten grondslag liggen aan de verjaringsregeling van het BW, met name het rechtszekerheidsbeginsel, is in deze regeling voorzien in het stellen van termijnen waarbinnen aanvragen om schadevergoeding bij het college van dijkgraaf en heemraden ingediend moeten worden. In dit stelsel worden gevolgen verbonden aan het achterwege laten van enig handelen vanaf het moment dat de belanghebbende in actie kon komen teneinde de verlangde schadevergoeding te verkrijgen. Met betrekking tot de duur van die termijn wordt aangesloten bij hetgeen zich overigens in wetgeving en rechtspraak heeft ontwikkeld. De termijn voor indiening van een aanvraag begint in het algemeen te lopen wanneer redelijkerwijze kan worden gezegd dat op de geldende voorschriften tezamen met het vervuld zijn van de daarin gestelde feitelijke voorwaarden in beginsel een financiële aanspraak kan worden gebaseerd. In de leden twee en drie is dit stelsel nader uitgewerkt voor de nadeelcompensatiepraktijk, zulks aan de hand van hetgeen in het Burgerlijk Wetboek is geregeld op het punt van verjaring van vorderingen strekkende tot schadevergoeding en ter zake van de stuiting van de verjaring (artikel 3:310 BW en artikel 3:316 BW).

Artikel 13 De aanvraag om schadevergoeding

In dit artikel worden nadere regels gegeven voor het indienen van een aanvraag om schadevergoeding. Op het indienen van zodanige aanvraag is uiteraard hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daarnaast zijn op het schadevergoedingsaanvraag toegesneden bepalingen opgenomen.

Eerste lid - Met het eerste lid wordt beoogd het bepaalde in artikel 4:2 Algemene wet bestuursrecht nader betekenis te geven voor aanvragen om schadevergoeding. Van een aanvrager wordt verlangd dat hij alle gegevens van welke aard dan ook, verschaft die het dagelijks bestuur nodig heeft voor het beoordelen van de gegrondheid van de schadeclaim. Onder andere hierin komt de wederkerigheid van de rechtsverhouding tussen het college van dijkgraaf en heemraden en de benadeelde tot uitdrukking.

Eerste lid onder d - Het voorschrift sub d moet het onder meer mogelijk maken te beoordelen of aanvrager zich baseert op een rechtmatig handelen als bedoeld in artikel 2, of op een onrechtmatig handelen. Van de aanvrager wordt dus verlangd dat hij aangeeft op welke rechtsgrond hij zijn aanvraag baseert. Moet het dagelijks bestuur naar het oordeel van aanvrager de schade vergoeden omdat het achterwege laten van de vergoeding hem in strijd zou brengen met het mede aan artikel 3:4 tweede lid Awb ten grondslag liggende beginsel van égalité devant les charges publiques of steunt de aanvraag in wezen op de gedachte dat het dagelijks bestuur door te handelen zoals het gedaan heeft anderszins in strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht gehandeld heeft? Het antwoord op deze vraag bepaalt of de aanvraag door middel van een vereenvoudigde afdoening (kennelijke ongegrondheid) kan worden afgewezen, of niet.

Bovendien is deze bepaling van belang, omdat het op de weg ligt van degene die schadevergoeding aanvraagt om aannemelijk te maken dat het uit een overheidsmaatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven (ABRS 15 oktober 1998, JB 1998, 278). Wanneer aanvrager er nadat hem eventueel de mogelijkheid is geboden een verzuim op dit punt te herstellen naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet in is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de als schadeoorzaak aangeduide maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven, kan de aanvraag eveneens door middel van een vereenvoudigde afdoening (kennelijke ongegrondheid) worden afgewezen. Als aanvrager onvoldoende bewijs aandraagt om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de als schadeoorzaak aangeduide maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven, bestaat er geen aanleiding om een nader onderzoek door een onafhankelijke commissie van deskundigen te doen verrichten.

Eerste lid onder e en f - Het bepaalde onder e en f ziet op de situatie dat aanvrager schadevergoeding in geld wenst. In dat geval wordt verlangd dat in de aanvraag de hoogte van het naar het oordeel van aanvrager te vergoeden schadebedrag wordt aangegeven. Dat bedrag hoeft niet hetzelfde te zijn als de totale geleden schade, alleen al omdat in de vergoeding daarvan deels voorzien kan zijn door een andere compensatieregeling.

Eerste lid onder g - Met het eerste lid onder g wordt bedoeld de benadeelde in de gelegenheid te stellen suggesties te doen over de wijze van schadevergoeding. Denkbaar is immers dat het nemen van feitelijke maatregelen adequater is dan het verlenen van een schadevergoeding in geld.

Tweede lid - Het dagelijks bestuur bevestigt de ontvangst van de aanvraag na uiterlijk twee weken. In verband met het bepaalde in artikel 4:14 Algemene wet bestuursrecht zal aanvrager worden ingelicht over de met de behandeling van de aanvraag ten hoogste gemoeide termijnen.

Derde lid - Als de aanvrager onvoldoende gegevens heeft verstrekt om de gegrondheid van de aanvraag te kunnen beoordelen, kan het college van dijkgraaf en heemraden besluiten het niet in behandeling te nemen. Dit stemt overeen met het bepaalde in artikel 4:5 eerste lid Algemene wet bestuursrecht. Wel moet de aanvrager in de gelegenheid worden gesteld om de ontbrekende gegevens alsnog te verschaffen.

Artikel 14 Toepasselijkheid verordening

Eerste en tweede lid – In het eerste en tweede lid wordt bepaald voor welke schade de verordening niet van toepassing is.

Derde lid - In het derde lid is bepaald dat bij het berekenen van de omvang van de schade als gevolg van het verleggen van kabels en leidingen, de "Nadeelcompensatieregeling verleggen van kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999 (NKL 1999)" van het Ministerie van Verkeer & Waterstaat wordt toegepast. De NKL 1999 is algemeen bekend en geaccepteerd door beheerders van kabels en leidingen. Bij toepassing van de NKL1999 wordt gebruik gemaakt van het Uitvoeringsprotocol Schadevergoeding Kabels en Leidingen.

Vierde lid – Bijzondere regelingen van Waterschap Rivierenland gaan boven deze algemene regeling.

Vijfde en zesde lid - – Het kan voorkomen dat besluiten moeten worden genomen in het kader van plannen of besluiten van andere bestuursorganen waarop, naast de schadevergoedingsregeling van het waterschap, al een andere schadevergoedings- of nadeelcompensatieregeling van toepassing is. In dat geval wordt de schade­vergoedingsregeling van het waterschap buiten toepassing verklaard en wordt de aanvraag ter verdere afhande­ling doorgezonden naar het orgaan dat op grond van de betreffende schadevergoedings- of nadeel­compensatieregeling bevoegd is om op de aanvraag om nadeelcompensatie te beslissen.

Artikel 15 Informatieplicht

Deze bepaling richt zich tot het bestuur van het waterschap en beoogt te verzekeren, dat de belanghebbende tijdig geïnformeerd wordt over de schadevergoedingsmogelijkheden en over de wijze van het indienen van een aanvraag.

Artikel 16 Vereenvoudigde behandeling van de aanvraag

Deze regeling gaat ervan uit dat het onnodig is om voor eenvoudige gevallen de zware procedure van behandeling van de aanvraag om schadevergoeding door een adviescommissie te volgen.

Eerste lid - Artikel 16, eerste lid, bepaalt dat een aanvraag buiten behandeling wordt gelaten wanneer de aanvrager nalatig blijft om de voor de beoordeling van de aanvraag benodigde gegevens te verschaffen. Dit komt overeen met het bepaalde in artikel 4:5 eerste lid, Algemene wet bestuursrecht.

Tweede lid - Het tweede lid geeft, overeenkomstig artikel 4:5, vierde lid Awb aan het dagelijks bestuur een termijn van vier weken nadat de aanvraag ingevolge artikel 13, derde lid, alsnog is aangevuld, of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, om een besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen aan de aanvrager bij aangetekende brief mede te delen.

Derde lid - Als een aanvraag naar het oordeel van het dagelijks bestuur kennelijk ongegrond is, wordt het zonder behandeling door de adviescommissie afgewezen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer aanstonds, dat wil zeggen bij een summier onderzoek, duidelijk is dat het geleden nadeel niet door het waterschap veroorzaakt is. Ook in gevallen waarin aanvrager onvoldoende aannemelijk weet te maken dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de door hem als schadeoorzaak aangeduide overheidsmaatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven, kan er aanleiding bestaan de aanvraag als kennelijk ongegrond af te wijzen.

Kennelijk ongegrond is voorts de aanvraag betreffende een schade waarvan de vergoeding anderszins is verzekerd. Dit artikellid strekt er voorts toe duidelijk te maken dat een aanvraag om schadevergoeding dat niet steunt op een rechtmatige overheidsdaad als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen. Deze schadevergoedingsregeling heeft immers uitsluitend betrekking op schade die het gevolg is van een rechtmatige schadeoorzaak. Deze regeling voorziet niet in vergoeding van schade waaraan een onrechtmatige daad of wanprestatie ten grondslag is gelegd.

Bijzondere aandacht verdient het geval waarin nog niet vaststaat dat de schadeoorzaak voor rechtmatig moet worden gehouden, omdat nog niet onherroepelijk is beslist op een aanhangig gemaakt beroep. Ook dan wordt de aanvraag om schadevergoeding wegens kennelijke ongegrondheid afgewezen. Er is immers niet voldaan aan het vereiste van de rechtmatigheid van de schadeoorzaak.

Overigens laat dit onverlet dat de aanvrager een herhaalde aanvraag kan indienen wanneer wel aan dit vereiste is voldaan. Hetzelfde geldt overigens zolang nog een bestuursrechtelijk rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de schadeoorzaak.

Ook wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 12, tweede lid is sprake van een kennelijk ongegronde aanvraag.

Vierde en vijfde lid - Het vierde lid geeft aan, dat het dagelijks bestuur binnen acht weken na de ontvangst van de aanvraag haar beslissing strekkende tot kennelijke ongegrondverklaring van de aanvraag aan aanvrager bij aangetekende brief kenbaar moet maken. Deze bepaling geldt uitsluitend voor het geval dat beslist wordt zonder raadpleging van een adviescommissie. Dit is in overeenstemming met het bepaalde in afdeling 4.1.3 Algemene wet bestuursrecht. Artikel 4:13 bepaalt de beslistermijn in algemene zin op acht weken na de ontvangst van de aanvraag met dien verstande dat op grond van artikel 4:15 Awb de termijn wordt opgeschort gedurende de termijn die een aanvrager wordt gelaten voor het alsnog verschaffen van de benodigde gegevens, dan wel de binnen die termijn gelegen feitelijk gebruikte termijn om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Artikel 4:14 Awb maakt het mogelijk de termijn met een redelijke termijn te verlengen indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven.

Artikel 17 De adviescommissie

Eerste en tweede lid – Als een aanvraag niet buiten behandeling wordt gelaten, dan wel wegens kennelijke ongegrondheid wordt afgewezen, kan het dagelijks bestuur een deskundige adviescommissie inschakelen. Deze commissie heeft tot taak het dagelijks bestuur te adviseren over de op de aanvraag te nemen beslissing. Het dagelijks bestuur wint in ieder geval advies in van een adviescommissie indien het bedrag van de gevraagde vergoeding hoger is dan € 15.000,00, tenzij de aanvraag naar het oordeel van het college:

  • 1.

    kennelijk ongegrond is:

  • 2.

    kennelijk gegrond is;

  • 3.

    kennelijk niet-ontvankelijk is.

Gelet op de aard van de te nemen beslissingen en de gevolgde bestuurspraktijk moet de commissie uit onafhankelijke deskundigen bestaan. In dit verband zij met name gewezen op artikel 27 e.v. van de Onteigeningswet en het schadevergoedingsrecht ter zake van gedoogplichten. Daarnaast zijn in verband met het bepaalde in afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening in veel Nederlandse gemeenten procedureverordeningen planschadevergoeding vastgesteld. Deze verordeningen voorzien in advisering door onafhankelijke deskundigen, opdat de gemeenteraad adequaat wordt ingelicht over de vraag of sprake is van schade die redelijkerwijs niet geheel of ten dele ten laste van de betrokkene behoort te blijven.

Meer in algemene zin valt op te merken dat het inschakelen van een adviescommissie bij de behandeling van dit soort zaken bijdraagt aan een zorgvuldige voorbereiding van de te nemen beslissing en daarmee aan de legitimiteit daarvan voor de betrokken burgers.

Deze regeling voorziet erin dat een adviescommissie wordt ingesteld wanneer de aanvraag niet op voet van artikel 16 vereenvoudigd is afgedaan en wanneer het bedrag van de gevraagde vergoeding hoger is dan € 15.000,00.

Hoewel dat niet uitdrukkelijk bepaald is, zal het voorzitterschap van de commissie in verband met de aard van de materie, in de regel worden opgedragen aan een jurist. De overige leden zullen doorgaans een andere deskundigheid inbrengen, bijvoorbeeld die van accountant, boekhoudkundige of makelaar. Soms ook zal het wenselijk zijn een lid te benoemen op grond van een specifiek technische deskundigheid. De regeling gaat ervan uit de adviescommissie uit drie leden bestaat. Daarnaast is echter voorzien in de mogelijkheid in eenvoudige, niet op het eerste gezicht ongegronde, gevallen een commissie in te stellen die uit één of twee onafhankelijke deskundige(n) bestaat. 

Vierde lid – Het vierde lid bepaalt dat het dagelijks bestuur de aanvrager meedeelt dat hij van plan is om een commissie in te schakelen. De kennisgeving bevat de namen van de deskundigen, hun beroep en een opgave van de plaats waar zij hun werkzaamheden gewoonlijk verrichten.

Belanghebbenden kunnen bedenkingen uiten tegen de voorgenomen samenstelling. Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat de beslissing van het dagelijks bestuur tot instelling van een commissie een voor­bereidingshandeling is waartegen, gelet op het bepaalde in artikel 6:3 Awb, bij de administratieve rechter geen beroep kan worden ingesteld.

Artikel 18 Het door de commissie te verrichten onderzoek

De commissie heeft tot taak het dagelijks bestuur te adviseren over de op de aanvraag te nemen beslissing en stelt daartoe een onderzoek in naar de schadeoorzaak, de schadeomvang, de aansprakelijkheid en de vraag of de vergoeding van de schade niet, of niet voldoende anderszins is verzekerd. Wanneer blijkt dat de schade niet het gevolg is van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 2, eerste lid, behoeven uiteraard niet de andere vragen beantwoord te worden. Het zal voorts niet altijd nodig zijn de omvang van de schade nauwkeurig vast te stellen, bijvoorbeeld wanneer duidelijk is dat de schade vanwege voorzienbaarheid of maatschappelijk risico redelijkerwijs ten laste van de aanvrager behoort te blijven. Het tweede lid brengt tot uitdrukking dat het advies van de commissie, zo aansprakelijkheid moet worden aangenomen, mede de hoogte van de schadevergoeding betreft. De commissie kan desgevraagd ook maatregelen (in natura) voorstellen die geschikt zijn om de schade te beperken of ongedaan te maken.

Artikel 19 Bevoegdheden en verplichtingen

Eerste en tweede lid - Het bepaalde in het eerste en tweede lid stemt overeen met hetgeen in de Algemene wet bestuursrecht wordt geregeld voor gevallen waarin een persoon of college bij of krachtens wettelijk voorschrift is belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten (Afdeling 3.3. Awb). In het eerste lid wordt geregeld dat het dagelijks bestuur aan de commissie de gegevens verschaft die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. Tot die gegevens behoren niet alleen de aanvraag met de daarbij behorende, eventueel later toegevoegde, bescheiden, maar ook de zich onder het dagelijks bestuur bevindende gegevens over de schadeoorzaak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.

Het tweede lid legt een soortgelijke verplichting op aan de aanvrager. Ook hij moet de gegevens verschaffen die de commissie nodig heeft voor een goede vervulling van haar taak. De aanvrager zal waarschijnlijk al gegevens hebben overgelegd bij het indienen van zijn aanvraag, maar het is mogelijk dat de commissie het overleggen van nadere gegevens nodig vindt.

Derde en vierde lid - Het derde lid stelt de commissie in de gelegenheid inlichtingen in te winnen bij derden. Als daarmee kosten zijn gemoeid, bijvoorbeeld omdat een deskundigenadvies wordt gevraagd, is met het oog op die kosten voorafgaande instemming van het dagelijks bestuur nodig.

Het vierde lid maakt het de commissie mogelijk de situatie ter plekke in ogenschouw te nemen. Nu deze regeling niet op een wettelijke grondslag berust, komt haar uiteraard niet de bevoegdheid toe plaatsen te betreden tegen de wil van de rechthebbende. De regeling van het derde en vierde lid komt overeen met hetgeen in de bestuurspraktijk gebruikelijk is. Verwezen wordt naar het bepaalde in bijvoorbeeld artikel 25 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 20 Procedure adviescommissie

Dit artikel bevat procedureregels over de werkwijze van de adviescommissie.

Artikel 21 Beslissing op de aanvraag tot schadevergoeding

Dit artikel bevat de termijn waarbinnen het dagelijks bestuur een besluit moet nemen na ontvangst van het definitieve advies van de adviescommissie. Daarnaast is bepaald aan welke eisen het besluit moet voldoen.

Tweede lid - Het tweede lid geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid om het besluit als bedoeld in het eerste lid uit te stellen.

Artikel 22 Voorschot

Het is mogelijk dat de verzoeker bij het dagelijks bestuur (tevens) een verzoek indient om (alvast) een voorschot uit te keren, terwijl het verzoek om schadevergoeding nog niet is afgehandeld.

In artikel 22 is voorzien in de mogelijkheid van het verlenen van een voorschot. De voorzitter van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is blijkens zijn uitspraak van 18 november 1997, AB 1998,60 van oordeel dat een voorschotregeling essentieel is voor een adequate nadeelcompensatieregeling. Het verlenen van een voorschot kan onder meer strekken ter beperking van de schade.

Om te voorkomen dat de uitkering van een voorschot zal worden aangemerkt als het erkennen van aansprakelijkheid door het waterschap, is in het tweede lid expliciet opgenomen dat verlening van een voorschot geen erkenning inhoudt van de aanspraken.

Een beslissing tot voorschotverlening wordt pas genomen nadat de commissie is gehoord. Als het bestuursorgaan een beslissing tot voorschotverlening neemt, wordt daarmee geen aanspraak erkend als bedoeld in artikel 2. Het waterschap kan een verzoek tot het verlenen van een voorschot alleen inwilligen als er een redelijke mate van zekerheid bestaat dat het verzoek om schadevergoeding ook zal worden ingewilligd.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland van 17 juni 2011 te Tiel.
de secretaris-directeur, drs. H.C. Jongmans
de dijkgraaf, ir. R.W. Bleker

Waterschapsblad Waterschap Rivierenland, 29-09-2011